Posted in Zonder categorie, voorlopig | Leave a comment

Marieke en de boot van Brel

Alles is onmogelijk, als je het maar wil’ … Wijlen Johan Anthierens zat zelden verlegen om een gevat aforisme, dat is u wellicht bekend, maar deze mag u tot zijn betere rekenen. Wellicht was het de ondersteboven gehouden logica waarop hij hier alludeert die hem ertoe bracht om te pleiten voor een bronzen Marieke van Jacques Brel bij de Coupure. Tegenwind was zijn deel, ook in de Brugse gemeenteraad. Het was in die dagen al tien jaar geleden dat Brel overleed, maar toch vonden sommige raadsleden het nog altijd niet kunnen dat de grootste chansonnier die ons land heeft gekend hier een standbeeld kreeg. De tijd gaf hen ongelijk.
Al kon je hun bezwaar moeilijk helemaal ongegrond noemen. Want Brel vertolkte dan wel het meest iconische repertoire dat ooit over Vlaanderen werden gezongen, hij geneerde zich niet om bijvoorbeeld in ‘Les Flamandes’ ronduit denigrerend uit te halen naar wat hij zag als de bekrompenheid van de Vlaamse vrouw. Al duidde hij dat veel later als kritiek op de katholieke kerk die de Vlaamse volksvrouw onder de knoet hield.

Zomer 1988 … een bericht in de krant – bron: erfgoedbrugge.be

En dan zwijgen we nog over ‘Les Flamingants’, dat ene dwaalmoment op zijn laatste langspeelplaat, waarmee hij het zelfs verkorven had bij wie de meest matige Vlaams gezindheid aan de dag legde. Doch verdeeldheid of niet, Johan Anthierens zette rustig door en in de zomer van ’88 zag beeldhouwer Jef Claerhout zijn Marieke aan de Coupure ingehuldigd worden.

Dat we het doorzettingsvermogen van onze medemens wel eens onderschatten, daar kan ondergetekende van meespreken. De voorbije jaren las hij af en toe in kranten iets over de broers Wittevrongel. Waar die zich mee inlieten, dat vond hij te zot voor woorden.
Staf en Piet, zo heten de broers, kwamen lang geleden aanzetten met het geflipte idee om iets aan te vangen met de ‘Askoy II’. De twee uit Blankenberge wisten van het bestaan van het wrak van wat ooit de zeilboot was van Jacques Brel. En namen zich voor om wat van die boot overbleef naar hier te halen om hem te restaureren. Meer tegendraads kan het niet worden, wie ooit een foto zag van die povere resten kon zich amper een gerestaureerde boot voorstellen. En dus dacht uw dienaar, dat lukt die gasten nooit.

Brel kocht de ‘Askoy II’ in de jaren zeventig, verwachtte er veel van en wou de zeven zeeën bevaren. Op die laatste plaat van hem noemt Brel zijn boot ‘La cathédrale’. En hij ging de zee op, samen met de vrouw die hem volgde in wat later zijn laatste levensjaren bleken. Midden de Stille Zuidzee, op de paradijselijk afgelegen Markiezen-eilanden die ook op die afscheidsplaat bezongen worden, vond het stel een nieuwe thuis. De boot werd verkocht. Om later roemloos te zinken bij een strand in Nieuw-Zeeland.

En de Blankenbergse broers, bij wie Brel ooit de zeilen voor zijn boot liet maken, haalden wat ervan over was naar hier. De eerste voornemens van de Wittevrongels liggen ver in het verleden. Maar begin deze maand was het zover. Als de stralende boot die hij ooit was, werd in Zeebrugge ‘Askoy II’ weer aan het water toevertrouwd. ‘Rêver un impossible rêve’, zo citeert met onverholen trots één van de broers hun grote inspirator.

Net als ik, bewondert u wellicht Jacques Brel, de meester van het chanson. En toch. De prestigieuze doos, een handvol schijven met daarop het sterkste van de zanger, waar is die hier ergens in dit huis beland? Ligt ze op zolder stof te vergaren?

Zoals Brel zijn er geen twee. Maar kies je zijn muziek bij een gezapig aperitiefje? Jacques Brel zingt niet alleen, hij acteert en dat doet hij met passie. Dat leer je uit oude filmopnames die je vindt op het net. En je hoort het op zijn platen. Ja, ‘Mijn vlakke land’ of ‘Ne me quitte pas’, de zachtmoedige Brel, daar droom je mee weg. Maar zelfs bij ‘Amsterdam’, met die melancholische aanzet, zetten de slotakkoorden je op het puntje van je stoel. Brel eist je op.

Er waren en zijn veel zangstemmen die zich wagen aan het oeuvre van Jacques Brel. Bij ons nam Johan Verminnen iets van hem op en ook ooit Will Ferdy. En verderop zelfs David Bowie, echt waar. Of Terry Jacks, weet je nog, ‘Seasons in the sun’, het klonk als was ‘Jacques’ een merk van suikerwafels.
Sta mij toe, Liesbeth List deed wel iets indringends met de muziek van Brel.
Verbaast het dat nog met de regelmaat van een klok iemand een podium op stapt om Jacques Brel te zingen? Te imiteren zelfs, je moet durven. Er zijn er die volle zalen lokken met, ik neem aan, verdienstelijke versies van ‘La valse à mille temps’. Laten ze ‘Les Flamingants’ wijselijk achterwege? Ik vermoed zoiets.

Die keer ook om de gebroeders uit Blankenberge
een hart onder de riem te steken.

Intussen ligt de ‘Askoy II’ rustig te wachten in Zeebrugge. Wachten tot zaterdag 4 mei, de dag van zijn officiële wedergeboorte. Feest zal het worden, verzekeren de terecht tevreden Wittevrongels. Eén van de internationaal hoogst aangeschreven Brel-imitators zal er aantreden. In Parijs liet hij zelfs het legendarische l’Olympia vol lopen. Die mens, met de hoogst merkwaardige artiestennaam Arnaud Askoy, kwam al eerder hier bij ons zijn ding doen. Die keer ook om de gebroeders uit Blankenberge een hart onder de riem te steken.
Die broers nemen zich voor om binnen enkele weken met hun herboren boot naar Blankenberge te varen voor de Havenfeesten. En naar ‘Oostende voor anker’. En stillekes fantaseren ze over een vaartocht naar de Markiezen-eilanden.
Zou dat kunnen met een ommetje langs de jachthaven aan de Coupure? Eerst nog een keer goeiedag komen zeggen aan Marieke. Of zit de diepgang van de zeilboot daarvoor in de weg? Of de masten, aan de Coupure moet je onder de Conzett-brug door geraken, hé. Ach kom, ‘Rêver un impossible rêve’.
Of Marieke dan meegaat, het zeegat in? “Neen hoor” zegt ze, “ik blijf liever hier, entre les tours de Bruges et Gand“.

Posted in Het Brugge van nu, Van zingen en spelen, Zeebrugge, de haven | 2 Comments

Over maskers … en Wim Opbrouck

Beste Wim,
op de Markt is de gevel van het Provinciaal Hof al even van zijn stellingen verlost, tijd om het pand weer open te stellen voor het publiek. Op zoek naar een West-Vlaming om het feestrumoer bij die heropening in min of meer goede banen te leiden, kwamen ze bij jou terecht. En dat lijkt ons … terecht.

Het was de affiche die ‘Over morgen’, dat feest, aankondigt die mij ertoe bracht om je te schrijven. Er is de indringende blik waarmee je ons aankijkt door die buitenmaatse bril. En de vraag ‘Hoe leven we in 2050?’. Maar het ontwerp vindt zijn dynamiek in die ragfijne, witte driehoekjes waarachter je karakterkop schuilt. Wie aandachtig toekijkt, merkt in die lijnen het silhouet van een hoofd. En dat silhouet is niet het jouwe. Het is een masker.
Toen ik dat ontwaarde, wist ik meteen, Wim Opbrouck is de man die mij vooruit kan helpen! Want al een tijdje zit ik met een vraag opgescheept. Een voorstel, eigenlijk, we komen er zo op terug.
Het openingsfeest heet ‘Over morgen, festival van de toekomst’. Dat strakke lijnenmasker verwijst naar dat idee, neem ik aan? Het masker van de mens die ooit één wordt met de robot? Of het masker dat we altijd al dragen en in een verre toekomst zullen afwerpen?

Maskerades zijn van alle tijden. Je bent acteur, Wim, ‘k hoef je niet te vertellen over Shakespeare en al die maskers die opduiken in zijn dramastukken. Ook bij ons kom je ze tegen, er is elk jaar, kort na nieuwjaar, een weekend waarin Venetiaanse carnavalsmaskers door de straten flaneren.
En heeft iemand het dezer dagen over het masker, kan je er donder op zeggen dat het over Ensor gaat, omdat die mens vijfenzeventig jaar geleden overleed. De Oostendenaar bedacht maskers in alle maten en kleuren. Hij schilderde ze vrolijk, grimmig of triest. Maar de meest bevreemdende, Wim, zijn nietszeggende maskers. En met één zo’n masker zit ik momenteel verlegen. Je hoeft het niet ver te zoeken, ’t is bij je buren, vlak naast het Provinciaal Hof.

De gevel van het provinciegebouw, dat weet elke Bruggeling, wordt geflankeerd door twee hoekpanden. Bij de Breidelstraat is er het voormalig postgebouw. En aan de andere kant is er sinds jaar en dag ‘Historium’. Kwam je daar al een keer over de vloer, Wim? Ze maken zich sterk dat je er eeuwen teruggaat in de tijd, al gaat het er behoorlijk hedendaags aan toe, met virtual reality en zo.

Mag het mij verbazen, dat zo’n plek vol nieuwerwetse snufjes de bezoekers verwelkomt met … een stramme ledenpop? Het ding bij de ingang moet een middeleeuwse ‘belleman’ voorstellen, in zijn hand houdt hij een bel waarmee hij af en toe stijfjes rinkelt. En dan roept hij, in een taal of drie, dat je welkom bent en nog een paar dingen. En dat gaat luid, zoals je dat van zo’n omroeper verwacht. Maar ondanks al dat kabaal verroert zijn mond voor geen millimeter. ’t Is een masker, kortom. Een pop die een masker draagt. Beetje zielig.

Zo’n hulpeloos ding, het zou mij niets mogen uitmaken. Ware ’t niet dat wie op de Markt het toeristisch infopunt zoekt, doorverwezen wordt naar … Historium. Dat kantoor zit daar, ergens in een hoekje. Stel je voor, je komt er langs zoals heel veel geïnteresseerde toeristen. Nog voor iemand van de toeristische dienst de kans krijgt om je te verwelkomen, klampt die maffe kerel je aan met zijn roepstem.
We hebben Historium geen lessen te spellen omtrent de wijze waarop ze volk lokken. Maar ik ken niet één zichzelf respecterend toerismekantoor waar je wordt ontvangen door een pop die zo van haar oren maakt.
Zoals wel meer stadsgidsen, wordt ondergetekende door de toeristische dienst nu en dan opgeroepen om daar, op de binnenkoer van Historium, mensen te ontmoeten die de stad willen verkennen. Krijgen mijn collega-gidsen van zo’n gezelschap ook soms de vraag, waarom we bij ons infokantoor zo’n nodeloze luidroeper bij de ingang neerzetten? Leg dat maar een keer uit aan wie voor ’t eerst kennis maakt met onze stad. Enfin, ‘k wil maar zeggen, leve Historium, maar mocht het aan deze jongen liggen, dan huisde het informatiekantoor elders.
Ergens hoorde ik over plannen om op termijn de toerist te informeren in één van de hallenzalen onder ’t belfort. En weet je wat, Wim? In de loop der jaren verhuisde dat infokantoor al meer dan een keer. In 1973, bijvoorbeeld. Weet je waar ze toen terecht kwamen? In die stadshallen!  En waar kwamen ze vandaan? Eén keer raden … van het gebouw dat vandaag Historium heet!

Een concert, een lezing …

De geschiedenis herhaalt zich en soms doet ze daar goed aan, maar ze vraagt geduld.
En hier ben ik nu met mijn pleidooi, zie. Want na het opblinken van ‘jouw’ Provinciaal Hof komt de restauratie van het belfort en de stadshallen in ’t vizier. Een verhaal van lange adem, ge ziet dat van hier. Dus de verhuis van het informatiekantoor is nog lang niet voor morgen.
Mijn voorstel? Wel, Wim, je kan moeilijk ontkennen dat het Provinciaal Hof een bouwwerk is met veel, héél veel ruimte. En het stelde zich in ’t verleden wel vaker open voor allerlei initiatieven. Een concert, een lezing. Soms een tentoonstelling … Dus … Ergens in dat pand moet toch wel wat ademruimte te vinden zijn voor het toeristisch infokantoor van de stad? In zo’n schoon, neogotisch monument, dat zou tot de verbeelding spreken!

’t Is een bescheiden voorstel van een bescheiden stadsgids. Eentje met een niet eens bijzonder dragende stem, laat staan een roepstem zoals die van dat ventje in Historium. Maar daarom kom ik bij jou, Wim, aankloppen. Bij de roerganger van het Provinciaal Hof. Als iemand als Wim Opbrouck een keer zijn stembanden roert, hoop ik, wie weet, komt er dan wat van. Van een ruim bemeten informatiepost, in een pand dat iets van de glorie van de stad in zich draagt.
En zonder belabberde poppenkast bij de toegang.
Slagen we daarin, Wim, dan heb je er eentje van mij tegoed. Zoals ik je Bourgondische natuur ietwat meen in te schatten, sla je een verkenning van een paar dorstlessende adressen niet in de wind. Je bent van Bavikhove, hé? Dus kwam je hier in je jonge jaren

… soms een tentoonstelling.

ongetwijfeld wel een keer de bloemen buiten zetten, wed ik. Waar ging je dan langs? Je muzikale achtergrond indachtig, zie ik je aan de toog in de Kelk in zijn glorietijd of in De Kroon van lang geleden. Of in de Versteende Nacht, waar je met patron Daniël een boompje kon opzetten over jazz. Er is veel veranderd, sindsdien, Wim. De Kroon is prooi van de sloophamer en de Versteende al lang geen café meer.
Maar Daniël, over hem moet ik je nog wat vertellen. Iets dat, nu ik eraan denk, verrassend wil aansluiten bij dat discours van mij. Er zijn, daarvan hoef ik je niet te overtuigen, van die mensen die zichzelf blijven heruitvinden. Daniël van de Versteende

… in het voormalig klooster van de Rode Nonnen … foto Fran Osteux

Nacht is er zo eentje. Is al jaren in de weer met schilderen en andere plastische creativiteit. Dus mocht je, in alle drukte omtrent ’t Provinciaal Hof, nog even vrij hebben, je vindt Daniël in het voormalig klooster van de Rode Nonnen in de Katelijnestraat. Daar is ie nog tot eind dit weekend present met zijn jongste kunstwerken. Je gelooft het amper … het is iets met maskers.

Daniël Dehulster, ’50 shades of me’ … https://www.visitbruges.be/nl/agenda/evenementenkalender/50-shades-me-rode-nonnen-brugge

Posted in Het Brugge van nu, Van Brugse politiek, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen | 7 Comments

Taalstrijd 2.0

Op het terras bij de Coupure missen we de zon, de kopjes warme troost waarmee de vriendelijke ober komt aanzetten zijn welkom. Met een zwierige beweging, vergezeld van een zuiders woordje dat ik niet begrijp, zet hij ze neer op ons tafeltje. “¿Eres Espagnol?” vraagt mijn tafelgenoot en de korte babbel die volgt ontgaat mij helemaal.
De jongeman vertelde dat hij afkomstig is van Galicië, verduidelijkt mijn metgezel en terwijl hij van zijn koffie geniet, brengt hij mij één en ander bij over die Spaanse regio, de streek en vooral over haar taal. Want ook een pas gepensioneerd romanist blijft een romanist. En eenmaal docent, altijd docent.
Niks mis mee, met boeiende duiding kunnen ze mij doorgaans plezieren. En dus ben ik heel even één van zijn studenten in de aula van Vives waar hij tot voor kort vooraan stond. En leer ik over de niet geringe nuance tussen Spaans en de taal van Galicië. Want het is een officiële, eigen taal, dat Galicisch. Ha, wacht eens even, ‘Un canto a Galicia‘ op de radio van onze jeugdjaren, we zongen het uitbundig mee. Of deden ons best, want Julio Iglesias zong in ’t Spaans. Toch? Neen, zijn vader was van Galicië. Het is in ’t Galicisch.

Ach, taal, het is me wat. Met wat moet doorgaan voor mijn Frans of Duits val ik u liever niet lastig. Maar ik kom behoorlijk weg met dè wereldtaal, het Engels. Wereldtaal? Dat valt te relativeren, de aardbol zit vol talen.  Ik herinner mij een pleidooi van Jean Paul Van Bendegem waarbij de filosoof het Engels fijntjes op zijn plaats zette als één van de duizenden talen waarvan de mensheid zich vandaag bedient.
En het Galicisch is daar dus één van. Of in dat lijstje ook ons Brugs meetelt, dat kwam niet ter sprake.  Zullen we bij deze een boompje opzetten over hoe ons eigen Brugge omgaat met taal? Kom, we wagen ons op het gladde ijs waarop de laatste dagen wordt geschaatst, van in de gazet tot in onze gemeenteraad.
Iemand bond de kat de bel aan en we waren vertrokken. Want hoe verwelkomt het pas heropende Sint-Janshospitaal zijn bezoekers? Met, in koeien van letters op zijn glazen toegangsdeur, ‘Welcome’. Schande, menen sommigen, dat hoort daar in ons Nederlands te staan!

Dat buitenlandse bezoekers zich net zo welkom zouden voelen met ons eigen ‘Welkom’, daar valt weinig aan te twijfelen. Maar de kous is nog niet af. Die slogan waarmee het museum uitpakt, ‘Feel the heartbeat’, wat als je die in onze moedertaal afficheert? En staat daar nu bij de toegang ook niet een bord met daarop ‘Rebel Garden‘? Daarover ging het, de voorbije week.

Over de plek van ons Nederlands in onze samenleving. Ons Vlaams, zo je wil. ’t Is waar, voor de status van onze moedertaal werd ooit gestreden. Niet met de zwaarden en goedendags van 1302, weliswaar, wel in latere tijden waarin je alleen in het Frans hoger op de maatschappelijke ladder klom. Zetten we daarover aan de toog een boompje op, gaat het algauw over fier zijn op je taal. Over ‘houden van’.

Onze bevlogen leraar Nederlands, weet ik nog, drukte het ons op het hart. Onze taal was om van te houden! Daar was iets voor te zeggen. Zo’n gedicht waarbij je wegsmelt, u kent er vast eentje. En die grootse roman waarin je helemaal wegzonk. Maar in diezelfde taal van ons hoor ik mensen, niet zelden invloedrijke lieden, ook de meest verwerpelijke nonsens uitkramen. Ook dát is onze taal.
’t Is wat je ermee aanvangt, met taal. Zoals schilderstalent aan de slag gaat met verf, muzikanten met muzieknoten.
Elke taal heeft haar rijkdom, hoor ik u denken en wie ben ik om u tegen te spreken. Taal kan uitdagen. Verrassen, ook. Soms met meesterwerken, soms met de eenvoudigste dingen. De straatnaambordjes die in het Frans Vlaanderen van vandaag, naast het Frans, ook weer de oude benamingen in de streektaal vermelden. Je verwondering wanneer je iemand uit Zuid-Afrika in zijn of haar Afrikaans bezig hoort. Zalig, toch?
Wat niets afdoet van die kleine ergernis om het Engels dat sluiks in onze eigen woordenschat binnensijpelt. Al sinds ’t eind van de Tweede Wereldoorlog zien we dat land van over de oceaan als roerganger van alles en nog wat. En Engels als een soort eenheidsmunt.

Mijn platenkast? Het Engels druipt ervan af. En geen hogeschool waar de taal van Shakespeare zich niet in de cursussen nestelde. English is the new French?
Voor de lezingen waarvoor het Brugse stadsarchief ons uitnodigt halen ze weliswaar nog het belegen woord ‘causerieën‘ van stal, maar er is ook hoop. Want op de komende Erfgoeddag kan je in Brugge hier en daar terecht voor een paar ‘talks’. Ziet, onze opgang in de vaart der volkeren!

Na onze afspraak op het terras aan de Coupure fiets ik huiswaarts. Langs het standbeeld van Gezelle, bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Onze onovertroffen poëet, uit zijn pen vloeiden de meest waardevolle gedichten. Maar in de kranten van zijn tijd haalde de priester kwetsend en vaak allerminst respectvol uit naar al wie de samenleving anders zag dan hij door zijn katholieke bril. Taal, nogmaals, en wat je ermee aanvangt.
Guido Gezelle en zijn Vlaams dat hij liefst zijn eigen, regionale gang liet gaan. Maar ook de Gezelle die met plezier ‘The song of Haiwatha’ van Longfellow vertaalde naar ‘zijn’ moederspraak. De dichter op zijn sokkel, hoe zou hij ons taaltje van vandaag aanhoren? Met heimwee? Mededogen?
Ik herinner mij twee jonge mensen die lang geleden een flatje deelden onder een mansardedak in de Dweersstraat. Bij de koekoekvensters die uitkeken op de torens van de binnenstad hing in onze leefkamer een poster. Daarop las je, verzonken in een foto met wuivende haverknoppen, woorden van Gezelle. Er stond “Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft.

Posted in Het Brugge van nu, Van boeken en schrijven | 8 Comments

Twee meisjes op d’alletorre

Dat het een zwoele zomeravond was, daar in Damme, dat weet ik nog. We kwamen er met wat vrienden naar een optreden onder de kerktoren. Dat laatste mocht je overigens gewoon letterlijk nemen.
Wie Damme en de kerk daar kent, weet van de vervallen muren tussen de toren en het schip van de kerk. Heel lang geleden bleek die kerk gewoon te groot voor het stilaan leeglopende stadje dat zijn rol als voorhaven van Brugge was kwijtgespeeld. En dus sloopten ze een deel van het gebedshuis. Tussen toren en kerk vertellen alleen nog die brokkelige muurresten over wat ooit was.

… een zekere Raymond,
zijn familienaam hadden we niet verstaan.

Die keer, ’t zal ergens in ’t begin van de jaren zeventig geweest zijn, was in die ongewone tussenruimte een klein podium opgetimmerd. Muziek onder een bakstenen bouwwerk dat roerloos luisterde. Zaten we op banken? Stoelen? Weet ik niet meer. Wat wel in mijn herinnering bleef, weliswaar vaag, was dat Johan Verminnen er zong. Verminnen was nog jong en dat waren wij ook. Jong en enthousiast over alles wat muziek betrof. Let wel, ’t moest ‘de betere muziek’ zijn, hé, graag met een beetje inhoud en zo. Zo’n optreden van Johan Verminnen, dat kon ermee door, daar pakte je achteraf mee uit bij je vrienden. Je klasseerde Verminnen min of meer onder de noemer ‘kleinkunst’, wat betekende dat hij alvast geen onnozele liedjes bracht.
Hoewel, ‘kleinkunst’ was veelal iets met akoestische gitaar en ingetogen stem. Johan Verminnen, daarentegen, gaf er liever een redelijke lap op. Ook die avond, hij liet zich begeleiden door iets wat op een rockgroep leek.
Achteraf dronken we nog iets in een café, neem ik aan. Keuvelden nog wat na over het concertje. Over wat Verminnen zong en zo. Over zijn begeleidingsgroepje? Naar het eind van zijn optreden had hij zijn muzikanten voorgesteld. We kenden ze niet, maar applaudisseerden enthousiast voor elk van hen. Ook voor de pianist, een zekere Raymond, zijn familienaam hadden we niet verstaan. Ik zie de knaap nog blij buigen bij het handgeklap dat hem te beurt viel.

Enkele zomers later. Iedereen te lande kent Raymond van het Groenewoud. Hij heeft een langspeelplaat of twee op zijn naam en een handvol van zijn liedjes maakt indruk. Om de woorden waarmee Raymond de dingen van ’t leven noemt en erover zingt. Elk van ons kent wel een ‘Bleke Lena’ en alleen Raymond kan Vlaanderen benoemen zoals hij dat doet in ‘Vlaanderen boven’. En ‘Meisjes’, ach ja, meisjes. Dat was er helemaal bovenop.

Raymond van het Groenewoud kwam en bleef. In Brugge, inmiddels woont hij al jaren aan de Sint-Annarei. Je komt hem wel een keer tegen, dwalend door de stad en die stad beschouwt hem als ‘één van ons’. Aan de schouwburg verwijzen sinds een paar jaar enkele tegels naar ‘bekende Bruggelingen’. Er ligt er ook eentje met ‘Raymond van het Groenewoud’ erop. Al heeft elkeen aan Raymonds voornaam genoeg om te weten over wie we ’t hebben. Dat heeft ie met Arno gemeen.
Is er in onze landstreek één plek waar Raymond niet langs kwam? “‘k Heb gezongen in Aalst, Peutie, Zwevezele, Genoelselderen”, u kent het deuntje. Doe daar Brugge ook maar bij. Hoe vaak en waar in Brugge Raymond van het Groenewoud allemaal optrad, geen mens kan het nog uitzoeken. Ook deze afficheverzamelaar niet, al kan hij met Brugse ‘Raymond’-affiches al een redelijke muur behangen.
En wie er alsnog mocht aan twijfelen of de stad opgezet is met Raymond als Bruggeling kan de komende dagen maar beter de oren spitsen.
Want hoog in het belfort zijn ze druk doende met het ‘programmeren’ van een nieuwe wekkering voor de beiaard. Dat is een hels karwei waar de beiaardier en een handvol medewerkers zich om het jaar mee inlaten. De manshoge trommel die de

klokken aanstuurt, krijgt nieuwe deuntjes op zijn menu. De voorbije dagen bleef het stil, ginder boven, maar op paaszondag zijn de klokken terug uit Rome en dat zullen we geweten hebben. Hou u gereed voor vier nieuwe melodieën. Bekende en minder bekende. Waarom we dat hier uit de doeken doen? Wel, één van die refreinen gaat over … ‘twee meisjes’. Raymond maakte al van alles mee, maar elke dag zijn eigen lied als klokkengelui dat verdwaalt over de stad?
Het verleden en het nu, kijk, de cirkel lijkt rond. Althans voor wie Raymond lang geleden in Damme aan het werk zag en hoorde. Aan de voet van een oude, overweldigende kerktoren, een onooglijk, schriel pianistje. En straks, het lied van een grote meneer, van hoog op een toren, d’alletorre in Brugge. Mijn Brugge en het zijne.

Posted in Het Brugge van nu, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 5 Comments

The Saint-Walburga Blues

Vanuit zijn nis, hoog in het fronton van de imposante voorgevel van de Sint-Walburgakerk, kijkt het beeld van Franciscus Xaverius uit over het plein. Heel vriendelijk oogt de heilige niet. Misschien omdat alweer bijna vier jaar verstreek sinds ik de trappen van dit bordes op ging? Dat realiseer ik mij wanneer ik thuis op mijn pc de foto’s van die keer opzoekt.

… stilzwijgend wachten op een volgende gelegenheid om voluit te gaan.

’t Was beiaardier Frank Deleu die ik toen mocht vergezellen naar boven, de klokkentoren in. Een behoorlijke klim, want al is die toren een flink stuk minder hoog gebouwd dan oorspronkelijk in de zeventiende eeuw voorzien, toch verrast de route naar boven. Een comfortabele trap, denk je aanvankelijk, tot je jezelf een paar wankele ladders ziet op klauteren, helemaal tot bij de vier klokken die stilzwijgend wachten op een volgende gelegenheid om voluit te gaan.
Maar vanavond hoeft dat klimwerk niet, samen met een groep geïnteresseerden word ik in de kerk ontvangen door de burgemeester, een handvol mensen van de plaatselijke kerkfabriek en nog wat betrokkenen. De toekomst van de Sint-Walburgakerk, daarover zou het gaan, vanavond. Iemand die beroepshalve begaan is met dat soort projecten neemt het woord en geeft dat door aan de burgemeester. Die meteen het honderdtal opgedaagde belangstellenden geruststelt. De kerk wordt nièt ontwijd, verzekert hij.

Blijkbaar is er een vzw Sint-Walburga die zich daar druk om maakte. Even wordt het grappig wanneer Andries Van den Abeele, hoogbejaard maar nog immer strijdvaardig, de micro zowat uit de handen van onze burgervader ontfutselt om nog een keer de felle standpunten van die stichting op een rijtje te zetten.

Dan is het tijd voor een avondje inspraak-volgens-de-regels. Het publiek laat zich gehoorzaam in groepjes verdelen en het vervolg lijkt op de bezinningsdagen uit onze schooltijd. Een tijd toen ik met enige gretigheid meeging in dat soort ernst. Maar naar mijn aanvoelen gaan we hier en nu de al te schoolse toer op. Ligt het aan de belerende toon waarop de man vooraan één en ander aanstuurt? Ik blijk niet de enige die er zo over denkt. Sommigen gaan gewoon naar huis. Uw dienaar blijft nog, misschien steken we nog wat op.

Zo’n kerk, waar al een tijd geen zondagsviering meer doorgaat, alleen heel af en toe nog een doop, een huwelijk of een afscheidsviering, wat voor invullingen kunnen hier nog? En wat niet?
Zomaar een voorstel van ondergetekende. Misschien kunnen in dit huis zo’n formele momenten ook voor mensen die daar een seculiere invulling aan geven? Iets als een lentefeest of een vrijzinnig afscheidsmoment? Een brug te ver, menen mijn gespreksgenoten.
Maar dat Sint-Walburga een geschikte plek is voor concerten, daarover zijn we het roerend eens. Alle concerten? Hola, ineens is iedereen bij de les! ’t Moet wel hoogstaand zijn, hé! Volgt een afweging. Beethoven, Händel, laat maar komen!
Maar wacht, laten we een keer op verkenning gaan in ’t verleden. Dan blijkt dat dit gebedshuis al door meer en ruimere muzikale wateren zwom dan je zou vermoeden.

Vorig najaar. Op een avond zit in deze kerk aan de piano Craig Taborn. Het AMOK-festival brengt de man hierheen. Hedendaagse improvisatie, wie de dingen graag in vakjes wil zal het jazz noemen. Stemmige jazz. Meditatieve jazz, zo je wil. Maar wel jazz!

… in deze kerk aan zijn piano, Craig Taborn. – foto Tom Leentjens

En van jazz gesproken, draaien we de wijzers van het belfort nog een eind verder terug, zo’n veertig jaar. Fernand Tamsin organiseert nogal wat muziekavonden in ’t Boudewijnpark. Will Tura is bij hem zowat kind aan huis. Maar dit keer strikt Fernand een wel heel grote vis! Op de vrijdagavond voor kerstmis wordt een bomvolle Sint-Walburgakerk ingepalmd door de stemmen van het legendarische Golden Gate Quartet! Afro-Amerikaanse meerstemmigheid van grote klasse!

In een bejaarde map vinden we een frommelig krantenknipsel. We lezen over een gedreven groep die een uitgelaten publiek meeneemt met zijn ‘negrospirituals’ – zo omschrijft men dat in die dagen. Er wordt uitbundig mee geklapt, gezongen dat het een lieve lust is.
Maar toch oppert de verslaggever een bedenking. “Wel vonden wij de inzet van het Trio Vanhaverbeke, dat overigens het Golden Gate Quartet professioneel begeleidde, allerminst aangepast aan de kerstsfeer.” Ja, de affiche heeft het over een ‘kerstconcert’, maar wat had de brave mens verwacht van de band van Roger Vanhaverbeke, één van de meest gerenommeerde bassisten die ons land heeft gekend? Een kerstpotpourri?
En we stoffen nog meer jaren af, die van ’t begin van de jaren zeventig van vorige eeuw. Een stel jongelui, prille twintiger Rolle De Bruyne is één van hun roergangers, pakken uit met een rebels plan dat het befaamde en beruchte Cactus Café zou worden. En omdat in die hippiedagen alles wat bij de tijdsgeest hoort uit Amsterdam komt, halen ze ginder een stel muzikanten op om in Brugge een sitarconcert te brengen. Het is de pastoor van Sint-Walburga, blijkbaar een mens met eigentijdse voelhoorns, bij wie die gasten terecht kunnen in zijn kerk met hun in Indië opgesnoven klanken.
Heus, beminde gelovigen en minder gelovigen, dit vrome huis wil niets liever dan open staan voor muziek. Muziek van vroeger èn van vandaag. En wat mij betreft, ook muziek van morgen. Heb ik het bij het rechte eind?
Ik sta weer buiten, de inspraakbabbel loopt op zijn eind en het wordt kil in zo’n avondlijke kerk. Voor wie het intussen lang genoeg duurt, is dat weinig inspirerend. Nog even kijk ik achterom naar de barokke gevel. Nu weet ik het zeker, ’t is met minachting dat Franciscus van in zijn nis op mij neerkijkt. Op die tegendraadse bezoeker en zijn toch maar weinig katholieke voorstellen.

Posted in Het Brugge van nu, Van gitaren en drums, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 8 Comments

Naar Brugge-aan-Zee, de frigobox mee!

Een tocht door de polders …

Ronald heeft een wijngaard. Een wijngaard in de Biezenpolder. Vanuit Brugge is dat een half uurtje rijden, een boogscheut over de Zeeuwse grens, naar de boerderij die zijn grootvader daar ooit bouwde. Een dikke twintig jaar geleden plantte mijn neef Ronald er de eerste wijnstokken.
Dat daar nu wijnranken opschieten, ’t Biezenhof kijkt er amper verbaasd van op. Die buurt beleefde in de loop van de geschiedenis wel vaker ongewone avonturen. Werd het buurtschap de Biezen op ’t eind van de zestiende eeuw niet vakkundig onder water gezet tijdens de Tachtigjarige Oorlog, alleen maar om Alexander Farnese, die moeial, te beletten om met zijn troepen naar het noorden op te rukken? ’t Waren de dagen van versterkte forten en ander onheil. Dagen waarin Zeeuws-Vlaanderen trouwens voorgoed aan de Nederlanders ‘verloren ging’. Om maar te zeggen, een veld, gevuld met wijnranken is echt niet het meest bizarre dat die streek ooit meemaakte.
Weer op weg naar Brugge wil mijn wederhelft graag nog even halt houden in Sluis. Ha, daarom moest de frigobox in de wagen! Ze heeft een idee omtrent een visschotel en in het Zeeuwse stadje weet ze een plek waar we vast en zeker het nodige vinden.
Het is aangenaam toeven in Sluis. Ik neem haar mee op een wandeling op de wallen omheen de stad, da’s lang geleden. En die vestingen zijn nog van veel langer geleden, daar heb je die nodeloze krijgshaftigheden weer.
Trouwens, gaan we nog wat verder terug in het verleden van onze kuststreek, dan is Sluis, net als Damme en nog wat plaatsen aan het Zwin, met wat goeie wil een voorstad van Brugge, toch?

De kanalen, de Stinker en de Blinker …

Een wandeltoertje, een dampende koffie op een fris terras, onze visaankoop en huiswaarts zijn wij. In het landschap van onze terugweg snijdt de A11 als een betonnen mes de bomenrijen langs het Schipdonkkanaal en het Leopoldkanaal genadeloos middendoor. Heel even hapt de horizon naar adem.

Huizenhoge boten, roerloos aan een kade, containers en vrachtwagens, een roestige buurt.

Die kanalen, de Stinker en de Blinker, vertrouwde tweeling die gemoedelijk zijn weg zoekt naar zee. Een verhaal dat lang in vraag werd gesteld, u herinnert zich het vermetele plan. Het voornemen om de bedding van die vaarten te benutten voor een breed kanaal waarlangs de binnenvaart Zeebrugge zou bereiken. De commotie daaromtrent, denken we er nog een keer aan wanneer we straks in ons aloude Brugge met tegenzin de sluis bij de Dampoort meer ruimte geven?

Net wanneer we de  middendoor gesneden bomenrijen naderen, komt mijn eega aanzetten met nog een aardig voorstel. Zeg, nu we hier toch in de buurt passeren, in Zeebrugge openden ze onlangs een nieuwe kringwinkel! Laten we daar nog een keer een kijkje nemen!
Een wegwijzer meldt heel zakelijk ‘afrit 19, kaaien 400 tot 999‘.

Ook die aan de oude vissershaven …

De vertrouwde weg die Lissewege rakelings passeert, die nemen we gewoonlijk als ’t naar Zeebrugge gaat. Maar hier leidt de gps ons dwars doorheen de bevreemdende omgeving van de haven. Huizenhoge boten, roerloos aan een kade. Stapels containers, luidruchtige vrachtwagens. Een roestige buurt. Hoe je ook in eigen omgeving ver van huis kan zijn.
Maar wij hebben iets met het soort blij makende verrassingen waar kringwinkels in uitblinken. Ook die aan de oude vissershaven in Zeebrugge speelt die rol voortreffelijk.
In de koffer een handvol flessen wijn, de belofte van een lekkere visschotel en een paar tweedehands spullen, meer hoeft niet voor een geslaagde uitstap.

Alleen onze frigobox is teleurgesteld. Op weg naar Zeebrugge, Brugge aan Zee, keek hij uit naar zijn middagje frigoboxtoerisme. In Zeebrugge mag dat, maar ‘t zal voor een andere keer zijn.

Een Zeebrugge-tip … nog tot zondag 21 april loopt daar in de Sint-Donaaskerk een tentoonstelling
‘Honderd jaar Ferry Boats’, een project van verzamelaar Chris Vantorre.

Posted in Het Brugge van nu, Over oorlog, Van proeven en smaken, Zeebrugge, de haven | 5 Comments

Van vaderland en moedertaal

Zo’n vooravond waarop ze in ‘t avondnieuws geen noemenswaardige hoofdpunten kunnen verzinnen, zo’n dag is het in die woonst van ons. En dus kan ik mijn bezigheid van de voorbije dag, het eindelijk opruimen van de zolder, karwei waar mijn wederhelft al zo lang om vraagt, aankondigen als betreft het wereldnieuws. Daar onder de pannen heerst voortaan orde in de chaos! Dankzij ondergetekende!
Bij het aanhoren van mijn trotse tijding verslikt zij zich net niet in het ijsje dat ze zich veroorlooft, na een middag van tuinieren, veranda schuren en avondeten bereiden. Soms legt deze jongen omtrent eigen bezigheden toch maar beter wat bescheidenheid aan de dag.

Bij zo’n ingrijpende reorganisatie als het ordenen van zolders diep je wel een keer dingen op waarvan je wist dat je ze in huis hebt, maar waar je in geen tijden nog aandacht aan besteedde. Zoals die koker waaruit ik een opgerolde strook vergeeld papier opdiep … een stamboom. De stamboom van haar familie.

Die is opgemaakt in verre dagen, toen informatica alleen bestond als moeilijk woord. Toen je alleen met het handmatig uitpluizen van archieven van steden, gemeenten en andere overheden je familieverhaal kon reconstrueren. Een verre naamgenoot van mijn huisgenote zette dat zoekwerk op zijn palmares.
Het uitrollen van het ellenlange blad leert mij dat hij de familielijn van mijn eega tot behoorlijk ver op de tijdslijn wist te achterhalen. In één riedel gaat het helemaal tot het einde van de zestiende eeuw. Dat is de tijd waarin voor het eerst parochieregisters werden aangelegd, die zijn daar misschien niet vreemd aan. En is de felle godsdienstherrie de schuld van het ontbreken van oudere, voor goed uitgewiste sporen?
Imposant oogt het wel, zo’n sliert van lijnen langs allerlei voorvaderen. Met keer op keer een wederhelft, een moeder die heel even een andere familienaam ter sprake brengt, waarna ze weer verdwijnt in de nevelen van de tijd.  Zo gaat het met stambomen. Zolang het lukt om de dragers van de vaderlijke familienaam op te lijsten, maalt niemand om de moeders die kinderen op de wereld zetten. En niet zelden ook grootbrachten.

Want naast de traditionele stamboom
bestaat er ook zoiets als de ‘kwartierstaat’.

Maar kijk, het kan ook anders. Want naast de traditionele stamboom bestaat er ook zoiets als de ‘kwartierstaat’, da’s een heel andere manier van kijken naar ons verleden.
Ha, deze jongen zal het u een keer deskundig expliceren? Welnee, hij is helemaal niet van familiekunde en dat soort expertises. Maar dat van die kwartierstaat, dat charmeert hem wel.
En misschien u ook. Want de aloude stamboom vertelt graag en uitsluitend over vaders en hun nakomelingen. Maar een kwartierstaat vertrekt vanuit één individu, uzelf, bijvoorbeeld. En gaat op zoek naar de vaders èn moeders van zowel uw eigen vader als uw moeder. En zo voort en zo verder, generatie na generatie. Een uitwaaierende kruin van mannen en vrouwen. Dat oogt pas ècht als een boom!

Maar goed ook, weet mijn huisgenote, dat de vrouwen langs die weg hun plek opeisen! Want allemaal goed en wel, mannekes, als ’t erop aan komt gaat het over het ‘vader’-land … maar we doen dat wel in onze ‘moeder’-taal!

Enigszins geruststellend ook, zo’n kwartierstaat, merk ik op. Want omtrent onze moeders bestaat doorgaans wel zekerheid. Maar of al die vaders altijd zijn wie ze denken te zijn, vader van hun kroost?
Onze babbel herinnert mij aan wat ooit werd verteld omtrent de parochieregisters waarover ik het net had. Het verhaal gaat, dat in sommige dorpen de pastoor niet enkel plichtsbewust elke doop, huwelijk of overlijden noteerde. Wist de parochieherder, biechtstoelgewijs, van een buitenechtelijk kind, dan werd ook dat nauwgezet bijgehouden. Want stel, op een schone lentedag had Mietje een oogje op Jantje. Wisten die jongelui veel dat ze dezelfde vader deelden … Hoe de pastoor dat aanpakte, willen we het weten? Geloof me, ’t waren sloebers, onze voorvaderen!

Weet je, zegt ineens mijn vrouw, ’t is vandaag de achtste maart! Mijn verbaasde blik. Wel ja, Wereld Vrouwendag! Ergens voor de Eerste Wereldoorlog legden op een achtste maart in Amerika voor het eerst meisjes en vrouwen het werk neer in de fabrieken!
Trouwens, hoe vrouwelijk is die afficheverzameling van jou eigenlijk, wil ze nog weten. Na wat zoeken diep ik enkele exemplaren op. Niet van zó lang geleden, maar toch met een redelijk gezegende leeftijd. Die hebben het over meisjes en het toch behoorlijk stereotype perspectief dat hen op school werd geboden.
Die avond ontkurken we een flesje.
Zegt zij, we klinken op Vrouwendag! Op al onze voormoeders, vul ik aan.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van zin, zen en zijn | 6 Comments

Plagiaat, kameraad!

Zondagochtend op weg naar de binnenstad ga ik ze goeiedag zeggen, de narcissen in het begijnhof. Dit jaar ontwaakten ze verrassend vroeg, vonden het welletjes met dat slappe wintertje dat we doormaakten. Met het bloeien van die paaslelies lijkt ons begijnhof een plek waar de aardbol zich even van zijn jongste kant laat zien.
’t Is dan ook met ochtendlijke tevredenheid dat ik verder fiets naar het Groeningemuseum, daar is een lezing in de Vriendenzaal. Het gaat over muziek. Over, hou u vast aan uw stembanden, gregoriaanse koorzang. Hendrik Vanden Abeele, geboren Bruggeling, is daar helemaal in thuis. Hij wijst ons die ochtend min of meer de weg door een labyrint van muzieknotaties. Hendrik is ook nog dirigent van een befaamd koor waarmee hij die soms wat slome melodieën verkent.

En dus ga ik de volgende dag in de bib op zoek naar muziek van ‘Psallentes‘, zo heet zijn vrouwenkoor dat al redelijk wat opnames op zijn palmares heeft. Tussen een handvol platenhoesjes treft mij eentje met een naïef, fijn getekend tafereel. Witgekalkte gevels achter hoge boomstammen … ons begijnhof! Een groepje begijnen volgt het pad naar de kerk, ’t is tijd voor het gebed. En in het gras bloeien narcissen.
Gregoriaanse zang en de paaslelies van het begijnhof, soms gooien toevalligheden het op een akkoordje om ons te verrassen.

De rust van mijn affichekamer ruimt graag plaats voor milde, lang vergeten gezangen. Hoe fris en ongedwongen kan oude muziek zich tooien?
Als Psallentes klinkt zoals in vroeger tijden de begijnen, dan is het jammer dat er geen meer huizen in onze begijnhoven.
Gezang uit eeuwen waarin muziek keer op keer nieuw klonk. Of zichzelf recycleerde, dat kwam ook voor. Componisten geneerden zich niet om rond bestaande deuntjes iets nieuws te verzinnen.
Plagiaat? Ach kom, muziek was niemands eigendom, wat ooit door wie bedacht was, wat deed het ertoe?
Ik verlies mij moeiteloos in de deugddoende luchtigheid van die meisjesstemmen. Droom even weg in mijn stoel en wanneer ik mijn ogen open, kijkt vanop een ingekaderde affiche een jonge vrouw op mij neer. Ontwaar ik een verholen glimlach op het gezicht van gravin Johanna? ’t Zal wel zijn, gezang uit haar tijd, dat klinkt vertrouwd.
De jonge gravin prijkt op een afficheontwerp van Flori Van Acker, uit een zomer van bijna honderd jaar geleden. Een affiche omtrent een groots feest in ’t begijnhof. Groots feest? Zat het Brugse begijnhof rond die tijd niet in slechte papieren? De begijntjes waren nog amper met genoeg om te kaarten. En dus gingen stemmen op om de site een andere bestemming te geven. Een verpleegstersschool? Een tuinwijk, waarom niet?

Maar dat was naast Rodolphe Hoornaert gerekend. De rector, zo’n beetje de parochiepriester van het begijnhof, zag het anders. Het hof moest en zou zijn religieuze invulling behouden. Een broodnodige renovatie van het vervallen geheel zou twijfelaars over de streep helpen. Maar voor zo’n plan waren centen nodig. En dus kwam er, die zomer van 1925, een feestelijke, historische evocatie. Dat zou de gegoede burgerij warm maken voor zijn project.

Met het afficheontwerp bevestigt Flori Van Acker zijn gedegen reputatie. De begijnhofkerk achter kale bomen. Een Latijnse tekst, een druiventros, een Vlaamse leeuw. Dat schema wordt prominent doorbroken door de figuur van gravin Johanna. Net als haar opvolgster, haar zus Margaretha, was zij ‘beschermvrouwe’ van het hof. Het gewaad van de statige vrouwenfiguur drapeert zich in zware plooien tot op de grond. In haar rechterhand een bezegelde keure, in haar linker een scepter. En haar doordringende blik van onder haar sluier en grafelijke kroon.
En dan is er nog de Latijnse tekst. In een gotisch lettertype, met afkortingen. Niet simpel, wij kennen geen Latijn. Maar wij kennen iemand die Latijn kent, wat helpt. “Beghinis Brugensibus Vinram” verwijst naar de naam van het begijnhof, ‘Ten Wijngaarde’, waarvan Johanna en Margaretha worden vermeld als grondleggers.

En ja, hoe geloofwaardig staat onze Johanna hier niet afgebeeld. Da’s markant, want er is niet één bron die ons een betrouwbaar beeld nalaat van de middeleeuwse gravin. En dus ging ik er van uit, sinds die affiche bij mij thuis een plaats kreeg, dat Flori zijn Johanna gewoon had verzonnen. Niks mis mee, natuurlijk.
Tot op een keer. Eén of andere feestelijkheid bracht ons naar ’t stadhuis. En wie kwam ik daar tegen? Toch wel Johanna van op de affiche van Van Acker, zeker! Tussen al de figuren op de muurschilderingen van de gotische zaal kijkt de jonge vrouw op ons neer. Zelfde blik, zelfde kledij, zelfde attributen. Wat is hier gaande?

Welnu, die imposante muurdecoratie is werk van Albrecht De Vriendt, een Antwerps kunstenaar, zijn broer Juliaan en de Brugse schilder Omer Rammelaere.

Dat was op ’t eind van de jaren achttienhonderd, zowat een kwarteeuw voor Flori Van Acker zijn affiche tekende.
Ach zo, die sloeber van een Van Acker ging aan de haal met het ontwerp van een ander! Meer zelfs, iedereen kan dat daar op ’t stadhuis aanwijzen. Plagiaat, kameraad!

Momentje, dat vergt enige bijsturing! Flori beroept zich namelijk op een traditie uit vroeger tijden. Want zoals in de middeleeuwen muzikanten vrijelijk melodieën van mekaar leenden, zo namen ook onze Vlaamse Primitieven op hun panelen schaamteloos thema’s van kompanen over.
Geen groter eerbetoon dan het gebruik van andermans ontwerp, dat was de middeleeuwse regel.

Ga je ervan uit dat Flori die oude denkwijze volgde, dan is zijn Johanna een ultiem eresaluut aan de muurschilders van ’t stadhuis!

Wat zou het geven, mochten we de bladzijde omtrent ‘plagiaat’ uit onze regelboeken scheuren? Terug naar de tijd waarin alles van iedereen was, waarheen zou dat leiden? Alleen maar nadelen?
Gisteren passeerde ik weer langs het begijnhof. Nog trotser en nog jeugdiger geel glunderden de paaslelies. En niet eentje vroeg zich af, of ooit de allereerste narcis zich druk maakte, toen zich naast haar een identieke bloem ontvouwde …

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van beesten, planten, Van zingen en spelen | 6 Comments

Een wereldreisje bij de koffie

Met de zilte zeewind in haar haren staat ze die ochtend in Zeebrugge aan de kade. Ze kijkt op naar het immense flatgebouw dat hier vannacht voor anker ging. Samen met een handvol andere gidsen wacht ze tot de cruisetoeristen aan wal komen. Een stel bussen brengt hen naar Brugge en één van die groepen neemt zij voor haar rekening. Neemt hen op sleeptouw doorheen de stad. Timing en parcours dienen strikt gevolgd. Op het voorziene tijdstip maken haar volgelingen een rondvaart op de reien en zij maakt van dat half uurtje dankbaar gebruik om zich te warmen aan een kopje dampende troost in een koffiehuisje vlakbij. ’t Is daar dat zij en ik mekaar treffen.

Ze is tevreden met haar toehoorders, vertelt ze, een geïnteresseerd gezelschap. Zoals bij elke rondleiding, cruise of andere, maakt dat voor de gids het verschil, dat weten we allebei. Zo kreeg ze tot haar verwondering heel kritische vragen toen ze op de Burg vertelde hoe het Heilig Bloed naar Brugge werd meegebracht uit de door kruisvaarders geplunderde, nochtans christelijke stad Constantinopel. Neen, van hun reizen konden die kruisridders maar weinig jolige foto’s op hun facebookpagina posten.

Misschien lukte dat wel voor Anselm Adornes die veel later, in de vijftiende eeuw, vanuit Brugge op bedevaart trok naar het verre Jeruzalem. Daarover kon ik gisteren een heleboel kwijt, vertel ik mijn collega-gids. Engelse studenten die zich met astronomie inlaten, ze logeerden een paar nachten in de Snuffel, wilden een alternatieve verkenning van de stad. Ik nam ze mee naar het ‘stille Brugge’, de buurt van de Jeruzalemkerk.

Wanneer ik daar de trip van Anselm Adornes naar Jeruzalem ter sprake bracht, herinnerde zich één van de jonge sterrenkundigen een astroloog uit de lage landen die in de zeventiende eeuw helemaal naar China trok om er in opdracht van de keizer naar de sterrenhemel te turen. Of dat ook geen Bruggeling was, wou hij weten. Niet dus, al was jezuïet Ferdinand Verbiest wel van onze contreien.
Geboren in Pittem, overleden in Peking, dat klinkt, hé.

En natuurlijk kwam in de buurt van ’t Jan van Eyckplein ook de middeleeuwse havenstad Brugge aan bod. Hoe vanuit Scandinavië en zelfs vanuit het Russische Novogord koopmannen naar onze stad reisden.
Waar ze in onze badstoven, zij aan zij met uit Firenze of Toledo overgekomen handelaars, genoten van wat daar te genieten viel.

Mijn Engelse toehoorders verrasten mij overigens met een nuchtere kijk op de toeloop van toeristen in onze stad, vandaag. Over het welles en nietes omtrent veel of te veel. En dat het elders ook van dat is, wisten ze hun gids te troosten, dagtoerisme is overal een blijver. Maar zelf bleven ze nog een paar dagen in de Brugge, verzekerden ze.

Een half uurtje babbelen is zo om en een koffie zo gedronken, mijn collega-gids haast zich, met onder de arm haar witte bordje met het nummer zeven erop, richting de aanlegsteiger om de hoek. Ik wens haar een goeie rondleiding toe. Ze kijkt lachend om en geeft mij nog een nadenkertje mee … ‘Wie zijn wij, dat we dagjesmensen met de vinger wijzen, alsof Bruggelingen op andere plekken nooit de vluchtige toerist uithangen!’

Ik reken af en wandel de Katelijnestraat in. Waar ik zowaar mijn stel Britse sterrenkundigen tegen ’t lijf loop. Ik neem ze mee naar ’t Walpleintje. Daar is een pand, vertel ik, waarvan de naam jullie zal boeien. Een huisnaam die verwijst naar astronomie! Zij nieuwsgierig! Wat volgt is een gezapige middag in De Halve Maan.

Op zondag 25 februari kan je als aspirant-reiziger in de stadshallen en het Hof van Watervliet terecht op de Reismarkt, georganiseerd door Wegwijzer. Je krijgt er allerlei informatie omtrent alternatieve reisformules.
Meer omtrent de beurs vind je hier … https://www.reismarkt-brugge.be/

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van wielen en op weg zijn | 2 Comments

Scherven delven op de speelplaats … de Jozefienen

’t School, dat is een apekot, parlez vous!
Weet je nog, dat stoute lied van Vuile Mong en zijn Vieze Gasten? Dat olijke deuntje waarop Mong het leven bezong. Dat begon in de crèche en dan ging het langs de school, ’t leger en de fabriek. En alles in het bestaan bleek een ‘apekot‘.
Het apekot’, op de speelplaats van die school van ons zongen wij het graag en uitbundig. ’t Waren andere tijden. Ja, de spellingsregels waren anders – vandaag schrijf je ‘apeNkot’ met zo’n verplichte letter ‘n’ ertussen. Maar ook de wereld om ons heen draaide anders dan vandaag. En wij, we waren jong en zot. Tegendraads genoeg om op de zenuwen te werken van die ene, norse studiemeester. Was die lastige bende niet stiekem een stelletje aanhangers van Amada? Waakzaamheid is geboden, ongezien infiltreert het Maoïsme op onze school! Dat soort dagen waren het.

… een invasie van archeologen

Maar wij groeiden op en leerden over ’t leven. Op straat, maar ook op school. Kregen les van kenners – sommige noemden we vakidioten, we waren niet sterk in genuanceerd oordelen – die hun best deden om ons een stiel bij te brengen. Maar er was ook die leraar Frans die begeesterd vertelde over Jacques Brel. En die andere, die met zijn dromerige blik, die ons leerde over Herman de Coninck en Harry Mulisch.
En natuurlijk dweepten we met muziek, zoals dat hoort bij jongelui. Met onze helden dweepten we, Neil Young en Bob Dylan en al wat tegendraads klonk.
Terwijl onze zussen vielen voor softie John Denver. Of voor Abba, stel je voor!

Eén van mijn schoolmaten had zo’n zus. Ze mocht er zijn, dat ontging niet één van ons. Maar die zus liep hoog op met Barbra Streisand, een ware zeurkous vonden we dat. Jammer, want ook in die ‘meisjesliedjes’ van Streisand ging het soms over wijze dingen. Zong ze in ‘The way we were‘ niet over hoe we ons later onze jeugdjaren zouden herinneren?
“Can it be that it was all so simple then?
Or has time rewritten every line?”

Maar zeuren over vroeger, dat was voor vaders en moeders. Wij waren druk doende met morgen en de grootse daden die de wereld van ons verwachtte.

Die school van weleer en van ons, daar op ’t einde van de Boeveriestraat, ze hebben ze weggehaald. Al die klaslokalen, traphallen, werkplaatsen en speelplaatsen, de klanken en geuren, de kleuren en het licht van die school ruimen straks plaats voor een heel nieuwe woonwijk. Met bulldozers en kranen werden alle herinneringen op vrachtwagens geladen en weggevoerd, niemand weet waarheen.
En het VTI is sinds kort een gloednieuw, afgestoft gebouwencomplex dat aanleunt tegen de Brugeiose.

Scholen die wegtrekken uit het stadscentrum, het is me wat. En het is niet nieuw. Het begon in de jaren zeventig. Terwijl wij luidkeels van ‘Het apekot’ aan ’t zingen waren, ruilde het Sint-Lodewijkscollege, monument in de Brugse binnenstad, zijn aloude huisvesting voor een stek op de rand. Wat vrijkwam heet sindsdien Zilverpand.
En in een recent verleden versaste niet enkel het VTI. Ook Stamina, school met lichtjes alternatief imago, ging weg uit de Jeruzalemstraat, helemaal naar Assebroek.
Maar niet getreurd, Brugge, sommige onderwijsbomen blijven geworteld in jouw binnenstad. Houden voet bij stuk. Zoals die ene school waar ondergetekende, inmiddels al even van de schoolbanken in ’t VTI, zijn beroepsloopbaan begon en ze vele schooljaren later als aanzienlijk minder jonge knaap ook afsloot. De Jozefienen in de Zilverstraat, ze zijn er en ze blijven er.

Al wordt deze al-even-gepensioneerde jongen nu en dan deugddoend verrast door de vernieuwende wind die door de oude behuizing van ‘zijn’ Zilverstraat waait. Zoals deze week, toen hij er getuige was van een invasie van archeologen. In een ouwe stad als Brugge brengen bouwplannen onvermijdelijk zo’n volk aan. Op de twee speelplaatsen in de Zilverstraat groeven die gasten zich enkele dagen in. Op zoek naar wat? Wel, dat is hèt boeiende bij archeologie . Je zoekt maar weet nooit wat je vinden zal.

Of met die opgraving in de Jozefienen geschiedenis werd geschreven? Wel, de proefputten brachten alleszins, letterlijk, een glimp van het verleden van de site aan het licht. Waterputten, funderingen en bouwresten die ons terugvoeren naar een waaier aan eeuwen. Bouwsporen uit de negentiende eeuw met een doodleuk hergebruik van middeleeuwse bakstenen, van die buitenmaatse moefen. Recyclage van toen recyclage nog geen modewoord was.

Een fors, behoorlijk macho ogend,
stalen harnas …

Keramiek en ander aardewerk ook, beenderen van beesten en kleinoden die onze verbeelding meenemen, soms tot helemaal in de dertiende eeuw. Het raadselachtige van zo’n vondsten? Dat onder het Brugge dat we kennen nog een ander, vergeten Brugge schuilt.
Een stad die heel even aan de oppervlakte kwam, daar op de speelplaats van de Jozefienen.
Een stad die ons waarschuwt ook. Laat niet alles verdwijnen, klinkt het. En het komt voor dat wie bouwt, luistert. Ook de Jozefienen die niet alleen op de speelplaats doende zijn met bouwputten. Aan de overkant van de Noordzandstraat vervangen ze een oud bouwwerk door nieuwbouw. Een fors, behoorlijk macho ogend, stalen harnas houdt er de oorspronkelijke, neogotische gevel overeind. Maar goed ook, want een straat is meer dan alleen maar straat. Ze is ook straatbeeld.

Stil hoofdschuddend sta ik een eind verderop, in de Boeveriestraat. Kijk toe, hoe ze ook die vaalgeel gekalkte voorgevel van het VTI stutten. Een bakstenen heimwee naar mijn

eigen verleden, het blijkt mij alsnog gegund. En ik bedenk, terwijl een huizenhoge kraanarm in een vervaarlijke vaart over mijn herinneringen heen zwiert …
We werden wie we zijn, door de dagen die we hier doormaakten. Boeiender tijden dan nu? Zou het?
Or has time rewritten every line?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen | 12 Comments

Cercleclub Brugge

De bal ligt erover! Pol, de bal ligt erover!”. Drie schrille jongensstemmen vanachter de haag. Een wel vaker gehoorde kreet, in onze tuin goed voor twee perfect voorspelbare reacties. Vanuit zijn garage, waar hij in de weer is met één of ander karwei, komt de genoemde Pol naar buiten. Binnensmonds sakkerend. En vanuit de veranda bij het huis stormt, met aanzienlijk groter enthousiasme, een jonge boxer over het gazon. Om het eerst bij het voetballetje dat zonet met een wijde boog van over de haag ergens tussen onze struiken is beland. Ben ik er als eerste bij, dan is niemand overboord. Dan kieper ik de bal terug naar de buurjongens, waarna een kort “Merci!” aangeeft dat mijn taak erop zit.
Maar is de hond mij te vlug af, kent het verhaal een minder verheugend verloop. Zo’n rond, plastiek ding leent zich perfect om er je tanden in te zetten.

… naast een handvol voetbalpleinen
voor lokale sporters …

Wat volgt is een soort ‘blijde intrede‘ van een triomfantelijk door het groen huppelende boxer, met in zijn kielzog zijn baas die hem luidkeels opdraagt om het onding los te laten. Tevergeefs. Jammer voor de bal die in de kortste keren sissend de geest geeft. En voor de buurjongens.

Voetballers als buren, het overkwam ons lang geleden, toen die van hiernaast nog klein volk in huis hadden. En ’t had zijn charmes, de geestdrift en het enthousiasme van klein grut dat zichzelf de wereldbeker gunt. Het hond-met-bal-moment moesten zij èn wij er af en toe bijnemen. Maar de buurjongens van toen groeiden uit tot forse kerels, trokken al wat jaren geleden de deur van pa en ma achter zich dicht en lieten elders hun eigen kroost op de wereld los.

Al hoort bij de buurt waar wij thuis zijn nog altijd een ander, onlosmakelijk voetbalverhaal. Want we wonen op Sint-Andries en daar heb je, naast een handvol voetbalpleinen voor lokale sporters, een stadion. Dat is u bekend, lezer, dat stadion en het feuilleton dat erbij hoort. Een soap met stilaan meer herhalingen dan FC De Kampioenen. Vreest niet, o lezer, wij besparen u graag een dossier vol ‘voors’ en ‘tegens’.

Maar het allereerste voornemen voor een nieuw voetbalstadion, weet u nog? Iets nabij het klaverblad van de E40 en de Expresweg. Met de ‘Witte Pion’, drukkingsgroep uit het Loppemse, die daar niet content mee was. Naast het voetbalplein werd ook een soort monster-winkelcentrum overwogen, voorwaar geen detail. En ook andere tegenargumenten kwamen op tafel.
Al is het ‘Blankenbergse Steenweg‘-epos zo mogelijk nóg complexer. Heb ik het goed, dat op dit moment sprake is van een stek voor Cercle in die hoek van Brugge en een nieuw stadion voor Club, hier op Sint-Andries?
Een uitgesproken mening? Voor een zwart-wit-kijk op de dingen verwijzen wij u graag naar andere bronnen, ze zijn u bekend. Neemt u vrede met een afgewogen opinie, lees dan rustig verder.
Want wij en ons straatje hier in Sint-Andries, net ver genoeg van het ‘jubelpark’ om enkel het gejubel te horen bij een doelpunt of het gejouw bij een foute fase, waarom zouden wij ons druk maken over voetbal? Enkel nu en dan, wanneer één van onze twee voetbalteams, het blauwzwarte, een min of meer serieuze tegenspeler op bezoek krijgt, zuchten bij ons de anders zo bedaarde huizen. Want dan wurmen zich tussen de bomen in onze straat meer auto’s dan je mogelijk acht. Maar eenmaal het rumoer gedoofd en iedereen terug huiswaarts, is ’t weer peis en vree in onze buurt. Dus wie zijn wij om een bruusk standpunt in te nemen?

Toch even dit. Stel, op Sint-Andries werd nooit een stadion gebouwd. Op die plek wandel je sinds jaar en dag door een lommerrijk stadpark. Op een goeie keer komt één of andere voetbalgoeroe met meer centen dan verstand aanzetten met het voorstel om dat park op te offeren voor een gigantische voetbaltempel. Zou één Bruggeling, op straat of op ’t stadhuis, dat een wijs voorstel noemen?

Blauwgroen Cercleclub Brugge …

En Cercle? Een stadion aan de Blankenbergse Steenweg? Vorige week was er het ‘Brugs Uurtje’, een maandelijkse babbel in de Balsemboom. Dit keer met dokter William De Groote, een meneer die je gerust kan omschrijven als prominent voetbalmens. Ook wie zijn opinies niet deelde, genoot die ochtend van zijn bevlogen maar daarom niet minder speelse vertellingen. Waarbij hij onder meer één van zijn stokpaardjes op het publiek losliet.
Lag het aan de gastspreker van ’t Brugs Uurtje, dan waren Groenzwart en Blauwzwart lang geleden al gefuseerd tot één Brugse voetbalploeg.
Moet kunnen, bedenk je dan, ‘Cercleclub Brugge‘, één team. En er hoeft maar één stadion gebouwd.
Maar waar? Toch niet in ons straatje? Met om de haverklap vanachter de haag de roep van Simon Mignolet of Hans Vanaken, “De bal ligt erover! Pol, de bal ligt erover!
Al kennen wij daarvoor hier ten huize één voorstander. Eentje op vier poten.

Posted in Het Brugge van nu, Van Brugs voetbal, Van sport in 't algemeen | 10 Comments

Ken je ’t verschil tussen een kerk en een café?

Vanmorgen belandt een vriendelijk maar kordaat geformuleerd bericht in mijn mailbox. Het is van een vriend van ons. Zijn naam doet er hier weinig toe, laten we hem N noemen. Het is een verzoek aan mijn huisgenote en mij. Of we toch vooral onze stem willen uitbrengen op die website waar dezer dagen zoveel om te doen is. Website? Veel te doen?
De link die N erbij voegt, klaart één en ander op. Brengt ons bij een landelijk project ‘Erfgoedschatten’. Kort door de bocht komt het hierop neer. Het restaureren van kunstvoorwerpen kost centen. Er zijn meer wachtenden dan centen en dus worden tien op te frissen kunstwerken ‘genomineerd’ en het grote publiek kiest welk stuk met het geld en zodoende met de restauratie gaat lopen.

Niet over Sint-Jacob,
zoals je in die kerk zou verwachten …

En één van die op te kalefateren schoonheden hebben we hier in onze eigenste Sint-Jacobskerk. Dat N zoiets weet, mag niet verbazen. Als ’t om kerken en kunst gaat, hoef je hem niks te leren.
Het schilderij in kwestie is niet van een Memling of een andere wereldnaam, maar ’t is wel een specialleke. Lanceloot Blondeel, de man die het uit zijn penselen schudde, zette er de datum ‘1523’ op. Het vierde dus net zijn vijfhonderdste verjaardag. Een feestje in mineur, want in die vijf eeuwen verzamelde het een boel stof en onfris vuil. Je kan alleen gissen naar de wellicht glorievolle kleuren die Blondeel bedacht. Daarom verdient zijn schilderwerk dringend een deskundige poetsbeurt.

En daarvoor wil N ons dus warm maken, voor het stemmen op dat te restaureren doek. Want dat is het, een doek. Terwijl ze in die vroege jaren vijftienhonderd nog volop op paneel schilderden, kwam Lanceloot Blondeel aanzetten met een doek. Wellicht verbaasde hij daarmee zijn opdrachtgevers, het genootschap van chirurgijns ofte geneesheren van onze stad. Die kregen een kunstwerk dat een heel oud verhaal vertelt. Niet over Sint-Jacob, zoals je in die kerk zou verwachten, maar over Cosmas en Damianus, Cos en Dam voor de vrienden.

’t Is een historie uit de beginjaren van de christenheid. In die dagen liepen Cos en Dam, tweelingbroers, in de kijker. Want ze waren geneesheren en als goeie kristenen hielpen ze armen en behoeftigen. Vrome voorlopers van ‘Geneesheren voor het Volk’. Maar al dat gelovig zijn, dat moest in ’t geniep gebeuren. Kwam aan ’t licht dat je kristen was, bekocht je dat met je leven. En lap, da’s wat ook Cos en Dam overkwam. Eind goed, niet al goed. Maar wel goed voor twee heiligen in één verhaal.

Het schilderij in de Sint-Jacobskerk toont, behoorlijk plastisch weergegeven, de terechtstelling van onze twee broers. Gelukkig voor ons, koos Lanceloot Blondeel ervoor om dat redelijk pijnlijke gebeuren uitbundig te omkaderen. De toeschouwer ontwaart nog amper het centrale tafereel. Later zou de schilder van dat soort omkadering zijn handelsmerk maken.
Enfin, dat kunstwerk verdient, meent N, een restauratie. En daarvoor moet dus gestemd worden. ’t Is maar dat u het weet, onderaan dit cursiefje vindt u de link die N ons bezorgde.
Een wellicht verbazend fris schilderij zou ons zo’n restauratie opleveren. Ons en een kerk die overigens al behoorlijk wat kunst te bieden heeft.
’t Is eigenlijk best wel een aanrader, op verkenning gaan in de Sint-Jacobskerk. En in die buurt waar u, mocht het u iets uitmaken, eerder weinig toeristen tegen ’t lijf loopt. Bruggelingen des te meer.

Tot voor een paar weken had ik daar graag aan toegevoegd, ga vooral een keer langs in café Sint-Jacobs, een paar huizen daar vandaan. Daar opende patron Tom een jaar of zeven geleden een heel nieuw café dat vooral heel oud wou zijn. De terugkeer van het volkscafé had Tom voor ogen. In Café Sint-Jacobs trof je de lokale pintenproever naast de van nostalgie smullende muziekliefhebber. Want de platenhoezen aan de muren vertelden wat je verwachten kon. Vicky Leandros na de Shadows na Adamo en meer van dat.

Dat had ik dus graag verteld. Maar Sint-Jacobs, het cafeetje, is niet meer. Sinds kort sieren van die schreeuwlelijke ‘te koop’- plakkaten de oude trapgevel. Een volkscafé, al die jaren, een buurtcafé. Er is er eentje minder en we hebben er al geen op overschot.

Kwam N hier wel eens over de vloer? In de schaduw van de Sint-Jacobskerk, waar hij zowat thuis is, lijkt mij dat best wel aannemelijk. Wie weet, bleef hij wel een keer plakken. Want hij is vandaag dan wel van kerkfabrieken en confrérieën, ooit zette de jonge student N met genoegen menig bloemetje buiten, toch?
Wie met hem aan de babbel ging in café Sint-Jacobs, leerde een boel bij over onze stad. Toogpraat van een doctor in de geschiedenis, met een rits publicaties omtrent Brugge op zijn naam. De oorkonde ‘Ere-stadsarchivaris’, zou die ingekaderd boven zijn dressoir prijken?
En dan is er dus ook nog zijn vanouds innige band met die kerk, vlakbij. Dat brengt ons bij het raadsel boven dit cursiefje. Of iemand het verschil kent tussen een café en een kerk?
De lezer verwacht hier een pointe van het soort moppen dat aan de toog wordt verteld. Maar die mop, over café en kerk, ik weet niet eens of die bestaat. Maar als dat zo is, kent N hem ongetwijfeld. Dat is hij aan zijn studentikoze verleden verplicht. En aan zijn band met kroegen èn kerken. En anders verzint hij hem wel.
Sluiten we een deal? N verzint de mop en ik inviteer alle lezers om een stem uit te brengen op dat kunstwerk van Lanceloot Blondeel. En halen we de restauratie binnen, dan trakteert N ons een pint, zo kennen we hem.
Kon die drink nog doorgaan in café Sint-Jacob, dan was de cirkel helemaal rond. Dan vertelde ik aan Tom, de barman, “‘Voor de rekening moet ge bij die mens daar zijn!”
“Ha”, klonk dan het antwoord, “bij Noël Geirnaert!”

Dit is ‘m, de link naar het ‘stemhokje’ … www.kikirpa.be/nl/erfgoedschatten-2023

Posted in Het Brugge van nu, Van schilderen en plaasteren, Van zingen en spelen | 4 Comments

Autokeuring

We zijn op weg voor een dagje Doornik, zij en ik. Doornik is zo’n stad die ze bouwden om er op schoolreis te gaan. Met een cathedrale Notre-Dame als steen geworden geschiedenisles en een eeuwenoude reputatie omtrent wandtapijten kon geen school om Doornik heen. Al is dat wat wij sindsdien deden, er omheen rijden. Verderop in Henegouwen is een vakantiehuis dat ons zowat elk jaar op bezoek krijgt en de weg daarheen leidt ons elke keer in een wijde boog om Doornik. In de verte ontwaar je de torens van de kathedraal en dat is het zowat.
Maar vandaag maken mijn wederhelft en ik die verwaarlozing goed. Al blijken de weergoden ons op de ochtendlijke heenweg weinig gunstig gezind. Lang leve onze auto, zijn dak, zijn ruitenwissers! En bovendien, ik hoef niet zelf te rijden, die partner van mij zit wat graag achter ’t stuur. Het is haar ding, autorijden. Mocht het niet bestaan, ze zou het uitvinden.

Ondergetekende deelt allerminst dat enthousiasme, is een auto niet gewoon een ding om van ’t een naar het ander te komen? En dus loodst zij ook vanmorgen onze vierwieler naar onze bestemming. Van Brugge naar Doornik is een vlotte route. Al hebben ze het op de radio over files en wat die doen met mensen onderweg. Gisteren, zo vernemen we, waren op een ochtendlijk moment alle auto’s die in ons landje bumper aan bumper stonden, goed voor een file van … tweehonderdnegentig kilometer. We hoorden het goed, tweehonderdnegentig. Da’s, hou u vast aan uw veiligheidsgordel, van bij ’t belfort van Brugge, helemaal naar de markt van Arlon. Stilstaan van hier tot Gent, één roerloze ring om Brussel heen, langs Namen dwars door de Ardennen, tot de meest zuidelijke hoek van ons Belgenland.
‘Gelieve even te wachten,
er zijn nog twintigduizend wachtenden voor u.’

Ik wijs mijn vrouw erop dat de mensen zot zijn, dat ze de blikken doos die auto heet, altijd weer onmisbaar achten. En dan, ineens, kijken zij en ik mekaar aan. En weet ik dat ze hetzelfde denkt als ik. Wat doen wij hier in onze auto? Op mijn smartphone zoek ik het op en ja, hoor. In Brugge hebben we een vlotte treinverbinding, rechtstreeks naar Doornik. En wij, oudjes, sporen ook nog aan een belachelijk voordeeltarief. Wie is hier de zot?

We hadden gewoon de trein kunnen nemen, mijmer ik verder. Of neen, we kunnen ook onze auto van de hand doen en af en toe een deelauto huren!
Naast mij zucht iemand.
Op onze bestemming vinden we probleemloos een parkeerplek. Een betalende, wat had je verwacht. Tel dat bij je brandstof en voor die centen spoor je tien keer heen en weer van thuis naar hier.
Maar goed, Doornik, hier zijn we eindelijk nog een keer. Op de Markt knikt het belfort instemmend.

De vriendelijke jongedame die in een proper etablissement onze koffie serveert is trots op het moeizame Nederlands waarmee ze ons te woord staat. Aardige mensen maken je dag goed, en al helemaal als ze goeie koffie schenken.
We verkennen de stad, de kathedraal en een paar plaatselijke klassiekers. Het verrassend ruime toeristisch infopunt toont in een heus bioscoopzaaltje een ludieke animatieprent over de geschiedenis van Doornik. Verderop, bij de Scheldekaai, verrast ons een etalage vol charmante, oude spulletjes. Kijk, een kastje vol Matchbox-autootjes! Mijn verbazing verbaast mijn vrouw. Jij, enthousiast over auto’s, wat hebben we nu?
Wel ja, jeugdsentiment, hé. Ik zie ze zo voor mij, de grote kartonnen doos, ‘mijnen boel’ zoals mijn vader ze noemde. Een hele grote doos was het, toch in de kleine oogjes van het manneke dat ik was. En in die doos, tussen allerlei speelspullen, Matchbox-autootjes. Allerlei modellen hadden ze bij Matchbox en daarvan had ik er een paar tientallen in mijn doos. Auto’s uit een ver verleden en moderne. Enfin, moderne in die dagen, de verre jaren zestig. Wat is er later geworden van ‘mijnen boel’?

Wat is er geworden van ‘mijnen boel’?

Best wel markant, realiseer ik mij nu. Hoe die modelautootjes mijn kinderverbeelding prikkelden, terwijl later de ‘echte’ auto mij volstrekt koud liet. Te opdringerig, te dominant in ons dagelijks bestaan, geldverslindend ook.
Herbouwen we ooit onze maatschappij, dan is als ’t aan mij ligt van de auto geen spoor meer te bekennen.

Of zullen we hem, in een milde bui, nog een plek toekennen als oudheidkundig curiosum? Zoals ze er dit weekend in Brugge mee uitpakken in de nieuwe beurshal. Daar gaat een feest rond oldtimers door. Voor het eerst sinds jaren. Ooit begonnen in ’t Boudewijnpark, een paar intermezzo-edities in de ondergrondse parking van ’t Zand, en dan vele keren in de vroegere beurshal. En nu, na een tussenstop in Roeselare, komen de oudjes terug naar Brugge.
En, met lichte tegenzin toegegeven, met alle nostalgie die ervan af druipt weten zo’n ouwe knarren mij toch enigszins te bekoren. Ze wijzen ons erop dat in vroeger tijden, veel meer dan nu, elk automerk zijn kenmerkende lijnen koesterde. Dus ja, deze jongen die geen bal geeft om motorkracht of fancy snufjes, laat zich soms toch betrappen bij het bewonderend omzien naar vergane ‘autocharme’. Maar daar blijft het bij, laat daar geen twijfel over bestaan.

Onze frisse stadsverkenning zit erop, we warmen ons nog even op in het koffiehuis op de Markt. Het charmante meisje van deze morgen heeft wellicht vrij. Maar ook haar madam is van de gulle glimlach. En de koffie lekker. Even lekker als in Brugge, maar minder duur.
À propos, hoe zou ’t hier lopen met parkeergeld? Zoals bij ons? Ach, volgende keer toch maar de trein, nemen we ons voor. En ik pak uit met zo’n doortastend voorstel waarbij ik weet dat mijn partner gegarandeerd haar vetorecht opdiept. Wat als we nu een keer onze auto hier achterlieten? We wuiven hem uit op die parking, vaarwel Peugeotje, en wandelen naar ’t station. Weg, auto? Vetorecht.
Wanneer we Doornik uit rijden, wordt onverhoopt het donkere wolkendek open gescheurd door een strijdvaardige avondzon. Van hoog op een brug naar de oprit zien we hoe ze het glooiende landschap onderdompelt in een hartverwarmende, okeren gloed. Beneden op de autoweg blinkt een veelheid van kleuren, een sliert vierwielers. Mathbox-autootjes in de etalage van een speelgoedwinkel.

Posted in Het Brugge van nu, Van wielen en op weg zijn | 3 Comments

Vlaamse Primitieven … Primitieve Vlamingen?

’t Is dat ze, wanneer ik voorbijfiets, naar mij knipoogt. Dat kunt ge moeilijk geloven, maar toch.
Langs de Dijver, naast de toegangspoort van het Groeningemuseum, prijkt een muurhoge afbeelding van Margaretha van Eyck. Eeuwen geleden deed haar echtgenoot Jan, grootmeester onder de Vlaamse Primitieven, haar dit portret cadeau. Vandaag lokt het stadsmuseum de voorbijganger met die buitenmaatse voorstelling van dat paneeltje, in ’t echt niet groter dan een krant.
Welnu, wanneer ik die avond langs de Dijver fiets, volgt Margaretha van Eyck mij met haar blik.
Heel even, ’t valt amper op. En als ik vlakbij kom, trakteert ze mij op een ondeugend knipoogje.

Heb je thuis in je collectie niet een ludieke affiche waarop diezelfde figuur nadrukkelijk knipoogt?

Even uitleggen wat gaande is. Ik ben laat op de avond op de terugweg van café De Garre in ’t Breidelstraatje. En ‘k zal het maar toegeven, na een paar huisbiertjes in dat etablissement observeer je de dingen net iets minder scherp. En neemt verbeelding het wel een keer over van helder denken. En bovendien, deze jongen herinnert zich een affiche uit zijn collectie waarop diezelfde Margaretha nadrukkelijk knipoogt. Een glaasje te veel op? Of te veel verbeelding?
En toch, ik zag zonet Margaretha van Eyck knipogen, ‘k zweer het op mijn plechtige-communie-zieltje!
Dus trek ik mijn remmen dicht, stap van mijn tweewieler en kijk achterom.
Op de stoep bij de toegangspoort van het museum staat een vrouw. Ze is klein van gestalte, maar dat doet niets af van haar kokette voorkomen. Nu ben ik allerminst de meest attente om dames te complementeren omtrent kledij en dergelijke, maar haar warmrode, wollen gewaad met de pelsen kraag maakt indruk. En haar hoofdtooi, het hoornkapsel en de wijd gedrapeerde hoofddoek laten er geen twijfel over bestaan. Vanavond word ik lachend begroet door de eega van Jan van Eyck.
We belanden in ’t Brugs Beertje, zij en ik. Ze zet graag een stapje in de wereld, zegt ze. En wat doet een mens op zo’n plek? We proeven er een paar Brugse biertjes. Ik vertel over de affiche waarop ze knipoogt. Heeft zij daar moeite mee, dat we grappen uithalen met zo’n eerbiedwaardig kunstwerk van haar man? Niet, dus. Laat komen, die maffe affiches, lang leve de leute!
Margaretha vertelt. Vertelt honderduit en bij veel van wat ze zegt zou menig historicus de wenkbrauwen fronsen. Maar als iemand weet hoe het er in haar tijd aan toe ging, is zij het wel.

Heeft zij daar moeite mee, zo’n eerbiedwaardig meesterwerk waarmee we grappen uithalen?

Jan van Eyck was getrouwd met een levenslustig madammeke. Eentje dat het gezin draaiende hield èn de zakelijke kant van Jans carrière behartigde, zelf had hij daar geen kaas van gegeten. Maar Margaretha was ook een frivool meiske van de wereld. Vond het spijtig dat haar man geen lid was van het Schildersambacht, zijn status als hoveling van de Bourgondiërs liet dat niet toe. Bij die Brugse gilde zetten ze graag de bloemetjes buiten en Margaretha miste dat wel. Maar in de Speelmanskapel aan de Beenhouwersstraat, bij de stadsmuzikanten, kwam ze graag over de vloer. Altijd ambiance, daar!
En Jan’s klanten, hoe zat het daarmee, wil ik graag weten. Ach, die lui! De ene nog meer verwaand dan de andere, verzekert ze. Die kanunnik Joris van der Paele, ge weet wel, van dat schilderij in Groeninge. Een pilaarbijter, maar kon zijn van ouderdom verkrampte poten niet thuishouden! En dan die hertog, Filips de Goede! Pretentie in geschenkverpakking! Hoe meer centen, hoe meer pluimen op je hoed!
Ja, maar jouw Jan zat er ook warmpjes in, toch? Da’s waar, maar Jan, dat was een brave vent. Te braaf voor deze wereld, te braaf en veel te serieus! ‘k Heb het hem zo dikwijls gezegd, ge moet een keer meer de bloemetjes buitenzetten, gij!
Maar hij was de ernst in persoon, mijne Jan!

Laat komen, die maffe affiches,
lang leve de leute!

Of ze weet dat we haar levensgezel en de andere schilders van haar tijd ‘Vlaamse Primitieven’ noemen? ’t Zal wel zijn, is haar antwoord. Maar Jan kwam uit Maaseik, een stad ver buiten het Vlaanderen van toen! Mijn Jan was helemaal geen Vlaming! Trouwens, nu je ’t zegt, hertog Filips liep niet hoog op met de Vlamingen. Met deze stad al helemaal niet, ’t zat er meer dan een keer bovenarms op met Brugge. Tegen mijn man had de hertog het over ‘primitieve Vlamingen’. Dat leest ge nergens in uw geschiedenisboeken, hé!
Ik kijk haar verbaasd aan, maar zij lacht breeduit. Kom, ’t leven is te kort en te schoon om ons daar druk over te maken! Ze heeft het gelijk op haar kant en dus vraag ik aan de toog nog een afsluitertje. En sla nog even een praatje met de patron terwijl hij mijn bestelling tapt.
Ik keer mij om. Zoals ik me eerder die avond omkeerde aan de Dijver. Margaretha is weg. Zomaar. Ineens. Ik vraag bij de tafel naast die van ons of ze haar zagen vertrekken. Vertrekken? Haar? U zat hier de hele avond alleen, meneer!
Er waait een koude wind door het Kemelstraatje. Ik fiets naar huis. Maak toch nog een ommetje langs de Dijver. Tegen de grijze gevel van ’t Groeningemuseum hangt een uitvergroting van een schilderij. De wat koel ogende dame op het portret kijkt schijnbaar onverschillig voor zich uit. Zoals ze dat sinds eeuwen doet.

Posted in Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 4 Comments

Boudewijn, de oude dolfijn

In het nachtelijke dolfinarium, bij het vaalgroene licht van de nooduitgang-lampjes, oogt het rimpelloze water zo vredig als maar kan. Maar straks, als de dag begint, begint ook weer de dagtaak van Boudewijn, de oude dolfijn.
Boudewijn woont hier al vele jaren, hij is de nestor van het handvol soortgenoten waarmee hij zijn kunstjes opvoert. Die kijken op naar Boudewijn, de dorpsoudste, een vat vol levenswijsheid.

Mag het verbazen dat Boudewijn zich de voorbije dagen minder opwond dan zijn vrienden? Al is er best wel reden tot onrust, menen de andere dolfijnen. Want uit de gesprekken van hun begeleiders begrijpen ze dat er nieuws in de lucht hangt. Nieuws dat het hele dolfinarium aanbelangt, de begeleiders die er hun brood verdienen èn de waterbewoners. Maar ach, Boudewijn laat zich amper meedrijven met de waan van de dag. Al vraagt hij zich stilzwijgend af wat hij moet met die geruchten.

Dat dolfijnen denken, dat hoeven wij niet te vertellen, het kleinste kind weet dat. Meer zelfs, de oude Boudewijn neemt doorgaans rustig de tijd om zich een genuanceerde mening te vormen. Zijn dolfijnvrienden kunnen nog van hem leren. Nogal wat mensen ook, trouwens.
’t Zijn dit keer geen futiliteiten waarover de begeleiders van gedachten wisselen, weet Boudewijn.  Al hoort hij, sinds hij hier zijn kunstjes opvoert, wel vaker over lieden die hem en zijn soortgenoten weg willen uit het dolfinarium. Eerst dacht hij dat zo’n mensen iets hadden tegen dolfijnen. Maar neen, het gaat hen precies om het welzijn van zeezoogdieren.

Volgens die pleitbezorgers leiden waterdieren in zo’n dolfinarium een lastig bestaan. Wat eigenlijk nog meevalt, meent de oude tuimelaar. Al mist hij de zwerftochten in het zonneklare zeewater van zijn kindertijd, dat ontkent hij niet. En hij verveelt zich wel een keer.

Dan kijkt hij uit naar de stunts die hij met zijn soortgenoten mag opvoeren. Nou ja, mag. Pas als je doet wat ze vragen, krijg je lekkere happen. Maar daar maalt hij niet om. Kan je tenminste je energie kwijt. Sinds kort brengen hij en zijn makkers een nieuwe show, de afwisseling is welkom.
Wat Boudewijn dan weer niet begrijpt, is dat keer op keer mensen komen kijken. Mensen die om de haverklap luid met hun vinnen klappen, waarom is hem een raadsel.

Mensen, ze zijn ervan overtuigd dat ze zich kunnen inleven in het leven van dolfijnen. Was dat maar zo, bedenkt de bedaarde ouderling. Al heeft hij begrepen dat de mensensoort zich ook zorgen maakt om het leven in en om het water. Vertelden zijn begeleiders enkele jaren geleden niet over wat een kunstenaar in Brugge bouwde? Een buitenmaatse walvis die zich bij een plein dreigend oprichtte uit het water. Een blauwe vinvis, integraal opgetrokken uit plastiek afval, rommel zoals je er almaar meer vindt in zeeën en oceanen. Daar stonden de mensen bij stil, heel even, en dat was goed.

Een blauwe vinvis, integraal opgetrokken uit plastiek afval …
– foto Matthias Desmet –

En dan is er ook nog de onrustwekkend stijgende zeespiegel. ’t Schijnt dat daar moeilijkheden van komen. ‘Al zijn dat nu een keer ècht mensenproblemen’, glimlacht Boudewijn heimelijk, ‘Als je ’t ons vraagt, hoe meer zee, hoe liever!’ Maar dan, welopgevoed als hij is, corrigeert hij zich, ‘Leedvermaak, foei, tuimelaar!

Waarna hij bedenkt, ‘Toch maar eerst het nieuws dat vandaag de kop opsteekt!‘ Nieuws, maar tegelijk een oud verhaal.
Over het overbrengen van dolfijnen naar een ver oord, met veel meer levensruimte dan in deze behuizing. Boudewijn beseft als geen ander dat het dolfinarium zich niet kan meten met de zee. Vooral de jongelui onder de dolfijnen hebben het daar moeilijk mee.
En nochtans, aan het leven in zo’n bad zitten ook voordelen vast. Je krijgt op tijd je natje en je droogje, al is dat een uitdrukking die waterdieren niet gebruiken. En mankeer je iets, een griepje of zo, komt de dierenarts langs en die kent er wat van. Dat bestaan van hem en van zijn vrienden? Kon beter, kon slechter. Zoals ’t leven van mensen?

De plek waar ze over spreken, waar hij en zijn vrienden en vriendinnen heen zouden gaan, is een eiland in Griekenland. Het heet Lispi of zo. Daar, in een schilderachtige, afgedamde baai kunnen ze wennen aan het vrije leven in de zee. Zou het? Boudewijn twijfelt.
De zeeën van zijn jeugd, die zijn er niet meer, weet hij. Tonnen zwalpende kunststof,

Het heet Lispi of zo …
– foto Maria Theofanopoulou –

hij mag er niet aan denken. Dus misschien hebben wij het hier nog zo slecht niet in ons dolfinarium, meent de tuimelaar, en zwemt nog een min of meer tevreden rondje.
Maar in de nacht, sluimerend onder het roerloze watervlak, droomt hij zich de stralend blauwe vrijheid van zijn jonge jaren. Een wassende zee waarin de stad verzinkt, straten, huizen, torens. En uit het ondergelopen dolfinarium zwemt een school dolfijnen weg, een verre, zonovergoten einder tegemoet.

Posted in Het Brugge van nu, Van beesten, planten | 5 Comments

Ode aan de speed-pedelec

Is het een vliegtuig? Is het een vogel? Neen, dat is het niet, het is een kerel op een speed-pedelec.  Langs de Torhoutse Steenweg, waar je het fietspad deelt met je tegenliggers, stormt hij mijn richting uit. Slalomt rakelings langs een bakfietsmama die verschrikt opkijkt. Hij zoeft mij voorbij en zijn blik-op-oneindig laat er geen twijfel over bestaan, waar ze hem verwachten is hij onmisbaar en elke seconde telt. Zijn gehandschoende vuisten klemt hij om het stuur met een air van ‘Prijs u gelukkig  dat ik deze mustang in bedwang hou!
De voorbije jaren werd onze mobiliteit verrijkt met een rits nieuwerwetse spullen. De elektrische fiets, vooral. De bakfiets, de step en de elektrische brommer en sporadisch passeert een waaghals op zo’n mono-wheel. In de binnenstad kom je heel af en toe een zwerm segways tegen, elk beladen met een toerist.

kwam Cactus met een voor onze stad
ongezien idee op de proppen

En dan is er dus ook de glorierijke opkomst van de speed-pedelec.  Ook daar zijn we stilaan mee vertrouwd. Nou ja, vertrouwd.  Met het begrip alvast wel, al is het met voorsprong het lelijkste woord dat de voorbije jaren aan onze woordenschat werd toegevoegd. Maar of het voertuig zelf ons hart veroverde, daarover kunnen we nog een aardig boompje opzetten.
Laten wij het er intussen over eens zijn, sinds de komst van die nieuwigheden is het op weg zijn er alleszins spannender op geworden. Veiliger?

De speed-pedelec, stel je voor dat ze die al in onze kindertijd hadden bedacht. Zo’n futuristische vinding, we hadden er op de speelplaats de mond van vol! Een superfiets voor supermensen! Voor het soort lieden dat we kenden van op tv, Zorro of Batman.
Maar zo’n fiets was er nog niet, onze jaloezie betrof de knallende sportbrommers waar de iets oudere knapen in het dorp mee door de straten scheurden. En wie groot genoeg was, ging in ’t weekend uit met de auto van pa en ma!

… een opeenvolgende reeks ‘fietselingen’ waren daar niet vreemd aan.

Want de auto, dàt was vrijheid! Ook voor onze vaders en moeders was de vierwieler synoniem van een geslaagd bestaan. Daar hadden ze voor gewerkt en dat mocht gezien worden. Moèst gezien worden.
En zodoende hoorde het openbare domein zich te schikken naar dat statussymbool. Voorbeeldje? Laten we dat gemakshalve hier in Brugge zoeken. Waar de gemeenteraad in de jaren zestig serieus overwoog om de Coupure te dempen. Die nutteloze waterweg zou plaats ruimen voor een parking. Wees welkom, Koning Auto, in het hart van onze stad! Niet dat er geen parkeergelegenheid was in Brugge. Op de Markt, het Zand of de Burg liet je ongegeneerd je vehikel achter. Of in een winkelstraat, waarom niet?

Maar dan gingen we de jaren zeventig in. En die zouden voor een kentering zorgen. Een trage wending, weliswaar, maar toch. Vooreerst was er de oliecrisis die tot autoloze zondagen leidde. Je hoorde je vierwieler op stal te laten en dat was niet van willen, ’t was van moeten. Voor het eerst werd de auto niet langer enkel als oplossing gezien, maar ook als probleem.
En dus kwamen er andere tijden. Met hier bij ons de Lastige Bruggeling, stadskrant met slecht karakter en stoute tong. Met de alternatievelingen van Cactus, het lekker linkse cafeetje aan ’t Sint-Amandsplein. Kinderen van de seventies die, naast allerlei andere wereldverbetering, de fietser in het verkeer voorop stelden. In die ambiance kwam Cactus met een voor onze stad ongezien idee op de proppen, het verhuren van fietsen waarmee de bezoeker onze stad kon verkennen. Hadden ze ’t geleerd van de provo’s in Amsterdam, dè gidsstad van die dagen?
Al vergde de opwaardering van het fietsen geduld, veel geduld. Want al eind jaren

zeventig werd in onze binnenstad eenrichtingsverkeer de norm, maar ’t was nog ruim tien jaar wachten vooraleer we in sommige straten opnieuw in beide richtingen mochten fietsen. Sensibiliseringsacties  zoals een opeenvolgende reeks ‘fietselingen’ waren daar niet vreemd aan.

Er zijn veel fietsbanden versleten sinds die dagen. En fietsvriendelijke projecten opgezet, op veel plekken in de stad.  Maar we zijn er nog lang niet, dat ervaart al wie met de tweewieler op pad gaat. Ook deze knaap, die langs het tweerichtingsfietspad van de Torhoutse Steenweg op zijn hoede is voor elke auto die een zijstraat in of uit rijdt. En tegelijk uitkijkt voor overhaastige speed-pedelecs. Terwijl hij zich afvraagt, hoe het er aan toe zal gaan wanneer we binnen afzienbare tijd allemaal met zo’n snelfiets de weg op gaan. Veiliger?

Oeps, de titel van dit cursiefje! Met al dat heen en weer fietsen verloor ik die helemaal uit het oog. Maar niet getreurd, ik praat wel even met het knaapje dat ik lang geleden was. U weet wel, het ventje dat naar school fietst op zijn wat lompe jongensfiets zonder versnellingen. Die droomt van een rijwiel dat nog niet bestaat. Een raket op twee wielen waarmee hij heldhaftige streken uithaalt, zoals zijn helden van op televisie.
Op school schrijft hij er straks een opstel over, dat doet hij graag. Over een fiets, zo snel en wendbaar als de auto van Batman of het paard van Zorro. Een ode aan de speed-pedelec, kortom. Al bedenkt hij voor dat zelf verzonnen wondertuig vast wel een fraaier benaming.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

Kaartlezen met nieuwjaar

Vent? Welke vent?” De vraag en de guitige ogen van ons nichtje glimmen van geveinsde onwetendheid. Mijn wederhelft en ik schudden het hoofd. “De advent, meiske, de advent!”, repliceer ik met gespeelde verontwaardiging, ‘Dat zijn de weken voor kerstmis!
Voor uw oom is dat een gewichtige tijd.”, vult mijn huisgenote aan op hoogst ernstige toon, “Dagen waarin hij zich afzondert om zijn nieuwjaarsgedicht te schrijven. En dat juweeltje van woordkunst wil hij dan op zo’n overjaarse, papieren wenskaart.” Ik hoor de knipoog in haar stem.
Bij elk jaareinde is onze woonst getuige van telkens weer dezelfde gedachtewissel. En dus zet mijn levenspartner ook vandaag haar argumenten nog een keer op een rij. Want wie weet, kan in dit dispuut ons nichtje haar nonkel overtuigen van ’t gelijk van haar tante.
Nieuwjaarsgroeten, of je die nu langs digitale weg bezorgt, dan wel in een envelop met een postzegel erop, wat maakt het uit? Een wens is een wens, toch? Maar die malle oom van jou, die wil elke keer weer alles op papier!

Oudejaar in het Brugge van tien jaar geleden …

Van haar tante naar haar nonkel kijkt het lieve kind, zich bewust van de verantwoordelijkheid die op haar prille schouders rust.
Nonkel hult zich in stilzwijgen. Heel even. En dan vertelt hij over de charme van een wenskaart. Want jaarwensen horen op papier, zo hebben wij het altijd gekend en dat wil hij het liefst zo houden.
Zo’n kaart, geschreven voor wie je na aan ’t hart ligt, in de postbus deponeren? Het heeft wat en het geeft wat. Want de ene wens brengt de andere aan. En zo is er straks weer de feestelijke frisheid van nieuwjaarskaarten die, rijen dik, van boven op de boekenkast onze huiskamer opvrolijken.
Mensen groeten mekaar, dag in, dag uit. Tot ziens, salut, prettige dag verder. Daar blijft het doorgaans bij en daar is niks mis mee. Maar hoe dikwijls geven we aan, dat we mekaar ook ècht een schone tijd toewensen? Eén enkele keer, met nieuwjaar.

… het Brugge van een kwarteeuw geleden …

Meer niet. Meer hoeft ook niet. Maar als het dan toch maar zo sporadisch voorvalt, laten we het dan ook maar op papier zetten. Als een contract, eigenlijk.
En ’t is waar, het kost wat. Kaartje, postzegel, envelop. En ja, ’t leven van alledag is duur. Maar ook kostbaar. En het meest kostbare, dat is wat we voor mekaar zijn, toch? Dus laten we dat boekhoudkundig invullen als ‘investering in het meest waardevolle’.
De halve wereld zo’n kaart toesturen? Ach kom, ook een digitale groet is vele keren waardevoller dan niks. Maar wie je echt in ‘t hart draagt, die stuur je dat ene, tastbare kleinood.

Wenskaarten, het zijn geuren en tinten. Het spitsvondig ontworpen kunstwerkje met oogstrelende kalligrafie, ons toegestuurd door hartsvrienden. Een groottante die met moeizame vulpen ‘zalig en voorspoedig nieuwjaar’ krabbelt op haar klassieke kaartje met winterlandschap. De jaarwissel, dat is kaartlezen.

… en dat van een halve eeuw geleden.

Vriendschap, kameraadschap, verbondenheid en ja, misschien ook die enkele verplichte connectie, kleurrijk schouder aan schouder op een boekenkast. Geen computerscherm of smartphone kan daaraan tippen.
Was deze verzamelaar niet zo verknocht aan zijn affiches, hield hij het misschien bij nieuwjaarskaarten.

Het nichtje heeft aandachtig geluisterd naar het pleidooi van haar oom. Haar tante niet, zij kent de speech van haar huisgenoot inmiddels min of meer uit het hoofd. Trouwens, zij is meer van aanpakken dan van woorden. Dus terwijl manlief pleit, leegt ze maar alvast de brievenbus. Komt weer binnen met een krant en een weekblad. En twee enveloppen. Neen, drie. Eén ervan draagt een Hollandse postzegel. Familie van haar stuurt ons, helemaal uit Rotterdam, een nieuwjaarsgroet.
Het nichtje zucht. Wat nonkel laat besluiten dat ie toch minstens een klein beetje het gelijk aan zijn kant heeft.

Posted in Het Brugge van nu, Over affiches verzamelen, Over welzijn en gezondheid, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn | 9 Comments

Van Bethlehem en de Wulgenbroeken

De Zuidzandstraat vult zich met de fluwelen stem van Mariah Carey wanneer ik van bij het Zand ’t stad in wandel. Je kan er niet om heen, Mariah vat haar ‘All I want for Christmas’ aan als een volleerde gospelzangeres. Wat na een handvol maten volgt, het swingende popdeuntje met dat olijke koor, zal het mij weer de rest van de dag achtervolgen? ’t Is een geestig lied van een aardig meiske, ik kon het erger treffen. Al duurt ook dit, zoals alle schone liedjes, niet lang. Bij de kathedraal gekomen, bedenk ik nog even dat Mariah mij zonet toezong dat ze voor haar kerst alleen maar mij wil. ‘All I want for Christmas is you’, ‘t zijn haar woorden! Maar ach, in ’t leven moet ge niet alles persoonlijk opvatten.
Trouwens, het contrast met wat volgt kan amper groter. Want langs de hoge winkelgevels klinkt het aloude ‘Maria die soude naer Bethlehem gaen’, lied uit onze meest vrome kinderdagen.
Later die middag, weer thuis, ga ik op zolder mijn cd-collectie opdiepen. De meeste van onze platen van weleer zijn daar al sinds een paar jaar beland. Al kom ik af en toe met een handjevol weer de trap af. Veelal wanneer, zoals nu, enige nostalgie mij treft.
Ik zoek en vind Jan De Wilde. Jaren geleden vulde hij een plaat met kerstliedjes. Toegegeven, de kleinkunstzanger is Mariah Carey niet. Zijn stem is van meer bescheiden komaf en bij nader toezien valt ook qua fysiek enig onderscheid te melden.

Maria die soude naer Bethlehem gaen’,
lied uit onze meest vrome kinderdagen.

Maar Jan is hier in goed gezelschap. Currende, het oude-muziek-gezelschap van Erik Van Nevel, giet een warme, barokke saus over de liederen en er is een kinderkoor. Dat maakt veel goed. Een enkele keer houdt Jan De Wilde zelfs zijn mond en laat woord en zang aan het koor met de muzikanten. Zo ook bij ‘Maria die soude naer Bethelehem gaen’. Zonder de zeurende zang van Jan krijgt het lied overigens een verrassend danstempo.
Onze met veel goesting opwarmende kachel zoemt mee en ik neem de tijd om acht te slaan op wat het eeuwenoude lied vertelt.
‘Maria die soude naer Bethlehem gaen,
kerstavond voor de noene.
Sint-Jozef die soude met haar gaen,
om haar de weg te toene.’

Die beginstrofe laat mij toe om vlotjes mee te murmelen, weliswaar niet beter dan Jan, maar bij het vervolg van ’t verhaal moet ik passen. En leert het lied ons hoe het Maria en Josef verder verging.
Zij kwamen een weinig verder gegaen,
tot aan een boerescheure.
’t Is daar dat Heer Jezus geboren werd,
daar sloten noch venster noch deure.
De stal waar het koor van Jan De Wilde het over heeft, oogt niet als een bijzonder aangename plek voor de nacht. En al helemaal niet voor een moeder om er te bevallen.

“… Wat in de eeuwen die volgden, volstond om het decor aan te vullen
met een stal, een os en een ezel.”

Dat het traditionele kerstverhaal ons nog behoorlijk bekend is, daar heeft onze leeftijd alles mee te maken. En aan onze braaf-katholieke opvoeding, natuurlijk. En niets werd in vraag gesteld, zoals we het op school hadden geleerd, zo was het geschied.
Al betrap ik er mezelf vandaag soms op, nog één en ander te willen opzoeken. Zo ook, echt waar, over wat in de bijbel staat over kerstmis. Blijkt dat van de vier evangelisten er maar twee stil staan bij de geboorte van Jezus. En geen van hen heeft het over een stal. Wel over een kribbe, een voederbak waarin het kind werd gelegd. In de eeuwen die volgden, volstond dat om het decor aan te vullen met een stal, een os en een ezel.
En zodoende stond bij ons thuis elke kerst weer hetzelfde stalletje onder de kerstboom. Met fijn ingekleurde, magere beeldjes, de traditionele figuren. Eigenlijk leek het mij daar onder die boom een gezellig onderonsje, weet ik nog.

Maar de wereld wentelt verder en later op de avond brengt het nieuws ons, heel even, naar Gaza. Naar tunnels en scherpschutters. Naar drones en gebombardeerde ziekenhuizen. Naar mensen op de dool, zoals lang geleden een man en een hoogzwangere vrouw op de dool waren. Het avondnieuws toont tochtige voddententen waarin kinderen, mannen, vrouwen schuilen. Zwangere vrouwen, ongetwijfeld ook. En weer denk ik aan dat voorvaderlijke kerstlied. Werd het kind waarover we zingen, geboren in Bethlehem? Of in Gaza? Oekraïne?

De volgende, nevelige ochtend fiets ik van onze kant van Brugge naar Oostkamp. Door de kille mist bij de Wulgenbroeken, maar de weg is mij bekend. Waar verderop, voorbij het

– foto @ Jean D’heedene –

viaduct onder de spoorweg, het boerderijtje uit de mist opdoemt, weet ik, het is niet ver meer. Maar dan treft mij hetgeen me anders zo vertrouwd voorkomt. In het ontwakend ochtendlicht houdt het zich moeizaam staande, in de weide naast de stallen, het stilaan onder zijn eigen ouderdom bezwijkende schuurtje.
‘… daar sloten noch venster noch deure …’ Waar Jezus geboren werd? Hier, bij de Wulgenbroeken?
De Wulgenbroeken, het charmante Amerikaantje met haar opgeblonken kerstdeuntje heeft er geen weet van. Dus doe mij toch maar ‘Maria die soude er naar Bethlehem gaen’.

‘Maria die soude naer Bethlehem gaen’ hoort u hier: https://www.youtube.com/watch?v=LHsC9ZHR9X4

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 11 Comments

(OP) WEG MET DE COMPUTER !

Hoe zou het nog zijn met meneer Wille? In het korte lijstje van leerkrachten die mijn kijk op het leven hielpen uittekenen, ontbreekt zijn naam. En toch was hij het, onze leraar Wetenschappen, die mij deze week voor de geest kwam.
Dat was toen in ’t avondnieuws onze minister van Onderwijs zijn zegje deed over de ‘digisprong’ in de onderwijswereld. Zoals wel vaker, ging het over centen. Over wie die centen zal opdiepen, om elke scholier vanaf ’t vijfde leerjaar de klas te laten binnenwandelen met een laptop onder de arm. De minister had een mening, iemand van ’t onderwijs had er ook een. En zoals wel vaker, was de kous daarmee af. Over naar het volgende item.


De toekomst was een donkerkleurig doosje, een sandwich groot …

Of miste ik het vervolg omdat mijn gedachten afdwaalden naar een avond, héél lang geleden, bij ons op school? Naar die verre tijd, ergens midden de jaren zeventig van vorige eeuw. De tijd van gestencilde cursussen, opgemaakt op mechanische typmachines.
Er was een informatieavond voor ouders. En wij, een handvol leerlingen van de hogere jaren, waren ook present. We boden de aanwezigen een natje en een droogje, voor een prikje. Wellicht voor één of ander goed doel, dat herinner ik mij niet meer.
Wat ik mij wel herinner, is het onderwerp dat die keer aan bod kwam. Dat bleek goed voor een onverwacht hevige gedachtewissel. Wij, leerlingen, werden niet bij het debat betrokken, maar we luisterden aandachtiger dan tijdens de meeste van onze lessen. Want de directie kondigde aan dat wij op school de kans zouden krijgen om … een rekentoestel aan te kopen.
Wel ja, waarde ouders, uw school gaat mee met haar tijd! En zo’n rekenmachine, dat is waarlijk dé toekomst!
De toekomst was een wat raadselachtig doosje, een sandwich groot, met drukknoppen en een schermpje waarop rode, hoekige cijfers verschenen wanneer je die knoppen indrukte. Zo’n nieuwerwets ding kon in een handomdraai optellen en aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Maar het was ook capabel om procenten, vierkantswortels en andere vernuftigheden te berekenen.
De commotie, die avond! De verontwaardiging op de gezichten van nogal wat verontruste vaders en moeders! Straks kan onze jeugd niet meer hoofdrekenen, meneer! Gemakzucht loert om de hoek, en luiheid! Een moeder verzekerde dat haar zoon onder geen beding zo’n verwerpelijk spul in handen zou krijgen. Rumoer, kortom!
En toen stond, midden het gekijf, meneer Wille op. Rustig en zelfzeker, zoals we hem kenden, met in zijn hand zijn rekentoestel en in zijn pleidooi een paar weloverwogen argumenten.

Met dit toestel, verzekerde hij, staan we weliswaar aan het einde van een oud, maar vooral aan het begin van een heel nieuw tijdperk! Een tijdperk waarin alles anders zal worden dan voorheen. Binnen enkele jaren voeren wij hier met z’n allen deze zelfde discussie over de computer!
Voor ons, jongelui, kon de dag niet meer stuk. Weer buiten, in de winterkou van de Boeveriestraat, waren we het roerend eens, ‘onze’ meneer Wille verdiende een staande ovatie. Die hij, voor alle duidelijkheid, die keer niet kreeg. Maar later die avond klonken in De Goezeput scholieren op het heil van hun leraar Wetenschappen.

Om vast te stellen dat hij het bij het rechte eind had, hoefden we niet eens zo lang te wachten. ‘Bestuurt iedereen morgen een computer’, een jaar later kwam op een decemberavond een Gentse prof met die vraag langs in ’t Leerhuys bij Groeninge. De titel van zijn lezing afsluiten met een vraagteken, dat vond de professor overbodig, hij was zeker van het antwoord. Al lag dat antwoord nog ver weg, ergens achter de horizon van de tijd.

Achter die horizon, in het jaar 1995, bracht in de Werf een vernieuwend toneelgezelschap ‘2012, now I am nationwide’, een experimenteel en futuristisch verhaal over een jongen die zijn brein verliest in een computer. Er zit iets aan te komen, leek het absurde verhaal ons te waarschuwen.
Maar ’t ging vooruit.
Want enkele jaren verder, bij de aanvang van het nieuwe millennium, trok een sensibiliseringscampagne van de overheid van stad naar stad onder de naam ‘Allen op het netro@dshow 2000

Al klonk hier en daar ook een tegenstem. Zo publiceerden rond diezelfde tijd een paar vooraanstaande lieden uit de omgeving van het Steiner-onderwijs een artikel ‘Hype, hype, hoer@?, kritische noten bij de invoering van computers in het onderwijs’.

Een breedvoerig pleidooi waarin je zinnen las als ‘De computerindustrie heeft een duidelijk belang bij het stimuleren van het computergebruik in de scholen’.
Of wat dacht u van ‘Computervaardigheid voorstellen als een nieuwe vorm van geletterdheid is een misleidende overschatting.
Verder luidde het ‘Mijn kinderen krijgen bijvoorbeeld ook les informatica op school. Wat leren zij? Microsoft Works.
Alsof de les is verworden tot een verkoopinstrument van Bill Gates.
Er wordt besloten dat ‘de nieuwe media alleen datapuin en splinters te bieden hebben’.

Maar onze stad toont in het Culturele Hoofdstad-jaar 2002 met het apenstaartje in de titel van de expositie ‘Hanse@Medici’ dat we helemaal mee zijn met het digitale verhaal. Op de affiche ontwaar je, bij de historische stadskraan, zowaar een koopman met in zijn tekstballonnetje ‘Ik mail je morgen mijn offerte’. Middeleeuws grapje.

Eens temeer blijkt hoe elk afficheontwerp vertelt over de dagen waarin het wordt uitgedacht. Zo fungeert vijf jaar geleden, bij de ‘digitale week’ van de stadsbibliotheek, iemand met een 3D-bril als bij-de-tijds campagnebeeld.

Wie beweert dat het snel gaat en almaar sneller, trapt open deuren in. Binnen pakweg twee jaar is dit al lang achterhaalde cursiefje goed voor een glimlach. Hopelijk met enig begrip voor wie het schreef.
Want je zal vandaag maar iets vertellen over, bijvoorbeeld, artificial intelligence. Bij het afronden van je laatste zin kan je alweer één en ander bijsturen. Of waarom dacht u, lezer, dat de schrijver van dit stukje hier de aftocht blaast?
En ja, enig wantrouwen omtrent de digitale snelweg is geboden. Al zijn hier de woorden van een leraar van lang geleden op hun plaats. Want al staan we onmiskenbaar aan het einde van een oud, we staan vooral aan het begin van een compleet nieuw tijdperk.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen | 7 Comments

Het ‘Woord van het Jaar’ … in 1907

Je bent jong en je wilt wat. Op de dingen vooruitlopen, bijvoorbeeld. Dat mag ons, boomers, niet verbazen. In ons eigen verre verleden waren we daar net zo sterk in. En dus keken we nu ook niet verwonderd op, wanneer enkele weken geleden al het ‘Tienerwoord van het Jaar’ werd bekendgemaakt. Het jaar loopt nog een eind, denk je dan, er kunnen zich nog nieuwe modewoorden aandienen. Maar laat knallen die champagne! Of neen, doe de jongelui maar een gin-tonic, zij verkozen tenslotte het ‘Tienerwoord van het Jaar’!
De ongetwijfeld benijdenswaardige eretitel werd dit keer toegekend aan het aloude ‘heftig’. Eerder banaal, jawel, maar ‘heftig’ promoveerde recent tot ‘alomtegenwoordig woord’. Wanneer iets indruk maakt, positief of negatief, dan is dat ‘heftig’. Let wel, boomers, laat dat over aan het jonge volkje, ’t is goed dat ge uw plaats kent in de geschiedenis.
Al weten boomers beter. Omtrent woorden en hun houdbaarheidsdatum, bijvoorbeeld. Eenmaal die gepasseerd, raken ze in de vergetelheid. Misschien zijn de gedateerde woorden die wij, oudjes, achter ons lieten talrijker dan alle woorden die het jonge grut ooit aanleerde. En dat ligt geenszins aan ons stilaan aftandse geheugen. Neem nu bijvoorbeeld de benaming van veel nuttigs uit onze jonge tijd. Van de typmachine tot het rekentoestel. En, weet u nog, de videobanden die we ontleenden in de videotheek?

Trouwens, sommige spullen die we nu nog dagdagelijks gebruiken, werden in hun verre begintijd benoemd met een ander woord dan vandaag. Zo noemde men wat in onze garage staat een automobiel en waar we ons in ons salon elke avond aan vergapen heette kleurentelevisie. En op het aanrecht in de keuken zingt een transistorradio.

Al verzinnen wij, boomers, in recenter tijden ook wel een keer een heel nieuw woord of een nooit eerder geformuleerd begrip. Hier bij ons in Brugge, bijvoorbeeld, hebben we het over het ‘levend archief’. Toegegeven, ‘levend archief’ klinkt net zo absurd als ‘vierkant wiel’ of ‘vliegende tuinslang’, maar toch. Levend Archief – het dient geschreven met hoofdletter! – is de vereniging van sympathisanten van het stadsarchief.
Dat gezelschap, dat zichzelf bijzonder serieus neemt, viert dit jaar trouwens zijn dertigste verjaardag. Dat feest kwam hier onlangs al even ter sprake, maar wij vonden een grondige reden om er nog een keer op terug te komen.

Een soort gestileerd archiefdoosje was het …

Na grondig onderzoek der archieven kwamen wij namelijk tot de conclusie dat de stichting die vandaag dertig jaar bestaat, twintig jaar geleden haar tienjarig bestaan vierde. Verrassingen zijn van alle tijden! En ook bij die verjaardag werd uitgepakt met schone initiatieven. Of wat dacht u van een tentoonstelling en … een doos?

Topstukken uit het Stadsarchief Brugge’ stond op de affiche èn op een sjiek doosje. Een soort gestileerd archiefdoosje was het, met daarin losse dossiertjes over elk van de tien stukken op de expositie. Wie zo’n souvenir meenam, kon thuis nog nagenieten van wat er te zien was.
Ondergetekende koestert tot vandaag nog altijd dat kleinood. Niet elke dag, een mens heeft meer te doen, maar het blijft een bijzonderheid in zijn collectie Brugge-spullen.

Dat komt door één van de blikvangers op de tentoonstelling. Een affiche, wat had u verwacht? En nog wel eentje van Flori Van Acker, de godfather van de Brugse affichekunst. Nou ja, eentje, een buitenmaats ding, ze is net niet zo hoog als de verzamelaar die ze sinds een tijd in huis heeft. Al is het niet dat formaat dat haar tot pronkstuk van zijn collectie maakt. Wel haar artistieke kwaliteit, de verrassend goede staat waarin ze meer dan een eeuw doorstond èn haar zeldzaamheid. En om wat ze aankondigt, natuurlijk.

… de tentoonstelling rond de Orde van het Gulden Vlies als uitschieter.
– foto Beeldbank Brugge –

De affiche verscheen in het straatbeeld in de zomer van 1907. In de annalen van Brugge blijft dat jaar voor altijd geblokletterd als hèt moment waarop onze stad zich opmaakte voor de grootste remonte sinds de neergang van haar haven in de late middeleeuwen. De lang verwachte inhuldiging van de nieuwe haven, die we vandaag kennen als Zeebrugge, was een feit. Daar kwamen een heleboel feestelijkheden bij kijken, met de tentoonstelling rond de Orde van het Gulden Vlies als uitschieter.
In zijn atelier in de Korte Vuldersstraat ontwierp Flori Van Acker voor die expositie twee verschillende affiches. Dit is er één van, de andere is gedrukt in het handiger standaardformaat en om die reden vandaag net ièts minder zeldzaam.

Wat Van Acker toont op die buitenmaatse affiche? Wel, we hadden het hier net nog over hoe tijdsgebonden woordenschat kan wezen. Daarom laat ik de beschrijving van de affiche graag over aan Maurits Van Coppenolle. In de jaren dertig schreef de heemkundige een boekje over Flori Van Acker. En zoals hij over de affiche vertelt, dat wil ik de lezer niet onthouden.
Gaat u er rustig bij zitten. Ziehier, compleet mèt oude spelling, de charme van een vergeten woordenrijkdom.

De hertog,
in zijn scharlaken mantel gehuld …

“Nog schitterender is dit plakkaat van de Gulden Vlies-expositie, waarop Filips de Goede de orde van het Gulden Vlies stichtende, is uitgebeeld.
De monarch legt zijn eed af op het open evangelieboek, gehouden door de bisschop.
De hertog, in zijn scharlaken mantel gehuld, is waarlijk majestatisch. Dit figuur maakt zich glansrijk los van het geheel, wijl den bisschop, met waardeering, maar gezag-bewust, naar den hertog buigt.
Voor een brandvenster en een muur waarop de blazoenen van Filip’s staten worden weergegeven, groepeert de flink samengestelde achtergrond de geestelijkheid,
de vaandeldragers, de herauten. Twee schildknapen, de wapens van Bourgondië dragende.
En een prelaat, die een kussen met reliek houdt.
Als men van een meesterwerk in dezen trant spreken wil, is de Gulden Vlies-plakbrief er zeker één van oorspronkelijkheid, samenstelling en uitvoering.”

Voilà, zo hoort u het ook een keer van een ander.
Hoe zeldzaam zo’n affiche is? Wel, ’t vergde toch een heleboel jaren vooraleer ik er eentje kon toevoegen aan mijn verzameling. Op de tentoonstelling in het archief, die van twintig jaar geleden dus, werd ze getoond als een samengevouwen document, ingeplakt in een album dat in de dagen van de inhuldiging van de haven met veel zorg werd samengesteld door Edmond Gilleman, een gedreven stadsambtenaar.

… samen met een andere affiche van Van Acker … in herdruk.

En tot mijn niet geringe verbazing is ze in het Gruuthusemuseum, in de zaal waar neogotiek aan bod komt, te zien samen met een andere affiche van Van Acker … in herdruk. Namaak, jawel, en dat zie je van meters ver. Het hele Gruuthusepaleis ademt neogotiek, die zaal nog meer dan andere. En midden al die kostbare stukken valt je oog op twee reproducties, glimmend als een prent in een kleuterklas. Klopt het, wat navraag ons leert, dat één en ander verband houdt met de gevoeligheid van het originele werk voor daglicht? Of heeft zo’n dubieuze keuze van doen met het simpele feit dat Musea Brugge geen origineel in huis heeft? Pakt een museum dat zichzelf respecteert uit met namaakstukken?
Flori Van Acker’s affiche verwijst naar ijkpunten in de geschiedenis van deze stad. De inhuldiging van haar nieuwe haven, één van haar spraakmakende tentoonstellingen èn de stichting van de Orde van het Gulden Vlies.  Brugge verdient beter. Flori Van Acker, ook jij verdient beter.
Zoiets vaststellen in één van onze gerenommeerde musea … Mijn beste Flori, dat was heftig!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Zeebrugge, de haven | 8 Comments