Een boom opzetten over de gekke tijd waarin we leven, je kan het op minder aangename plekken dan dit terras bij de Vismarkt. âEn hier in de Hollandse Vismijn is het Brugs de voertaal, laten we daarop klinken!â verkondigt mijn tafelgenoot. âGinder om de hoek, op ât Huidenvetterspleintje, ben je als Bruggeling eerder een bezienswaardigheid.â, vul ik aan met gespeelde verontwaardiging. “Kijk daar, een inboorling!”, grapt Dominique. De bedenking dat je daar in die toeristenstroom voor een pint net iets meer centen neertelt, leidt ons keuvelen een andere kant op. We nemen vakkundig de toerist onder de loep. De toerist en zijn talenkennis. Of het gebrek daaraan.
Neem nu de doorsnee Amerikaan. Soms kan een woordje Spaans er nog wel af, maar kom niet aanzetten met Frans of Duits. Ja, er was ooit het legendarische âIch bin ein Berlinerâ van John F. Kennedy, maar voerde sindsdien ooit nog een Amerikaans president het woord in een andere taal?
The president
Dominique wenkt de bazin om nog eentje. âMomentje, waarde vriendâ zeg ik, âVoor men komt aanzetten met vers gerstenat vraagt mijn innerlijke mens dat ik even langs het toilet passeer!â âEven the president of the United States sometimes must have to stand naked!â repliceert mijn kameraad, onze kijk op Amerikanen indachtig. âVan wie is die quote ook alweer?â, vraagt ie, hoewel hij het antwoord kent. âVan Bob Dylan natuurlijk, ken uw klassierkers, hĂ©!â, repliceert deze jongen, die graag doet alsof hij Dylan-kenner is.
Bij onze voorlaatste pint hebben we het nog even over die gevleugelde woorden van Bob Dylan. âDe grootmeester die uitpakt met zo’n karamellenvers over âin zijn blootje staanâ!â Dominique lokt mij graag uit mijn Dylan-tent en hij weet dat ik dat weet. âMaar neen, gij! Daar stak op zijn minst iets metaforisch achter!”, repliceer ik, “Later gaven ze hem niet zomaar de Nobelprijs Literatuur!â
En ziedaar een vers babbelonderwerp ⊠bloot! Ook op dat vlak zijn ât bizarre tijden. Zijn we preutser dan voorheen? Ach, ook in voorbije tijden was enige schroom aan de orde.
Zo herinnert deze afficheverzamelaar zich een expositie in het Brugge van een jaar of twintig geleden, zeg maar 2005. In de slipstream van het voorbije Culturele Hoofdstad-jaar 2002 organiseert de stad âCorpusâ, een kunstenzomer die focust op het menselijk lichaam in al zijn facetten.
Met in de stadshallen de tentoonstelling âTussen huid en orgasmeâ. Curator van dienst is Roland Patteeuw, in die tijd steevast met zijn âKunsthalle Lophemâ op de barricades voor jonge uitingen in de kunstwereld. Tussen ‘huid’ en ‘orgasme’ staan in het woordenboek nog een heleboel andere woorden. Hoe komt Patteeuw op ât idee om met precies die twee zijn tentoonstelling te benoemen? Brugge een keer flink wakker schudden?
Maar veel meer dan wat gemor brengt zijn idee niet teweeg. De Bruggeling laat de man rustig begaan. En de enkele sukkel die porno onder ât belfort verwacht is eraan voor de moeite. Met een ondertitel als âHet Alchemistisch Lichaamâ weet je wel beter.
Enfin, Brugge kan leven met zoân project. We zijn tenslotte niet heiliger dan de paus, hĂ©! Of toch niet veel heiliger. Want er is ook dat ene voorstel van Patteeuw. Da’s nog wat anders.
Een paar weken voor de tentoonstelling zou openen, dat reuzegroot spandoek. Een banier, van hoog op het belfort tot helemaal beneden langs de gevel. Met in koeien van letters âTussen huid en orgasmeâ.
Wat er terecht komt van het banier? Misschien is het wel de burgemeester die het niet echt een geslaagde combinatie vindt, zoân lichtjes ondeugend, provocerend kunstwerk aan de gevel van âzijnâ belfort, terwijl aan de voet van het gebouw de Heilig Bloedprocessie voorbij schrijdt. Hoe dan ook, de vlag kwam er niet. Preuts Brugge?
De keunienk
Maar Dominique haalt graag nog een andere ouwe koe uit de gracht. Oudjes onder mekaar, nietwaar.
Dominique, geboren verteller, vertelt. Over zijn werkplek waarvan hij een tijd geleden definitief de deur achter zich dichttrok. Nou ja, de stadsschouwburg blijft zijn biotoop, zelfs gepensioneerd is hij er vrijwilligersgewijs amper weg te slaan. Ik verdenk hem ervan, in de schouwburg verwekt te zijn, wat hij ontkent.
ât Is een markante historie waar Dominique mee uitpakt. Twee histories, eigenlijk, die veel zeggen over de tijdsgeest en hoe die verschuift.
Met zijn eerste vertelling neemt hij mij mee naar echt hĂ©Ă©l lang geleden. We belanden ergens midden jaren zeventig. De programmabrochure van de schouwburg vermeldt een toneelavond van het Gentse NTG. Ze komen met een recent toneelwerk van de Britse auteur Peter Schaffer, âPaard en ruiterâ. Maar. Er zijn geruchten die de ronde doen, daar zijn geruchten goed in. Naar men zegt, zouden in dat stuk op een gegeven moment acteurs naakt op scĂšne staan! Stel je voor! In onze schouwburg! Kan zoiets door de beugel van het goed fatsoen? Verdient de Brugse goegemeente het niet om behoed te worden voor al te grove artistieke grillen?
Is het in opdracht van de schepen van Cultuur, Fernand Traen, of van de Dienst Cultuur, dat laat Dominique in het midden, maar iemand wordt op prospectie uitgestuurd om Ă©Ă©n en ander uit te klaren. Blote mensen op een Brugs podium, ho maar!
Al wordt soep doorgaans minder heet gegeten dan ze wordt opgediend. Het toneelstuk komt er, mĂšt naakt en al. Maar blijkbaar pakt de Gentse regisseur uit met een vakkundig tegenlicht en ontwaart het publiek niets spraakmakends. Koelen zonder blazen, heet zoiets.
En dan, met Dominiqueâs tweede verhaal, maakt de geschiedenis van onze schouwburg een hinkstapsprong, een sprong van precies vijftig toneelseizoenen. Helemaal naar het eerder genoemde stadsfestival âCorpus 2005â. Brugge inviteert Spencer Tunick, befaamd Amerikaans kunstenaar. Die mag zijn goesting doen in onze stad.
En met wat hij bedenkt in de schouwburg doet hij behoorlijk wat stof opwaaien. De Brugse schouwburg, ouwe tante, ze maakt wat mee. Stonden midden de jaren zeventig op haar podium een paar blote lijven te kijk voor honderden toeschouwers, een halve eeuw later keek je vanop datzelfde podium de zaal in, naar honderden poedelnaakte Bruggelingen.
In de winter die volgt pakt het Concertgebouw nog uit met een fototentoonstelling, als terugblik op dat markante avontuur.
Zou deze stad vandaag nog openstaan voor zoân samenkomst? Om ons in dat vraagstuk te verdiepen, spreken Dominique en ik nog wel een keer af. We vragen de rekening en ook naast ons maakt een tafel stamgasten zich op om naar huis te gaan. Zegt Ă©Ă©n van hen, âE momentje, âk goan eerst nog ân ki wor da de keunienk te voeĂ«te goat!â
Dominiqueâs ogen verraden een onheuse inval ⊠âEr zijn er die met minder een Nobelprijs binnenhalen!â ’t Is van uw vrienden dat ge ’t moet hebben, ik gun hem geen blik meer. Tot we mekaar weer treffen, hier onder die luifel bij de Vismarkt.
Leuke tekst, Pol.
Je hoeft niet persĂ© een inboorling te zijn. Je mag gerust een ‘autochtoon’ zijn in het Nederlands, of ‘autochtone’ voor de franstaligen. Voor anderstaligen kan je in het Engels een ‘local’ zijn of zelfs een ‘aboriginal’. En de reiservaring heeft geleerd dat waar de locals gaan eten het goed is, ook in Brugge en omliggende.
En wat bloot betreft, er zullen wel altijd puriteinen zin. Ooit zagen wij in Gent een Frans toneelstuk – mag niet meer van Vlaanderen, zeker? – met Claude en echtgenote CathĂ©rine Rich. Op een bepaald moment deed zij haar bh uit en draaide zich om naar het publiek. Een verontwaardigde toeschouwer stond op, riep “Scandaleux!”, verscheurde zijn programmaboekje en stormde naar de uitgang.
’t Was of ik bij jullie op ’t terras zat….