Brood en spelen in het Grootseminarie

Panem nostrum quotidianum da nobis hodie’ … Nu heb ik het gevonden, ge begint met een handvol Latijn en mensen denken, die is lang naar school geweest. Maar geloof het of niet, dit zinnetje zat echt nog in mijn hoofd. En misschien ook wel in dat van u, want in ’t schoon Nederlands staat er ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’. Juist, ja, uit het Onze Vader. En samen met andere oudjes herinner ik mij iets van de Latijnse tekst, zoals we ze als kind mee mompelden in de mis.
We sloegen geen acht op wat het betekende, al betrof het woorden van redelijk belang. Wij aanbidden u, God, en gij zorgt voor het nodige brood op de plank, een treffelijke deal.

Hoe dat gezang uit mijn kinderjaren zomaar kwam aanwaaien? Wel, dit weekend kon wie dat wou, op hoog culinair niveau zijn honger stillen in de imposante tuinen van het Grootseminarie, aan de Potterierei. Kookeet, de jaarlijkse hoogmis voor fijnproevers, streek er voor het eerst neer. En wie weet, hoor je daar mits geduldig luisteren, langs de hoge muren nog een vage echo van plechtstatig Gregoriaans gezang.
Want in de middeleeuwen was dit pand een soort pied à terre van de prestigieuze Duinenabdij in Koksijde. In de zeventiende eeuw pakten die paters daar in de polders trouwens hun spullen en verhuisden voor goed naar dit veiliger oord in de binnenstad. In de jaren 1830 werd het de ‘school‘ waar je voor priester leerde, het seminarie. Om maar te zeggen, Latijn gold hier eeuwenlang als lokaal dialect.

Panem nostum, dus, met Kookeet. De proevertjeskermis, in 2011 een eerste keer gehouden op de Markt, verhuisde later naar het plein aan de balkonrotonde, bij het station. Maar dit jaar sloegen ze dus hun tenten op in de voormalige Duinenabdij. Waar je mits betaling kon vaststellen dat simpel panem nostum iets is voor dutsen die zich geen treffelijke oesters met champagne kunnen veroorloven.

Het Grootseminarie leerde ik kennen in de aanloop naar ‘Besloten Wereld, Open Boeken’. ’t Was in het voor gidsen nog altijd legendarische Culturele Hoofdstad-jaar 2002. Als nog niet eens zo lang ‘afgestudeerde’ stadsgids de gelegenheid krijgen om op die tentoonstelling bezoekers rond te leiden, ’t waren hoogdagen. We maakten kennis met een greep actuele kunst. Zagen er voor het eerst werk van David Claerbout en werden in de kerk verrast door de duiven van Jose Maria Sicilia. En boven alles verdronken we in het adembenemende, eeuwenoude boekenarsenaal van die plek.

Panden die bogen op een religieus verleden, we hebben er op overschot en zitten er stilaan mee verlegen. Ook dit abdijcomplex zoekt vandaag zijn weg. Met een invulling waar niet iedereen zicht op heeft. Dat er zoiets bestaat als de Universiteit van de Verenigde Naties, hoeveel Bruggelingen weten dat? Laat staan dat die instelling een deel van het seminarie in gebruik heeft. Ook het Europacollege doet er één en ander, liet ik mij vertellen.
Dat de tuinen en weiden achter de gebouwen elke zomer worden ingepalmd door Cirque Plus, da’s al meer bekend. ‘Als er in het stadscentrum van Brugge één plaats is waar je je op de buiten waant, is het daar’, staat er op de website van Kookeet en op dat punt hebben ze alvast overschot van gelijk.


Cirque Plus, dat zijn acrobaten en clowns die een kloostertuin op stelten zetten … Af en toe een keer de dagelijkse sleur weglachen? Dat soort zottigheden dient daarvoor.
Trouwens, soms hebben de fratsen van zo’n podiumvolk meer diepgang dan het uitgebluste gezang van een devote samenscholing. Wie, ik zeg maar wat, ooit een voorstelling van Circus Ronaldo meemaakte, weet dat.

Het Brugs Grootseminarie, plaats voor culinair genot èn circus. Of, voor wie er nog eentje wil … ‘Panem et circenses’, brood en spelen.
Dit keer kon je er dus, midden de pastorale charme van fruitbomen, langs gaan bij Kookeet. Proeven van lekkernijen, kostelijk in meer dan één betekenis. Geruchten als zouden een paar gerenommeerde chefs dit keer forfait geven, gooiden wat roet in het ongetwijfeld voortreffelijke eten. Jammer voor wie daaraan tilt. Ze moesten het met een paar meesterkoks minder doen. Gewichtig probleem? Kom er maar een keer mee af bij wie thuis aan de keukentafel zijn schamele centen bijeen raapt voor wat panem nostrum.

Posted in Het Brugge van nu, Van boeken en schrijven, Van feesten en vieren, Van proeven en smaken, Van schilderen en plaasteren | 4 Comments

De bomputten van Sint-Michiels

Een overjaarse schoendoos vol met net zo overjaarse zwart-witfoto’s. En op die foto’s, nonkels of neven. Kiekjes, genomen door neven of nichten die het veelal niet zo nauw namen met het resultaat. Overbelicht, fout gekaderd, het stoorde niemand, wie erop stond, daar ging het om. Lang geleden nam ik mij voor, al die foto’s een keer te ordenen. Sommige dingen blijf je van plan. Maar al verzeilen zo’n spullen op zolder of ergens achterin een kast, dat ze er op een dag niet meer zouden zijn is een hoogst onaangename gedachte. Want komt iemand van lang geleden ter sprake dan weet je, we hebben er een foto van, ergens in zo’n doos.

En is dat ook niet de manier waarop een stad, een gemeenschap, het verleden koestert? De herinneringen die we delen, al staan we er zelden bij stil, ze zijn ons kostbaar. En al helemaal als het over ingrijpende momenten gaat. Neem nu de oorlogen die vorige generaties doormaakten. Dat iconische verleden waar we tot in lengten van dagen in ons straatbeeld naar verwijzen. Een standbeeld, een gedenksteen, een straatnaam.

Mag het dan ook verbazen dat ondergetekende grote ogen trok, toen hij even geleden een affiche uit 1960 in handen kreeg? Heel uitzonderlijk is ze niet, zoals ze een motorcross aankondigt, zo werden er door de jaren heen wel meerdere gemaakt. Deze hier is wat onbehouwen opgebouwd, met twee onscherpe foto’s als campagnebeeld. En een prominente plaats voor de twee hoofdsponsors, het Nieuwsblad en Dr. Mann. Die laatste maakt zich sterk dat zijn poedertjes en zalfjes alle denkbare pijnen stillen. Ook de hoofdpijn waar brullende motoren voor zorgen?
De Velo-motoclub van Jabbeke, die voor het tweede jaar op rij de cross organiseert, heeft het over de Tweede Grote Prijs van de Bomputten. En kijk, daar wringt het schoentje. Want wat is dat van die bomputten?

Keren wij terug naar het Sint-Michiels in de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog. In het kasteel Ter Linden heeft de Deutsche Kriegsmarine een antennestation, waarmee de scheepvaart op een hele strook Noordzee wordt gecontroleerd, van hoog in Nederland tot een eind langs de Franse kust. Die spitstechnologie van die dagen is een doorn in het oog van de geallieerde krijgsmacht die in het grootste geheim een invasie voorbereidt, die van Normandië. En dus dient die Duitse installatie onbruikbaar gemaakt.

2019 … de herdenking van
het drama van Ter Linden …

Het is pinksterzondag van het jaar 1944, kort na de middag. Boven het buitendorp Sint-Michiels doemen onheilspellende vliegtuigen op. Er vallen bommen. Op Kasteel Ter Linden, maar ook op de wijde omgeving, heel precies verloopt de aanval niet. Er vallen burgerslachtoffers. Paniek, van alle kanten snellen mensen naar de plaats van het onheil. Om te helpen waar het kan. Om te zien wat gebeurd is ook, zo zijn mensen.
Maar het kasteel is slechts deels geraakt, de operatie verliep niet geheel volgens plan. Op de plaats van het onheil gebeurt wat niemand verwacht.
Later op de dag keren de bommenwerpers terug. Droppen een tweede lading springtuig. De tol is onmenselijk zwaar. Die tragische dag verliest Sint-Michiels veertig onschuldige inwoners, een veertigtal anderen lopen levensgevaarlijke verwondingen op. In het landelijke dorp heerst radeloosheid, verbijstering. Wat gebeurd is, is niet meer te keren.

Jaren lang blijft de plek waar het kasteel stond, aan de rand van het dorp, een troosteloos niemandsland. Een wonde. En geloof het of niet, maar amper vijftien jaar na het drama palmen motormannen vrolijk het terrein in. Putten en bulten, meer hoeft niet voor een goeie, spectaculaire cross.
Hoe kan het dat een dorpsgemeenschap daarin mee gaat? In de kranten van die dagen? Niets omtrent bezwaar dat werd aangetekend. De mens, ge kunt daar niet aan uit, Gerard Walschap wist het al.
Maar wat deed zo’n kabaalkermis voor wie op die plek een vader, zus of kind verloor? Voor wie de pijn nog voelde, het soort pijn waarvoor zelfs Dr. Mann geen soelaas bracht?
Vonden ze, wie weet, troost in herinneringen aan schone tijden? Herinneringen, misschien bewaard in een stoffige schoendoos. Of in zo’n blikken koekentrommel, zo eentje met een ingekleurde foto van koningin Astrid erop.

Aan de Wittemolenstraat, het monument dat herinnert aan pinksterzondag 1944.
Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog | 12 Comments

Vlaamse Primitieven in Amerika

Die voorjaarse zaterdagavond open ik, net voor het slapen gaan, nog even mijn mailbox en vind er een late mail van een zekere Toby Glickman. Wie mag Toby Glickman wezen? De mail is in het Engels, met zo’n naam mag dat niet verbazen. Wat mij wel verbaast is de afbeelding die erbij steekt. Het is een affiche over een Brugse tentoonstelling, ‘Anonieme Vlaamse Primitieven’. In de zomer van het verre 1969  overtrof de volkstoeloop in Groeninge alle verwachtingen, het was één van onze eerste ‘stormlooptentoonstellingen’.

Toby Glickman heeft een exemplaar van de affiche in huis, zo valt in de mail te lezen, maar het oude document is helemaal verbleekt onder invloed van het licht. Mag niet verbazen, bedenk ik, na al die jaren. En Toby vraagt meteen of ik een ‘nieuw’ exemplaar kan missen.

Zo’n redelijk onverwachte mail maakt een mens nieuwsgierig. Uit welke hoek van de wereld komt die vraag? Het bericht spreekt niet van een ‘exhibition’ maar van een ‘exhibit’. Is dat niet eerder een Amerikaans soort Engels? Vast staat, als Toby een halve eeuw geleden die tentoonstelling zag, is hier geen jongmens aan het woord. Overigens, is Toby een  hij of een zij?

Zoals elke sterveling hebben ook verzamelaars zwakke kantjes. Zo kan deze jongen er nu en dan op betrapt worden, van nogal wat affiches een dubbel exemplaar opzij te leggen. En zodoende gaat ie op zoek in een paar mappen waar ‘dubbels’ op staat. En, u raadt het, in één van die mappen zit, uit 1969, een affiche ‘Anonieme Vlaamse Primitieven’. Dat wordt hier nog boeiend.
Intellectuele luiheid is nog zo’n zwak punt en dus ga ik er makkelijkheidshalve van uit dat Toby een meneer is en spreek ik hem aan met ‘Mr’. Om hem te melden dat ik inderdaad een dubbel in huis heb. Fris document, zonder plooien of scheuren. De affiche is relatief zeldzaam, oud en in goede staat, ik kan mij een redelijke vraagprijs permitteren. En terloops vraag ik waar ze heen moet.

Inmiddels vertel ik mijn wederhelft over dit merkwaardige mailverkeer. Waarop zij er fijntjes op wijst dat Toby ook best een dame kan wezen. Dus toch? Weet je wat, ik vraag het Toby gewoon, en informeer meteen naar een adres en zo.
En ja, dus, Toby Glickman is een dame. Die mij gerust stelt, haar naam zorgt wel vaker voor verwarring. En zoals ik vermoedde woont ze niet om de hoek. Wel in Queens, New York.
Wat volgt is een vlotte correspondentie. Zoals lang geleden, toen we jong en schools waren … Jongens, ik heb een pennenvriendin, helemaal in Amerika!

Over de tentoonstelling die ze er bezochten en hoeveel indruk die maakte
op een schoolkind.

Zij vertelt van de reis die ze destijds maakte, met haar inmiddels overleden wederhelft en drie dochtertjes. ‘We visited many cities and villages, including Bruges.’ Hoort Brugge in deze zin bij de dorpen? Hoe dan ook, de tentoonstelling in ons dorp maakte indruk. Dat Toby en haar echtgenoot, allebei musici, helemaal weg waren van muziek uit Middeleeuwen en Renaissance speelde uiteraard mee. En zo komt het dat sindsdien een oude affiche een ereplaats kreeg in een huis in New York.

Hun oudste, Ann, was tien in die dagen en het reisdagboek dat het kind bijhield heeft moeder Toby al die jaren bewaard. Daarin lees je over die keer toen ze in Brugge waren. Over de tentoonstelling die ze er bezochten en hoeveel indruk die maakte, ook op

De dagboekjes die
de kleine Ann destijds bijhield …
in handen van de Ann van vandaag …

een schoolkind. Enthousiaste en toch bedachtzame woorden voor een kind van tien. Voor de kleine jongen die ik toen zelf was zou ze een boeiend correspondentievriendinnetje geweest zijn.

Over de affiche die ze van die expositie meenamen schrijft ze niet, maar de tentoonstelling krijgt een prominente plaats tussen ontwapenende kinderkrabbels die haar moeder voor mij ontcijferde.

Waar ze in Toby’s huiskamer
verwijst naar een reis …

Drukwerk en zonlicht kunnen niet zo goed met mekaar overweg. Meer is dan ook niet nodig om zo’n souvenir zijn kleurwarmte, zijn uitstraling te laten verliezen. Kan je niks aan doen, tot je op het wereldwijde web iemand vindt die met Brugse affiches doende is.
En die er eentje kan missen. Alles komt goed. In New York is iemand content met een ongeschonden herinnering aan levenslustige tijden. En hier in Brugge is deze verzamelaar content met de gedachte dat hij … iemand content stelde.
In een stevige koker gaat de affiche de oceaan over, helemaal tot in New York. Waar ze in Toby’s huiskamer verwijst naar een reis die jonge mensen maakten naar het oude continent.
Jammer alleen, dat wie de affiche opmerkt, thuis bij Toby Glickman, en zich opmaakt om de ‘exhibit‘ te komen bekijken, net iets te laat langs komt. Drieënvijftig jaar, om precies te zijn.

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen | 10 Comments

Het Kleine Mensje en de reuzen

Ze heeft superlekker geslapen, verzekert het Kleine Mensje met lachende blik aan de ontbijttafel. Een nachtje bij ons logeren is keer op keer een belevenis, voor haar èn voor ons. De buurvrouw die langs komt vraagt hoe oud ze is en trots gaan vier vingers de lucht in. En ze is superflink, ze gaat al naar de klas van juffrouw Els!
Sinds ze laatst bij ons kwam, babbelt het Kleine Mensje alweer mondiger. Almaar vollere zinnen vult ze met almaar nieuwe woorden. Superlekker en supergroot zijn er twee van. Nog even wachten en ook ‘mega’ verrijkt haar woordenschat. Dan zal ze meteen ook megaveel weten.
Al liet het Kleine Mensje zich gisteren, toen mama haar hierheen bracht, betrappen op wat onzekerheid. Keek wat moe uit haar anders zo guitige oogjes en dat mama straks zou weggaan stemde haar niet vrolijk. Haar pruilmondje vertelde dan ook dat onze hond, hoewel een loebas, beter nog even buiten bleef. Het kind en de hond, ze kunnen het doorgaans goed vinden met mekaar. Maar ben je klein, dan blijft zo’n boxer een forse gestalte die op je af komt. En als je moe bent hoeft dat even niet.

Hoe achteloos gaan we voorbij aan de verhouding der dingen voor wie nog klein is? Dit najaar loopt hier en daar te lande weer zo’n tentoonstelling met een parcours dat buitenmaats groot is opgebouwd, waar je kan ervaren hoe het voelt om als peuter of kleuter je weg te banen door de grotemensenwereld. Het project laat Brugge links liggen en da’s jammer.

En toch, er valt onder de zon weinig nieuws te rapen. Wat omtrent formaat buiten het gewone valt blijft ook grote mensen fascineren, vandaag net als vroeger. En al helemaal als het om menselijke verhoudingen gaat. De Grieken met hun mythe over de cycloop, weet je nog, die kanjer met één oog. En de Bijbelse David vocht tegen Goliath, ook al geen doetje. Om nog te zwijgen over Klein Duimpje die de reus te grazen nam. En Gulliver die op zijn reizen de ene keer reus was en dan weer buitenmaats klein. Superklein, zou ons Kleine Mensje zeggen.
Overigens zijn die oude vertelsels niet zelden overgoten met een scheutje griezel en een dosis spanning, ook daarvan krijgen we amper genoeg.
’t Zal wel van alle culturen zijn en dus doen we hier bij ons ook niet onder. Hoe generaties lang onze niet zo gezonde nieuwsgierigheid werd geprikkeld door foorkramers die ons in hun tenten onbeschaamd lieten gluren naar de medemens met dwerggroei of met ongewoon grote gestalte.
En, veel geestiger, hoe we ons op tijd en stond onledig houden met het bouwen van reuzenfiguren, voor stoeten en ander feestplezier.
Steden die met trots uitpakken met hun reuzentraditie, ’t is een hele lijst.  Dat gaat van Mechelen langs Dendermonde en Nieuwpoort en van Ath naar Mons en nogal wat plekken. Allemaal noemen ze zich ‘reuzenstad’. En die van Antwerpen zeggen dat, ’t zou raar zijn mocht het niet zo wezen, ook van zichzelf.
Al zou de oudste vermelding over het ronddragen van een reus te vinden zijn in de stadsrekening van Diksmuide. Daarin is sprake van kosten voor een ‘reusinne’ die mee stapt in een processie in 1381!
Brugge? Wel, al weerhoudt Brugse bescheidenheid ons ervan om onze

Foto Beeldbank Brugge

stad als ‘reuzenstad’ te profileren, toch passeert ook hier af en toe zo’n gigant.
De reus die ik vond op ‘Beeldbank Brugge’, op een foto uit 1947, is mogelijks niet de eerste maar toch één van de oudste. De leden van de ‘Brugse Musketiers’, een folkloregroep uit die dagen, poseren bij hun reuzin.

Foto Beeldbank Brugge

En natuurlijk hoort ook de Gouden Boomstoet hier thuis. Daarin doemen regelmatig reuzen op, waarbij reus Finaert het meest in het oog springt.

Maar soms spelen reuzen ook gewoon de hoofdrol. ’t Is net geen dertig jaar geleden dat ze in Male hun reuzenstoet brachten. Met tientallen giganten, van hier bij ons tot  helemaal uit Maastricht. En soms heb je pech. Zo’n initiatief en regen hebben weinig aan mekaar. En een regendag was het, die keer, maar toch trokken de reuzen onverschrokken door Male.

En dan was er in 2005 het stadsfestival ‘Corpus’, met het menselijk lichaam als centraal thema. Een jaar waarvan wij ons één en ander herinneren. Niet in de laatste plaats de blote meneren en madammen waarmee fotograaf Spencer Tunick de stadsschouwburg vulde. Veel braver was het reuzenfeest, soms ogen reuzen gevaarlijker dan ze zijn in ’t echt.

En kijk, dit jaar zetten ze in Koolkerke hun schouders onder een reuzenstoet, ’t hoeft niet altijd Male te wezen. De eerste zondag van september paraderen, voor het eerst in zeventien jaar, nog een keer reuzen door de binnenstad. Met in de hoofdrol Calle Bezems. Cathelyne Verpoort, het arme mens, werd in 1634 als heks ter dood veroordeeld. De brandstapel, jawel. Wie zei daar iets over reuzen en hun gruwelkantje? Een reuzenstoet als eerherstel voor Calle, beschamend laat maar toch schoon.
Ons Kleine Mensje kijkt vast met verbaasde oogjes op naar zo’n reuzenpoppen. Om dan te besluiten dat Calle Bezems supergroot is.
Of misschien is haar vocabulaire intussen al aangegroeid en vindt ze de reuzin ‘megagroot’.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies | 1 Comment

De kijk van Jan van Eyck

Eigenlijk valt dat best mee, standbeeldje spelen op een plein dat je eigen naam draagt. Zoiets streelt een mens zijn ego en kunstenaars als ik zijn ook maar mensen.
Al was mijn Jan van Eyckplein in mijn dagen gewoon een brug. Onder die brug liep de Spiegelrei  door, langs het straatje dat nog altijd Kraanrei heet. Langs die vaarweg brachten trekschuiten hun vracht tot bij de stadskraan. Of verderop, tot in de waterhalle op de Markt. Vlak bij mijn sokkel hebben ze onlangs iets heel spitsvondig neergezet. Iets van deze tijd. Een soort kijkdoos waarin je kan zien hoe deze buurt er bij lag in vroeger dagen. In mijn tijd!

Maar niet alleen die van mij, Brugge floreerde dat het een lieve lust was. Of toch die Bruggelingen die er

Een soort kijkdoos …

warm in zaten. Want laten we de dingen bij naam noemen, die glorieuze havenstad van ons telde, zoals alle steden, veel verpauperd volk. De kleine werkmens had weinig om uit te geven en al helemaal niets in de pap te brokken. Ook dat waren mijn tijden.

Dat ik zelf niet te klagen had, is voorzichtig uitgedrukt. Of laat ons ook hier de dingen gerust bij hun Brugse naam noemen… ‘k Was met mijn gat in de boter gevallen. Doorgegroeid tot prins van de kunstschilders. Ambachtsman, jawel, maar deze jongen was geen lid van de gilde. Dat had veel van doen met de hoge pieten in het Prinsenhof en hun Bourgondische entourage. Dat een ambachtsgilde de spelregels zou uittekenen voor de schilder die opdrachten uitvoerde voor hun exquise clubje? Geen denken aan!
Trouwens, Bruggelingen pronken nog altijd met ‘hun’ Jan van Eyck en ik laat mij dat welgevallen. Al hebben ze in Groeninge maar twee panelen van mij. Er is in deze stad meer te vinden van Hans Memling dan van ondergetekende. Maar Hans moet, ocharme, content zijn met een standbeeld op de Woensdagmarkt, waar amper volk passeert.

En zie mij hier staan, dag in dag uit bewonderd door scheepsladingen toeristen in bootjes die rechtsomkeer maken op de Spiegelrei. Dat ik hen de rug toekeer is niet mijn schuld, ze hebben mij zo neergezet en wij, standbeelden, maken niet zo makkelijk rechtsomkeer. Is ’t daarom dat ik wat sip voor me uit kijk?
Toen ik hier lang geleden mijn vaste stek kreeg, vond je in de Poortersloge de kunstacademie. Er wordt gefluisterd dat mijn minachtende blik gericht is op de aspirant-kunstenmakers in dat pand. Geloof niet alles wat ze zeggen. Mijn standbeeld is werk van Hendrik Pickery en die leerde zelf zijn stiel in die academie.

En om ’t ingewikkeld te maken, ’t is niet de eerste keer dat ze mij hier eren met zo’n beeld. Voordien stond ik hier ook al, gekapt door Jan-Robert Calloigne, die ook school liep in de academie.

Hoe die eerste sculptuur eruit zag? Mijn vroegere stenen ego vind je vandaag  in de binnentuin van … diezelfde kunstacademie die sinds lang is verhuisd naar de Katelijnestraat.

Maar zelf hoop ik nog in lengten van dagen te mogen blijven op mijn plein. Wat minder voor de hand ligt dan je zou vermoeden. Als je bedenkt dat ze ooit van plan waren om de Spiegelrei te dempen en hier de stadsschouwburg te bouwen! Maar de schouwburg kwam elders, ik hoef weinig te vrezen.

De enige die nog aan ’t lobbyen is om aan deze buurt te sleutelen is een redelijk bekende Bruggeling die ervan droomt, een deel van de Spiegelrei weer open te leggen, in de tuin van de Poortersloge.
Ge kunt u voorstellen dat ik daar kan inkomen. Tenslotte loopt die reie nog altijd onder mijn plein door, tot in die

… in de tuin van de Poortersloge.

tuin en zelfs verderop, helemaal tot de Markt. Als die sloeber ooit een petitie opzet om zijn gedacht door te drijven, mag hij altijd passeren. Mijn gebeeldhouwde ik heeft het penseel al bij de hand, ik beloof hem mijn fraaiste signatuur!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

Koen Scherpereel in Watou

Hoe was de zomer van een kwarteeuw geleden? Die van 1997, eentje als vele andere, niet ongewoon warm, niet uitzonderlijk droog of nat.
En wij, wat spookten we die zomer zoal uit?  Wel, we gingen voor het eerst langs in Watou, naar wat daar toen nog de ‘Poëziezomer’ heette. De altijd weer merkwaardige Panamarenko stond er centraal, weet ik nog. En dichters, natuurlijk, nogal wat dichters. Al maakte de poëziewereld een trieste tijd door. In het voorjaar was Herman Deconinck overleden. De meest gelezen poëet van zijn generatie stierf heel onverwacht, en ook nog heel prozaïsch, ergens op een banale stoep in het verre Lissabon.
Vandaag is Watou uitgegroeid tot een begrip, zoals dat heet. Poëzie en plastische kunst zoeken en vinden er mekaar, zomer na zomer. En ook wij zoeken en vinden er soms één en ander. Een ons sinds enkele jaren vertrouwd vakantiehuisje in een stille dorpsstraat, bijvoorbeeld. Al is het niet van ons, het voelt er ietwat als thuiskomen. Langs onze deur slenteren gezapige poëzieverkenners. En af en toe gaan we op pad langs kunstplekken in en om het dorp. Kunstkenners, wij? Poëziekenners? Bijlange niet. Maar ga je onbevangen naar zo’n plek, dan kan je geraakt worden, af en toe. En net zo vaak ook niet. Omdat je iets niet goed vindt. Of niet snapt, kan ook. Trouwens, ook van waarde in Watou, ze hebben er aangename terrasjes om daar allemaal van te bekomen.

Maar dat ene boek, dat lees je wel.

En in je bagage neem je een handvol boeken mee. Omdat ook je vakantiehuis een aardig tuinterras heeft, zo’n groene hoek die uitnodigt om te lezen. En we gaan tenslotte een week de cultuurtoer op, boeken passen in dat plaatje. Boeken die thuis al een tijd ongelezen op je wachten. Al keren sommige net zo  ongeopend terug mee naar Brugge.
Maar dat ene boek, dat lees je wel.

Omdat Koen Scherpereel, de man waarover het gaat, je altijd al fascineert. Zijn werk en dat intense leven van hem, waaraan veel te vroeg een tragisch einde kwam.

Hoe lang is dat ook alweer geleden? Je kijkt verrast op, wanneer je leest dat Koen stierf in de zomer van … 1997. Jawel, diezelfde zomer van Herman Deconinck, toen je een eerste keer naar Watou kwam. Of hoe in de plooien van je herinnering dingen van toen onverwacht tegen mekaar aan glijden.

Je leest over een jongen die opgroeit in Brugge, waar zijn ouders een drukkerij uitbaten in de Predikherenstraat. Een hyperactieve knaap. Met tekentalent als uitlaatklep. En muziek maken met zijn vrienden. Eigen muziek, al komt Dylan ook vaak aan bod. En gedichten schrijven, dat zou hij blijven doen.
Koen is een twijfelaar, zoals dat gaat met een jongen van zijn leeftijd. Het soort twijfelen dat  je doorgaans ontgroeit, maar de opgroeiende Koen draagt zijn rusteloosheid verder met zich mee.
’t Is daarvan dat hij verslag uitbrengt in ontelbaar veel kunstwerken.

Het zou zijn allerlaatste expositie worden.

Scherpereel is ‘veelzoeker‘ en ‘veelschepper’. Schept een eigen universum. Doen we Koen onrecht aan, als we stellen dat de toeschouwer aan zijn creaties kop nog staart krijgt? De mensen en dieren in zijn overvolle wereld zijn niet zelden een veelheid aan ogen, monden. Ze lijken zichzelf in vraag te stellen, net als hun bedenker.
Koen Scherpereel zoekt. Zoekt liefde in een paar moeilijke relaties. Ruimer inzicht in geestverruimende spullen en meermaals in het verre Indië. Rust in een eigen atelier in Meetkerke, of all places. Erkenning in weer een ander atelier in Oostkamp.
En op een keer in een zomer, vinden we Koen in een huis in de westhoek. Een bevriend kunstenaar die op reis vertrekt laat hem intrekken in zijn huis in Pollinkhove. Koen werkt er, zoals hij dat altijd en overal doet, bezeten verder.
Wat loopt er mis, die late vrijdagavond? Wat met de brandende haard?  Met de spuitbus die hij benut om een pasteltekening te fixeren? Er is een explosie. Levensgevaarlijke brandwonden. Het begin van een onwezenlijk pijnlijke en lange strijd. Een strijd die hij verliest, weken later, op die zondag in augustus.
Wat blijft is een oeuvre. Tekeningen, etsen, schilderijen. Met almaar meer verbazing blader ik doorheen de vele reproducties in dat boek dat Fernand Bonneure schreef over de kunstenaar. Ze lijken wel weerspiegelingen van de meer cryptische songs van Bob Dylan. ‘Visions of Johanna‘, ik zeg maar wat. Dylan’s invloed op Koen, stond iemand er ooit bij stil?

Thuis gekomen na een week Watou ga ik in mijn collectie op zoek naar Brugse affiches van Koen Scherpereel. Maar zo vaak stelde hij niet tentoon in Brugge. Zegt het iets over zijn ambivalente houding tegenover zijn geboortestad? Zijn gaan, terugkomen en altijd weer weggaan? Wel was er in 2001, vier jaar na zijn overlijden, een retrospectieve in de stadshallen, het boek dat ik las verscheen bij die gelegenheid. Maar, zonde, de affiche van die keer ontbreekt in mijn verzameling.
Wel vind ik er eentje over een tentoonstelling in Oostkamp, die hij hield samen met zijn vriend Alain Timmerman. Dat was in 1996, het zou zijn allerlaatste expositie worden.
Ik hou het hier bij deze affiche. En bij een bedenking. Was hij nog onder ons, Koen Scherpereel, schilder die gedichten schreef, zou hij niet een onschatbare meerwaarde zijn voor ‘Kunstenfestival Watou‘?

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

Kili Watch in Brugge

De Zandfeesten, de brocantemarkt die drie zomerzondagen het Brugse Zand inpalmt, het is op die veredelde rommelmarkt dat ik de affiche vind. Een eenvoudig document dat weer thuis komt, dik zestig jaar nadat het onze stad op de hoogte bracht van het derde lustrum van de ‘Universitaire Kring ’t Brugs Beertje’ in hotel Portinari, toen nog aan de Garenmarkt. Wat verfrommeld en vergeeld, met erop niet meer dan een handvol woorden, veel hoef ik er niet voor op te diepen.

Wat verfrommeld en vergeeld, met erop niet meer dan een handvol woorden …

Terwijl ik de verkoper dat handvol centen aanreik, zie ik haar passeren langs de terrassen van de Vrijdagmarkt. Bedachtzaam steunend op haar rollator, maar met heldere blik en opgeheven hoofd kijkt zij in het rond, alleen het stappen valt haar moeilijk. Een dame op leeftijd, maar onmiskenbaar vooral een dame. Hopend dat het haar lukt, heelhuids van de stoep af te komen, kijk ik nog een keer om. En even is er de gedachte dat lang geleden, in haar jeugdjaren, alle jongens omkeken naar het fraaie meisje dat ze toen allicht was. Zal ik even goeiedag zeggen? We zijn zo zelden benieuwd naar het misschien ongemeen boeiende leven dat oude mensen, met elke behoedzame stap die ze zetten, achter zich laten. Maar voor ik de kans krijg om haar aan te spreken, is ze aan de babbel met iemand op een terras.
Soms is het bestaan tegelijk simpel en schoon. Zelf ben ik tevreden met mijn bescheiden aankoop en de oudere dame is niet alleen. De affiche die ik onder mijn arm meeneem naar mijn fiets, verderop, en die vrouw, ze hebben wat gemeen. Het onopvallende van hun ouwe dag laat niets vermoeden van de opwindende tijden waarop ze terugblikken.

De Universitaire Kring ’t Brugs Beertje, opgericht kort na de Tweede Wereldoorlog, zou het, naar wij vernamen van wie het weten kan, uitzingen tot midden de jaren zeventig. In de loop van die dertig jaar prijken op de praesidium-lijst nogal wat namen die later hun prominente stempel zouden drukken op onze stad. Sommigen als arts, als advocaat, anderen op het culturele of politieke toneel. Studenten die luisteren naar namen als Pieter Leys, William De Becker, Fernand Traen … Wie al wat langer het Brugse leven volgt, hoort belletjes rinkelen.

Ook in hun studentenjaren die slimmerds van ‘t Brugs Beertje al niet stil. Ze organiseren voordrachten en soortgelijke serieuze initiatieven, maar daarmee houdt het niet op. Een toneelavond in de Volksschouwburg ofte de Gilde aan de Oude Burg? Een voetbalmacht tegen de koorzangers van Cantores? Met carnaval een ‘bal masqué‘ in zaal Concordia in de Zuidzandstraat? Eén naam, ’t Brugs Beertje! En ook bij andere gelegenheden wordt de dansvloer opgeblonken.
Zoals die avond op de affiche van het jaar 1961. ’t Brugs Beertje viert zijn vijftiende verjaardag, een derde lustrumfeest. Eerder huurden ze wel al een keer de foyer van de stadsschouwburg af voor zo’n avond, toen met de befaamde violist Eddy De Latte die met zijn salonorkest beschaafde muziekjes bracht.

Is ’t omdat het er dit keer wat meer losjes aan toe zal gaan dat ze de foyer van de schouwburg inwisselen voor het hotel aan de Garenmarkt?
De affiche oogt goed met de band van Norbert Goddaer, vakman met

Norbert Goddaer, vakman met een hart voor jazz.

een hart voor jazz. Dat Norbert heel veel later dat muzikale gen zal doorgeven aan zijn zoon, die er als Ozark Henry mee zou scoren, die avond heeft het jonge volkje daar geen boodschap aan.
Jong Brugge kijkt vooral uit naar de komst van The Cousins! ‘Kili Watch’, de monsterhit van het Belgische gitaargroepje, groeit op dat eigenste moment uit tot een wereldsucces. Niet moeilijk om ons voor te

Jong Brugge kijkt vooral uit naar de komst van The Cousins!

stellen dat Brugge lichtjes op zijn kop staat wanneer in de krant te lezen valt dat ’t Brugs Beertje zo’n sterren kon strikken. Ja, we hebben hier in Brugge lokaal wel al wat prille rock & roll, Ricky Morvan voorop. Maar The Cousins, al zijn het muzikaal brave broertjes van de Engelse Shadows, hebben een wereldhit te pakken, da’s toch even een ander kaliber.
Gaat de zaal uit de bol? Joelende fans, gillende meiden?  We weten het niet. In de krant van die dagen vind je vooraf wel die enthousiaste aankondiging, maar jammer, achteraf geen verslag over die avond.
Maar weet je wat, ik passeer eerstdaags nog een keer langs de Vrijdagmarkt. Als ’t echt mee zit, drink ik op een terras een koffie met een mevrouw op leeftijd die met ogen vol heimwee terugblikt op een zotte oktoberavond in 1961.

Hoe ging dat ook weer, Kili Watch? https://www.youtube.com/watch?v=k4Xj1X7V3J8

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Over toneel, Van feesten en vieren, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 10 Comments

Het meneerke en Otobong Nkanga

Een paar maanden geleden, een gezapige voorjaarsavond in de oude binnenstad. Aan de voet van de waakzame toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, waar ze lang geleden twee hospitalen bouwden. Twee Sint-Jannen, het ene  weliswaar eeuwen ouder dan het andere en elk met een heel eigen geschiedenis. Een smalle doorsteek in de voorgevel van het middeleeuwse gebouw brengt je naar het jongere voormalige hospitaal.
Uw dienaar wandelde van bij de straat langs die doorsteek en uit de andere richting kwam een jonge vrouw zijn kant op. Haar kleine hond, vrolijk huppelend aan zo’n lange touw die het beestje de vrijheid gaf om rond te snuffelen. En dat was wat het hondje deed, rondsnuffelen.
De vriendelijke dame en ik knikten mekaar goeiedag toen het beestje plots besloot, zijn instinct te volgen. En bij honden wil dat zeggen, zijn neus. Tegen de zijmuur van de doorsteek was iets te ruiken dat hem vlak voor mijn voeten tot stilstand bracht. Heel even moest ik stoppen, gehinderd door het nieuwsgierige kleinood. Zelf hondenliefhebber zijnde, had ik daar niet de minste moeite mee, maar de jongedame vond dat ze het mij lastig maakte. Haar reactie was er eentje om lang te onthouden. Op trieste toon sprak zij de verontschuldigende woorden “Oh, sorry, meneerke!
De dame en het hondje vervolgden hun weg, net als ik. Maar amper een paar stappen verder hield deze knaap halt. Om verbaasd zijn hoofd te schudden. Voor het eerst in zijn leven sprak iemand hem aan met ‘meneerke’ …
Deze namiddag, op weg naar het Sint-Janshospitaal, het oudste van de twee, wandelden mijn wederhelft en ik door diezelfde steeg. Stiekem hoopte ik de jonge vrouw met haar hond tegen te komen, benieuwd of ze mij zou herkennen als het meneerke van toen.

Dat vertrouwde museum krijgt deze zomer
een heel uitzonderlijke invulling.

Ik had haar graag bedankt voor de wijze les die ik van haar kreeg. De simpele waarheid, dat een man vanaf een zekere leeftijd maar best aanvaardt dat, ooit op een doordeweekse avond, iemand hem aanspreekt als meneerke. Er is voor alles een tijd, de bijbel wist het al.
Zij was er niet, maar niet getreurd, wij waren op weg naar een andere madam. Ze heet Otobong Nkanga en ze heeft een tentoonstelling in het oude hospitaal. Het trotse monument dat tot ver buiten onze stadsgrenzen geroemd wordt om zijn authentieke, eeuwenoude sfeer en zijn meesterwerken van Hans Memling. Dat vertrouwde museum krijgt deze zomer een heel uitzonderlijke invulling. Voor het eerst sinds mensenheugenis is het merendeel van het historisch materiaal er weggehaald om Otobong Nkanga, kunstenares van internationale allure, haar ding te laten doen.

… de aanwezige kunstwerken,
van Jan Beerblock tot Hans Memling …


Zal ik maar meteen bekennen dat ik, wat die beroemdheid van haar betreft, maar best niet te hoog van de toren blaas? Eerlijk, Otobong Nkanga was mij tot voor kort helemaal onbekend. Maar gelukkig kwam daar dus een einde aan met ‘Underneath the shade we lay grounded’, haar tentoonstelling waar we de tijd voor namen. Je tijd nemen voor de dingen
die er toe doen, daarover gaat de beeldtaal van Otobong Nkanga. Tijd om stil te staan bij datgene waaraan je in ’t dagelijks leven achteloos voorbij leeft.
Hoe lang is het geleden dat ik zo onder de indruk was van actuele kunst? En waaraan ligt dat? Toch niet aan de marketing, slim maar op het randje van opdringerig, waarmee de expositie overal in de stad wordt kenbaar gemaakt?
Neen, het is de overdonderende eerste indruk. De brede waaier aan materialen, invalshoeken, sferen. De wijze waarop Otobong de aanwezige kunstwerken, van Jan Beerblock tot Hans Memling, en haar eigen kunst met mekaar aan de praat krijgt … En vooral dat alles samen. Hoe het imposante interieur van het gasthuis

… net zo nadrukkelijk over de dood
als over het leven.

herademt door de nochtans forse ingrepen van Otobong, de frisse wind die ze langs de muren en over de vloer van het museum laat waaien doet deugd. Al gaat het in dat project van haar net zo nadrukkelijk over de dood als over het leven. Het is de kringloop der dingen en hoe wij daarmee omgaan die haar aangrijpt. Haar verhaal vertelt ze op warme toon in een filmpje dat op de zolder van het museum op u wacht, en ze haalt u helemaal over de streep.
En zodoende komt ondergetekende beslist nog een keer langs bij Otobong Nkanga, wiens naam hem intussen vertrouwd is als was zij zijn buurvrouw. Bij dat komende bezoek zal zij hem mogelijks nog één en ander bijbrengen.
Een aanrader? Zeg maar ja. Want al volgt u aan geen kanten de krachtlijnen in de actuele kunstwereld, toch zal haar werk, vermoed ik,  u aanspreken. Haar wijze van kijken, voelen, ruiken, raakt verraste toeschouwers. Alle toeschouwers? Zelfs een eenvoudig meneerke.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over gezondheid en ziekte, Van schilderen en plaasteren, Van zin, zen en zijn | 7 Comments

Van ’t Groot Tornooi en bloemkolen.

Toen het Groot Tornooi doorging, in de zomer van 1974, zat Sarah nog in de bloemkolen. Vandaag is Sarah actief bij de Brugse Erfgoedcel, dus ik durf te hopen dat ze inmiddels wat vertrouwd is met volkse vertellingen. En anders expliceer ik het haar wel, als ze de affiche van Arno Brys over het tornooi komt ophalen, wat het wil zeggen dat ze nog in de kolen zat.
Het is goed, te weten dat jeugdig volk nog warm loopt voor erfgoed. En als dat jong grut dan ook nog enthousiast vraagt naar een specifieke affiche van jaren geleden, doet dat niet enkel deugd, het verrast ook. En er is meer dat mij verbaast. Want van iemand als Sarah, jong in deze digitaal verwende eeuw, verwacht je niet meteen bewondering voor het oude werk van een ook al oude meneer als graficus Arno Brys.

… als ze de affiche van Arno Brys
over het tornooi komt ophalen …

Een meneer uit een tijd waarin papier nog drager was van boodschappen van allerlei slag. Een tijd waarin affiches nog onmisbaar waren voor al wie iets te verkondigen had. Zoals de organisatoren van het Groot Tornooi op de Brugse Markt.
Een prestigieuze historische evocatie zou dat worden, bedacht door regisseur Tony Willems, een feest waar Brugge nog jaren zou van nagenieten. Een project met allure en dus mag het niet verbazen dat ze voor de inkleuring van één en ander aanklopten bij Arno Brys. Voor de affiche? Jawel, maar niet alleen voor de affiche. Een totaalspektakel van die omvang vroeg om veel meer dan alleen promotiemateriaal.

Wellicht speelde u als kind ook wel een keer soldaatje of riddertje. In het beste geval met een houten zwaard en het deksel van één of andere afgedankte pot als schild, u weet het nog. Maar als grote mensen vechtertje spelen, hebben ze meer ambitie. Dan wordt alles uit de kast gehaald voor de meest secure reconstructie van een historisch tornooi. Het ietwat ongemakkelijk klinkende begrip re-enactment dat nog niet zo lang geleden aan onze woordenschat werd toegevoegd, daar ging het die keer om. Alles, maar dan ook alles zou worden uitgewerkt tot in de kleinste puntjes.
Tussen hoge tribunes werd de bestrating van de Markt opgebroken om alles op een onverharde ondergrond te laten doorgaan. Om van hun paard vallende ridders min of meer veilig in het zand te laten bijten. Het plein onderging een totale metamorfose. Tenten, vlaggen, baldakijnen, versierselen alom, een decor waarin ridders, jonkvrouwen, jongleurs en valkeniers zich thuis voelden.
Tony Willems trommelde een gerenommeerd Engels team van stuntmannen op voor het echte werk, compleet met op mekaar af stormende ridders te paard en stoere zwaardgevechten. En vele tientallen Bruggelingen als prominente edelen en kleurrijk uitgedoste figuranten.
Een halve eeuw later halen stadsgenoten nog altijd herinneringen op aan dat Groot Tornooi. Elk zijn avontuur, elk zijn herinnering. Zoals die van een nog jonge Dominique Berten, die tornooiknecht mocht spelen en tot zijn verbazing tijdens één van de repetities ongevraagd de teugels van twee forse paarden in handen kreeg geduwd, om de nerveuze beesten doorheen een Philipstockstraat vol geparkeerde auto’s te leiden. Of van Tony Willems zelf, die ons vertelde over de schone romance die zich ontspon tussen één van de Britse stuntmannen en een Brugse jonkvrouw. Zij leefden lang en, naar wij graag aannemen, gelukkig.

Bleef de steekspelenkoorts beperkt tot die ene keer? Was dat maar zo. De vraag wie op het onzalige idee kwam om vele jaren later dat unieke tornooi nog een keer over te doen, die laat u

Bleef het bij die ene keer, het steekspelenverhaal? Was dat maar zo.
… een historisch tornooi
in het verre 1907.

maar beter achterwege. Wellicht steekt niemand zijn of haar vinger op. Brugge wordt liever niet herinnerd aan de beschamende taferelen die zich in het voorjaar van 2006 op de Markt afspeelden. Uit wat de pers van die dagen vertelt over dat tornooi kan men enkel opmaken dat het scenario volstrekt ongeloofwaardig was opgebouwd. Met een Jan Breydel en Pieter de Coninck die niet op de Groeningekouter tegen de Fransen vochten maar tegen mekaar op een goedkope middeleeuwse kermis. Waarbij de stuntmannen van dienst niet zozeer bloeddorstig maar eerder bierdorstig op het toneel verschenen. Misschien maar goed dat de publieke belangstelling voor het spektakel tegenviel.

Wat goed geweest is hoef je niet altijd te hernemen, zou dat dan toch waar zijn? Dat we een goede herinnering maar best gewoon herinnering laten zijn?
Hola, merkt de aandachtige lezer op en wijst op een affiche die hier een paar weken geleden werd opgediept. Ook over de evocatie van een historisch tornooi, in het verre 1907. U hebt een punt, aandachtige lezer, het Groot Tornooi van 1974 was op zich zowaar ook al een herneming.
Of het toen, meer dan honderd jaar geleden, nóg indrukwekkender was, dat eerste ridderspektakel? Wij kunnen het u niet vertellen, we waren er niet bij. Hoe dat komt, dat willen wij u wel uitleggen. Hebt u even? ’t Is iets met bloemkolen.

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies | 5 Comments

’t Gebouwverlof … lotgevallen van een schouwburg

Na elk theaterseizoen is onze stadsschouwburg aan wat maanden rust toe. Van in de prille herfst tot een stuk in ’t voorjaar stelt de aloude cultuurtempel zich ten dienste van speellieden van allerlei slag. Toneelgezelschappen, muziekmakers, dansers en weet ik veel wie allemaal eigenen zich al die tijd onze schouwburg toe. En dus gunnen wij, na al dat maandenlange kabaal, die bejaarde madam in de Vlamingstraat een welverdiende zomerslaap.
Tenminste, dat gunden wij haar tot voor kort. Want vandaag de dag blijft van haar congé niets meer over. En al weet de trouwe lezer van deze blog dat wij zelden met de beschuldigende vinger wijzen, in dit geval kunnen we het niet laten. ’t Is namelijk de schuld van Dominique Berten, voilà, nu weet u het.

Dominique Berten, u kent hem. Al van in zijn jonge jaren treft u hem hier of daar op of achter een Brugs podium. Als regisseur of acteur bij De Valk en nogal wat andere toneelgroepen. Hij was betrokken bij stoeten en reiefeesten en sleet het grootste deel van zijn beroepsloopbaan als theatertechnicus in … jawel, de schouwburg. Waar het nut van elk knopje, de sterkte van iedere lamp en het kreunen van elke plank hem vertrouwd is. Welnu, ’t is door die knaap zijn toedoen dat onze schouwburg ook in zomertijden geen rust meer kent.
Hoe dat komt? ’t Gebeurde al even geleden. In welke uithoek van de schouwburg kunnen wij u niet vertellen en het maakt ook weinig uit. Want ouwe spullen vond je overal in het gebouw. Zoals de zolders tot tegen de hanenbalken volgestouwd lagen met sinds lang vergeten materiaal, zo was ook de kelder volgepropt met dingen waar sinds mensenheugenis niemand naar omkeek. En op een dag kwam Dominique er langs. En vroeg zich af of hetgeen rommel werd genoemd ook ècht rommel was. En dus ging hij op onderzoek. Wat hij zocht wist hij niet, maar wat hij vond verraste hem. Wat al jaren stof vergaarde, bleek niet zelden ongewoon oud en soms bijzonder waardevol toneelmateriaal.

… affiches die vertellen over wat allemaal
te beleven viel in dit huis.

Erfgoed heet zoiets tegenwoordig en daar hebben we bij ons de Erfgoedcel voor. Die werd bij het avontuur betrokken en van het één kwam het ander, zo gaat dat. Het technische team van de stadsschouwburg trad, zoals dat heet, buiten zijn comfortzone, zette zijn schouders onder een weinig alledaagse uitdaging. Roestige resten van een vergeeld verleden en rekwisieten van talloze seizoenen geleden kregen nieuw leven ingeblazen. En omdat ook de schouwburg zelf veel te vertellen heeft kwam men op het idee van een ontdekkingsparcours doorheen het gebouw. In de zomer is in dit pand toch niets te doen, tiens! En lap, onze geliefde schouwburg mocht dat jaarlijks verlof schrappen.

Zo komt het dat het cultuurhuis de hele zomervakantie open blijft. En zoals wij hierboven al aangaven, de trouwe lezer kent ons. Weet dat wij zelden de loftrompet blazen, maar hier hoort echt wel enig klaroengeschal!

u mag één keertje raden wie.

Er valt best veel te ontdekken. Ja, ook een paar honderd reproducties van affiches die vertellen over wat door de jaren heen allemaal te beleven viel in dit huis. Affiches uit ’t stadsarchief èn uit de collectie van een verzamelaar, u mag één keertje raden wie.
En natuurlijk is er vooral het monument zelf, waar u misschien al ontelbare keren een voorstelling bijwoonde. Maar vergeet de rol die u zich op zo’n avond aanmeet. Dit keer komt u niet als toeschouwer maar als ontdekker. Als gluurder, bij momenten. En vergeet ook maar de rol die de schouwburg dan speelt. Want uw stadsschouwburg heeft zich getooid met het onverwachte. Wij overdrijven, meent u? Wel, ’t is aan u om dat na te gaan. En dat kunnen wij u dus aanbevelen.

… deuren waarachter zich de geheimen
van zolder en toneeltoren ontsluiten.

Nog tot het eind van deze zomervakantie laat de Brugse schouwburg u kiezen tussen twee formules om langs te komen. Drie, zelfs, maar de ontbijtformule is volzet, intussen. Doch niet getreurd, van donderdag tot maandag kan u in de namiddag op eigen houtje op verkenning langs het parcours.
Maar èchte ontdekkingen zijn voorbehouden voor wie online inschrijft voor een rondleiding.
Dan staat op donderdag, vrijdag en zaterdag in de ochtend iemand van eigen huis klaar om met u door de schouwburg te dwalen. En nóg meer deuren te openen, deuren waarachter zich de geheimen van zolder en toneeltoren ontsluiten.
En weet u wat? Het komt ons voor dat onze schouwburg, die statige dame, stiekem trots is op haar zomer zonder verlof.
’t Is maar een indruk, we kunnen ’t fout hebben. Maar in dat geval verwijzen wij haar naar Dominique Berten. ’t Is allemaal zijn schuld, tenslotte.


Praktische info omtrent ‘De schouwburg vertelt’, reservaties en zo, vindt u hier: https://www.ccbrugge.be/agenda/2884/de_schouwburg_vertelt/

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van zingen en spelen | 5 Comments

Thomas Pips en het plassend vrouwtje

’t Waren de jaren waarin wij klein waren en Jacques Anquetil en Felice Gimondi groot. Want de Ronde van Frankrijk winnen was in onze ogen zowat het hoogste wat je bereiken kon. En zodoende koersten we op warme vakantiemiddagen de longen uit ons kinderlijf over de kasseien bij de dorpse kerktoren, in de wetenschap dat op een dag eeuwige roem ons deel zou zijn. En in de vooravond passeerde de koerier van ’t Volkske met het Ronde-gazetje. Dat was het moment om onze velootjes in de graskant achter te laten, we moesten eerst op zoek naar de muis in de tekening van Thomas Pips. Wie het muisje vond was de winnaar. Minder lastig dan de ronde winnen, maar toch een vondst om trots op te zijn.

Pips en Wally
’t Is overigens ook een knappe vondst van striptekenaar Buth, dat zotte idee om elke keer zo’n amper vindbaar, minuscuul beestje in zijn warrige tekeningen binnen te smokkelen. Jong en oud, iedereen liet zich door zo’n onnozel spelletje verleiden. En laten we het maar toegeven, tot de dag van vandaag voelen u en ik ons uitgedaagd door zo’n drukke tekening met daarin een piepklein ding. Neem nu het antwoord op de befaamde vraag ‘Waar is Wally?’, dat zocht u toch ook al een keer? Dan speurt het kind in u op overvolle kleurplaten naar een mannetje in wit-rood gestreepte jas. Was de muis in de prenten van Thomas Pips de voorloper van Wally?

Marcus Gerards
Welnu, lang, heel lang voor tekenaar Martin Handford zijn eerste Wally op papier zette was een andere tekenaar hem al voor.  En die tekenaar van toen deed dat hier bij ons, in ons eigenste Brugge. Zijn naam was Marcus Gerards.

Een herdruk, anno 1941 …
zelfs in oorlogstijden.

Marcus Gerards, u kent hem ongetwijfeld van zijn fameuze plan van het Brugge van de zestiende eeuw. Wie weet, bent u één van de vele Bruggelingen die ergens in huis zo’n ingekaderd, panoramisch stadsplan koesteren.

In het midden van de jaren vijftienhonderd heeft de stedelijke overheid alle redenen om dat huzarenstuk te laten ontwerpen. Want onze stad zit verveeld met een ferm imagoprobleem. Brugge, is dat niet die havenstad die door het verzanden van het Zwin nog amper te bereiken is vanop zee? Een prestigieus stadsplan moet de buitenwereld op andere gedachten brengen. En Marcus Gerards gaat aan het werk. Hij tekent een havenstad die imponeert. Door zijn omvang, door zijn reien waarop hier en daar bootjes aan en af varen.
Met buitenmaats breed getekende grachten om de hele stad heen. En kijk, Brugge heeft een kanalenverbinding met de dichtbij gelegen voorhavens Damme en Sluis, amper een ferme boogscheut van de stad vandaan!

… in 1996 een grootse maquette in de toenmalige Bank van Roeselare.

De verbazing en bewondering, tot vandaag, om het pronkstuk dat Marcus Gerards realiseerde! Op zijn plan kan je verdwalen in het Brugge van het jaar 1562. Hoewel, verdwalen? Elke straat, elk belangwekkend gebouw, elke brug laat zich traceren!

Interpretaties
In de loop der tijden bleef de kaart tot onze Brugse verbeelding spreken. ’t Mag dan ook niet verbazen dat ze heel vele herdrukken kende.
En dat sommigen aan de slag gingen met een heel eigen interpretatie. Zo trof je in 1996 een grootse maquette in de toenmalige Bank van Roeselare, in huis ‘Ter Beurze’ in de Vlamingstraat. Weet iemand waar dat grootse vakwerk, waaraan de bouwer ontelbare uren besteedde, later terecht kwam?
In het Huis van de Bruggeling, bij het station, vinden we vandaag dan weer een heel markante versie van het stadsplan van Marcus Gerards. Luc Dusauchoit uit Sint-Andries tekende het complete plan op dubbele grootte … helemaal in potlood!
En nog altijd voelen sommigen zich uitgedaagd door Marcus Gerards. In deze tijden uiteraard ook digitaal. Met voorop Koen Goeminne, Brugs historicus. Hij werkt aan een versie van het plan in hoge resolutie. Dat klinkt technisch en minder spectaculair dan wat

… het complete plan op dubbele grootte … helemaal in potlood!

u hierboven las, maar Koen maakt zich sterk dat de kaart van Marcus Gerards meer details zal vrijgeven dan ooit voorheen. Wat door ons met veel belangstelling wordt gevolgd.

Er zijn een handvol merkwaardigheden aan ‘ons’ stadsplan. Zo is op de kaart in de hele binnenstad geen levende ziel te bespeuren. Pas bij de omwalling en verderop in het landschap ontwaar je hier en daar beweging. En daar zijn we dan, eindelijk, helemaal terug bij het begin van dit verhaal.

Het plassend vrouwtje
Want wat tekent Marcus Gerards, daar op de vesten? Hou u vast, dicht bij het lommer van wat struiken nabij de Dampoort, ontwaar je een heel klein mensje. Het vraagt goede ogen en enig geduld om het te vinden, het figuurtje waarvan steevast wordt beweerd dat het een plassend vrouwtje voorstelt. Neen, we gaan niet in detail en het vergt wat goeie wil om dat te bevestigen. Maar ze zit er, onmiskenbaar. Marcus Gerards, die wel meer ontwerpen op zijn naam heeft staan, zou naar men zegt nog wel een keer dat pissend madammeke tekenen als een soort van ludieke knipoog.
U kent ons, waarde lezer, dus mag het niet verbazen dat wij langs gingen in ’t Huis van de Bruggeling, bij de reuze-potloodtekening van Luc Dusauchoit. Nieuwsgierig naar … En wat blijkt, zowaar? Dat Luc het vrouwtje helemaal nièt tekende, de sloeber! Geschiedenisvervalsing? Ach, Luc liet hier en daar ook wel een zwaantje achterwege, ’t is hem vergeven. Maar toch kijken we met achterdocht uit naar de digitale superversie van Koen Goeminne!
De kaart van Marcus Gerards, voorloper van onze hedendaagse prenten die wij graag uitkammen, op zoek naar kleinigheden. Naar men zegt kan je op die kaart van hem bij een handvol huizen rook uit de schouw zien opstijgen.
En ja, wij hebben hier zo’n kaart in huis. Dus we  moeten dringend een keer op zoek naar rokende schoorstenen. Wachten ons nog verrassingen? Wie weet, wat nog te ontdekken valt in de uithoekjes van dat aloude stadsplan. Bij zo’n Marcus Gerards weet je nooit wat je vindt. Wally? De muis van Thomas Pips?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 11 Comments

De Grote Bastaard en ik.

Hoe het begon, dat verzamelen, dat vertelde ik u enkele verhalen geleden. Ergens diep in de jaren negentig, met affiches die mij van her en der werden toebedeeld. Wat ooit ‘Brugge in affiches’ zou worden, ging van start met een stapeltje. En dat stapeltje groeide.
In het begin lijkt dat groeien snel te gaan. Met pakweg dertig affiches heb je er maar dertig van doen om je collectie te verdubbelen. Dat vandaag, met enkele duizenden exemplaren in huis, dat verdubbelen iets langer duurt mag weinig verbazen. Maar in den beginne maakt de vlotte aangroei van zo’n reeks affiches een mens dan ook overmoedig.

Eenmaal een handvol maanden bezig, waant de verzamelaar zich expert ter zake, volleerd kenner van de materie. Hij heeft immers affiches over tentoonstellingen en processies, over concerten en feesten en wat nog al. Wie doet hem wat?
Maar dan, op een dag, wacht de onvermijdelijke les in bescheidenheid. Op een rommelmarkt ligt een oude affiche. Je neemt ze voorzichtig ter hand, keurt ze. Voor het oog der goegemeente doe je dat met je meest secure kennersblik, je kan maar beter zeker spelen. Want stel dat iemand door heeft dat je amper kan inschatten wat je in handen hebt!
En ja, je koopt ze. Voor een heel redelijk bedrag, dat valt mee. Een aanwinst is het hoe dan ook, voor je al bij al nog belachelijk bescheiden collectie. Omdat ze oud is, 1907 staat erop. Maar meer nog, omdat ze vragen oproept. Vragen waarop je het antwoord schuldig blijft. Want al laat je de meneer bij wie je ze aanschaft in de waan dat je het kleinood niet echt hoog inschat, eigenlijk heb je er geen idee van wat je in huis haalt.

Brugge, de zomer van 1907
(foto Beeldbank Brugge)

De affiche heeft het over een ‘cortège historique’ en over een ‘tournoi de l’arbre d’or’. Een stoet? De Gouden Boomstoet? En hoe zit dat met dat tornooi? En waarom gaat dat allemaal door, twee keer na mekaar, in de zomer van 1907? En die ridder, is ‘Antoine de Bourgogne’, de naam die erboven staat, de zijne? En onderaan, onder de staart van het paard, is een soort signatuur amper leesbaar. Allemaal moeilijk op te lossen raadsels in die nog internetloze tijden. Of hoe zo’n affiche de verzamelaar weer met zijn stoutmoedige voetjes op de grond zet. Er valt nog veel te leren.

Maar veel tijd en nog veel meer affiches verder kan één en ander worden gemeld. Onder meer dat Antoine van Bourgondië een erkende bastaardzoon was van Filips de Goede. Filips was goed in een aantal dingen, hij had een twintigtal bastaardkinderen. Daar werd in hoge kringen blijkbaar minder moeilijk over gedaan dan vandaag. Als was het een soort geuzennaam, liet Antoine zich ‘le Grand Bâtard de Bourgogne‘ noemen. Hij zou overigens één van de bevoorrechte kinderen van Filips geweest zijn. En Antoine was van het sportieve type, stond aardig zijn mannetje in tornooien, dè topsport van de vijftiende eeuw.
En die historische evocatie in 1907? Wel, die kaderde, samen met andere feestelijkheden, in de inhuldiging van de haven van Zeebrugge.  En die krabbel onderaan de affiche is van

De postkaartenreeks van het tornooi, ook van Flori Van Acker.

Flori Van Acker, Brugs schilder en zowat de vader van de Brugse affiche. Pas later zou ondergetekende leren dat Flori Van Acker veel imposanter afficheontwerpen tekende dan dit sobere ontwerp.
Maar wie die ochtend op de rommelmarkt de knaap met zijn pretentieuze kennersblik gadesloeg, was er ongetwijfeld van overtuigd dat die dat allemaal al wist.

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van feesten en vieren, Zeebrugge, de haven | 7 Comments

Michel Van Maele en Isidore Alleweireldt, mannen van de wereld.

Als man van de wereld door ’t leven gaan, Isidore Alleweireldt was het aan zijn familienaam verplicht. Al kostte hem dat weinig moeite, zijn bevoorrechte komaf hielp hem een aardig handje.  In het verpauperde Brugge van het jaar 1824 het levenslicht zien, gaf niet zelden uitzicht op een weinig rooskleurig leven. Maar Isidore had mazzel, zijn wieg stond in de ruime woonst van een bourgeois familie. Papa was een dokter met aanzien, lid van de vrijmetselaarsloge en stevig ingeburgerd in de lokale fine fleur, je kon het minder treffen.
En dus kon Isidore ‘voort studeren’. Hij werd architect en dat zal Brugge geweten hebben. We besparen u de opsomming van tientallen authentieke trapgevels die Alleweireldt vertimmerde in de stijl die bij de upper class in trek was, compleet met witgekalkte lijstgevel. Isidore’s creaties waren kinderen van hun tijd.

Dat waren ook de bouwkundige ideeën die burgemeester Jules Boyaval koesterde. Liberaal Boyaval wou komaf maken met het ouderwetse, gotische en dus katholieke imago dat zijn stad met zich mee sleepte. Brugge kon zich maar beter meten met èchte steden, met Brussel, met Parijs. In hoofdstraten met ruim bemeten rooilijnen zouden nieuwe, prestigieus ogende panden verrijzen met, jawel, van die hoge, ruim bemeten lijstgevels.
Minachting voor wat naar ‘ouderwetse gotiek’ verwees was aan de orde van de dag en Isidore Alleweireldt liet zich gewillig voor die liberale kar spannen. Meer zelfs, niet zelden leek hij in dat denken voorop te lopen. Dus mag het niet verbazen dat we zijn naam terugvinden bij een voorontwerp omtrent de nieuw te bouwen stadsschouwburg. Ook zijn voorstel om de binnenkoer  van de stadshallen van een koepel te voorzien lag al in die nieuwerwetse lijn.

Maar Alleweireldt ging pas echt loos toen hij een nieuw ziekenhuis mocht uittekenen. Het eeuwenoude Sint-Janshospitaal voldeed niet langer aan de evolutie in de ziekenzorg. En dus schiep onze architect een nieuw Sint-Jan, dat oprees achter het oude monument. Een slim bedacht concept met een groots binnenplein, omsloten door een pandgang. Ruime

raampartijen lieten het daglicht gulzig binnenvallen in de haaks op de pandgang gebouwde ziekenzalen. Eigentijdser kon je ’t niet bedenken.
Maar om het uitzicht op zijn meest prestigieuze bouwwerk ten volle tot zijn recht te laten komen vond hij er niet beter op dan … het hinderlijk in de weg staande middeleeuwse hospitaal te slopen. Ook de authentieke apotheek zou eraan geloven.

Zover kwam het niet. Naar verluidt omdat Isidore’s nieuwe hospitaal algauw iets te krap bemeten was en men het oude ziekenhuis toch nog diende te benutten.
Het ziekenhuis van Alleweireldt bleek na verloop van tijd ècht ruimte te missen en in de loop van de eeuw die volgde raakte het omzoomd met een krioelen van aanbouwsels, het ene nog lelijker dan het andere. Een uit zijn voegen gebarsten wirwar van koterijen, de naam ziekenhuis nog amper waardig. En dus werd in de jaren tachtig van vorige eeuw, eenmaal op Sint-Pieters de huidige kliniek gebouwd, nagedacht over de mogelijkheid om in de binnenstad dat in onbruik geraakte complex van Isidore Alleweireldt te slopen.

En waarom ook dàt tenslotte niet doorging? Da’s een verhaal waarin Michel Van Maele een sleutelrol vervulde. Van Maele was al een hele tijd burgemeester af, maar een bezige bij zou hij altijd blijven. En zodoende had hij zich voorgenomen om het negentiende-eeuwse ziekenhuis te redden. Het een nieuwe invulling te geven. Je kon Van Maele veel aanwrijven maar nimmer een gebrek aan ambitie. Dus ’t zou groots worden, voor minder ging hij niet. Alleen tot meerdere glorie van zijn stad of was er ook uitzicht op enig commercieel profijt? Ach, die schemerzone van alles waar Michel Van Maele zich, ook als burgemeester, mee inliet.
De charme van oude kranten blijkt alweer uit een knipsel van dertig zomers geleden. “In mei van volgend jaar gaat het Kunstcentrum Sint-Jan open”, staat er. Een enthousiaste Michel Van Maele wil er een onthaalcentrum voor al wie de stad bezoekt. En een ‘historisch museum’ waarin de politieke, culturele en economische geschiedenis van Brugge aan bod komt. Ook voor wisselende tentoonstellingen is plaats voorzien en ruimte voor congressen.  En als kers op de taart een ‘Imaginair museum van de Vlaamse Primitieven’, met fotografische reproducties op ware grootte van meesterwerken uit de gloriedagen van de middeleeuwse schilderkunst.

De site Sint-Jan is er nog, zonder de aanbouwsels van weleer. Op dat vlak haalde wijlen Michel Van Maele zijn slag thuis. Op dat vlak, want hier hoort een ‘maar’. U komt er misschien wel een keer langs. Voor het niet onaardige uitzicht vanop het terras bij de reie. Een handvol horecazaken brengt er, samen met de congresruimte achterin, wat leven in de brouwerij. Maar wat is geworden van wat zich ooit zou profileren als kunstcentrum? Hier liep toch ooit af en toe een tentoonstelling? Meerdere zelfs. Soms boeiend, soms minder. Maar vandaag?

… af en toe een tentoonstelling? Meerdere, zelfs. Soms boeiend, soms minder.

We gaan op verkenning. Langs de doorsteek bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk komen we bij de hoofdtoegang van de voormalige kliniek, waar Picasso ons vanop de voorgevel nadrukkelijk uitnodigt voor een bezoek aan een expositie rond zijn werk. Dè Picasso, hier bij ons, komt dat zien! Maar de deur is gesloten. Navraag leert, dat ze dat al lange tijd is. Picasso is niet thuis. Niets vertelt over een heropening. Op de website van Sint-Jan lezen we ‘Wegens federale maatregelen tegen het corona virus, is Xpo Center Bruges gesloten tot nader bericht.
Een slapend kunstcentrum, het bestaat, in hartje Brugge.

Picasso is niet thuis …

De Spaanse groep die de erfpacht van het complex in handen heeft? Niemand kan er veel over vertellen. Alleen dat ze ook het Boudewijnpark beheren. Kunstcentrum Sint-Jan? Waren de vensters van het gebouw ogen, dan huilden ze.

We dwalen door de sombere, slordige gangen van de benedenverdieping. Tot bij het terras aan de reie. Verademing. ’t Is aangenaam nakaarten, hier aan het water. Over Michel Van Maele en Isidore Alleweireldt, allebei mannen van de wereld, allebei met omstreden ideeën omtrent hun stad. Goeie en minder goeie. En over dit voormalige hospitaal, hun bindende factor. Een plek die beter verdient.
Maar we laven ons aan de laatste stalen van de zon, die nog net boven de daken van de Oostmeers gluurt en knipoogt naar onze glazen.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over gezondheid en ziekte, Over welzijn en gezondheid, Van Brugse politiek, Van schilderen en plaasteren | 6 Comments

De wijsheid van de marktkramer …

Voor alles is een markt, Eddy Wally wist het al in zijn tijd. Er is een markt voor sjakossen en een markt voor liedjes. Ook voor onnozele liedjes. Ge moet de mensen niet onderschatten, maar vooral ook niet overschatten. Eddy Wally, een slimme sloeber, wie zal het zeggen?
Waarom ik mij dat afvraag? Wel, hierom. Op zaterdagochtenden was wachten op de bus die ons naar Brugge bracht nèt iets minder saai dan op andere schooldagen. Ja, ’t is even geleden waarover we vertellen, er was nog school op zaterdagvoormiddag. Op zo’n ochtend keken we bij de bushalte uit tot ‘hij’ langs kwam. Neen, niet onze lijnbus, daar was niks bijzonder aan. Maar zo’n vijf minuten voor die bus ons oppikte was er altijd wel eentje die uitriep: ‘Ja, mannen, hij is daar!’ En dan dat moment van gespeelde blijdschap. Want langs kwam een buitenmaatse, witte bestelwagen. Een tweetal mensen voorin en achter het stuur … Eddy Wally! Dè Eddy Wally!
En ’t strafste van al, hij wist dat wij er stonden, elke week. En dat we naar hem zouden wuiven. En wij wisten dat Eddy ons geveinsde enthousiasme met een brede tandenborstelglimlach en pontificaal wuivend zou beantwoorden. Lichte hilariteit, ’t was ons weer gelukt om hem te laten geloven dat het troepje pubers aan die bushalte naar hem opkeek. Er was zo’n zekerheid, Eddy Wally, daar hoorde je mee te lachen! Of wist Eddy beter?

Stel je voor dat je je auto
niet op de Markt kan achterlaten!

Samen waren we op weg naar Brugge, wij naar school en Eddy en zijn wederhelft naar de zaterdagmarkt. Hij had er een liedje over, ‘Als marktkramer ben ik geboren’, het was één van zijn klassiekers.
Terloopse dienstmededeling
voor lezers die geboren zijn na de invoering van de Euro: Eddy Wally uit Ertvelde was één van ’s lands meest bekende charmezangers. Bestond het woord ‘smartlap’ niet, hoorde het alleen al voor Eddy’s repertoire bedacht te worden.
Maar Eddy Wally was dus ook marktkramer … –
Iedereen vond Eddy Wally wat belachelijk, lichtjes simpel van geest. Was hij dat? Of speelde hij gewoon dat spelletje mee? Was er immers niet een markt voor alles?
Eddy reed met zijn bestelwagen de Langestraat in, ’t was in de schaduw van het belfort dat hij zijn sjakossen verkocht. Op zaterdagochtend werd de Markt ingepalmd door de wekelijkse markt. En dus mocht je op die ochtend niet parkeren op het plein. Op alle andere dagen wel, ge ziet dat van hier! Stel je voor dat je je auto niet op de Markt kon achterlaten, ’t zou wat zijn!

En toch, tijden veranderen en ook de manier waarop we met verkeer omgaan. Laat ons de klok een keer een heel eind doordraaien. Van onze schooltijd naar ’t begin van de jaren negentig, dertig jaar geleden. Hou u vast, want Brugge bedenkt een nieuw verkeersplan. Een héél nieuw plan.
Want ineens kan je niet meer zomaar met je auto de stad doorkruisen, er komen verkeerslussen. Niemendal meer doorheen het centrum. Kom je bijvoorbeeld langs de Steenstraat naar de Markt, kan je niet meer over de Burg naar de Kruispoort. Je moèt de Wollestraat in. Meer zelfs, op de Markt geraak je vanuit de Steenstraat niet meer op de vertrouwde parkeerplekken aan de voet van het standbeeld! En de Langestraat? Die is ineens geen tweerichtingstraat meer! En in sommige straten mag je nu met de fiets wèl in beide richtingen.


Iedereen enthousiast? Bijlange niet!
’t Stad doet zijn best om zijn inwoners mee te krijgen in dat denkspelletje. Sommige van die inwoners hebben daar weinig zin in. Affiches voor en affiches tegen, maar het lussenplan blijft.
Maar wacht, we zijn er nog niet. Want vijf jaar later, zomer 1997, maken we iets nóg straffer mee! Schrappen ze toch wel alle parkeerplaatsen op de Markt, zeker! Het hele plein wordt heraangelegd. In de Bank Brussel Lambert loopt voor die gelegenheid een tentoonstelling over de geschiedenis van het marktplein.

1997, feestelijke heropening …

En bij de heropening van de autovrije Markt staat Raymond van het Groenewoud op het podium èn de immens populaire Helmut Lotti, ’t zijn de dagen van ‘Lotti goes classic’. Neen, Eddy Wally staat niet op de affiche.
Autoverkeer, na al die jaren zijn we er nog niet uit. Nog lang niet. We bakkeleien naarstig door. Maar kijken we achterom, zien we waar we vandaan komen. En waar sommigen zich ooit druk om maakten.
Want stel dat de klok die we daarnet doordraaiden ons terugbrengt naar de tijd vóór al die nieuwigheden. Weg met die lussen en de Markt weer lekker één grote parking. Reken maar op een forse affichecampagne van wie niet akkoord is. Dezelfde lieden van toen? Met een slogan in de zin van ‘Broodroof, winkelroof, jobroof!’.
Eddy had gelijk, er is een markt voor alles. Ook voor voortschrijdend inzicht is er één. Die van Brugge, bijvoorbeeld.

Posted in Het Brugge van toen, Van wielen en op weg zijn, Van zingen en spelen | 4 Comments

Toen het warm was in den Botanieken Hof

Ha, wie we daar hebben! Soms is een mens redelijk content om iemand terug te zien. En ’t helpt als dat weerzien wederzijds is èn een tijd geleden. Zoals Richard en ik mekaar op een dorstige middag treffen op een terras bij het Astridpark, ofte den Botanieken Hof. Of je dat met hoofdletters schrijft, de bijnaam van zo’n park, wil ik vernemen maar mijn terrasgenoot heeft er geen idee van. Dat ook Richard niet op alles een antwoord weet is een geruststelling, bemerk ik en om dat te vieren wenkt hij de garçon. Een glas inspiratie helpt om ons te herinneren, alsof we er zelf bij waren, hoe en waarom de stad lang geleden den Botanieken Hof aanlegde.

Kinders
Onze babbel brengt ons naar het midden van de jaren achttienhonderd. De gronden van het voormalige minderbroederklooster komen van pas voor een park waar de betere burger zich flanerend kan vertonen. Engelse landschapstuinen zijn hèt ding en er wonen nogal wat Engelse families met centen in Brugge, dus Engels zal het worden! Compleet met glooiende landschapslijnen, een waterpartij, een kiosk. Plek van rust en orde, ook, blijkt uit de zorgvuldig geformuleerde betrachtingen van stedelijke hogerhand.  ‘De kinders mogen er aan hun zelven niet worden overgelaten, nog zich overgeven aen enig spel dat de wandelinge zoude konnen belemmeren’. Da’s gesproken, zie!

Jaren komen, jaren gaan en den Botanieken Hof blijft bestaan, ook lang nadat het domein tot ‘Koningin Astridpark’ is herdoopt.
Ik vertel Richard dat ik mij in het park van mijn jonge jaren een zomers feest herinner. Hij weet wat ik bedoel, het was de Pandtfeeste. Eigenlijk, aldus Richard, was dat een kopie van wat al eerder in Assebroek doorging.  In de jaren zeventig was daar het ‘Zeven Torenfestival’ een zomers muziekweekend met veelal kleinkunst op de affiche. Dat florerend feest, waaraan de plaatselijke middenstand zijn batjesmarkt koppelde, hield het een heleboel jaargangen vol.

Maar toen in 1979 in het Astridpark de Pandtfeeste opstartte, was dat eigenlijk gewoon copy-paste de Zeven Torentjes. Muziek op een podium, gekoppeld aan enige inbreng van de lokale handelsgebuurtekring, zo vertelt de affiche. En die Pandtfeeste , weet Richard, intrigeerde op haar beurt burgemeester Frank Van Acker. En aldus contacteerde de burgervader de initiatiefnemer van de Pandtfeeste.  ‘Gij zijt de geschikte man om iets groots te organiseren voor de Brugse werkende mens, met veel uitstraling en een programma zoals alleen in grote casino’s te beleven valt!’, luidde de opdracht die de stedelijke voorman meegaf aan Piet Perneel.


Tiens’, merk ik op, ‘De Piet Perneel die jaren eerder als presentator de verkiezingsavonden van CVP-er Michel Van Maele aaneen babbelde?’ Die Perneel zette zijn schouders onder het idee van socialist Van Acker en zo kon je in de zomer van 1980 op de Burg naar de eerste editie van Showburg.
We laten de ober nog iets aanbrengen want ’t is echt tropisch warm aan het worden. Vama Veche komt nog ter sprake. Dat festival, hier in het park, leek op het Cactusfestival van toen dat in dat andere park nog gratis was.

Hoe dan ook, het doet den Botanieken  Hof goed dat het domein af en toe een keer ferm wordt wakker geschud, is de conclusie van ons zomers overleg dat we afronden met andermaal een glas.
We zien mekaar nog, spreken we af en ik wandel het park in, naar mijn fiets die aan de Magdalenakerk op mij wacht. Dit blijft toch echt wel een schilderachtige plek, bedenk ik en besef dat het gerstenat van daarnet mij een handje helpt bij ’t zien van zoveel schoonheid. Een mens wordt mild op zo’n keren. Ik groet twee jongelui die nonchalant achterover leunen op van die groene parkstoelen. De ene knaap knikt mij vriendelijk toe. Zijn makker merkt mij niet op, concentreert zich op het slordig gerolde sigaretje dat hij opsteekt. Neen, ’t is geen Belga die hij rookt, merk ik. ‘De kinders mogen er aan hun zelven niet worden overgelaten’ …

Sepia
Met lichte tred wandel ik verder, langs de vijver naar de kiosk toe. En ziet, die laatste Straffe Hendrik van daarnet smeedt een complot met de almaar zwoeler aanvoelende middag. En het park speelt het spel mee. Het trakteert mij op iets vreemds. De loden zon weegt zwaar op het voorjaarsgroen dat langzaam zijn kleuren inwisselt voor een oud sepia. In de verte hoor ik de beiaard. Zingt die zijn vertrouwde kwartierdeuntje achterstevoren?
Het is het moment waarop ik door heb dat het oude park mij meeneemt, heel even terug in de tijd, wel honderd en meer jaren ver.
Naar een zondagmiddag van toen. Op de kiosk speelt een strijkkwartet een aardig deuntje. Bij de waterpartij kuieren deftige lieden.
Arm in arm wandelen een jongeman en een meisje mij tegemoet. Een frêle dametje, haar kokette, bloemige kleed ritselt over de kiezels van de kasseien. Zij laat zich de belangstelling van haar gezel welgevallen. De jongeman, in strak maatpak, gunt haar

… het park dat langzaam zijn voorjaarskleuren inwisselt voor een oud sepia …

vanonder zijn vakkundig opkrullende moustache een innemende glimlach.
Maar wacht een keer, lijkt hij niet héél erg op Richard, mijn drinkgezel van daarnet? Hoewel, jonger van jaren en met meer allure. Een heer, kortom. Met, zoals het jongeheren van stand betaamt, enkel oog voor zijn charmante gezelschap. Bij de kiosk houden ze halt en achter haar parasol trakteert hij het giechelende meisje op een steelse zoen.
Verderop bemerk ik de pastoor van de Magdalenakerk. Terwijl hij zich ter kerke rept, richt hij een strenge, afkeurende blik naar de verliefde tortelduifjes. ‘De hedendaagsche jongelieden en hunne zedeloze verdorvenheid, waar gaat dat naartoe!’, zie ik hem denken.
Ik geef hem overschot van gelijk.

Posted in Het Brugge van toen, Van 't Cactusfestival, Van feesten en vieren, Van zingen en spelen | 11 Comments

Festivallen met z’n allen

De jaren zeventig waren jong en wij ook en in onze kamers rook je nog de patchouli van de flowerpower. Snotneuzen waren we, nieuwsgierig, ongeduldig en op ontdekking! Wat we zo allemaal ontdekten? Kom nou, waarde lezer, u bent ook jong geweest!
Al willen wij over één ding graag wat vertellen. Met plezier zelfs en een flinke scheut heimwee. Over onze ontdekking, namelijk, van muziek. Muziek die meer om het lijf had dan de dingedongdeuntjes op de radio van alledag. Ja, we keken naar TopPop op de Nederlandse televisie, Ad Visser in zwartwit, maar stilaan leerden we ook muziek kennen die ruimer ging, veel ruimer.

Dweepte je met ‘progressieve muziek’, dan scoorde je bij de vrienden. En, hoopte je stil, ook bij je vriendinnen. Wat er ‘progressief’ was aan die muziek kon niet één van ons echt uitleggen, maar wat er niet bij hoorde, dat wisten we wel.
Langspeelplaten lang luisterden we, schouder aan schouder rond de platendraaier van een vriend of rond die Philips-bandopnemer waarop van die handpalmgrote, bruine magneetbanden draaiden.
’s avonds zochten we op onze transistorradio gretig naar Radio Caroline, de Engelse piratenzender waarop je hoorde wat fraais er allemaal groeide en bloeide. En waar ze vertelden over festivals.
Er hing iets magisch, een beloftevolle sluier over dat woord ‘festival’. En op een keer konden we ‘Woodstock’ gaan zien! Woodstock, de film, stel je voor! Een jeugdbeweging, de KSA of de Chiro, had ‘m in huis gehaald.
Tot die avond waren onze helden enkel foto’s op platenhoezen of in ‘den Humo’. En ineens zagen we ze op het podium! The Who en Ten Years After, Jimi Hendrix en Crosby, Stills & Nash en nog een boel roergangers! Een adembenemende avond lang zat je niet in dat parochiezaaltje in Sint-Michiels maar op die iconische festivalweide, ergens in Amerika.

Met veel tijd en boterhammen groeiden we op in een almaar veranderende wereld. Een wereld waarin festivals stilaan iets van hier werden. We gingen naar ‘Rock Torhout’ en wat later in eigen stad naar het elk jaar groeiende ‘Cactusfestival’. En sindsdien komen en gaan grote en kleinere muziekfeesten, een hele resem. ‘RudrockenDudstock, ‘Redrock en

Thoprock‘, ‘Vama Veche‘ en ‘Campo Solar, ‘Elements en ‘Burgrock, ze lijken op mekaar en verschillen van mekaar gelijk een Cerclesupporter en een Clubzot. Maar allemaal noemen ze zichzelf festival.
En dan was en is er ook nog Zeebrugge. Door de jaren heen werd het strand daar ingepalmd door muziekdagen met vaak heel veel volk. Als we de hele muzikale reutemeteut van Zeebrugge op een rij zetten, komen we langs het ‘Belga Beach Festivaldat ‘Axion Beach Rock’ werd, langs ‘Polé Polé Beach, ‘We Can Dance en ‘Bomboclat. En hou u vast,

komend weekend gaat in Zeebrugge weer zoiets door! Het is nieuw en het heet ‘Live is Liveen je bent er drie dagen mee zoet. Met best wat klinkende namen en, met de weergoden in goeie doen, mogelijks weer heel veel toeloop.
Festivallen, het werkwoord, sinds lang doen jong èn oud daar vrolijk aan mee. Wie jong is, gewoon … omdat ie jong is. En wij, oudjes, omdat we ons jong zijn toch zo graag wat willen aanlengen.
Al is dat tegen beter weten in. Want wat onze jonge dagen ècht spannend maakte, dat komt nooit meer weer … die rusteloze nieuwsgierigheid en wat je er allemaal mee ontdekken mocht.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van 't Cactusfestival, Van feesten en vieren, Van film, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 5 Comments

Het ‘kaboeterke’ en de drie affiches

Hoe het begint? Met een kale muur in een school. Een school in een stad. Kom je er op een stil uur over de speelplaats, hoor je de beiaard zingen, zó middenin de stadskern ligt die school. En daar begint, vele beiaarddeuntjes geleden, deze jongen aan zijn bescheiden loopbaan. Een loopbaan met als ’thuisbasis’ een lokaal dat ze in de school “de drukkerij” noemen. Dat heeft van doen met het allegaartje van spullen dat er staat. Kopieermachines, een toestel om in te binden en een scanner. Een papiersnijmachine, die dingen. Nogal wat leerlingen kennen die meneer van de drukkerij als “den drukker”, eerder dan bij zijn naam.
En de school wordt een plek waar hij zichzelf kan zijn, midden collega’s en leerlingen met wie het doorgaans goed opschieten is. Een dagtaak waarin een mens zichzelf kan vinden, dat soort dingen maken het bestaan draaglijk.
Maar ’t zijn ook nog de dagen waarin wie op een school rondloopt, veelal met een bijnaam door ’t leven gaat, een ‘lapnaam’ zoals dat in ’t Brugs heet. En ook onze protagonist valt die eer te beurt. Giechelend, zoals je dat van scholieren verwacht, noemen ze hem ’t kaboeterke. Daar kan hij mee leven, er circuleren in schoolmiddens minder vleiende namen. En hij kan er nu eenmaal weinig aan verhelpen dat zijn gestalte niet uitnodigt om als ‘de reus’ omschreven te worden.

Dat lokaal van hem is een eenvoudig oord, maar het is van hem en dat voelt goed. Een hoog raam zorgt voor daglicht. Muren, in beslag genomen door kasten en stapelrekken vol papier. En die ene hoge, kale muur. Jammer eigenlijk, zo’n lege muur, meent hij.

En dan, op een keer in een voorjaar. In de stadsbibliotheek loopt een tentoonstelling. De expositie heet ‘Middeleeuwse handschriften uit Ter Doest’, dus dat ze over middeleeuwse handschriften uit Ter Doest gaat ligt redelijk voor de hand. En ook dat de drukker uit die school een kijkje gaat nemen. Wie hem kent, weet dat hij iets heeft met zo’n oude verhalen . Terloops neemt hij een affiche van de tentoonstelling mee naar huis. ’t Is iets met een detail uit zo’n perkamenten boek. Hij zal er nooit iets mee aanvangen maar wat maakt het uit, zo zit hij nu eenmaal in mekaar, hij is goed in dingen opzij leggen.
Maar de volgende ochtend, de schooldag is nog vers, bedenkt hij, zo’n affiche over oude boeken, is dat niet iets voor in ‘zijn’ drukkerij? En heeft hij thuis niet nog zoiets liggen?

Wat hebben de meeste dingen die we op zolders bewaren gemeen? Dat er veelal geen enkele reden is om ze te bewaren, behalve … het bewaren zelf. En dus is het even zoeken tussen allerlei andere overbodigheden vooraleer in het vale licht van zo’n zolder de affiche tevoorschijn komt. Ze is van een handvol jaren geleden, ook van een tentoonstelling in de bib. Over incunabels, zo noemen ze boeken van de eerste generatie drukkers in de vijftiende eeuw.
Voilà, dat zijn er twee. Twee affiches over oude boeken. Goed voor twee kaders aan die muur in de drukkerij. Maar twee, is dat niet wat pover? Zou ’t niet een stuk fraaier presenteren met nog een derde bij?
Op zoek, dus. Naar de derde affiche … Liefst eentje dat ook naar boeken of drukkunst verwijst. Op rommelmarkten, soms in een tweedehandswinkel. Bij vrienden en kennissen. Maar je zoekt niet altijd wat je vindt. En zo groeit thuis stilaan een stapeltje affiches. Over tentoonstellingen. Over een stoet, een concert, eentje over een oude processie. Over alles en nog wat. Maar niemendal over boekdrukkunst.
Tot op een keer, een herfstige middag, ’t kan ook een avond geweest zijn. De zoeker zit dat stapeltje te doorbladeren, achteloos, zijn gedachten in ’t vage. Maar wacht een keer! De

Op zoek, dus, naar de derde affiche

meeste van die affiches hebben wèl iets gemeen! Bijna allemaal hebben ze iets met Brugge! En dan is er die ingeving, simpel zoals goeie ingevingen dat veelal zijn. “Is er eigenlijk wel iemand die affiches over Brugge verzamelt? Alle affiches omtrent Brugge, waarom niet?
En een zoektocht begint.

Het is alweer even geleden dat de drukker de schooldeur voorgoed achter zich dicht trok, maar hij gaat er nog graag langs. Voor vertrouwde babbels met vertrouwde collega’s, tussen leerlingen wiens naam hij niet meer kent en die hem niet meer kennen. Niet als ‘den drukker’ en al helemaal niet met die bijnaam van toen, scholieren doen niet meer aan bijnamen.
En weer thuis gekomen koestert hij Brugse affiches, dag na dag. Affiches in kaften, kokers en kaders, een kamer vol. Affiches over van alles, maar allemaal over Brugge. Van het meest prestigieuze kunstproject tot de fuif in de kroeg om de hoek. En van recente tot hele oude, vooroorlogse. Tienduizend stuks? We zeggen maar wat. Het kunnen er ook elfduizend zijn.
Affiches die hij toont op een website, op een tentoonstelling af en toe. Een voordracht, een Facebookpagina en cursiefjes in een lokale krant, een blog ook. Een verzameling waaruit stilaan een portret groeit van onze stad … ‘Brugge in affiches’.
Wat het leven aardig invult? Een dagtaak waarin een mens zichzelf kan vinden, toch?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van boeken en schrijven | 7 Comments

De bomen aan het Waggelwater …

’t Was een loopwedstrijd voor alle leerlingen van het college. Onze klasgenoten die thuis waren in Brugge wisten meteen waarheen, toen onze titularis voorstelde om met de hele klas mee te gaan, die woensdagnamiddag. Maar wij, jongens van een buitendorp, hadden nog nooit van het Waggelwater gehoord. Een steenworp van de binnenstad lag dromerig een ruime waterplas tussen uitbundig groen waar een koele wind doorheen waaide. Een onverstoorde plek, in die prille jaren zeventig was  in de velden erom heen nog lang geen sprake van de KMO-zone die we vandaag Waggelwater noemen. Het kanaal naar Oostende, vlakbij, was een trage lijn door stille landerijen,  pas veel later zou verderop een  luidruchtige snelwegbrug de vaart overspannen.
Zo’n loopnamiddag was voor de sportievelingen onder ons een buitenkansje om zich te meten met andere rappe knapen. Maar voor de meesten volstond één toer rond een vijver die een stuk uitgestrekter bleek dan we aanvankelijk inschatten. We hingen nog wat rond, keken naar de

Een steenworp van de binnenstad lag dromerig een ruime waterplas tussen uitbundig groen … afbeelding ‘Beeldbank Brugge’

boten die langs het kanaal op en af voeren.  Met vlakbij het clubhuis van de ‘Sport Nautique’, de roeiclub. Een buitenmaatse berghut, lang geleden vanuit de Alpen hierheen afgedwaald.

– afbeelding
‘Beeldbank Brugge’

Maar wat mij van die middag het meest zou bijblijven was de hoogst verrassende aanblik van wat aan de overkant van het kanaal opdoemde. Achter de bomen bij de dijk reikte torenhoog een immense nieuwbouw naar de grijze lucht. Huizenhoge kranen hielden zich tegen het bouwwerk overeind. Het platteland en die vaart, en dan ineens, middenin dat ongerepte landschap, zo’n betonnen reus. Groter kon je een contrast amper bedenken.

Eén van ons wist dat dit ’t nieuw hospitaal zou worden. ‘Nieuw hospitaal groeit steeds hoger’, meldde in die dagen het Brugsch Handelsblad, ‘Nu reeds indrukwekkend, wat wordt het wanneer het straks kant en klaar is?
Toen een handvol jaren later het nieuwe Sint-Jan werd ingehuldigd, was Brugge geïmponeerd door zijn nieuwe kliniek. Groter kon moeilijk, veel groter dan het een tiental jaren eerder geopende Sint-Lucasziekenhuis in Assebroek. Wel ontlokte de grootse inkomhall van Sint-Jan nogal wat commotie. Zo prestigieus, waar is dat goed voor? Wat heeft dat niet gekost, zeg! Maar de nieuwe kliniek was nodig, het uit zijn bakstenen voegen groeiende Sint-Janshospitaal in de binnenstad voldeed al lang niet meer, daarover was de hele stad het eens.

In de vijfenveertig jaren die sindsdien verstreken, passeerden op de vaart ontelbaar veel boten heen en weer tussen Brugge en Oostende. In de kliniek die destijds oprees midden de velden van Sint-Pieters werd een niet te tellen rij kinderen geboren, mochten talloze zieken genezen. En zijn, helaas, ook mensen overleden. Het leven, hé.

Het landschap in de omgeving van de kliniek is indringend veranderd en dat geldt ook voor het ziekenhuislandschap in het Brugse. Maar sommige dingen blijven. Want in dezelfde krant die zich destijds verbaasde over dat indrukwekkende bouwwerk dat ons nieuwe hospitaal zou worden, schrijft deze week een ook wat verbaasde verslaggever. Hij brengt verslag uit over de vraag van dokters van onze twee klinieken. De artsen wijzen, in het belang van de patiënt, op de nood aan meer samenwerking tussen de twee huizen. Maar er is, zo weet de man van de krant, terughoudendheid vanuit de raden van bestuur. Ideologische tegenstellingen, vooral? Of klinkt daar iets door omtrent redelijk begeerde en zodoende moeilijk te verdelen mandaten in die raden?
De tijd verandert vele dingen. Alleen de mens met zijn kleine kantjes, die blijft zijn eigenste zelve. Dat zingt de wind in de kruinen van de oude, levenswijze bomen aan het Waggelwater. Dat doet  hij net zo onverstoord als zovele zomers geleden.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over gezondheid en ziekte, Over welzijn en gezondheid | 5 Comments

De Meifoor? Meisjes aan de macht!

Ze komen precies op tijd langs op deze blog, de twee meisjes Janne en Xylona. Al even was ik er mij van bewust dat de vertellingen die ik de lezer voorschotel veelal mannenverhalen zijn. De voorbije weken? Vertelsels over Jacob van Maerlant en Arno, over een jarige archivaris en over Willem van Saeftinge. Namen van vrouwen laten zich enkel met een vergrootglas ontwaren. Maar deze week maken wij dus schoorvoetend een inhaalbeweging met een cursiefje waarin dames helemaal terecht de hoofdrol opeisen. Vrouwvolk aan het roer, Xylona, Janne, jullie verzetten de bakens van deze blog!

… kozen ze er toch wel die van Janne uit, zeker!

Wie kwam lang geleden op het even lumineuze als simpele idee om elk voorjaar twee kermisaffiches te sieren met een kindertekening? Mocht die creatieve ziel zich kenbaar maken, zit ondergetekende klaar op een Brugs terras om hem of haar te trakteren op een Brugse Zot of ander lekkers. De reden? Een map in mijn collectie, gevuld met Meifoor-affiches, zowat het meest guitige van mijn hele verzameling! Jaar na jaar laat die map zich aandikken met elke keer twee nieuwe affiches. Behalve de voorbije paar lentes, die moesten wij zonder Meifoor en zodoende zonder warmkleurige kindertekeningen doorkomen.

… ook haar klasgroep kon dankzij Xylona een hele middag de bloemetjes buiten zetten op het Zand!

Doch dit jaar is het weer volop kermisleute op het Zand! Met op elk van de twee affiches weer zo’n sprankelend campagnebeeld. Tekeningen, door een ongetwijfeld vakkundige jury geselecteerd na een tekenwedstrijd in een heleboel Brugse basisscholen. In de Zonnetuin op Sint-Kruis, onder meer, waar onder meer de jongens en meisjes van het zesde leerjaar zich aan het werk zetten. De ene leerling al met meer enthousiasme dan de andere, ge ziet dat van hier. Maar Janne Engels is een meiske van de creatieve soort en dat bleef niet ongemerkt. Want uit de allicht honderden tekeningen die de jury binnenkreeg kozen ze er toch wel die van Janne uit, zeker!
Wie daarop het meeste trots is, Janne of haar mama Eveline die op dezelfde school les geeft, valt moeilijk uit te maken.  Maar ook Janne’s klasgenoten kunnen hun geluk niet op. Want wat dacht je van een hele klas, een middag lang gratis op alle attracties die je kan vinden op de Meifoor? En bovendien prijkt dat olijke kunstwerk van Janne op de affiche van de kermis! Op één van de affiches, want met eentje nemen ze bij de Meifoor dus geen genoegen.

En zo komt het dat ook in Lissewege groot nieuws de ronde deed. Ook in het altijd al artistiekerige polderdorp kreeg dankzij de Meifoor jong grafisch talent de kans om met schoon werk uit te pakken. Xylona Gevaert zit in het derde leerjaar van basisschool Ter Poorten en

toen we directeur Hilde Clemmens aan de telefoon kregen liet zij er geen twijfel over bestaan, de school is in de wolken met de prijs! En ja, hoor, ook haar klasgroep kon dankzij Xylona een hele middag de bloemetjes buiten zetten op het Zand!
En er zijn er wel meer die het jonge tweetal dankbaar mogen wezen. Heel Brugge mag content zijn met Xylona en Janne! Omdat zij ons vanop talloze affiches, overal doorheen de stad, laten meegenieten van hun frisse kijk op de Meifoor! Bedankt, jongedames, om onze lentedagen nóg bloemiger in te kleuren. En terloops ook om de vrouwelijke klemtoon waar deze blog echt wel aan toe was! Brugge oogt fraaier met jullie Meifoorkunst, meisjes aan de macht! En de Meifoor, de stad is wat blij dat ze terug is! Trouwens, die laatste zin wijst mij er ineens op … het woord ‘Meifoor’ is vrouwelijk!

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

Zeebrugge, de Muur en de jongens

Er waren drie muren met een bijna mythische reputatie. Op de speelplaats van onze lagere school praatten wij over de Muur van Geraardsbergen, imiteerden daarbij de bravoure waarmee onze vaders dat deden. Want van hen hoorden we van de coureurs die de Muur beklommen in de Omloop Het Volk. Herman Van Springel won die koers en ’t jaar daarop Roger De Vlaeminck, weet je nog? En Eddy Merckx!
En er was de Muur van Berlijn, die beklom je beter niet. Die kwam wel eens ter sprake in ’t avondnieuws op de televisie die we nog niet lang in huis hadden. En op school vertelde de meester erover. Telkens het over de oorlog ging en bij onze meester ging het vaak over de oorlog. Dat zijn vader had gevochten in de eerste, de Grote Oorlog, was daar niet vreemd aan.

En dan was er nog de Muur van Zeebrugge. Op de prentjes van Chocolade Jacques zag hij er al redelijk indrukwekkend uit. Maar onze meester was nogal van grote verhalen, toen hij vertelde over dat bouwwerk kwam het ons voor als het achtste wereldwonder. Die havenmuur loopt bijna drie kilometer ver in zee, jongens, drie kilometer! En toen ze hem bouwden, lang geleden, deden ze dat met de grootste kraan van de wereld! De kleine jongens die hij met zijn vertelling meenam, keken met grote ogen naar de prenten die de meester toonde.
Mag het verbazen dat één van onze schoolreizen ons daarheen bracht? En dat lichte

teleurstelling ons deel was, toen we dat summum van het menselijk kunnen met eigen ogen aanschouwden? De havenmuur wàs indrukwekkend, maar niet zo hoog als die uit de verhalen van de meester. En de vuurtoren op het verre uiteinde veel bescheidener. Maar we hadden gedroomd en dromen heeft ook zijn waarde.
Sinds zijn bouw kreeg de havenmuur van Zeebrugge veel meer te verduren dan alleen de ontelbare baren die dag en nacht hun hoofd braken tegen zijn weerbarstige trots. Met de feestelijke inhuldiging van Zeebrugge, in de zomer van 1907, zou het oude Brugge na eeuwen weer aansluiting vinden met een wereld vol economische mogelijkheden. Het liep anders. Heel anders.  De Muur van Zeebrugge kreeg amper de kans om te wennen aan zijn plek in de branding, toen de oorlog, die van de pa van onze schoolmeester, ontbrandde. De Duitse bezetter maakte ondankbaar misbruik van de pas gebouwde haveninfrastructuur. De akelige onderzeeërs waarmee ze de Engelse vloot aanvielen palmden de haven in. Bij het einde van de grote wereldbrand was er de legendarische poging van de geallieerde troepen om de havengeul te blokkeren met gezonken schepen. De naam van de oorlogsbodem die daarbij werd ingezet, de Vindictive, de meester sprak hem uit met de eerbied van de ware bewonderaar.

… de oorlogsbodem die daarbij
werd ingezet, de Vendictive

Aan de oorlog kwam een eind maar voor Zeebrugge braken moeilijke jaren aan. Jaren waarin bleek dat de haven wat verweesd lag te wezen, met te weinig ontsluiting naar het achterland. Met achter zijn rug een stad waar het woord ‘industrie’ niet met hoofdletter werd geschreven. En weer kwam een oorlog en weer zuchtte de haven. Het duurde tot de jaren zestig die wij sleten op de harde banken van onze lagere school, vooraleer Brugge stoute plannen durfde en mocht ontplooien. Ik herinner mij, we waren inmiddels op ’t college in de stad verzeild, een diavoorstelling over grootse nieuwe plannen. Een nieuwe wind zou over de haven waaien. Die wind kwam er, en nog een tweede keer veel uitbundiger in de jaren tachtig. Sindsdien eist Zeebrugge zijn plaats op.

En de oude Muur? Die kreeg het benauwd. Kijk waar we staan, vandaag. In de weids uitgebouwde haven, die zich als een nijptang vastbijt in de Noordzee, vind je met wat goede wil wat ooit door onze meester werd voorgesteld als een onovertroffen kunstwerk, het povere restant van de Muur. Met nog zijn vuurtorentje dat met de nodige heropbouw twee oorlogen overleefde, beschermd monument midden een haven waarin het met heimwee terugdenkt aan alle schepen die het de zeesluis in loodste. Met vandaag tegenover zich een gasterminal, het woord bestond nog niet toen het torentje werd gebouwd. Met cruiseschepen die af en aan varen en minachtend neerkijken op de verlegen vuurtoren. En

met discussies over snelwegen, spoorwegen, binnenvaart en hoogspanningslijnen. Met onlangs op de kade belangrijke meneren en madammen die aankondigden dat Zeebrugge met de haven van Antwerpen … nou ja, in zee gaat.

Terwijl ik dit hier schrijf ….

Terwijl ik dit schrijf, ligt hier naast mij een knuist van een boek, ‘Brugge en de zee’. Het hoorde bij een tentoonstelling, veertig jaar geleden, in de stadshallen. Brugge pakt wel vaker uit met zijn haven. Meerdere keren ook met een tentoonstelling. Je steekt nog altijd wat op bij zo’n gelegenheden. Alleen niet meer zoals destijds op de schoolbanken, toen geen van ons, kleine mannen, in vraag stelde wat de meester wist. Het leven leert je te veel om nog te kijken met de ogen van het jongetje van toen, te horen met zijn oortjes.
Maar laat vandaag een meester of juffrouw ergens te lande met de nodige panache verhalen vertellen over een haven of een andere bijzondere plek, en de avonturen die ermee verbonden zijn.  En laat klein grut dan maar met open mond luisteren en dat meenemen naar later.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Zeebrugge, de haven | 14 Comments