Van pausen, dikke bisschoppen en … kant

De ‘voetwassing’, zegt het u iets? Een bolwassing, ja, daar hebben u en ik weet van. Of ervaring mee, laten we dat hier even in het midden. Wie daarnaast ook het begrip ‘voetwassing’ herkent, die is óf al enigszins op leeftijd óf een trouw kerkganger. Een combinatie van beide is mogelijk.
Mijn schoonvader zaliger deed zowat elk jaar mee aan de voetwassing. Mijn schoonvader, namelijk, was een man van parochie en wekelijkse zondagsmis. En dus trof je hem op Witte Donderdag – voor de ketters onder ons, de donderdag voor Pasen – in de kerk bij dat markante ritueel. Duiding? Hier komt ze.
Het laatste Avondmaal, u weet wel, Da Vinci maakte er een niet onaardig schilderijtje van, Jezus van Nazareth en zijn volgelingen. Waarom met z’n allen aan Ă©Ă©n kant van de kamerbrede tafel? In de bijbel vind je daar niets over.

Wat er wel in staat, is dat Jezus die avond met een kom water kwam aanzetten om de voeten van zijn apostelen te wassen. Ja, u denkt net als ik aan de shoe shine boys die we kennen van grijze foto’s uit het Amerika van lang geleden.
Maar ’t zit eigenlijk zo, in het stoffige land waar Jezus leefde en waar men veelal op sandalen liep, hoorde je als gastheer bij het verwelkomen van je bezoekers hun voeten te wassen. Ik stel mij voor dat rijke lieden daarbij niet zelf de handen uit de mouwen staken, ze hadden daar personeel voor.
U hebt het door, de man van Nazareth gaf zijn discipelen een lesje in nederigheid.
Als verwijzing naar die boodschap wast de priester nog altijd elke Witte Donderdag de voeten van twaalf van zijn parochianen. Het ritueel werd vooraf afgesproken, dus je kan ervan op aan dat mijn schoonmoeder erop toezag dat manlief die ochtend frisse sokken aan trok.

Dat jaarlijkse partijtje voetwassen, zo leert ons een recente tentoonstelling, wordt ook in pauselijke kringen in ere gehouden. “Kant voor de pausen” is een kleine maar opmerkelijke expositie in het Kantcentum, in de Balstraat is dat de achterbuur van de Jeruzalemkapel.
Het Vaticaan geeft daartoe een hoogst markant stapeltje archiefstukken in bruikleen.
Midden de vaste collectie van het Kantcentrum pronken vitrinekasten met eeuwenoude documenten die voor het eerst het daglicht zien. Een soort offertes waarop met een zegelstempel staaltjes Vlaamse kant zijn vastgemaakt.
Het komt erop neer dat pausen en hun entourage schaamteloos pronkten met prestigieuze pracht, en kant van bij ons hielp daarbij.
Droeg Jezus destijds bij die oer-voetwassing een met frĂȘle kant afgeboorde schort? De kans lijkt ons eerder klein, maar daar veegden de pausen van weleer vrolijk – jeu de mots! – hun voeten aan! In de achttiende eeuw was Vlaamse kant dĂš veruiterlijking van rijkdom en zodoende vind je in het Kantcentrum ook een pauselijk formulier dat verwijst naar de pauselijke voetwassing mĂšt erop gekleefd een kantstaaltje.
Terloops lees je ergens in de expositie dat ze vanuit Rome ook wel eens kant bestelden om lakens en hoofdkussens af te boorden. En bedenk je 
 mocht dat Roomse beddengoed kunnen spreken 

Om maar te zeggen, op soberheid lieten de pausen van die dagen zich nimmer betrappen. En wat gebeurde als het in Rome pretentie regende? Dan druppelde het hier bij ons.
Zo bijvoorbeeld ten huize van ons aller bisschop Hendrik-Jozef van Susteren. Hij liet zijn zomerverblijfje, kasteel Rooigem op Sint-Kruis, uitbouwen tot een klein Versailles. En was niet te beroerd om voor zichzelf een pronkerig praalgraf te bestellen. Na de sloop van Sint-Donaas op de Burg, waar hij begraven lag, verhuisde zijn monument naar Sint-Salvator. Daar ligt nog altijd een marmeren bisschop te pronken als een zonnekoning. Het woord ‘vadsig’ loert om de hoek.
Zijn opvolger, Jean-Baptiste de Castillion, wou niet onderdoen. Vond naast zijn job als bisschop ook tijd voor het schrijven van ‘geleerde boeken’ en 
 gitaar spelen in zijn statige herenwoonst in de Heilige Geeststraat, vandaag is dat een hotel dat zijn naam draagt.

Waren die knapen dan niet begaan met hun medemens? Toch wel. Het lot der armen was dan wel de Wil Gods, het bood de gemijterde heren ook de kans om met weldadigheid hun hemel te verdienen. Daar lijken ze redelijk gerust op, zoals ze daar na een luxueus leventje toch maar goed doorvoed en zelfvoldaan uitrusten op hun praalgraf, de deugnieten.

Fratsen die bisschoppen uithalen, in Brugge weten we er Ă©Ă©n en ander van. Maar da’s misschien voor een andere keer. Want neen, de ene bisschop is de andere niet.
Zo was er eens eentje die uit een ver land naar hier kwam om ons te vertellen over zijn idealen. Kort na zijn bezoek aan Brugge werd hij vermoord. Want Óscar Romero, zo heette de man, kwam op voor wie onderdrukt werd en in dat Zuid-Amerikaanse land van hem deed je dat niet ongestraft. Romero-dag was in Brugge lang een jaarlijks actiemoment waarop de visie van Romero werd uitgedragen. En in de achtertuin van de Gilde aan de Oude Burg stond een boomstronk die Romero en zijn strijd in herinnering bracht.
Maar de Gilde, bakermat van de christelijke arbeidersbeweging in deze stad, is verkocht. Ze zijn er aan ’t verbouwen, er komen flats. En het beeld, wat is er van het boombeeld geworden? Navraag bracht ons bij het spijtige nieuws.

De houten sculptuur bleek na al die jaren in weer en wind aangetast door Ă©Ă©n of andere indringer waartegen boomstammen niet bestand zijn.
Weg, houten Óscar Romero. Komt ervan als je niet uit marmer bent opgetrokken. Blijft over, Romero’s kijk op de wereld. De woorden konden van hem zijn, maar kwamen uit de mond van een andere kritische bisschop uit hetzelfde werelddeel, Dom Helder Camara 
 “Geef ik de armen brood, noemen ze mij een heilige. Vraag ik waarom de armen geen brood hebben, noemen ze mij een communist.” Bisschop zijn, je kan er alle kanten mee op.
Vorige week was ik in Sint-Salvator. Het hoofdaltaar wordt er geflankeerd door twee corpulente, gesculpteerde levensgenieters. Ontwaar ik op hun somptueuze klederdracht iets van vakkundig gekloste kant? Als ’t waar is wat die snoepers geloofden, komt er ooit zoiets als een Dag des Oordeels. Wat hen te wachten staat? Een bolwassing, op zijn minst.

Nog tot eind februari vind je in het kantcentrum de bescheiden maar verrassende tentoonstelling ‘Kant voor de pausen’: https://www.kantcentrum.eu/nl/kant-voor-de-pausen

This entry was posted in Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van zin, zen en zijn. Bookmark the permalink.

8 Responses to Van pausen, dikke bisschoppen en … kant

  1. Richard Ranson says:

    De gedachte aan Romero leeft in Brugge nog steeds verder door in de Romerozaal, Venkelstraat 6. Dat parochiaal centrum wordt actief benut door vrijwilligers, en werd onder meer projectmatig geselecteerd als een Goed Doel om de eenzaamheid tegen te gaan, tijdens de recente Warmste Week 2024.

  2. Rudy De Nolf says:

    Dankjewel Pol voor deze vermelding van onze tentoonstelling in het Kantcentrum. Een terugblik op een tijd waar het rijke Roomse leven nog bloeiend was
 en iedere misdienaar wist wat een pala, een corporale, een amict of een albe was
allemaal afgeboord met een strookje fijne kant. Ad maiorem Dei gloriam!

    • Johny Recour says:

      Als misdienaar van 1955 tot 1969 – fonetisch geleerd kerklatijn met veel geduld en zaterdagsessies van Maseur Cecilia, Blauwe Zusters Veurne – in een wekelijks tot kapel omgebouwd schooltje en later in een – gepachte – danszaal nabij, kan ik Rudy De Nolf bijtreden.
      Je verleden wis je niet, evenmin dat van je land.

      • Leo Derynck says:

        Geboren in 1949, ben ik misdienaar geweest tot het einde van mijn collegetijd.
        Begonnen met de vroegmis van zeven uur in de zijkapel van St. Michiels en wierook zwaaiend geëindigd in de zondagse hoogmis.
        Tijdens onze opleiding verbood ons Ă©Ă©n van die ‘masoeurs instructrices’ onder geen enkel beding ooit de kelk aan te raken omdat die het “bloed van Christus” ging bevatten en omdat je vingers riskeerden eraan te blijven plakken.
        Met de jaren vond ik dat er toch wat over, maar gedurende die tien jaar misdienaarschap heb ik nooit de kelk durven aanraken. Toch merkwaardig…

  3. Dries says:

    Ik ben blijkbaar de enige niet met heimwee naar het Schone uit de tijd van het ‘rijke Roomse leven’.
    Volgens Plato lagen het Schone, het Ware en het Goede in elkaars verlengde, als richtingwijzers voor een concrete levenswijze.
    Als misdienaar kenden we een monstrans, een pateen, een ciborie, een tabernakel en een godslamp – er ging een soort bovennatuurlijke glans van uit. Idem voor de Gregoriaanse muziek, zo moet het in de hemel klinken.
    Van een strookje fijne kant ging iets “bijna sensueels” uit. Zo ook van het missaal dat we kregen bij ons Vormsel … Gedrukt op flinterdun papier, zodat bladeren in het missaal een ritselend geluid maakte. Samen met de gouden band en de lintjes om de juiste bladzijde te vinden, was een missaal niet louter aards maar ook – en misschien vooral – van een andere orde, als “sacraal” te omschrijven.
    Bij de brand die de Notre Dame teisterde, was het ergst van alles het instorten van de kleine toren, die bijna als kantwerk was opgetrokken, broos en toch bestand tegen eeuwenlange natuurkrachten als wind en ontij.

    • Pol Martens says:

      Voetnoot, Dries, los van je bedenking omtrent je eigen jeugdherinneringen …
      Het torentje van de Notre-Dame is een recente, neogotische toevoeging van Viollet-le-Duc.

      • dries says:

        Klopt inderdaad, Pol. De Notre Dame heeft zeer veel te danken aan Voillet-le-Duc, die er midden de 19 de eeuw zijn levenswerk van maakte om de Parijse kathedraal te herstellen van de schokken die het gebouw eeuwenlang te verduren heeft gehad. Dank voor jouw precisering.

  4. Joos Van coillie says:

    Leuk dat je mijn vraag over het Romerobeeld hebt opgenomen en hier hebt uitgezocht.
    Gelukkig is Romero meer dan een beeld.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *