Over allochtonen
Dit keer hebben wij het over allochtonen, het moest er een keer van komen. Lieden van elders die zich hier nestelen, die noemen wij allochtonen, toch? Wel, over zo’n mensen hebben wij het.
Neem nu de vader van mijn overbuurvrouw, laten we hem Eduard noemen. Eduard is een mens op leeftijd, woont al tientallen jaren in het Brugse. Al sinds hij trouwde met een meiske van hier. Hij woont hier, werkte hier, voedde hier zijn kinderen op.
Welnu, van zo iemand verwacht je dat hij inmiddels onze taal machtig is. Toch? Wel, in Eduard’s geval mag u daar een streep door trekken. Tot vandaag, en ongetwijfeld tot in lengte van dagen, weigert hij onze taal te spreken. Is het onwil? Onkunde? Hoe dan ook, nooit komt één woord van hier bij ons over Eduard’s lippen. Het heeft iets onverzettelijks, de manier waarop hij ze koestert, de taal van zijn voorvaderen. Eduard, namelijk, is en blijft een Oost-Vlaming in hart en nieren. Zijn Lovendegems lijkt heilig voor hem en dat hoor je aan elk woord dat hij in de mond neemt. Nooit laat hij zich betrappen op ook maar één West-Vlaamse klank.
Het is iets merkwaardigs omtrent wie vanuit eigen habitat andere oorden opzoekt. Taalkundig onderzoek leert dat zo iemand met de jaren veelal onbewust het dialect van zijn nieuwe leefomgeving grotendeels overneemt. Maar niet onze Eduard, dus.
Eduard, de regel-bevestigende uitzondering!
Waarom die vaststelling mij zo bezighoudt? Wel, ik zal het u hier verklappen. Zelf ben ik namelijk ook helemaal geen geboren en getogen Bruggeling.
Buitendorp
Stel u even voor, lang geleden, in de velden tussen Sijsele en Maldegem, een dorp. Een vlek, op de kaart goed voor een paar wegen die mekaar kruisten, weinig meer dan dat. Net groot genoeg om parochie te zijn, klein genoeg opdat iedereen alles over iedereen zou weten. Daar, in dat buitendorp, halvelings verscholen achter de bossen voorbij Sijsele, groeide ik op. Meer zelfs, daar bracht mijn moeder mij ter wereld in het huis waar dat opgroeien plaats vond. In het plaatselijke jongensschooltje leerde ik tellen, lezen en met zo’n vlekkerige pen moeizaam woorden op papier zetten.
Het dialect dat we er spraken leunde tegen dat van Sijsele aan maar was toch net anders. Tè Oost-Vlaams om West-Vlaams te zijn en andersom. Maar riep je luid onder onze Oost-Vlaamse kerktoren, hoorden ze het twee velden verderop en die lagen in West-Vlaanderen. En zodoende trok ik na mijn Plechtige Communie, als klein ukkie, naar school in Brugge. De dagelijkse lijnbus bracht mij bij schoolkameraadjes met een ander dialect, Brugs. Hoe zou dat gegaan zijn, mijn woorden die stilletjes die klanken overnamen? Na een paar schooljaren lachte mijn zus mij ermee uit, zei dat ik Brugs brabbelde van zodra de Kruispoort in zicht kwam. Wou dat ik de klok kon terugdraaien om dat na te gaan, maar dat lukt niet.
En ook al kregen we op ’t college ingelepeld hoezeer het Algemeen Beschaafd Nederlands de deur naar onze toekomst zou openen, al waren het de dagen van ‘Hier spreekt men Nederlands’ op de televisie, op de speelplaats klonken onze jongenspraat, ons lachen en ruzie maken in ’t Brugs. Brugge werd mijn schoolplek, mijn werkplek, later. Ik vond er mijn wederhelft, de stad werd mijn woonplek. En Brugs mijn spreektaal. Een jong verplante boom drinkt het water uit de grond waaraan zijn wortels zich hechten.
Brugs of …
Wat ik te vertellen heb, vandaag vertel ik dat in ‘t Brugs. Of niet? Wel, het komt voor, niet vaak, maar toch, dat een echte Bruggeling mij betrapt. Heel soms laat hier of daar een verdwaalde klinker uit mijn kindertijd mij toch door de mand doet vallen. “Gie zie gin Bruggelink, gie!”, krijg ik dan te horen. Eens temeer klopt wat iemand mij onlangs in herinnering bracht, iets wat Louis Verbeeck wist: ‘Je kan de jongen wel uit het dorp halen, maar niet het dorp uit de jongen’.
Daar is niks verkeerd mee. Misschien kan ik nog wat leren van Eduard, inwijkeling uit het exotische Lovendegem. Dat je je inpast in je leefwereld, je doet maar.
Maar wat blijft voor altijd je moedertaal? Euh … de taal die je moeder sprak?
Ter overweging, voor de allochtoon in mij.
Pol Pol Pol. Brugsch klappen is één twa, Brugsch schrieven is nog waddanders. Je schrieft in ’t begin : “hij trouwde met een meiske van hier”. Allez gow, Pol. In Brughe is ’t er niemand die een ‘meiske’ kent. Kiek-te-ki in ons ‘Brugs Woordenboek’, in 2001 utgegeejven dur Brugs Ommeland, blz. 215 : MEEJSE ! Op de vraag ‘Hoe gaat het ?’, kan je antwoorden : “Ip z’n meejstjies”.
Waarbij andermaal een bewijs is geleverd, Richard … uw dienaar is een inwijkeling!
En onder ons gezegd en gezwegen, eigenlijk was dat meistje ook niet van hier!
Mooi, Pol. Heb een beetje overal gewerkt en overal zegden de mensen tegen mij, dat ik een sappig dialect had.
Net als de spreektaal van de knaap in het verhaal zat ook jou tongval tussen twee dialecten in, hé, Guido.
En trouwens, jij woonde dan nog aan de West-Vlaamse kant van de provinciegrens en ging naar school in het dorp aan de andere kant …
Nog meer dan ik zat jij op de wip …
Zelf ben ik ook een inwijkeling, want van De Panne, heel WO1 onbezet. Toen ik echter in 1974 in Zeebrugge begon te werken was ik ineens een ‘vrimden’ want ‘niet eens van de kust (?)’ Voor die van de Oostkust (Blankenberge, Zeebrugge, Heist, Knokke en daaromtrent) stopte de Belgische kust immers in Oostende. Ondertussen woon ik al langer in Brugge (sinds 1969) dan in De Panne (1948-1968). Het kwam zover dat mijn moeder zei dat ik geen ‘Pans’ meer sprak en onze jongste dochter zeker niet want zij sprak ‘Assebroeks’. Ondertussen familie gehad die Vlissings , Gents, Antwerps en ‘boers’ klapte. En nog steeds Westvlaming pur sang.
Wij hebben 11 jaar in Limburg gewoond en 19 jaar in het buitenland, in het Brugs dialect praten vraagt toch wat moeite. Deze namiddag vroeg er zelfs iemand of ik uit Nederland kwam. Het Brugs dialect verleerd? Zet me tussen een groep Bruggelingen…na 5 minuten ben ik op dreef. Onze kinderen vinden dat ik nogal een Brugs accent heb.
Ik woaren van sint-anna en os we giengen gon spelen nor ’t kasteeltje van de groene poorte kosten we de die van sint-jozef er azzo uthollen an undere sprake….
Al ben ik al 45 jaar weg van onder die Oost-Vlaamse kerktoren, en woon ik op een boogscheut er vandaan … toch hebben sommigen bedenkingen en denken vaak nog dat ik … West-Vlaming ben! Of een rand geval. Sappig taaltje, toch!!
Zonder West-Vlaams geen prachtige gedichten van Guido Gezelle (” een schalkaart had een bie gevaan, en hield haar bie heur vleren” – dit bij wijze van voorbeeld). Een wat een mooie taalkronkel toch, waar HET mens enkel betrekking heeft op vrouwen, en DE mens enkel slaat op mannen. In dezelfde zin: een vro-mens en een mannemens. Er is ook een keerzijde: veel personen die in de zorgsector werken, zijn anderstalige vreemdelingen. Technisch meestal sterk geschoold, maar soms onmachtig om te spreken met (vaak oude) patienten. Dat blijft zo, ook als ze een min of meer grondige cursus Nederlands volgden: “Brugsch” is voor hen een gans andere taal (wie leert hen dat “bakkendoen” de betekenis heeft van “geen sprake van”?). Dan denk ik soms: wat heb ik aan Guido Gezelle, wanneer ik later moet communiceren met een niet-Bruggeling over belangrijke diagnoses en behandelingen? Overigens: ook niet bemoedigend voor Waalse ouders om Nederlands te kiezen als tweede taal voor hun kinderen. (volgens Jacques Brel mag men de kinderen niet leren “Vlaams te blaffen”).
Mijn vader, in 1925 geboren in arme middens – dat scheelde toen in het spreken van dialect, de betere probeerden Frans te spreken – vertelde me dat het ‘Brugsch’ geen eenheidsworst was. Dat je per parochie of wijk nog een variant op het ‘Brugsch’ kon waarnemen.
Zo was bijvoorbeeld de Langestraat de scheiding tussen de straten rond de Carmersstraat en die langs de andere kant van de Langestraat (Ganzenstraat, Balsemboomstraat, Vuldersstraat …). Zelfs, zo dicht bij elkaar gelegen, verschilden sommige woorden en hoe ze werden uitgesproken. En als je dan buiten het Brugse Ei ging waren de verschillen nog opmerkelijker in de randgemeenten zoals Sint-Jozef, Assebroek, Sint-Andries …
Het ‘Brugsch’ is in mijn oren een prachtig dialect en daarom ook heel veel respect voor Willy Lustenhouwer die het naar waarde schatte, opwaardeerde en zelfs ooit is begonnen aan een ‘Brugsch’ woordenboek dat jammer genoeg onvoltooid is gebleven door zijn voortijdig overlijden.
Ook jammer is dat, hoe goed we ook proberen ons best te doen om het ‘Brugsch’ dialect te bewaren, het toch al redelijk is verwaterd.
Voorbeeld: wie gebruikt nog het woord ‘slekkenstekker’ voor wandelstok of ‘een snelle kokketutte’ voor een mooi meisje?
Wie zich graag eens wil verdiepen in die typische ‘Brugsche’ uitdrukkingen kan ten rade gaan op deze site https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect/Brugs
Luc, ik zou je straffe verhaal over de nuances in het Brugs dialect niet eens geloven, ware het niet dat het mij ooit al een keer verteld werd door een Bruggeling op leeftijd. Hij herinnerde zich de knokpartijen die wel een keer doorgingen tussen jongelui van verschillende wijken … Niet zelden ging het, vertelde hij, over een meisje dat door een jongen van de andere kant van ’t stad was ‘ingepalmd’ …
Het Brugsch Woordenboek bestaat wel degelijk. Het werd ruim twintig jaar geleden door de Heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle voltooid.
Je leest er hier meer over: https://m.facebook.com/BrugsOmmeland/posts/2508427409192588?locale2=ar_AR
Klopt Pol. Mijn vader vertelde ook dat de ‘gewone’ mensen meestal huwden met iemand uit dezelfde wijk. Ze voelden zich het best en veiligst binnen hun kleine gemeenschap. En dat er af en toe werd gevochten naar aanleiding van het zeldzame aanpappen van een jongen van de ene wijk met een meisje van een andere wijk (zeg maar ‘West Side Story’ op z’n Brugs), werd eveneens door mijn vader verteld en bevestigd jouw bijdrage.
En om nog eens bij Willy Lustenhouwer te komen: ook hij had een rol in de TV-serie ‘De vorstinnen van Brugge’. Was natuurlijk perfect gecast en deed dat fantastisch.
Blij dat zijn werk, Brugsch woordenboek, door andere mensen is verder gezet.
Als laatste: een sappig voorbeeld hoe bepaalde woorden verschillend werden uitgesproken, is het Brugse woord voor ‘naast’. In de ene wijk werd er gezegd: ‘J’ej neffest de pot gepiest’ en in de andere ‘J’ej neejvest de pot gepiest’.
Toch prachtig allemaal …
Even preciseren dat er een online Brugs woordenboek bestaat, dat thans reeds 209 Brugse gezegden en 1123 woorden bevat, en dat voortdurend wordt aangevuld door de website-bezoekers. Ziehier de vindplaats: http://www.mijnwoordenboek.nl (dus wel degelijk NL: het is een Nederlands initiatief).
De Heemkundige Kring, door Pol vermeld, onderscheidt, binnen het Brugs, drie parochietalen.
Ik ben evenmin een Brugse. Geboren in Geraardsbergen, bekend door De Muur en de Oudenberg. Mijn dialect is geen Giesbaargs, omdat ik als 11 jarige al op kostschool zat om Latijns-Grieks te leren en natuurlijk ook het beschaafd Nederlands. Mijn moeder kwam uit Boom en, wegens familiale omstandigheden vrij jong, in bovengenoemde heuvelstad. Zij sprak beschaafd. Bijgevolg mijn moedertaal. Sinds 1971 woon ik in de Brugse omstreken en ik ben nooit het West-Vlaams noch het echte Brugs beginnen spreken. Begrijpen wel … soms zelfs de meeste ‘rare’ woorden.
Professor dokter William De Groote, tot aan zijn pensionering hoofd van de Orthopedische Afdeling van het AZ – en aldaar gespecialiseerd in de traumatologie – heeft een bijzondere interesse voor de Brugse volkstaal en voor volkse uitdrukkingen. Zo verscheen van zijn hand (in 2000) het boek “’t Wit Vierkantje” over het liefdesjargon in het Brugs. Stilaan een “collector’s item”? Overigens: niemand minder dan Achilles Van Acker heeft een tweedelig boek geschreven over “Het verleden in spreekwoorden en gezegden”, meestal geput uit de Brugse volkstaal. Eén voorbeeld slechts: “Het is bier uit den uithaal” (betekent: iets betekent niet veel, het is flauw). Het boek werd postuum uitgegeven en opgedragen aan Achilles’ weduwe. De originele uitgave bestaat op duizend genummerde exemplaren. Dus zeker een collector’s item.
Historisch heeft het West-Vlaams dialect, en vooral dat van de o zo belangrijke handelsstad Brugge, de eerste bijdrage geleverd aan de standaardisering binnen het Middelnederlands. Zonder de verzanding van het Zwin, zou het Brugs (zeker binnen Vlaanderen) het “algemeen beschaafd Nederlands” (het ABN) zijn geworden. Maar misschien ga ik hier wat kort door de bocht?
Zelf hebben wij vastgesteld dat +AN geen ‘Brugsch’ is. Een aangetrouwd familielid uit Letland, na herscholing gediplomeerd verpleegster alhier, ondervond het aan den lijve
toen een oudere dame haar vroeg “gifte é ki me soutiën”. Ondanks herscholing en job met nodige erkende diploma’s, een schok voor haar, hoezeer ze ook haar best deed.
Heb zoiets meegemaakt op een vlucht naar Atlanta. Naast mij zat een oudere Indische dame. Telkens de airhostess voorbijkwam, klapte ze in haar handen en mompelde iets onverstaanbaars. Na veel geduld en geluister hebben de airhostess en ik het samen kunnen ontcijferen : ‘Darjeeling’. Die dame wilde een tas thee.
Ook nog te signaleren: de dialectboekjes “Brugs vo Begunneliengen” en “Brugs vo intellektuwelen”, van de hand van Jo Berten, Nico Blontrock en Hedwig Dacquin – beide uitgegeven door zorro uitgeverij.