Hond en baas op wandel aan de vesten, bij de Smedenpoort. Jongedame komt vrolijk aangefietst, ze houdt halt als ze mij opmerkt. Ha, jij bent het!
Je woont bij ons in de buurt en je was leerlinge in de school waar ik mijn boterham verdiende. Een babbel. Over Hond van mij en die van jou. Over je twee kleine koters thuis, jouw overvolle leventje en het iets minder drukke van mij. En, dat herinner ik van een vorig praatje, dat je bijna altijd mijn afficheverhalen leest. Alleen, en daâs wel nieuws, mag het best wat minder vaak over lang geleden gaan, over stambomen of vergeelde stratenplannen. âGeschiedenis en zo, ik vind er weinig aan!â Zo gaat dat, wie jong is, is van nu en liever nog van straks. âWeet je watâ, zeg je, âât is dit weekend weer Cactusfestival, doe mij een plezier en schrijf daar een keer iets over!â En terwijl je terug op je fiets stapt geef je nog mee ⊠âEn maak ons niet wijs dat het podium van Cactus al op de kaart van Marcus Gerards stond!â Weg ben je, wuivende jurk in de zomerbries. Ik kijk je na tot het zonnegeel van de Smedenpoort je meeneemt, de stad in. Hond kijkt mij vragend aan. Waarom blijf je hier staan dromen, baas?
Het Cactusfestival, daar schreef ik al eerder over, bedenk ik. En dus fiets ik in de namiddag naar ât Minnewaterpark waar straks het muziekfeest doorgaat, wie weet vind ik daar wat inspiratie tussen het groen. Het park is al even in feeststemming. Laatst was er een zaterdag lang de ambiance van âFeest in ât Parkâ. Speelt dat multiculti tentenkamp min of meer voorprogramma van het Cactusfestival? Ja, âFeest in ât Parkâ en Cactus in amper een paar weken tijd, het doorgaans sluimerende Minnewaterpark heeft zo zijn eigen cadans als ât op feesten aan komt. Al laat het zich heel soms ook inpalmen door druktes van een heel andere aard. Zullen we er lukraak een paar benoemen?
Wij waren erbij die avond, vijftien najaren geleden, het Minnewaterpark stond in vuur en vlam. De flamboyante, poĂ«tische vuurzee waarin een stel Franse kunstenmakers het openingsweekend van cultuurfestival âBrugge Centraal 2010â onderdompelde is ons bijgebleven. Het park en zijn omgeving in bedwelmend vuurdronkenschap.
Een andere keer, langer geleden, begin jaren tachtig, die paar zomers waarin het Minnewaterpark zich tooide met sculpturen. In een enthousiaste bui vroeg een krant zich af of het park zich voortaan zou meten met het Antwerpse Middelheim. Zoân vaart liep het niet, maar tussen al dat groen stond het daar wel vol beeldhouwwerk. Het project was een idee van wijlen Jef Vandecaesbeek, zelf beeldhouwer en broer van een destijds in Brugge wereldberoemde madam, Loetje van de Schoare.
We diepten de affiche van de editie 1983 voor u op. Het ontwerp, een knipoog naar Roger Raveel, was uit inzendingen van eindejaarstudenten aan de kunstacademie geselecteerd. Het kwam uit de bol van Guy Buseyne die later zelf naam zou maken als beeldend kunstenaar.
Het Minnewaterpark schreef zijn eigen levensverhaal dat we nog amper kunnen wegdenken uit de binnenstad, al werd het domein pas eind jaren zeventig aangelegd. Dat het er kwam lag niet voor de hand want midden de verkavelingsdrift van toen kwam de site even in beeld als mogelijke villawijk. Je zou het allerminst verwachten, maar die groene long heeft de stad te danken aan burgemeester Michel Van Maele. Zijn reputatie als inhalig zakenman indachtig, mag dat verrassend heten. Die oorspronkelijke verkavelingsplannen verklaren op hun beurt wel de spijtige sloop van een soort retrokasteel dat er vroeg in de vorige eeuw was gebouwd. Ene meneer Ludovic Fraeys de Veubeke, rechter van beroep, woonde er. Ludovic gaf zijn eigen naam aan zijn woonst, goed voor de zowaar fraaie benaming ‘Fraey Huis’.
… de spijtige sloop van een soort retrokasteel … – foto Beeldbank Brugge –
Zoeken we verder in het verleden van onze stad, dan vinden we het Minnewaterpark als bleekweide waar linnen in de zon âte blekenâ werd gelegd. En nieuwsgierig als we zijn, gaan we op zoek. Op de kaart van Marcus Gerards, altijd een dankbare bron. Daar komt een waterrijke hoek in beeld, een kronkeling van reien, al het vergt weinig moeite om er min of meer ons Minnewaterpark te traceren. Een blekerijweide? Ze zeggen dat pas
eind jaren vijftienhonderd Brugse blekerijen vermeld worden. Marcus zijn kaart dateert van 1562. Het verleden laat ons graag in het ongewisse, wat onze leergierigheid alleen maar voedt. Al kan dat sommigen geen ene moer schelen. Zo ken ik een jongedame die hoegenaamd niet maalt om historieverhalen. Beloofde ik haar daarom iets te schrijven over het Brugge van vandaag? Over het Cactusfestival. Daar kwam weinig van in huis. Maar ik kan wel bevestigen, van het podium van ât Cactusfestival is op de kaart van Marcus Gerards geen spoor te bekennen. Dat zocht ik dan wel weer voor jou uit. Graag gedaan.
Wij fietsen naar de markt van Brugge, ât is valavond maar nog zomers warm. Wij, dat zijn âkameraad Marxtjeâ en ik. Dat mijn fietsgezel niet echt Marxtje heet, dat kon u vermoeden, zoân bizarre manier om een naam te spellen. Destijds was er natuurlijk wel Marx, Karl voor de vrienden, maar het valt te betwijfelen of die zich als Marxtje liet aanspreken. Maar âkameraard Marxtjeâ kan leven met zijn roepnaam die past bij zijn redelijk donkerrode kijk op de samenleving. Een doorwinterd Marxist, hij? Ach neen, hij laat zich al tĂš graag betrappen op hoofs koketteren met contraire denkspelletjes. We hebben hem door en Marxtje weet dat.
Waarover straks meer, laat mij eerst duiden wat ons naar de markt brengt. âHet belfort verteltâ, het zou mij verbazen mocht u daar nog niks omtrent hebben vernomen. âHet verhaal van Brugge, prestigieus lichtspektakel op de markt van Bruggeâ, zo staat het op de affiche die de elf avonden aankondigt. Terwijl we over ât Zand passeren, vertel ik dat het mij geenszins verbaast dat de markt van Brugge weer wordt ingepalmd door zoân totaalspektakel. Dat plein is van geen kleintje vervaard als het op prestigieuze evenementen aankomt. Mijn jeugdig gezelschap kijkt ietwat vragend mijn kant op. Weet, jonge vriend, door de eeuwen heen liet onze markt zich graag overrompelen door allerlei festiviteiten. En wat daar met kop en schouders bovenuit stak, zo vervolg ik mijn verhaal terwijl we in de Steenstraat de altijd verraderlijke putten ontwijken, is het Heilig Bloedspel. Die evocatie werd sinds eind jaren dertig zowat om de vijf jaar opgevoerd. Voor tienduizenden toeschouwers, editie na editie. Die van 1962 zou de laatste worden. Stilaan dagen op de markt meer en meer toeschouwers op en de beiaard heet ze welkom. Vrienden en kennissen komen langs en uiteraard ontwaren we her en der ook leden van het â11 juli-komiteeâ dat zijn schouders zet onder deze avonden. Dat brengt mij bij hun voorzitter die, naar mij werd verteld, in het Franse Rouen op het idee kwam voor dit lichtspektakel. Daar ondernamen ze iets gelijkaardigs op hun kathedraal. Iets met licht? Bij voorzitter Pol Van Den Driessche ging ⊠nou ja, een lichtje op.
Trouwens, al wat jaren geleden vond die voorzitter de tijd gekomen om het aloude Heilig Bloedspel vanonder het stof te halen. Had hij het zwaar-op-de-handse scenario in gedachten dat men in de joligheid van de jaren zestig al achterhaald vond? Dat zijn vader in dat Heilig Bloedspel ooit de Jezus-rol op zich nam is mogelijks niet vreemd aan zijn voornemen. Zag Pol zichzelf al in de rol van Verlosser? Zijn plan werd in stilte afgevoerd.
Doch ziet, kameraad Marxtje, vanavond laat de markt van Brugge zich weer inpalmen door een hoogst zelfverzekerd project. Het mocht wat kosten en dat deed het ook. Eerder kwam het nieuws dat Burgrock, festivalletje dat zich altijd linkt aan de Vlaamse feestdag, een sabbatjaar inlast. Intussen weten we waarom.
Vanavond en de komende avonden komen de uitgespaarde centen aardig van pas. Samen met subsidies vanuit stad en Vlaamse gemeenschap. En sponsoring. Inmiddels is het duister gevallen. De beiaardier tokkelt âVlaanderen Bovenâ van Raymond en dan zwijgen de klokken. Uit luidsprekers rollen traag aanzwellende klanken over het plein. ât Gaat beginnen! Maar voor het begint krijgt het ruim toegestroomde publiek op de gevel van het belfort ongevraagd warrige beelden van logoâs en merken geserveerd ⊠Boter bij de vis, vuistregel in het sponsorwereldje. Lichtjes geagiteerd schudt kameraad Marxtje zijn jongenshoofd, dat is hij aan zijn antikapitalistische imago verplicht. Maar wat volgt, slaagt er vlotjes in om ons bij de les te houden. Het adjectief âwervelendâ mag van stal gehaald en door de begeleidende vertelling â het belfort neemt zelf het woord â laten we ons graag op sleeptouw nemen. Technisch valt weinig aan te merken. Hoewel, het Franse koppel naast ons probeert de vertaalde âonderschriftenâ op hun smartphone te volgen, maar verliest daarmee ongewild nogal wat van hetgeen op de belfortgevel te bewonderen valt. Laten we voorts de dingen benoemen zoals ze zijn, wie een van nostalgie doordrenkt flamingantisch pleidooi verwacht, blijft op zijn of haar honger zitten. Het verhaal van onze stad â van toen tot nu â dwarrelt en stroomt over en langs de oude toren naar beneden. Onvermoede maar kranige keuzes worden gemaakt. De Gulden Sporenslag die als sociaal conflict wordt benoemd, in plaats van het aloude Vlaamse ontvoogdingsverhaaltje. En het vermelden van de gruwelijke terechtstellingen in deze ooit om zijn homofobie beruchte stad. Ook het Brugge van vandaag krijgt zijn moment de gloire met sport en nog van alles. En met de opbeurende, net niet sloganeske teneur waarmee het belfort zijn pleidooi afrondt is het vrolijk naar huis terugkeren. Op de terugweg trakteer ik graag nog eentje, benieuwd als ik ben naar de beoordeling van kameraad Marxtje. Die meteen mijn verwachtingen inlost door maar deels mijn enthousiasme te delen. TĂš rooskleurig, meent hij, terwijl hij schol-gewijs zijn werkmanspint optilt. Hoezo, te rooskleurig?
Nog tot vrijdag 11 juli kan je ‘Het belfort vertelt’ meemaken, een eerste vertoning vangt aan rond 22.30 uur, de tweede een half uur later. Vroeger langs komen hoeft niet, er daagt best wat volk op maar ’t is geen overrompeling.
Het belfort, altijd opnieuw het belfort. Al moet dat vermaledijde belfort in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwkerk zijn meerdere â zijn hogere â erkennen, toch eist dat ene monument keer op keer zijn plaats op als icoon van onze stad. Waarom komt wie het over Brugge heeft almaar opnieuw aanzetten met datzelfde bouwsel? Waarom liet ondergetekende onlangs het vorige logo voor zijn affichecollectie, met het belfort als uitgangspunt, vervangen door een nieuw logo met een knipoog naar ⊠het belfort?
Veel ligt natuurlijk aan de herkenbaarheid van zijn silhouet. De drieledigheid van die toren met het kenmerkende kroontje op zijn oude hoofd, dit kan alleen Brugge wezen! Maar droegen andere blikvangers, het stadhuis, de poortersloge, het concertgebouw, ook niet hun picturale steentje bij aan het imago van deze stad? En je raadt nooit hoe ik onlangs, op een plaats waar ik al ontelbare keren langs kwam, met verbazing om mij heen stond te kijken. Ineens realiseerde ik mij de doorslaggevende rol, lang geleden, van die ene plek in wat Brugge als toeristische bestemming zou worden. Dat ik daar nooit eerder over nadacht! Daar stond ik, lichtjes van mijn slag ⊠midden de Hof van het Arentshuis bij de Dijver.
Was deze stad een brief aan de wereld, dan was de tuin van het Arentshuis zijn postzegel. Bescheiden in zijn onmisbaarheid, zoals het postzegels betaamt. Een postzegel, voorzien van een duidelijk leesbare afstempeldatum, het jaar 1911. In de recente geschiedenis van onze stad mag het jaar 1911 zich niet beroepen op de status van meest genoemde jaartal. Maar er voltrokken zich in en om die tijd een handvol markante feiten en verbazend vaak was de tuin van het Arentshuis daarbij het decor van dienst. Al was de aanzet tot die gebeurtenissen al wat eerder gegeven. Op zaterdag 11 juli 1908, toen een stel prominente kameraden de koppen bijeen stak om âDie Royaâ te stichten Met in de naam van hun vereniging een verwijzing naar de Brugse reien, luidde de omschrijving â die leest vandaag ietwat bevreemdend â âMaatschappij ter bevordering van het vreemdelingenverkeerâ. Het promoten van Brugge als toeristische bestemming, dus. De stedelijke overheid lag nog niet wakker van toerisme, maar âDie Royaâ meende dat Brugge best wat meer bezoekers mocht verwelkomen. En maakte meteen werk van zijn voornemens.
– foto’s Beeldbank Brugge –
Er werden een paar boekjes gepubliceerd die je onder meer kon kopen in een charmante kiosk aan de Sint-Salvatorskathedraal, een eerste aanzet tot toeristisch infokantoor. Later zou hun âchaletâ verhuizen naar ’t âstatiepleinâ, het Zand, bij de ingang van het station. En dan kwam Die Roya ook nog aanzetten met een spraakmakende affiche, âBrugge kunststadâ, een creatie van Flori Van Acker. En wanneer liet Die Roya die tot de verbeelding sprekende affiche op de wereld los?
In het daarnet al gekoesterde jaar 1911! Wat ons terugleidt naar ons uitgangspunt, de Hof van het Arentshuis.
… de praalboot van Die Roya op het Minnewater … – foto Beeldbank Brugge –
Kort daarvoor kwam het Arentshuis in handen van de stad en in âons’ 1911 werd de tuin opengesteld voor het publiek. Wat blijk geeft van enige toekomstvisie, want toen al had men de Hof in gedachten als verbinding tussen het recent als museum ingerichte Gruuthuse en … het pas jaren later te bouwen Groeningemuseum!
Om dat plan te vervolledigen werd ook het fameuze brugje gebouwd. De ‘eeuwenoude’ Bonifaciusbrug dateert van het jaar … ja hoor, 1911. Dat de bootsmannen die er onderdoor varen niet vertellen dat hun ‘bridge of love’ amper een goeie eeuw oud is, we kunnen ’t verstaan.
Achterin de tuin werd meteen ook de zuidelijke poort voorzien, waarlangs sindsdien de koetsiers hun paard en rijtuig richting begijnhof loodsen. En de doorgang in een zijmuur leidt de argeloze bezoeker vanzelf naar … Groeninge, het museum. Dat de twee zuilen in Doornikse steen, eenzame restanten van de op de Markt verdwenen waterhalle, ook rond datzelfde jaar in de tuin werden opgesteld, dat kon u al vermoeden. De uiteraard veel jongere ‘Ruiters van de Apocalyps’ van Rik Poot markeren op hun eigen manier de Hof als toeristisch knooppunt. Want dat is de Hof van Arents vandaag, een draaischijf waaromheen het bezoekerslegioen zich wentelt dat dag in, dag uit ons Brugge doorkruist. De Bruggeling, die komt er amper maar fietst vrolijk langs de Dijver, slaat geen acht op de onschatbaar cruciale betekenis van de Hof van Arents in het toeristenverhaal van ons stad. En vraagt zich misschien zuchtend af of Brugge niet stilaan … genoeg toeristen over de vloer krijgt.
Pannenkoeken? Je wou al eerder iets vertellen over de kruisvaarders en de veelal weinig lovenswaardige fratsen waarmee die mannen de wereldgeschiedenis bijstuurden. Maar je kon niet meteen een aanleiding bedenken. Tot zich vandaag eindelijk een uitgelezen kans aandient ⊠in de vorm van een stapeltje ruim bemeten, gul met bloemsuiker besprenkelde pannenkoeken.
… iets vertellen over de kruisvaarders …
De zon doet wat van haar wordt verwacht op deze fietstochtdag. Zodoende merkt op de terugweg iemand van ons op dat dorst stilaan zijn opwachting maakt. Waar kunnen we dat vieren? Of hier iets verfrissend in de buurt is, vragen wij ons af. Waarna de koptrekker van ât moment een verrassend besluit neemt door ons groepje de dreef naar Zevenkerken in te loodsen. Zevenkerken? Bij de paters? Welja, de cafetaria. Oord dat wij doorgaans gniffelend omschrijven als voorbehouden voor mensen op leeftijd. Maar laten we toegeven, daar op het gazon onder de fruitbomen vallen wij inmiddels ook zelf almaar minder uit de toon. En ât is waar, daar staan een paar aangename bieren op de kaart. Maar eenmaal onze glazen geleegd, laten wij ons verleiden door de verlokkelijke geur van pannenkoeken aan een nabije tafel. Weinig later dampt op elk van onze borden zoân warmbruine lekkernij.
Dat Luc ons met zijn ‘Gamma‘ vooral wilde behoeden voor de destijds wervende extreemlinkse wind, het Rode Gevaar van ‘Amada‘ en konsoorten? Daar waren wij ons amper van bewust. Veel later zou de naam Luc Vranckx overigens opduiken in redelijk donkerrechtse middens. Maar in die schooltijd van ons speelden wij dus als âGammaâ een weekendje lang wereldverbeteraars in een soort woonschuurtje in de schaduw van de abdij van Zevenkerken. En Luc, hij vertelde.
Het enige wat van dat eerste bouwsel rest is de toren van de parochiekerk van Sint-Andries.
Over de plek waar we waren, in de bossen bij de âSint-Andriesabdij Zevenkerkenâ, zoals ze officieel heet. Dat de abdij eigenlijk niet zo heel oud is, vertelde hij, ze werd pas rond het jaar 1900 gebouwd op initiatief van ene Gerard van Caloen, zoon van de fameuze van Caloens van ât kasteel van Loppem. Een herstichting werd het, eigenlijk de erfgename van een eerdere, eeuwenoude beneditcijnerabdij die de Franse Revolutie niet overleefde. Het enige wat van dat eerste bouwsel rest is de toren van de parochiekerk van Sint-Andries. Daar was dus ooit die eerste abdij waaraan de deelgemeente haar naam dankt.
Dat van die kruisvaarders die de geschiedenis hertekenden, waar we het daarnet over hadden, was dat niet wat sterk gezegd? Wel neen, waarde lezer, volgt u even. Stel, onze graaf Robrecht bleef thuis, ging nooit op kruistocht. Dan hoefde hij op dat slagveld die gelofte niet af te leggen. En was er nooit sprake van een Sint-Andriesabdij, die bij de Franse Revolutie dan ook niet werd gesloopt. En dus plande Gerard van Caloen geen nieuwe abdij van Zevenkerken. Waar dan ook nimmer een monnik met het idee voor de dag kwam om een cafetaria te openen. En dientengevolge â het woord! â dampten hier ook geen pannenkoeken voor de neus van een handvol fietsers. Robrecht, de kruisvaarder, was zelfs verantwoordelijk voor onze pannenkoeken. Zeg nog een keer dat die kruisvaarders het verloop van de wereldgeschiedenis niet bepaalden.
Met de jongelui naar een tentoonstelling, eentje omtrent de âBrugse Schoolâ. De kunstenaars van die schildersclub hebben mekaar in onnoemelijk lange tijd niet meer ontmoet, dus de expositie voelt ietwat als een reĂŒnie van klasgenoten van vele academiejaren geleden. En hoewel wij eerder toevallig en onaangekondigd langskomen, voelen ook wij ons meteen welkom. De âBrugse Schoolâ, dus. Van die artistieke lichting beleven nog amper een paar oud-strijders hun inmiddels zeer oude dag. Op die tentoonstelling in dat hoekhuis in de Sint-Jacobsstraat zijn het dan ook niet de kunstenaars in eigen persoon die mekaar weerzien, het zijn hun schilderijen die er een klasreĂŒnie houden. En nu is ât aan mijn jong gezelschap, het prille volkje dat pakweg de Belgische Frank of Boudewijn en Fabiola nooit heeft gekend. En die ‘Brugse School‘ al helemaal niet. Want âBrugse Schoolâ, allemaal goed en wel, maar waarover gaat het hier eigenlijk?
… sommigen later ook als lesgever aan de bak kwamen. – foto Beeldbank Brugge –
Elk met zijn eigen palet, maar zonder uitzondering braaf binnen de artistieke lijntjes. Op straffe vernieuwingsdrang zal je die gasten nimmer betrappen. Liever bedachten zij in gulle kleuren, een Brugge zoals zij het zagen. Of liever, zoals zijzelf en hun publiek het zich droomden. Romantiek in elke penseeltrek, gul strooiend met het warmst denkbare licht. Nergens een storend element. Vakkundig herschiepen ze hun stad, schoner en meer ongerept dan die ooit in ât echt is geweest.
Zoals op het doek van Louis Reckelbus op die affiche van een vroegere tentoonstelling. De godshuisjes van het Rooms Convent ogen, hoe scheefgezakt ook, toch vooral lieflijk. Je kan je voorstellen, er was een markt voor zoân schilderijtjes.
… de behaaglijke warmte van zijn atelier in de Korte Vulderstraat.
Maar Flori is een fervent liefhebber van de nog jonge fotografie. Een goeie foto met de juiste lichtinval en hij kan aan de slag in de behaaglijke warmte van zijn atelier in de Korte Vuldersstraat. Wat onze Brugse schilders op doek zetten is, binnen hun beeldtaal, best sterk. En al verzetten intussen elders in de wereld een Picasso, een Egon Schiele of een Marcel Duchamp voorgoed de kunstbakens, de ‘Brugse School‘ kijkt ostentatief de andere kant op. Elk zijn stiel, Brugge vraagt om brave schilderijtjes, Brugge krijgt wat het wil. Mag kunst nog schoon wezen, of hoe zit het? En vandaag? Wel, nog tot eind deze maand huist de âBrugse Schoolâ in een pand in de binnenstad, op de hoek van de Sint-Jabobsstraat en de Naaldenstraat. Daar loopt een expositie met nogal wat van die namen. En mocht je willen, kan je er eentje kopen.
Een werk van toen, maar lang niet meer aan de prijs van toen. Want, jong volkje, in jullie interieur staat wellicht geen dressoir zoals toen bij opa en oma. En zodoende is jullie generatie niet meer op zoek naar een Brugs tafereeltje voor boven dat meubel. En dat doet iets met vraagprijzen. Waarom ik zelf die kans laat liggen? Omdat bij ons de plek boven wat min of meer als dressoir kan doorgaan al is ingepalmd door … een affiche, wat dacht je. ’t Is een litho van Flori Van Acker, dus toch ook een beetje ‘Brugse School‘. Maar wie weet, zijn jullie onverhoopt gecharmeerd door wat ons hier op de tentoonstelling toelacht. Een lekker ouderwets schilderijtje, als contrapunt midden jullie ongetwijfeld trendy woonkamer ⊠Of kunst ook gewoon schoon mag wezen? Zeg dat die met zijn affiches het gezegd heeft.
Meer info omtrent de tentoonstelling vind je hier: www.brugarto.be
En mijn hoofd, dat dwaalt af naar ons flatje van toen, drie hoog in de binnenstad. Naar de langspeelplaten die er rondslingerden. Ook ‘Hoe sterk is de eenzame fietser‘ van Boudewijn. En ik weet, als was het gisteren, met dĂ t lied, âDe reizigerâ, opende de plaat … met woorden, vertrouwd als oude vrienden … âGeef de reiziger een stoel, geef hem brood en droge kleren, laat hem zitten bij de haard âŠâ Boudewijn zingt en in mijn krant lees ik dat hier in Brugge Wegwijzer ermee ophoudt. Wegwijzer, de voortreffelijke stichting die sinds jaar en dag vanuit de Beenhouwersstraat iedereen de weg wijst naar allerlei wegen waarlangs de wereld zich laat ontdekken. Wegwijzer, de groep die jaar na jaar in de stadshallen de Reismarkt in goede banen leidt. Wegwijzer houdt op met wijzen. Mijn krant lezen, mijn yoghurt proeven Ăšn naar Boudewijn de Groot luisteren, is dat multitasken? Ik vraag het mijn tafelgenote die zich net niet verslikt in een ochtendlijke aardbei. Maar Boudewijn is uitgezongen en ik blijf achter met de vraag of Wegwijzer wellicht nogal wat reismensen verweesd achterlaat. Mensen die, omdat de aardbol nu eenmaal rond is, graag ronddolen.
Wat denk je, merkt mijn wederhelft op, hebben zij Wegwijzer nog van doen? Inmiddels vinden ze het antwoord op al hun reisvragen op dat scherm waarop ook jij zo graag van alles opzoekt, toch? Ze heeft een punt. Waarschijnlijk zucht Wegwijzer zoals ook mijn boekenkast zucht omdat ik haar wijsheid almaar minder raadpleeg. En mijn huisgenote bedenkt nog iets. Dat de Reismarkt niet meer doorgaat terwijl de doorsnee burger nooit eerder zo vaak en zo ver weg van huis was. We rennen, rijden, vliegen dat het een lieve lust is. Ik repliceer met een veronderstelling. Stel je even voor dat Wegwijzer ermee ophoudt om een heel andere reden. Dat zoân instelling overbodig wordt omdat op een dag niemand nog verre reizen maakt. ât Vergt weinig moeite om daar een paar argumenten voor te verzinnen. Dat het achterwege laten van vliegvakanties onze ecologische voetafdruk drastisch mildert, bijvoorbeeld. Dat verlost zijn van alle stressvolle reisplanning onze gemoedsrust ten goede komt. En dat we ons vragen stellen bij de vaak bedenkelijke werkomstandigheden van wie in die verre vakantieoorden naar onze verwende pijpen danst.
En bovendien, al spendeer ik mijn hele leven reizend langs zo veel plekken als maar kan, op het eind van mijn bestaan stel ik vast dat nog veel meer plaatsen overblijven waar ik niĂšt ben geraakt. Bij deze een oproep aan onszelf. Laat de aardbol rond wezen zonder er kost wat kost elke uithoek van te verkennen. Thailand, Zuid-Afrika, PatagoniĂ«, ât zijn treffelijke oorden maar genieten van een imposante zonsondergang kan ook dicht bij huis. Allez kom, de weg op, de fiets is het nieuwe vliegtuig! Trouwens, het lied dat mij zopas aan ât dagdromen zette, âDe reizigerâ, gaat over al ons vruchteloze onderweg zijn, toch?
De woorden zijn van Lennaert Nijgh, de tekstdichter van Boudewijn de Groot. Of is ât andersom en was Boudewijn de zanger van Lennaert Nijgh? Want als geen ander wikte en woog Nijgh zijn woorden tot ze feilloos vertelden wat hij vertellen wou.
… de langspeelplaten die er rondslingerden.
En zo concludeert hij in zijn lied âDe reizigerâ ⊠âGeef de reiziger het woord, laat de reiziger vertellen. Maar hij schudt zijn hoofden wacht. Hij heeftoveral gezocht, hij heeftnergens iets gevonden en hij heeft niets meegebracht âŠâ
Lennaert Nijgh over ver weg gaan en het weer thuiskomen dat daar onvermijdelijk op volgt ⊠En wacht eens even. Nooit eerder legde ik dit verband ⊠tussen âDe reizigerâ en de foto op de hoes van Boudewijn de Groot zijn plaat. Die verwijst naar het titellied van de langspeler, daarover geen twijfel. Maar de zanger met zijn zoontje fietsend door dat zanderige landschap … Ik zocht het op â op dat scherm van mij, wat dacht je â ât was ergens in de duinen bij Zandvoort. De zanger op reis in eigen achtertuin en kijk, de fiets is het nieuwe vliegtuig. Boudewijn de Groot wees toen al de weg, in de jaren zeventig. Dat was in de vorige eeuw, jawel âŠ
Ook van die tribune vond ik een foto. Weliswaar niet in die doos van ons, maar toch een foto. Met vooraan rechts burgemeester Van Maele, voor die plechtige gelegenheid in zijn meest pronkerige staatsiedracht, compleet met zoân steekhoed. Er zijn een paar andere prominenten, met helemaal links bisschop Emiel Jozef De Smedt.
De bisschop maakt een grapje. Toch niet over de groep boogschutters die net voorbij stapt? Hij vindt zijn mop alvast leuker dan zijn toehoorder naast hem. Die lijkt er met zijn gedachten niet echt bij. Zit Karol Wojtyla met zijn hoofd bij de gang van zaken in het Vaticaan? Daar had hij wat redenen voor, vier jaar later zou Karol Wojtyla verkozen worden als Johannes Paulus II. De paus was hier. Weliswaar nog als kardinaal, maar toch hier in ons Brugge. Wie de lieden waren die daar de tribune bevolkten? Daar hadden de jongelui die er voorbij marcheerden geen idee van. Het was hun wereldje niet. Het wereldje van mannen, wat die pausenwereld betreft alvast uitsluitend van mannen. Mannen op leeftijd die een man op leeftijd aanwijzen. En een plein vol mensen. Mannen en vrouwen. Sommige die bidden, anderen die trappelen van kinderlijk ongeduld. Wachten op rook uit een schouw en de kleur van die rook. Wat voor paus ze willen en zo, er komen vragen van journalisten. Allerlei antwoorden. Tot op dat plein in Rome een meisje zoân vraag krijgt voorgelegd. Een meisje, jong als die jongens van toen. Ze haalt haar schouders op, denkt even na en zegt ⊠âZoân paus, waarvoor hebben we die eigenlijk nodig?â Het meisje in Rome en Johan Tahon in zijn atelier, elk met een eigen kijk op de dingen. Jeugdige nieuwsgierigheid op het Sint-Pietersplein, wachtend op nieuws maar verbaasd om al die geestdrift om haar heen. En een bezadigd man die terugblikt op zijn ontmoeting met Franciscus. Zij met een concrete vraag. Hij die in dat filmpje van hem bedachtzaam besluit âFranciscus is gewoon een mooie, oude man, zo simpel is dat. En dat instituut ⊠tja, jongens âŠâ Amai, besluit de boogschutter van lang geleden, een boel serieuze dingen om over na te denken.
De stadsgids heeft een afspraak, zondagochtend om acht uur in een hotel. Zowat zijn hele beroepsleven lang werd hij rond dat uur op zijn werkplek verwacht. Maar hij is al even met pensioen en dan rinkelt zoân wekker op een voorjaarse zondagmorgen best wel verrassend vroeg. Maar de echte verrassing, die volgt nog, wanneer ik even later de ochtendlijke stad tegemoet fietst. Pas wanneer ik door de krappe fietsdoorgang van de Smedenpoort rij, ontwaar ik een eerste, zwijgzame voetganger. Verderop passeren welgeteld twee autoâs en hooguit een paar fietsers.
Een week later. Afspraak, zaterdagvoormiddag om elf uur aan het Concertgebouw. Ik tref mijn gasten tussen een wirwar van kermisattracties. Sinds een paar dagen zet de Meifoor het Zand en omgeving naar haar jolige hand. Zal ik mijn gidsenverhaal maar meteen aanvatten met de Meifoor die haar oorsprong vindt in onze jaarmarkt van eeuwen geleden? In ons middeleeuwse Brugge waren dat commerciĂ«le hoogdagen, neringdoeners kwamen van heinde en verre en ook jongleurs en kunstenmakers maakten ât schoon weer. De ambachtslui, de lakenverkopers, pottenbakkers en andere makers zijn van lang vervlogen tijden. Maar de jongleurs en fratsenverkopers, die komen nog altijd. Alleen niet meer met goocheltrucjes of dansende beren, wel met botsautoâs en zwaartekracht tartende torenmachines. Onze jaarmarkt van weleer werd kermis.
Mijn Hollands gezelschap en ik vatten onze verkenning aan doorheen de âGouden Driehoekâ. Je weet wel, langs Begijnhof en Dijver en, jawel, de inmiddels stampvolle Rozenhoedkaai. Zoân belangstellend groepje op sleeptouw mogen nemen, dat garandeert de gids een aangename middag. Ze willen het fijne weten over de Madonna van Michelangelo, over Gezelle en het borstbeeld van Juan Vives.
Hun verbazing in de Katelijnestraat om het aanbod in sommige etalages! Geef ze maar een keer ongelijk. Brugse souvenirs alom. Ja, maar ook Manneken Pis, een stuk of tien in alle denkbare kleuren. Een tricolore sjerp, gewikkeld om een kanariegeel Atomium. Een rij figuurtjes uit Star Wars, zowaar. âDit lijkt wel een spellenkraam, altijd prijs, die kermis van jullie loopt gewoon door tot in deze winkelstraat!â, grapt er eentje.
– foto Selina De Maeyer –
Brugge, een toeristenval, zot van commerciële glorie? Geld moet rollen, zeggen ze. Hoe kader je dat, als brave stadsgids? Maar dan bedenkt die gids een naar zijn bescheiden mening schoon alternatief, een genietbaar tegengewicht. Waarde vrienden Nederlanders, ziehier een aanbod. Jullie kwamen daarnet met de fiets hierheen vanop de camping in Sint-Kruis waar jullie caravans staan? En jullie blijven nog een dagje? Welaan dan, een voorstel voor morgen, zondag. Een ochtendlijk voorstel. Sta op bij het krieken van de dag. Wees paraat om pakweg zeven uur. En kom naar Brugge. Fiets langs straten, pleinen, langs de Markt, de Burg, de Rozenhoedkaai, verdwaal in een slaapstad. Een stiltestad die onlangs zelfs mij kon verrassen. Ze vinden het idee, zoals je dat van Hollanders verwacht, hartstikke leuk. Maar of de volgende ochtend hun wekker rinkelt, daar op die camping aan de Veltemweg? Aan de andere kant van de stad, in Sint-Andries, wordt deze jongen er alvast niet door gewekt.
Soms heeft een mens genoeg aan een aangenaam gezelschap dat zijn tijd neemt op een door de zon verwende namiddag. Onze wandeling door de Assebroekse Meersen zit erop en het landschap heeft ons verbaasd omdat wij dit voorjaar het anders zo zompige lappendeken van weiden, akkers en waterloopjes konden verkennen zonder er natte voeten aan over te houden. Of hoe een verontrustend droge lente zich ook wel een keer van haar aangename kant laat zien.
Niemand in ons gezelschap laat zich betrappen op haast, daar op het terras bij het Leenhof, en zoals dat dan gaat, praten wij over het wel en wee van het dagelijks bestaan. Om tenslotte elk onze kant op te gaan, elkeen naar zijn eigen dagelijks bestaan, zijn eigen wel en wee. Al die tijd wachtte mijn fiets op mij onder de bomen van het dorpse pleintje bij de kerk, daar in Ver Assebroek. En terwijl ik âm verlos van de lompe slotketting waarmee ik hem aan een bank heb vastgemaakt, realiseer ik mij heel even in welke markante hoek van ons Brugge ik hier ben terechtgekomen. Vlakbij de Assebroekse Meersen, waar het heerlijk op adem komen is in het meest ongerepte natuurgebied van onze regio. En dan sta ik ook nog onder de kruinen van het meest pittoreske kerkpleintje dat je op ons Brugse grondgebied kan aanwijzen. Wie ben ik, dat ik die onverwachte overpeinzing niet zou aangrijpen om een keer het kerkje binnen te gaan?
Het kerkje van Ver Assebroek. In een heel ver verleden stond hier al een kapelletje, zeggen lieden die dat ook maar van horen zeggen hebben. Dat gebedshuis werd een kerk en zag eeuwen voorbijglijden, zo gaat dat als je lang meegaat. En driehonderd jaar geleden werd het verhaal van deze plek ineens echt spannend. Het pleintje waar ik hier om mij heen kijk, het Pastoor Verhaegheplein, is genoemd naar de priester die in die tijd kwam aanzetten met een Mariabeeld dat een mirakelverhaal met zich meedroeg. Enfin, sindsdien wordt in de kerk van Ver Assebroek een miraculeus Mariabeeld vereerd. Kan u, waarde lezer, net als deze jongen, bogen op een braaf katholieke opvoeding, dan verbaast het u allerminst dat hier in mei, vanouds Mariamaand, wat meer volk langs komt dan anders. En bent u ook amper verwonderd om de stille schroom waarmee ondergetekende die middag de kerk binnen gaat.
Het beeld op een zijaltaar is bescheiden in omvang, omgeven door een uit zilver gesmede bloemenkrans staat het in een soort schrijn. Zowel de Mariafiguur als het Jezuskind op haar arm dragen een kroon. Een kanjer van een kroon, eentje van een formaat waaronder elk normaal mens zou bezwijken. Maar van mirakelbeelden mag enig bovenmenselijk vermogen verwacht worden, aldus de oneerbiedige gedachte waarop deze zondaar zich in deze plechtige omgeving laat betrappen.
In zijn jongensjaren vond deze scholier de lessen Godsdienst doorgaans op zijn minst boeiend, maar de weg die hij sindsdien aflegde bracht hem langs inzichten die behoorlijk ver afweken van wat hem ooit werd onderwezen. Al kwam hij, door mensen in zijn dichte omgeving, nog met de regelmaat van een kerkklok in contact met devotie en kerkgang. Hij hoorde van de wekelijkse zondagsmis, de bedevaarten naar Lourdes en andere geloofsplekken. In de meimaand vanuit Oostkamp te voet naar Ver Assebroek, zonder zich daar veel vragen bij te stellen. Had het niet iets geruststellends, te weten dat een oudere generatie die tradities in ere hield? Die gebruiken waar je je als jonge gast vrolijk kon tegen afzetten? En vandaag? Vandaag, met almaar meer jaren op je teller, stel je wel nog de kritische vragen van toen, maar omtrent de antwoorden word je stilaan stiller. Wat je nog meedraagt, na al die levenstijd? Geloof met een spreekwoordelijke korrel zout? Ongeloof mĂšt de bagage die ze je ooit meegaven? Hoe zit het nu, heeft alles zin of is alles toeval? Kijk, zo gaat het met toeval. ât Is de ochtend na onze Assebroekse Meersendag. In mijn brievenbus vind ik De Morgen. Foutje van de postbode, ik heb helemaal geen krantenabonnement. Maar goed, door dat toeval lees ik die morgen een krant. Een column van Ilja Leonard Pfeijffer. Waarin hij zichzelf terloops omschrijft als ⊠katholiek atheĂŻst. Soms komen ze louter toevallig van pas, de woorden van een ander. Of is het ene toeval minder toevallig dan het andere?
Wedstrijden zijn alleen voor paarden? We kunnen er hier in Brugge ook wel weg mee, met muziekwedstrijden. Met jaar na jaar onze eigen Red Rock Rally. Vanaf dit jaar heet het festivalletje gewoon Red Rock. Zonder âRallyâ, maar een competitie blijft het. En nogal wat keren kon jong volk zich wagen aan een preselectie van Humoâs Rock Rally, nog zoân avond voor muzikale strevers.
We zullen ons met onze opsomming maar tot muziek beperken, zeker? Sport laten we aan ons voorbij gaan. Al kan je er moeilijk onderuit, ook in ât voetbal staan we hier in Brugge op scherp. Met een ploeg die zopas een niet onbelangrijke bekerfinale won en ambitieus lonkt naar de titel van landskampioen. En een andere die zich uit de naad voetbalt om verder in de hoogste klasse aan de bak te komen. En neen, omtrent politiek houden we helemaal onze mond. Al heeft u overschot van gelijk, waarde lezer, als iemand de kunst van het eufemistisch benoemen van competitiedrang onder de knie heeft, dan wel de politicus. Maar wacht, houden ze daar ergens in een piepklein staatje bij de Middellandse Zee niet een bijzonder belangwekkende wedstrijd? Het wachten op witte rook uit een schoorsteen, heeft dat ook niet iets van competitie? Zeg niet dat wij dat gezegd hebben.
Ze weet het van de conciĂ«rge zelf, dus wat ze vertelt zal wel waar zijn. ât Is iets van lang geleden. Zelf is ze te jong om ervan mee te spreken, van die dagen van de âWitte Woedeâ toen de zorgsector wekenlang de straat op trok. De goegemeente had oren naar de verzuchtingen van verpleegkundigen, opvoeders, zorgend volk, omtrent omkadering en verloning. Nu de politieke wereld nog. En dus werd met overtuiging gestaakt en betoogd, ook door wie daar doorgaans zou voor passen. Ook hier in Brugge, waar op een woelige dag een luidruchtige meute betogers opstapte naar de Markt en er het Provinciaal Hof inpalmde. Toen gebeurde het. Met een list wisten de betogers, de sloebers, de conciĂ«rge van het gebouw in een kantoortje op te sluiten. Pas toen hun eis om de gouverneur te spreken werd ingewilligd, kwam de brave mens weer op vrije voeten. Ze vertelt het met iets van medelijden in haar stem en wijst erop dat de conciĂ«rge zich het jammere voorval nog haarscherp herinnert.
‘Tja, de grenzen van fatsoen, op zoân bewogen momenten tasten actievoerders ze wel eens af‘, merk ik op, ‘En gaan ze erover, dan is dat beschamend. Maar anderzijds, betogingen, ze zijn van alle tijden en vaak nodig.’ Waarop zij vertelt hoe haar ouders soms nog heroĂŻsche herinneringen ophalen aan hun strijdlustige jeugd. Aan rakettenbetogingen, aan de Witte Mars. Mensenmassaâs die de hele hoofdstad inpalmden, tot niemand nog vooruit of achteruit kon. Betrap ik ook mezelf op het misschien wel met lichte trots terugdenken aan die memorabele momenten? En zo gebeurt het dat deze jongen aan ât vertellen gaat. Zij luistert geduldig. Ik heb het over die Brusselse oktoberzondag in het jaar 1983. âDe begrippen West en Oost gaan nog gebukt onder de last van de Koude Oorlog. âGeen raketten!â luidt de slogan waarachter vanuit alle windstreken manifestanten de hoofdstad binnenstromen. Nooit voorheen zag Brussel zoveel volk samentroepen. Een vredige optocht zou het worden, en daarover ging het ook, over vrede. Ook vanuit Brugge trekt een kolonne bussen naar de hoofdstad. Wij stappen mee in de optocht, samen met vierhonderdduizend anderen, al raken we niet ver in die mensenzee. Niemand raakt ver, zo lijkt het wel. Alleszins niet tot bij het hoofdpodium. Daar zijn de obligate speechen en een paar korte optredens, maar wie maalt daarom? Hoewel, deze jongen kent een lichte teleurstelling.
Omdat ze zo schoon kon zingen.
Het moment waarop we bij de bus terugkomen hoor je een lied dat klinkt vanop het verre, aan het oog onttrokken podium. Melanie! Melanie zingt! Betogen allemaal goed en wel, maar op zoân keer Melanie missen, dat vindt de betoger in kwestie ferme pech. Ooit, in zijn schooltijd, was Melanie een warmkleurige poster in zijn jongenskamer. Omdat ze zo schoon kon zingen.â âAlleen daarom?â vraagt mijn toehorend gezelschap met hoorbare nieuwsgierigheid. Enfin, de ontwapenende blik van een lang niet onaardig meiske, het had ook wel wat. Waarop ik wijselijk van wal steek over die andere Brusselse oktoberzondag, jaren later in 1996. âAl weken staat het land in rep en roer. Er is de verbijstering en woede die volgt op de arrestatie van Marc Dutroux en de bevrijding van twee van zijn slachtoffertjes. Verontwaardiging ook, omtrent de werking van veiligheidsdiensten, gerecht Ăšn politiek. Het begrip ‘spaghetti-arrest’ tekent de dagen. Die zondag leidt al die onvrede tot de âWitte Marsâ, in een ongewoon samengaan van frustratie en hoop. Driehonderdduizend betogers palmen Brussel in. En weer zijn wij van de partij. En net als dertien jaar eerder, bij de rakettenbetoging, staan we een aardig deel van de namiddag stil, wachtend op een mars die eigenlijk nooit echt mars wordt. Maar beklijvend is het wel, zoân ervaring.â
âEn jullie waren er toch maar bij!â, beklemtoont mijn luisteraar. Veel heldhaftigheid vergde het niet om deel te nemen aan die twee spraakmakende betogingen. ât Is waar, we maakten ze mee. Maar ondanks onze aanwezigheid draait de aarde nog altijd ongestoord rondjes om de zon. Anderzijds, de meest memorabele optocht die hier bij ons in Brugge doorging, daar kunnen we dan weer niet van meepraten. Wegens net iets te lang geleden, op die zondag in 1957 lag deze knaap nog in de luiers op zijn moeders schoot.
‘Een Brugse septemberzondag, dus, in het jaar 1957. Ons land worstelt zich door woelige naoorlogse jaren. Er zijn de naweeĂ«n van oorlog, van collaboratie en repressie. De moeizame economische heropleving. En een schoolstrijd die de bevolking verdeelt in voorstanders van het âvrijeâ katholieke onderwijs en âdie van de staatsscholenâ.
‘Vroege verkiezingsstunt’ had ook gekund.
En midden al dat tumult besluit de Belgische Socialistische Partij om haar sterke man, eerste minister Achiel Van Acker, in zijn eigenste Brugge te eren met een tweedaagse hulde. Op de affiche, zijn foto en de aankondiging van een ânationale betogingâ. Maar komende zomer zijn ât verkiezingen, dus âvroege verkiezingsstuntâ had ook gekund. En dat het onvergetelijk wordt, dat zullen ze in Brugge geweten hebben. Gisteren, zaterdag, huldigden de sossen hun voorman al een keer in een overvolle stadsschouwburg. En later die avond werd het Zand het decor van âfeeĂ«rie van Bengaals vuur, donderbussen en sterrenregenâ. Vuurwerk, kortom. Vandaag, zondag, wordt aan het geboortehuis van Van Acker in de Klaverstraat een gedenkplaat onthuld. En dan trekt zich van bij de Ezelpoort een stoet op gang waarin een amper te tellen aantal sympathiserende verenigingen mee opstappen. Vendelzwaaiers, sportverenigingen, praalwagens. Rond negen uur in de avond passeert het laatste muziekkorps op de Markt voorbij de eretribune van waar Achiel en de zijnen al die tijd de optocht bewonderen. Al die tijd, dat wil zeggen ⊠zeven lange uren. Voorstanders van het socialistische gedachtegoed schatten die dag de toestroom van toeschouwers op om en bij de honderdduizend. Dat zijn er meer dan twee keer zoveel als
bij een zeer geslaagde Heilig Bloedprocessie. Wie minder enthousiast is omtrent het linkse maatschappijbeeld schat diezelfde opkomst uiteraard iets lager in, dat lees je in de plaatselijke pers. Het verhaal van de waarheid en waar die doorgaans ligt. Al ontwaar je ook in de Brugse kranten ongegeneerde verwondering omtrent het hele gebeuren. De nationale verkiezingen in het najaar maken straks een eind aan het premierschap van Achiel Van Acker, maar hier en nu is dat nog lang niet aan de orde.‘ Wij kunnen ons amper voorstellen wat voor chaos het die keer moet zijn geweest. De grootste Brugse massabijeenkomst ooit, die kunnen ze Achiel en onze stad niet meer afpakken.
âMocht ik weer jong zijn en weten wat ik nu weet, âk zou het anders aanpakken, je zou wat zien!â Dat soort gevleugelde bewoordingen waar laatavondbabbels zich wel eens toe lenen, u kent ze ongetwijfeld. Allemaal goed en wel, weer jong zijn en zo, maar hoe hij het dan zou aanpakken, dat laat de bevlogen spreker meestal aan onze verbeelding over. Zijn voornemen klinkt er alleen maar stoutmoediger door. Maar laten we nu een keer aannemen dat het u of mij overkomt, bij wijze van hypothese. We mogen terug naar onze jonge jaren mĂšt alle kennis en levenservaring die we sindsdien verwierven. Et alors? Alles wat we destijds aan ons voorbij lieten gaan en waarvan we later zogezegd spijt hadden, wat doen we ermee? Zetten we echt als schaamteloze aanstellers allerlei losbandige bloemetjes buiten?
Ach, weet je wat ik denk? Zie ons daar staan, weer kind en aan de grond genageld van verbazing. Verwonderd om alles van vroeger dat weg was en dat we nu ineens mogen weerzien. Pukkie, onze straathond met zijn groezelige vacht. De wuivende lakens aan de wasdraad in de lentefrisse moestuin bij het huis. Ons ma haar stovers met frieten. De vrolijke deuntjes van Radio Veronica op onze transistorradio. Al het leuke en schone van toen, stel je voor. We vinden gewoon geen tijd voor alle zotte dingen die wij ons voornamen! Want het zou wel wat zijn, een keer teruggaan naar toen. Naar de kermis op het dorpsplein. Bij de boksautoâs klonk uit de krakende luidsprekers een deuntje van de Monkees. De meisjes van toen? En in de zomervakantie op kamp in de Ardennen. En weet je nog, Kapitein Zeppos, op de televisie bij ons thuis. In zwartwit, natuurlijk. In Amerika, zo vertelden ze, hadden ze televisies met kleur. Maar hier bij ons moest je voor kleurbeeld in de cinema zijn. Hoewel, er waren ook diavoorstellingen. En of die in kleur waren!
Zoân avond met diaâs, herinner ik mij, daar ging altijd iets gewichtig van uit. Het uitklappen van het gammele, blikken tafeltje waarop die wat geheimzinnige projector hoorde te staan, het meestal wankele scherm en het ontrollen van het snoer tot bij het net iets te verre stopcontact. En dan het doven van het licht in de kamer. Het zoemen van de projector. En ja, daar was de eerste dia. Er hing iets van een ritueel in de lucht. Wat ik ook nog weet â of zijn de kleuren van die herinnering wat verbleekt? â is dat de geestdrift van lieden die met diaâs kwamen aanzetten zelden recht evenredig was met het doorgaans matig enthousiasme van degenen die werden uitgenodigd om ze te aanschouwen.
Maar ât zit erop, het verkennen van onze jonge jaren, we keren behouden terug naar vandaag de dag. Waarin, zo liet ik mij vertellen, diaâs in fotografenmiddens toch nog een tijdlang een hebbeding bleven. En uiteraard bedachten slimme koppen een trucje om oude diaâs digitaal te vertalen. Want overleefde iemands projector de tijd, dan staat hij veelal sinds lang op zolder stof te vergaren. Maar geen nood, dit digitale tijdperk voorziet opvolging voor zowat alles wat je kan bedenken. Dus ook voor de goeie ouwe diavoorstelling. Lang leve de inmiddels wereldwijd omarmde PowerPoint, handigheidje dat zich om wellicht louter nieuwerwetse redenen laat spellen met een hoofdletter middenin.
Dus ja, ze bestaan nog, de lichtjes opdringerige mannen en vrouwen die veronderstellen dat de toeschouwer met blijheid uitkijkt naar een uiteenzetting met lichtbeelden. Meer zelfs, ondergetekende is zo eentje. Want terwijl u dit schrijfsel leest, is hij in de weer met
de voorbereiding van een heuse vertelavond waarvoor hij u bij deze graag uitnodigt. Avansa, de stichting die allerlei vormingen en cursussen aanbiedt, is u bekend. Daar houdt men een avond vrij voor uw dienaar en het verhaal van zijn afficheverzameling. Voorwaar mĂšt lichtbeelden ofte PowerPoint-presentatie. Het luchtig vertelsel dat ik voor u verzin, in vroegere dia-tijden noemden ze dat een âcauserieâ. Voelt u enige nieuwsgierigheid opwellen, dan vindt u hieronder de praktische wetenswaardigheden. ât Is op donderdag 8 mei, dag waarop ik u hartelijk welkom heet in de lokalen van Avansa op Sint-Pieters. Inschrijven vooraf is nodig, zo blijkt. Zullen we meteen maar iets afspreken, onder vrienden? Meent u tijdens de uiteenzetting dat het qua timing welletjes is geweest, steek dan discreet uw hand op. De knaap vooraan zal weten hoe laat het is. U vindt hier enige nuttige inlichtingen: https://avansa-brugge.be/activiteiten/brugge-in-affiches-causerie
Zeggen dat maandagavond op het stadhuis al wie belangrijk is in Brugge present tekende mag ietwat overdreven heten. Ook deze bescheiden Bruggeling ontving een invitatie voor de feestzitting bij de negentigste verjaardag van Andries Van den Abeele, dus ook eenvoudige lieden waren welkom. Maar toch, die avond liet âle tout Brugesâ zich ten stadhuize zonder tegenstribbelen verwennen. Na de obligate speeches Ăšn een gevat dankwoord van de jarige glommen in vlot gevulde glazen bubbels van het betere soort en laveerden behendige serveuses door het publiek om verfijnde hapjes in gulle vrijgevigheid aan te leveren. Wat op zijn beurt ruimte schiep voor menige vlotte babbel.
Hoe was Dries als politieker? De man die al in de zestiger jaren als CVP-kandidaat zijn neus aan het Brugse politieke venster stak, werd begin jaren zeventig schepen van Stadsvernieuwing. In die dagen kwam onder meer door hem het befaamde Structuurplan tot stand. Een toekomstbepalend document, vooral voor de binnenstad. Terwijl zich toen al veel van wat er voor de doorsnee Bruggeling echt toe deed op de rand afspeelde. Een voornemen dat in het âgele boekâ ter sprake komt, de binnenstad weer aan meer bewoners helpen, werd alvast niet gerealiseerd. Vanaf 1982 nam VdA een reeks politieke sabbatjaren. Maar in 1994, dertig jaar na zijn eerste keer in de gemeenteraad, dook toch weer de naam Van den Abeele op, ditmaal op affiches van de liberale VLD. Maar zijn terugkeer naar de Gotische Zaal bleek van korte duur. Vriend M, altijd in voor een verhaal uit lang vervlogen tijden, herinnert zich uit onze strijdlustige jaren de persoon van Dries Van den Abeele als een geliefkoosde tegenpartij voor al wie vanuit lekker linkse hoek stad en maatschappij wou kneden. Zo was er de Marcus Gerard Stichting, met Dries als voortrekker. Het selecte gezelschap dat zich opwierp als redder van bedreigd bouwkundig erfgoed werd door het alternatieve volkje steevast afgeschilderd als een vehikel voor het grootkapitaal dat de volksmens zijn woonst ontnam om ze na restauratie te gelde te maken. Het in een Brugge-boek publiceren van een spraakmakende cartoon uit de ooit beruchte Lastige Bruggeling was zelfs jaren na datum nog goed voor enige commotie.
… spraakmakende cartoon uit de ooit beruchte Lastige Bruggeling…
Het zicht op de indrukwekkende neogotische achtergevel van het Provinciaal Hof …
een troef voor het oudste plein van onze stad, de Burg. De stad en de wereld zijn niet meer wat ze ooit waren en je kan de vraag stellen in hoeverre de visie van iemand van negentig nog relevant is, maar ook wie meent dat iemand als Dries steevast de bal misslaat, slaat de bal ook wel eens mis. Vriend M merkt nog op dat onze gefĂȘteerde door de jaren heen echt wel veel Bruggelingen tegen de haren in streek. Hoge bomen vangen veel wind, laat ik mij ontvallen. Dat vindt vriend M dan weer geestig, de eerder bescheiden gestalte van Dries omschrijven als hoge boom. Om dan, na nog een glas, de lichtjes benevelde bedenking te formuleren dat Andries VdA in zijn lange leven menige steen verlegde in de Reie. Wat wij van onszelf dan weer aardig bedacht vinden voor een beschermer van oude bouwsels, de uitdrukking ‘steen verleggen’. Dries, ons voorlaatste glas is op jouw gezondheid!
… noemden ze dat snelfietsenâRonde van Vlaanderenâ.
Welnu, de man die affiches verzamelde fietste ook. Niet om het snelst, neen, hij fietste die dag gewoon naar de stad waar eerder de snelfietsers vertrokken waren. Hij had zich afgevraagd of hij wel probleemloos zou geraken waar hij wou, maar ât was kort voor de middag en de gehaaste fietsers hadden al even de stad verlaten. En dus kwam hij ruim op tijd toe op de plek waar een nieuw tijdschrift werd voorgesteld. Een tijdschrift was, zoals het woord suggereert, een op papier gedrukte informatiebron die op geregelde tijdstippen werd verspreid. Het gloednieuwe tijdschrift werd boven de doopvont gehouden door een vereniging die zichzelf omschreef als âVrienden van Musea Bruggeâ. Bij de drink die na de presentatie van het kersverse blad werd aangeboden was de verzamelaar van affiches aan de babbel met andere aanwezigen en die waren net zo opgelucht als hij. Omdat het een verzorgde publicatie bleek, maar vooral omdat het in die dagen almaar minder voor de hand lag dat een vereniging zich de moeite getroostte om een papieren document te publiceren. De afficheverzamelaar had nu eenmaal â het zal u allerminst verbazen â een zwak voor papier. In de namiddag kwam hij nog een keer langs in het museum waar eerder die feestelijke voorstelling van het tijdschrift doorging. Daar liep een tentoonstelling die âTrots en Troostâ heette. Die expositie wekte zijn nieuwsgierigheid, ze ging over perkament, de voorloper van papier. Er waren bijzondere stukken te zien, eeuwenoude boeken. Boeken kennen we ook vandaag, van op ons scherm, maar heel lang geleden werden ze handmatig volgeschreven, zoals de boeken die daar lagen, veilig onder glazen stolpen. Later was er de boekdrukkunst en kwamen er gedrukte boeken op de markt. Papieren boeken, stel je voor, wat een gezeul!
Daar liep een tentoonstelling die ‘Trots en Troost’ heette.
Die dag zou onze verzamelaar ook langs gaan in het Proviciaal Hof, een statig gebouw in het hart van zijn stad. Want ook daar liep een tentoonstelling, eentje van een heel ander soort. Ze was opgebouwd naar aanleiding van de start van die âRonde van Vlaanderenâ en je trof er dan ook van alles dat met snelfietsen van doen had. In zijn collectie waaraan hij al dertig jaar bouwde, bewaarde de verzamelaar allerlei affiches. Ook deze waarop de start van die snelfietswedstrijd in zijn stad werd aangekondigd. Voor de tentoonstelling hadden ze hem dan ook gevraagd of hij affiches in bruikleen wou geven. Uiteraard was de verzamelaar gevleid met dat voorstel. En dus was hij benieuwd naar de manier waarop ze in de expositie aan bod kwamen. Heimelijk had hij gehoopt, ze terug te zien als ingekaderde pronkstukken. Maar op projectieschermen doorheen het gebouw passeerde een kleurrijke weergave van zijn ontleende affiches. Wat een imposante reeks, hoorde de verzamelaar iemand opmerken. Dat deed hem goed, zo ijdel was hij wel. Al zou het anders ook schoon geweest zijn, die papieren affiches van hem in grote kaders op een rij. Maar de bouwers van de expositie en hun bijdetijdse voorkeur voor een digitale presentatie, daar was niks mis mee, toch? Of wel?
… die papieren affiches van hem in grote kaders op een rij.
Een tijdje later, bij het naar buiten wandelen, verraste hem de gulle warmte waarop de namiddagzon de stad trakteerde. Lente, kortom. En toch. Was het iets van melancholie dat hem ervan weerhield om volkomen welgezind naar huis terug te keren? Waar die weemoed vandaan kwam, dat kon hij niet duiden. Maar u en ik, zoveel jaren later weten wij beter. Wellicht had de verzamelaar van affiches, met z’n gekoesterde papiercollectie, onbewust een vaag vermoeden. En ja, hij had het bij het rechte eind. ât Waren de dagen waarin stilaan een einde kwam aan het Papieren Tijdperk.
Routineus, zoals de paarden die gedwee hun koets tussen Markt en Minnewater loodsen, zo brengt mijn trouwe tweewieler mij naar de binnenstad. Zomaar wat trappen en het stuur in handen houden volstaat, terwijl mijn hoofd afdwaalt langs een eigen gedachtenwegel. Vanmiddag gaat mijn fietsend gepeins over heraldiek. Over het Brugse wapen en de vlag van de stad, die met de blauwe leeuw.
Voor doorzetters, de heraldische definitie van onze stadsvlag … ‘Gedwarsbalkt van acht stukken van zilver en van keel met over alles heen een leeuw van lazuur, geklauwd en getongd van keel, gekroond en gehalsband van goud, de halsband voorzien van een kruisje van hetzelfde.‘
Heraldici â âk heb het opgezocht, het meervoud van âheraldicusâ â houden er pas Ăšcht een eigen denkpatroon op na. Vooreerst doen die gasten die met wapenschilden en vlaggen in de weer zijn moeilijk over âlinksâ en ârechtsâ. Een leeuw waarvan u en ik menen dat hij naar links kijkt, volgens hen kijkt die naar rechts. Ze hebben er een uitleg voor, een soort stuurboord-bakboord-verhaal. Maar daâs pas het begin. Want om hun taaltje met enige mystiek te kruiden, bedachten ze ook eigen woorden voor kleuren. Een handleiding? Hou u vast aan de takken van de bomen, hier gaan we. Wit noemen ze âzilverâ, daar kunnen we nog in komen. Maar zwart is âsabelâ. En blauw is voor hen âlazuurâ, rood is âkeelâ en groen âsinopelâ. En zo bedachten ze er nog een paar. En wat meer is, ze menen het! Neem nu het wapen en de vlag van onze stad, hun definitie daarvan klinkt veel zwaarder op de hand dan de toch redelijk vrolijke kleuren van die leeuw met zijn fris rode en witte achtergrond. Zijn het zijn kleuren die hem minder dreigend laten ogen dan veel andere, veelal grimmiger leeuwen op vlaggen? Aanleiding voor mijn heraldische bedenking is mijn gidsbeurt van straks. Al laat ik die bizarre terminologie omtrent kleuren toch maar achterwege. Want op deze zonnige middag wordt ondergetekende op de Markt, bij Historium, opgewacht door jong volk, heel jong volk. In de mail omtrent de wandeling was sprake van een basisschool. Daar zijn we mee vertrouwd, dus laat maar komen. Alleen zijn het dit keer ⊠gastjes van een eerste en tweede leerjaar.
Heraldici houden er pas Ăšcht een eigen denkpatroon op na.
Vooraf even de leerkracht opgebeld dan maar, in hun schooltje in het landelijke plaatsje Abele, dorp dat zich tegen de Franse grens aan vlijt. Zij en ik zijn het erover eens, voor bengels van pakweg zeven of acht jaar jong is twee uur met een gids op stap gaan allicht te lang. Ik schets haar kort wat ik van plan ben. Het lijkt haar een goed idee. En dus ben ik vanmiddag voorzien van een pakje tekenbladen en wat stiften. We vinden mekaar op de binnenkoer van Historium, twee juffen, veertien frisse kopjes en uw dienaar die hen een foto toont van een leeuw. Wie van jullie zag ooit een leeuw, een echte? Een handvol vingers gaan de lucht in. Ja hoor, in de Antwerpse zoo, in Planckendael ⊠Willen jullie iets voor mij doen? Willen jullie een leeuw voor mij tekenen, elk een leeuw? Allerlei beesten doemen op. Herkenbare leeuwen en amper herkenbare. Het strevertje in de groep verzint er nog een leeuwin bij. Mooi, bedankt allemaal! Maar vroeger, jongens en meisjes, hadden de mensen veelal nooit een leeuw gezien en meenden ze dat zoân beest op zijn achterpoten liep. En dus tekenden ze hem zo. Zoals hier, kijk, op dit vlagje. De vlag van de stad Brugge, met een op zijn achterpoten huppelende leeuw! Een blauwe leeuw, hoe zot! Weet je wat? We gaan samen op pad door de stad, op zoek naar de blauwe leeuw, ik wed dat we hem hier en daar in de straten tegenkomen! Kom, we gaan van start!
Er zijn van die rondleidingen die je vergeet. En andere waarvan je meteen weet, deze blijft mij bij! Het onstuimig plezante enthousiasme waarmee we een middag lang leeuwen spotten. NĂłg een, daar, bij die aanlegsteiger! Ginder hoog, op dat torentje! En daar, drie op een rij op die gevel! Een Brugse leeuw op een pet in de etalage van een souvenirwinkel en iemand wijst naar een voorbijvarend bootje. Op de boeg ervan, ook een Brugse leeuw!
Boven wat lang geleden de toegangspoort was van Groeninge, ook zoân blauw beest! Maar, merkt een pienter meisje op, staat die niet anders dan die op de Burg? Daâs waar, jongedame, wie deze leeuw tekende wist niet hoe het hoort, hij kijkt naar rechts in plaats van naar links! Heel even bedenk ik iets over mensen die links ârechtsâ noemen, maar dat hou ik voor mezelf.
Maar, merkt een pienter meisje op, staat die niet anders dan die op de Burg?
Bijna twee uren zijn we op pad en daar heeft de blijheid van ons gezelschap dat meegaat in mijn leeuwenverhaal alles mee van doen. We telden dan ook meer dan vijftig blauwe leeuwen, meer dan ik zelf kon vermoeden. Bij de speeltuin van de Botanieken Hof neemt deze gids afscheid van een als kleine kinderen vermomd legertje levensblijheid. En de fiere Blauwe Leeuw, hij hield stand, al werd hij vandaag danig belegerd door een geestdriftig eskadron.
Het Sint-Janshospitaal? Neen, dichterbij. Het nabije winkelcomplex? Een bedrijf aan ât Waggelwater? Slachtoffers! Hopelijk blijft iedereen ongedeerd! Thuis sijpelt algauw het barre nieuws over de brand binnen. Dat nieuws en de melding dat de donkerwolk van plan is, een heleboel asbest over Sint-Andries uit te strooien. Neen, bij de brand in de fietsgroothandel vallen geen slachtoffers maar asbest is geen poedersuiker. Wat volgt zijn richtlijnen omtrent een risicozone waar onze wijk weliswaar binnen valt, maar vanuit de tuin zien we de vervaarlijke wolkendraak een wat meer noordelijke dwaalroute kiezen. Wat zoân voorval daarom niet minder onrustwekkend maakt. Asbest, ooit alomtegenwoordig in de bouw en andere sectoren. Hier bij ons droeg onze garage tot voor enkele jaren een kapsel van asbest. Een delfstof, wat kan er mis zijn met een delfstof? De wereld weet beter, intussen. De nasleep van het verhaal zorgt dan ook voor nog enige deining. Maar eenmaal de brand geblust, gaan we met zân allen weer over tot de deining van de dag.
Blijft de bedenking dat wanneer zoân uitslaande brand om zich heen grijpt, lieden paraat staan om daar koelbloedig tegenin te gaan. Wat wilt ge later worden, manneke? Pompier, meneer! Vanop zoân boven een brandweerwagen uittorende, huizenhoge ladder manmoedig de strijd aangaan met een laaiende vlammenzee! Hulpeloze mensen redden uit de meest penibele situaties! De held uithangen! Niet elk van ons wordt als grote mens datgene waar hij of zij als kleine mens van droomde. Sommigen gelukkig wel. Hoedje, of in dit geval, helmpje af! Wees gerust, het zal nooit gebeuren, in uw of ons huis zal nimmer een brand of wat dan ook uitbreken. Maar mocht zich alsnog zoiets voordoen, dan staan ze paraat, de mannen en vrouwen die als knaapjes en meisjes âBrandweerman, meneer!â antwoordden.
De geboeide blik van mijn jonge neef, wanneer ik hem een foto toon van het Ursulaschrijn. Zijn verwondering om het delicate kunstwerk van Hans Memling. Terwijl het hem en mij evengoed zou kunnen verbazen dat een ogenblik tokkelen op mijn telefoon volstaat om de afbeelding zomaar van het net te plukken. Wanneer ik mijn neef die bedenking voorleg, kijkt hij mij aan als was ik een tijdgenoot van Memling die zopas vanuit de middeleeuwen de wereld van vandaag in tuimelde. Maar laten we daar even op doorgaan, beste neef. De alledaagsheid van wat ik zonet deed, laat ons vergeten vanwaar we komen.
Tot nader order wordt niemand uit vroeger tijden naar vandaag gebracht, maar ook andersom lukt vooralsnog niet. Kon dat wel, hoefde je niet meer dan een paar eeuwen in de tijd terug te keren om vast te stellen dat het bewonderen van het Ursulaschrijn toen veel meer voeten in de aarde vergde. Wou je het zien, ging je ter plaatse kijken. Was je bemiddeld, dan had je misschien een gravure in huis waarop dat meesterwerk stond afgebeeld. Je koesterde het kleinood, al betrof het wellicht een niet-ingekleurde prent. De kleurenrijkdom verzon je erbij. En vandaag, tja, de tsunami aan informatie die ons vandaag overspoelt, die konden Memling en zijn tijdgenoten zich niet eens inbeelden. Het kleurenpalet van de schilder kon je dan wel bewonderen in het Sint-Janshospitaal. Maar ook alleen maar daar. Tot de drukkunst zich schoorvoetend op kleurafbeeldingen toelegde en je ook thuis kon kennis maken met plastische kunst in al zijn rijkdom. Ook met die van onze Vlaamse Primitieven, dus. En al even schoorvoetend kwam ook de film over de brug met kleuren.
âKomgasten, we gaan spelen in ât bilkske!â De lezer weet meteen waar de jongelui naartoe gaan. Tenminste, wanneer ie van hier is. Maar komend van andere oorden vraagt u zich misschien af wat ze in âs hemelsnaam bedoelen met dat âbilkskeâ. In dat geval verwijzen wij graag naar het Brugs Woordenboek. Daarin wordt een âbilkâ omschreven als een omheinde weide. Het jonge volkje heeft het gewoon over dat lapje grasland in de wijk. Al kan het, aldus datzelfde boek, ook een plek zijn waar linnen wordt gebleekt. Maar dat lijkt dan wel een benaming van heel lang geleden. Al is dat allerminst een reden om aan te nemen dat zoân woord zijn tijd heeft gehad. Laat u van het tegendeel overtuigen door een Brugse straatnaam. Meer zelfs, door twee straatnamen. In West-Brugge vinden we, in de schaduw van de nieuwe beurshal, de Sint-Maartensbilk. En een zijstraatje van de Langestraat heet gewoon ât Bilkske. Zoân landelijke benaming zegt iets over het relatief pastorale karakter van het oude Brugge binnen zijn vesten.
Hoewel, in de kern rond Markt en Burg zoek je tevergeefs zoân weide-toponiem. ât Is in de bescheiden wijken waar straatnamen naar den buiten verwijzen. Sint-Maartensbilk in West-Brugge, een dorp op zich. En ook ât Bilkske is een straat zonder hooghartige herenhuisgevels. Een volksbuurt is het, daar in die hoek van de Sint-Annaparochie. Jawel, de wijk tussen Langestraat en Coupure hoort bij Sint-Anna. Al is ât een eindje stappen naar de Sint-Annakerk, dat beseften ze in pastoorsmiddens. Daarom werd in ât begin van vorige eeuw in ât Bilkske een hulpkerkje ingewijd dat later een zelfstandige parochiestatus kreeg, de nieuwe parochie heette ‘Heilige Familie’. Tien jaar geleden kwam aan dat verhaal een einde en werd het kerkje ontwijd.
Want wat volgde was een rits concerten en feestavonden met namen waar al wie zich onledig houdt met populaire muziek van opkeek. In wat was omgebouwd tot een verrassend eigentijds concertzaaltje passeerde het integrale Vlaamse hitwereldje de revue. Dana Winner, Helmut Lotti, Nathalia, noem ze en ze kwamen langs in Owla.
âUr yezh kaer a gomzont e Brugge âŠâ Oei, slaat het klavier van mijn pc tilt? Of was die tweede fles Bourgogne van gisterenavond de fles te veel? Maakt u zich geen zorgen, lezer, dit toetsenbord Ăšn hij die het beroert houden het hoofd koel. Meer zelfs, samen weten ze u te verrassen met het handvol woorden dat u zonet trachtte te ontcijferen. Maar u herkende geen Engels en ook geen Frans of Duits of welke taal dan ook en dat brengt een mens algauw van de wijs, niet? Zijn het woorden uit een wellicht ver afgelegen uithoek der aarde? Soms liggen uithoeken gewoon om de hoek. Want hoe lang doet u erover om met de auto pakweg zeshonderd kilometer zuidwestwaarts te rijden? Waar aan de einder de Mont Saint-Michel opdoemt, glooit uw almaar rustiger route het pastorale Bretagne binnen. En hoor, ze spreken hier ⊠Bretons. Enfin, sommigen althans, die hun oude taal nog machtig zijn.
En ons Brugge? Wandel je midden de vrolijke drukte van de binnenstad, hoor je een veelheid van soms amper thuis te wijzen talen. Toeristen, nieuwe Bruggelingen, elk heeft zijn zegje. Brugge? Het Babylon aan de Reie. Talen leg je niet zomaar het zwijgen op, de wereld blijft een boeiende smeltkroes, een kolk van woordenrijkdom. Al is het dan een kolk waarin de taal van Shakespeare bovendrijft. Dus wij maar mee murmelen met alle Engelse deuntjes die de radio ons serveert, dag in, dag uit. En in een oude lijst die ik laatst terugvond met alle langspeelplaten die ik ooit aanschafte, had het Engels ook de bovenhand. Al bevestigden een paar uitzonderingen de regel. Zoals die ene plaat, het destijds spraakmakende âAlan Stivell Ă lâOlympiaâ.
Alan Stivell, Bretoens muzikant, was in zijn gloriedagen ronduit een monument. We snapten van wat hij zong geen gebenedijd woord, maar lag er iets van Stivell op je draaitafel, dan telde je mee in je vriendenkring. Alternatieve folk mĂšt een eigentijdse draai, waarmee ons werd duidelijk gemaakt dat er meer te beluisteren viel dan Angelsaksische deuntjes. Al hadden we ook in eigen contreien zoân roergangers, met het heir der kleinkunstenaars op elk denkbaar podium. Maar ook achter zoân podium vond je lieden die ruimer dachten. Knapen zoals, hier bij ons in Brugge, een Jo Van Driessche.
De recente muzikale terugblik op âBruggeâs Festivalâ in de Biekorfzaal was een terecht eerbetoon aan Jo, een ons veel te vroeg ontvallen vaandeldrager die zijn leven wijdde aan het alternatieve muziekcircuit. Het begrip âwereldmuziekâ was nog jong toen jaar na jaar in deze stad een âBruggeâs Festivalâ doorging. De namen op de affiches waren veelal niet van de minste. Paco de Lucia, Madredeus, Maria Farantouri, Irene Papas, allemaal kwamen ze hier langs om Jo en ons een plezier te doen. Een waaier aan talen klonken op zijn podium. Ja, ook Engels, Jo droeg geen oorkleppen. Jo Van Driessche, op zijn manier een Alan Stivell.
Trouwens, iets zegt mij dat bij Jo thuis ook wel een keer een flard Bretoens door de boxen klonk. O ja, en bijna vergeten … ik ben u nog een vertaling verschuldigd. âUr yezh kaer a gomzont e Brugge âŠâ gaat over Brugge, dat had u al door. Maar wat staat er precies? Wel, we geven een Bretoen overschot van gelijk wanneer hij beweert âZe spreken een prachtige taal, daar in Brugge …â.
Ach, de seizoenen van vroeger! Het vriezen was Vriezen-met-Hoofdletter. En waaide het, dan woei het Wind-met-Hoofdletter. Was mijn vader nog onder ons, dan wist hij het zeker, de wind van weleer kwam uit een veel verder vriezegat. ât Was in die dagen, het jaar 1963 was nog pril en mijn vaders jongste telg nog een klein prutske. In het jongensschooltje in het buitendorp zat in een hoge, houten bank dat frĂȘle manneke. Krabbelde moeizaam met pen en vlekkerige inkt zijn eerste hoekige woordjes binnen die vermaledijde schoonschrift-lijntjes. Midden het klaslokaal stond een kolenkachel waarvan de aluminium ‘stovebuis‘ hoog boven het bord een weg naar buiten vond. De meester liet de kachel moedig ronken want buiten was het koud. Bar koud. En het sneeuwde.
Ze is altijd blijven liggen, die sneeuw, in de straten, in de dreven en op de velden van mijn kindermemorie. Opgewaaid tegen gevels van huizen en stallen, bomen en struiken. Huizenhoog, of toch in de ogen van het kleine jongetje dat ik was. En geen gracht, geen vijver of plas midden de weiden of er werd op geschaatst. Verderop, langs de Damse Vaart, trokken ze schaatsgewijs van Brugge naar Sluis. En nog verder van ons, hoog in Friesland, reden ze de Elfstedentocht. Een heroĂŻsche editie, zou achteraf blijken. Het vroor de stenen uit de Friese grond en het ijs was weliswaar voetdik maar van slechte schaatskwaliteit. En de wind? Tja, wellicht kennen ze ginder in hun schone Friese taal ook zoiets als een vriezegat.
Jaren kwamen, winters gingen. En het jongetje groeide op. In een stad waar het water zijn schilderachtige plek opeist. En soms een keer in ijs verandert. Dan kan je de stad verkennen, wandelend of schaatsend op de reien. Wie Brugge al wat langer kent, herinnert zich, van een paar winters uit de jaren tachtig en negentig, hoe je wandelen kon van bij ât Begijnhof tot een eind op de Langerei. Een enkele winter zelfs langs de Gouden Handrei, helemaal tot bij de Beenhouwersstraat waar je langs de trap naast de Sleutelbrug weer omhoog klauterde. HeroĂŻsche herinneringen!
VoilĂ , een mijmering over de tijd toen er in de winter nog winterweer was. Maken u en ik ze ooit nog mee, echt winterse winters? Of zullen we aannemen, ons kantelende klimaat indachtig, dat het er nooit meer van komt? Het is inmiddels midden februari, we mogen het voorlopig alvast vergeten. Hoewel, momentje ⊠Fotoâs op een website, tja. Maar je eigen, zelf genomen prentjes, met op de achterzijde een paar woorden, die zoek je in een scheefgezakte kast op zolder. Kijk hier, die ene, wat onscherpe foto met wandelaars op een bevroren Brugse reie. Iemand krabbelde iets op de achterkant. Daar staat, onmiskenbaar ⊠âOp de reien, 1986, zondag 2 maartâ. Misschien kijk ik toch nog maar beter uit naar een paar nieuwe handschoenen.