Ineens beseffen wij het, mijn huisgenote en ik, wij zijn cool. En dat zeggen wij niet zelf, ik lees het hier aan mijn ontbijttafel in een deftig tijdschrift met daarin een artikel, vooral fotoâs eigenlijk, over kringwinkels. Blijkbaar zijn die vandaag trendy. En wie daar wel eens langs komt, die is cool. Weet je nog hoe we vroeger spraken over winkels waar ze tweedehandsspullen verkochten? Was dat in termen als âtrendyâ of âcoolâ? Nee, toch. Omdat die Engelse termen nog niet tot onze woordenschat waren doorgedrongen? Ook, ja, maar toch vooral omdat tweedehands iets was voor wie zich geen nieuwigheden kon permitteren. Waardeloze rommel, opgekocht door lieden die er hun waardeloze interieurs mee vulden, zoiets. Maar vandaag, lees ik hier, pronk je ongegeneerd met wat je op de kop tikte in zoân tweedehandsbedrijf. Waarbij je toehoorders liefst ook blije kreetjes slaken als je vertelt hoe weinig centen je ervoor neerlegde.
En tot dat soort volk horen nu dus ook mijn huisgenote en ik. Een tijdje geleden kreeg mijn vrouw de smaak te pakken en intussen kreeg ze ook haar wederhelft over de streep.
Marec maakt het lezers met genoeg Brugse jaren op de teller makkelijk om ze aan te wijzen, Frank Van Acker, Bob Vanhaverbeke, Jacques Devolder, Fernand Vandamme, Patrick Moenaert en Guido Maertens.
En zo staan sinds kort in onze boekenkast flink uit de kluiten gewassen, getekende overzichten omtrent de voorbije drie jaar. We gaan ze koesteren, want onze Brugse tekenmeester is zijn gewicht in goud waard. Alleszins meer dan de spreekwoordelijke appel en het bijhorende ei die mijn vrouw voor de boekjes in ruil gaf.
Twee jaar later tekent hij zijn eerste van wat een reeks van zes âFietselingâ-affiches zou worden. En van ât Gezellejaar 1999 vonden we een kleinood van zijn hand.
” … een collage van Marecâs vroegere affiche-ontwerpen. ” Daarvoor komen de organisatoren overigens langs bij ondergetekende, zelf hebben ze de affiches niet meer in huis.
Marec is lang kind aan huis bij Exit Magazine, waarvoor hij een promoaffiche tekent bij het honderdste nummer en nog een keer bij de tiende verjaardag van het blad. In 2012 wordt âFietselingâ een eenmalig nieuw leven ingeblazen, goed voor een collage van Marecâs vroegere affiche-ontwerpen. En tenslotte is dit jaar, met de terugkeer van de Ronde van Vlaanderen naar Brugge, in de Langestraat en Hoogstraat een etalagewedstijd goed voor een Marec-tekening.
Is dat hard labeur, zoân vakmanschap verwerven? Of krijg je het mee van in de wieg? Of, wie weet, overvalt het je op een keer. Stel je voor, op een frisse ochtend is er bij ât ontbijt ineens die drang om te tekenen wat de radio vertelt over de dingen van de dag. En voor je ât weet staat op je servet een hilarisch prentje. Kranten en andere media verdringen mekaar om je tekentalent in huis te halen. En er komen boeken met cartoons van jou. In de betere boekhandel? Natuurlijk, maar ze zijn óók te vinden in kringloopwinkels! Daâs het moment waarop je als auteur beseft ⊠nu ben ik pas Ăšcht cool!
Vorige week stak in elke Brugse brievenbus een folder omtrent de Heilig Bloedprocessie. Met daarin, naast praktische informatie over die dag,ook historische duiding over de processie. Bij de jonge generatie kan de parate kennis over die traditie wel een duwtje in de rug gebruiken. Al kwam rond de vraag hoe het zit met dat Heilig Bloed, vroeger ook wel enige uitleg van pas …
Sylvia glundert. Zonet heeft Henri, haar man, hun gast uitgeleide gedaan en er is een goeie zaak beklonken. Niet dat het ontwerpen van een affiche zoveel centen opbrengt, maar echt uitbundig verloopt Henriâs loopbaan als kunstschilder tot dusver niet, dus het kan geen kwaad om ook als graficus wat naam te maken in de stad. Later zou dat wel goed komen, Henri De Graer zou uitgroeien tot een gerespecteerd portretschilder. Een postuum portret van Gezelle zou zijn naam vestigen. En Henri ontwerpt ook een tegeltafereel met heiligenfiguren op de hoek van de Poitevinstraat en de Sint-Jorisstraat.
Maar dat is nu, in het voorjaar van 1900, nog vage toekomstmuziek. En er klinken al wat kinderstemmen in huize De Graer en zoals dat hoort in een braaf christelijk gezin, hopen zij op een ruime kroost, mettertijd. En dat vraagt om brood op de plank, weet Sylvia.
Allemaal argumenten, beseft Henri De Graer, voor een groots opgezet plakkaat, een ontwerp dat zich kan meten met de modieuze affiches van tegenwoordig. Maar hier bij ons wĂšl, in tegenstelling tot de vaak gĂȘnante, wellustige ontwerpen in Parijs en Brussel, met godvruchtige inslag. Achter zijn tekentafel laat de kunstenaar zijn fantasie de vrije loop. En in die verbeelding van hem draait alles rond het kernmoment van het Heilig Bloed-verhaal, het ogenblik waarop Jezus sterft aan het kruis.
Dat ziet hij zo. De gekruisigde wordt omringd door een aureool van negentien engeltjes die elk een banderol dragen waarop een Romeins cijfer. Elk cijfer staat voor een eeuw.
Vanuit dat aureool schijnt een lichtstraal met daarin het getal âMCLâ, ofte 1150. Daâs het jaar waarin, volgens de oude traditie, het Heilig Bloed aan Brugge werd geschonken. De lichtbundel straalt overigens neer op dat ene moment, de overhandiging van de relikwie, voor de stadspoorten van het oude Brugge.
Intussen is Henri helemaal op dreef, hij laat een engel een kelk ophouden waarin het bloed van Jezus neer druppelt. De Heilige Graal? En er volgt nóg meer ⊠Want er sijpelt ook bloed langs het kruis, helemaal naar beneden, over een soort wereldbol. En dat gewijde bloed vind zijn bestemming op een plaats op die aardbol en die plaats heet ⊠Brugge.
‘Is dat niet wat ver gezocht, Henri?‘, vraagt Sylvie, wanneer ze haar vent een kop thee inschenkt. ‘Duidelijk, alleszins’, weerlegt de kunstenaar, ‘en is dat niet wat de proost vraagt?‘ ‘Daâs waar.’, weet zijn wederhelft.
Maar wat ze niet begrijpt ⊠‘Bovenaan staat âNegentiende eeuwfeest van het Heilig Bloedâ ⊠Die relikwie hier bij ons, die dateert toch van toen Jezus gekruisigd werd, in ’t jaar 33? Dat is dit jaar toch geen negentienhonderd jaar geleden?‘ Henri krabt zich in de haren. Waarom stelt zijn Sylvie toch altijd van die vervelend juiste vragen?
Het raampje Eenmaal daarboven, het vergt een behoorlijke klim langs die smalle, wat sombere trap, kom je dus bij de goedkope zitplaatsen, hoog boven het podium en het duurdere publiek dat parterre zit.
En ginder kom je, net voor je er je plek opzoekt, voorbij het raampje. Al kan het best zo wezen dat je, stilletjes naar adem happend, boven arriveert en het raam waarover wij je graag vertellen achteloos passeert. Want je bent op weg naar je zitplaats, benieuwd naar wat de avond brengen zal. En dan is een onopvallend venster niet datgene waar een mens oog voor heeft.
Dat je daar helemaal boven in ât kiekenkot terecht komt, wil geenszins zeggen dat je een foute plaats uitkoos. Een tijd geleden waren vrienden van ons er voor een concert van ât Zesde Metaal. Je weet wel, Wannes Cappelle en trawanten. Het verraste hen hoe de muziek daar hoog bij ât plafond van de schouwburg, best genietbaar klonk. De Brugse stadsschouwburg en zijn akoestiek, ât is niet voor niets dat artiesten er graag langs komen. Dus mocht je nog een keer een avond in de schouwburg plannen, dan is de keuze voor ât kiekenkot ât overwegen waard. En bovendien heb je er dus het raampje als toemaatje.
Scheve toren Jan met de Pet en Katelijne de kantwerkster waren er zich niet van bewust welk voorrecht hen ten deel viel. Want wat ze door dat venstertje bij hun goedkope etage te zien kregen, daar konden de hoge heren en dames naar fluiten.
Die uitkijk, dus. Je wordt er verrast door een onverhoopt uitzicht op de bovenbouw van het fris gerenoveerde Provinciaal Hof op de Markt. Dat bouwwerk probeert je aandacht te trekken en daar slaagt het ook in. Maar het is het belfort dat je zal verrassen. Dat ons belfort scheef staat, dat weet inmiddels elke Bruggeling. Maar op weinig plaatsen valt dat zo op als hier, bij dat venster.
ât Is op een frisse zomerdag, zoân dertig jaar geleden, dat koene alpinisten zich vakkundig van op het dak van het belfort naar beneden takelen, stoer Spiderman spelend. Om dan op specifieke plaatsen aluminium nagels in de torenwand aan te brengen die vakkundige lieden in staat stellen om van op de begane grond uit te zoeken hoe scheef het belfort precies staat.
En, nog net iĂšts belangrijker, om na te gaan of daar in de loop der tijd nog verandering in komt. Ze komen tot de vaststelling dat de toren een dikke tachtig centimeter naar het zuidoosten leunt. Naar de Wollestraat toe, zeg maar. Of dat veel is, tachtig centimeter? Niet echt, neen. Al zijn er een paar plaatsen waar je dat met wat goede wil met het blote oog kan zien. Vooraan in de Vlamingstraat, alvast. En in ât Geernaartstraatje, dat zich tussen de restaurantgevels aan de noordzijde van de Markt een weg zoekt naar de Eiermarkt.
Maar van bij het kiekenkot kijk je het bouwwerk bij wijze van spreken recht in de ogen. En kan je er echt niet om heen ⊠hoe ons belfort niet weinig neerbuigend naar de Wollestraat toe leunt. Heeft het iets onrustwekkend?
Het staat al eeuwen zo, zeggen ze …
Het staat al eeuwen zo, zeggen ze, dus geen nood. En dat zoân bejaarde torens wel vaker wat uit de pas lopen. Zou te maken hebben met boomstammen in de fundering, lees je hier en daar. Dat bij zoân fundaties ook koeienhuiden van pas kwamen? Â We vroegen het stadsarcheoloog Frederik Roelens en die verzekert ons dat hij daar nog nooit een aanwijzing voor vond.
Het jongetje dat vijftien voorjaren geleden, in 2008, het olijke campagnebeeld tekende voor de affiche van de Meifoor, wat is er zoveel kermissen later van dat manneke geworden? Wij zochten en vonden de inmiddels niet meer zo kleine Robbert Roos.
Pas later mengde Joni Mitchell een gedurfde wolk jazz door haar songs en verwierf in de muziekwereld het statuut van gerespecteerde madam. Maar toch is het zoân eenvoudig deuntje uit haar beginjaren dat zich aandiende toen ik je tekening zag. Nu de foor weer in de stad is, diepte ik mijn map met kermisaffiches op. Die zijn jaar na jaar getooid met kindertekeningen. En tussen al die plezante fantasie viel mijn oog op een bijzonder kleurrijke prent van vijftien jaar geleden, jaargang 2008. Onderaan de affiche staat âWinnaar tekenwedstrijd 6 tot 12jarigen, Robbert Roosâ. Dat jaar was de tekening van Robbert uit ât zesde leerjaar verkozen om overal in de stad de Meifoor aan te kondigen! En om het feest compleet te maken, werden de artiest en zijn klasgenootjes ook nog getrakteerd op een gratis kermismiddag. Dankzij jouw schilderwerk, Robbert. Dat zotte reuzenrad dat omheen het belfort wentelt, terwijl van bij de voet van de toren zoân kermisrail zich een weg baant, omhoog en omlaag.
En mij bracht die tekening van jou zowaar bij die song van Joni Mitchell. In âThe circle gameâ ziet Joni ât leven als een kermis. Beschilderde paardjes en hoe ze op en neer gaan op de draaimolen van de tijd.
Over een kind, zingt ze, een jongetje dat opgroeit en hoe dat gaat. Over het kleine manneke, bang van de donder of verwonderd om het fladderen van een waterjuffer. En hoe âlater als je groot bentâ de meest beloftevolle dromen in zich draagt. Hoe het jongetje jongen wordt, fel en ongeduldig naar wat komen zal. En hoe, eenmaal opgegroeid, de werkelijkheid soms minder groots blijkt dan verwacht. Maar dat zich nieuwe dromen aandienen, andere en misschien betere. De carrousel van het bestaan, kortom.
En ik vroeg mij af, met dat lied in gedachten, of dat met die knaap van de affiche ook zo verliep. Ontmoet ik iemand van wie de naam op zoân affichetekening stond, dan worden veelal fijne herinneringen opgehaald aan een tijd van toen. Maar omtrent plastische creativiteit bleef het doorgaans bij die ene tekenwedstrijd. Niet zo bij jou, Robbert. Het duurde even voor ik je aan de lijn kreeg, zo gaat dat in deze digitale tijden. Maar uiteindelijk verschenen we toch op elkaars scherm voor wat een hartelijke babbel werd.
Honderduit vertelde je over hoe het je verder verliep. Met je kermisaffiche als, achteraf gezien, de aanzet voor een schoolloopbaan waarlangs je de creatieve weg op ging. Je woont nog altijd hier in Brugge, al bracht die weg je naar een Gentse studio waar creatief volk zich uitleeft in een waaier van grafiek. Die weg volg je al even samen met je vriendin. En sinds enkele weken ook met Edgar, jullie eersteling. Dat je zelf de geboorteaankondiging van Edgar bedacht en tekende, het zal geen mens verbazen. Zou het waar zijn, wat ze vertellen, Robbert? Dat scheppende geesten, al is het zonder het te beseffen, zelfs in de eenvoudigste creatie een heel leven schetsen? Dan tekende jij die keer, als klein prutske, vast en zeker maar zonder het te weten, de carrousel van je eigen jonge leven. Laat het dan ook maar zo zijn dat ooit in een verre tijd een jong zangeresje, gitaar op schoot, zong over jou, het knaapje dat de kermis tekende, de carrousel van zijn eigen toekomst. Joni Mitchellâs song, Robbert, gaat over jou. Over de dromen die je koestert. Dromen waarvan sommige opbloeiden en andere minder of niet. En over nieuwe dromen die zich aandienen. De lach van een vriendin, het kirren van een zoontje. En wie weet, binnen een jaar of tien, een Brugse affiche met daarop ââWinnaar tekenwedstrijd 6 tot 12jarigen, Edgar Roosâ. Dat wenst het jongetje dat in mij schuilt jou, jullie, van harte toe.
Alle boeken over Brugge achter de ene glazen deur, achter de andere het overige leesvoer, ziedaar de simpele ordening van de boekenkast bij ons thuis. Meer hoeft dat niet te wezen, zo uitgebreid is onze bibliotheek niet. Had het ook anders gekund? Wat als het hele zootje boeken verdeeld was in âgelezenâ en âongelezenâ? Amper geopende boeken die wachten op het moment waarop ik er tijd voor maak, het zijn er meerdere. Al zouden in dat geval ook een paar van hen uit de boot, of in dit geval uit de kast, vallen. Want er zijn, naast nog niet gelezen, ook half gelezen boeken. Is het verschijnsel u bekend? Het niet uitlezen van een boek, met blozende wangen bekent deze jongen dat hij er zich wel een keer aan bezondigt. Met hoeveel goesting haalde ik, alweer een tijd geleden, âDe bourgondiĂ«rs, aartsvaders van de Lage Landenâ in huis! Bart Van Looâs bestseller, toen hĂšt boek van het moment! Wat liep er fout, dat ik vandaag die boekband ter hand neem en vaststel dat het leeslint ergens middenin bleef steken?
Bijzonder boeiend vertelde geschiedenis, herinner ik mij nochtans. Ongetwijfeld drongen zich plotsklaps allerhande dringende doe-dingen op. Rommel naar recyclagepark, auto naar garage, hond naar dierenarts. En wanneer stielmannen ons huis maandenlang omtoverden tot bouwwerf, blijkt dat geen leesbevorderende omgeving. En bovendien rekende u, lezer van deze blog, op uw wekelijks verhaal. U begrijpt, dat het boek van Bart Van Loo nooit uitgelezen raakte lag aan iedereen, behalve aan ondergetekende. Doch ziet, ik geef mezelf twee weken om âDe BourgondiĂ«rsâ uit te lezen. Twee weken, want dan komt Bart Van Loo. Hij komt vertellen in de stadsschouwburg en ik zal er graag bij zijn. Kan ik mij veroorloven dat de auteur mij daar ineens ziet zitten, ergens middenin parterre, en van mijn onzekere blik afleest dat ik dat boek van hem niet eens tot het einde las? Bart Van Loo is, vermoed ik, naast vlot schrijver ook vlot verkoper. En dus neemt hij achteraf wellicht de tijd om te signeren. Al zie ik mezelf niet meteen in de rij staan, met onder de arm dat boek met Filips de Goede op de hoes. Was nooit een handtekeningenjager.
Hoewel, wacht eens, wat als deze verzamelaar Bart een affiche voorlegt om te signeren? Dat zou nog een keer wat zijn, Bart Van Loo zijn krabbel, bij voorkeur op een affiche met als blikvanger Filips de Goede, de Bourgondiër. En ja, Bart, ik heb er eentje dat jou vast en zeker zou boeien.
We schrijven zomer 1907. Brugge is in feeststemming. Want ten noorden van de stad wordt de nieuwe haven ingehuldigd, het latere Zeebrugge. De verwachtingen zijn hoog gespannen, want na eeuwen sluimeren zou Brugge weer uitgroeien tot wereldhaven! Festiviteiten alom. Een volksbanket in de stadshallen. Een middeleeuws steekspel op de Markt. En een prestigieuze tentoonstelling die de gloriedagen van middeleeuws Brugge in herinnering brengt, de Orde van het Gulden Vlies is het thema. Flori Van Acker, befaamd Brugs schilder, staat in voor het promotiemateriaal. Waaronder deze affiche met Filips de Goede, stichter van de orde, als protagonist van dienst. Boven een weelderig, gotisch tekstgedeelte pronkt een trotse Filips de Goede, stichter van de Orde in 1430, in feestelijk ornaat, met dat kenmerkende hoofddeksel van hem. Die Bourgondiërs waren trendsetters. Zelfverzekerd rust zijn rechterhand op zijn riem-met-dolk, zijn linker op een wandelstok. Een scepter? Om zijn schouders, de ketting van zijn nieuwe ridderorde.
De balustrade waarachter hij postvat is perfect symmetrisch uitgetekend. Met centraal het wapen van de hertog en rechts de vertrouwde Brugse, gekroonde letter âbâ. Maar als Flori die symmetrie wil behouden, verandert links die ‘b’ in haar spiegelbeeld, een betekenisloze âdâ. Flori bedenkt een zotte oplossing. Laat de schoudermantel van de hertog âtoevalligâ over de balustrade neervallen en niemand let nog op die bizarre letter ‘d’.
Maar Flori Van Acker hoef je de knepen van zijn vak niet te leren. De mantel van de hertog laat hij gracieus opwaaien. Waarbij, daar is alweer het toeval, een deel van het belfort aan ons oog wordt onttrokken. Van Acker weet hoe ons brein waarnemingen aanvult met wat in ons geheugen ligt opgeslagen. De toeschouwer ziet de gekende toren, terwijl die niet eens wordt afgebeeld. En er is meer! Want op het eerste gezicht oogt dit als een hoogst vredevol tafereel. Maar tussen Brugge en de BourgondiĂ«rs is ât lang niet altijd koek en ei. Amper een handvol jaren na de stichting van de Orde van het Gulden Vlies, is het al van dat. Dan zal de hertog hier bij ons een revolutie van de ambachten, zeg maar ’t werkvolk, hardhandig neerslaan. Die latente spanning tussen de machthebber en het gewone volk, ook die ontgaat afficheontwerper Flori Van Acker niet. Al merkt enkel wie aandachtig toekijkt dat op zijn affiche, onder de stadswallen, een troepenmacht van Filips oprukt om de opstandige stede een lesje te leren!
Je hebt gelijk, mijn beste Frank Brangwyn, ze hadden met het definitief sluiten van de bovenverdieping van het Arentshuis nog drie jaar kunnen wachten. Dan kon je terugblikken op negen volle decennia waarin jouw artistieke erfenis hier te bewonderen was. Maar zeg nu zelf, hoeveel kunstenaars worden zo in de watten gelegd? ‘k Zal je wat vertellen, maar hou het stil. Zelf ken ik een verzamelaar van affiches – zoals de meeste verzamelaars een wat naĂŻef type. En die mens droomt, je houdt het amper voor mogelijk, van zoân expositieruimte. Ik weet het, toen jij in het verre 1936 Brugge een heleboel van je kunstwerken aanbood, kreeg je van je geboortestad de belofte dat we je oeuvre blijvend zouden tentoonstellen. Voor eeuwig en drie dagen?
… het definitief sluiten van de bovenverdieping van het Arentshuis …
De plechtige opening van die permanente expositie, in kranten van toen las ik erover. Op fotoâs van die plechtige middag turen heel serieuze heren met heel serieuze blik door hun monocle naar je schilderijen en etsen. Waarom hun dames thuisbleven, dat lees je nergens. Waarom jij er zelf niet was, dat staat er wel. Je lag ziek te bed, thuis in je eigen Engeland. Wat je doodjammer vond, stel ik mij voor.
… In 2006, bijvoorbeeld, de vijftigste verjaardag van je sterfdatum …
En dus trokken burgemeester Van Hoestenberghe en een stel schepenen helemaal naar Sussex om jou voor je gulle schenking te bedanken. En om je de titel ‘Ereburger van de stad Brugge‘ aan te bieden. En sindsdien kon al wie dat wou, in het Arentshuis aan de Dijver kennis maken met het veelzijdige werk van Frank Brangwyn.
Je wieg stond hier aan de Oude Burg. Omdat je Engelse vader, William Curtis Brangwyn, als interieurontwerper van kerken en kapellen doende was in een Brugge dat zich met neogotische bouwwerken wou heruitvinden als middeleeuwse stad. Onder meer bij de herinrichting van de Heilige Bloedkapel had je pa een vinger in de pap. Je was nog een jong manneke toen je familie terugkeerde naar Engeland, maar Brugge bleef je fascineren, je leven lang. Jeugdsentiment? Of neen, je was nooit echt sant in eigen Engeland, zat het hem daar? Was je dan niet een krak in je vak? Toch wel, meer zelfs, je was krak in meerdere vakken. En mogelijks werd je daarop afgerekend. Schilderen, etsen, interieurs en meubels ontwerpen, muurschilderingen, glasramen, je wist van aanpakken. Wie zo veelzijdig is, is dat niet eerder een vakman dan een kunstenaar? Misschien, Frank, was dat het misverstand omtrent je creativiteit. Was het om die geringschatting bij je thuisbasis dat Brugge van jou die collectie kunstwerken cadeau kreeg? We zijn ze blijven koesteren, alleszins. Af en toe bouwden we een gelegenheidstentoonstelling. In 2006, bijvoorbeeld, de vijftigste verjaardag van je sterfdatum. Het Arentshuis, voorbehouden voor Frank Brangwyn, ik heb het nooit anders geweten. Tot nu, dus. Want nu het museumbeleid in handen is van een stel jonge beeldenstormers, zet Musea Brugge een punt achter zijn langstlopende tentoonstelling ooit. Een keuze die amper stof doet opwaaien, valt er wat voor te zeggen? Want komt er ooit iemand naar Brugge voor het werk van Frank Brangwyn? En dus verlaat je werk het herenhuis aan de Dijver, waar het al die tijd thuis was. Het Arentshuis krijgt een bijdetijdse rol toegewezen, niks mis mee. De bovenverdieping, jouw stek, wacht nog op een invulling. Maar je weet nooit, misschien gunnen we je collectie nog een tweede adem. Binnen afzienbare tijd in het aanbouw zijnde BRUSK-museum, ruimte zat, tenslotte. Dus Frank, jongen, tot nader order geen paniek.
… Ik herinner mij nog het museum-oude-stijl…
Trouwens, dat het begrip âArentshuisâ generaties lang gelinkt werd aan jouw naam, zo voor de hand liggend is dat niet. Je woonde of werkte er tenslotte nooit. Sommige Brugse huizen met een veel nauwere band met een kunstenaar hebben een Ăšcht eigen verhaal. Een verhaal dat van pand tot pand danig kan verschillen.
In de vijftiende eeuw zou Hans Memling op dat perceel gewoond hebben …
name. Al heeft dat imposante pand in de Sint-Jorisstraat veel noten op zijn zang. In de vijftiende eeuw zou Hans Memling op dat perceel gewoond hebben, meer heeft het met de Vlaamse Primitief niet van doen. Het huis dat er vandaag staat is van veel recenter datum, dat zie je zo.
In afwachting blijft hij hier ten huize zijn collectie braaf ordenen in zijn affichekamer. Al deed recent nieuws hem toch weer even opkijken. Misschien moet hij maar een keer langsgaan bij die gasten van Musea Brugge. Hebben die niet, ergens aan de Dijver, een bovenverdieping waarvoor ze niet meteen een bestemming kunnen bedenken? Ik hou je op de hoogte, Frank.
Na meer dan zestig jaar op de planken, neemt hij afscheid van het podium … Will Tura en Brugge, en wat die twee met mekaar hadden.
Ze noemden mekaar bij hun voornaam, dat staat buiten kijf. Maar sprak Fernand zijn bondgenoot aan met âArthurâ of met âWillâ? Om dat uit te klaren kunnen we bij onze stadsgenoot Fernand niet meer terecht, hij overleed vijf jaar geleden. Gaan we bij Will Tura langs om meer te vernemen, krijgen we ongetwijfeld een uitgebreid antwoord. Fernand Tamsin en Arthur Blanckaert waren boezemvrienden. Dus laat mij u vertellen over een bezige bij uit Brugge en een ook altijd bezige liedjesmaker uit Veurne. Mijn verhaal brengt ons naar een dag in de vroege jaren zestig. Fernand Tamsin, een frisse dertiger uit Sint-Kruis, combineert een schone job in de Gistfabriek met van alles en nog wat. En daar zal hij zijn hele leven mee doorgaan. Fernand heeft, zoals ze dat in plastisch Brugs uitdrukken, âgeen zittend gatâ.
We zien hoe Fernand de muzikant volgt doorheen zijn hele loopbaan. Met dat verjaardagsbal als rode draad. Terwijl Will Tura jaar na jaar de hits aan mekaar rijgt. Soms goeie, soms mindere. Ook wel een keer een hele flauwe. Neen, waarde lezer, dit stukje is niet geschreven door een volbloed fan. Zijn bewonderaars dragen hem op handen gedragen, onvoorwaardelijk, maar door de liefhebber van de âbetere muziekâ wordt hij smalend weggezet als smartlapzanger. Tot op een keer een handvol muzikanten uit het rockwereldje met een album vol Tura-covers op de proppen komt. Hela, zou Will Tura dan toch een gerespecteerd vakman wezen? In Brugge zorgt Fernand bij elk verjaardagsbal voor lokale persaandacht. Elk jaar lees je wel ergens over honderden fans die in augustus naar de Oberbayernzaal afzakken. Over het verjaardagsgeschenk waarmee Fernand keer op keer âzijnâ zanger en het publiek verrast. Soms een voor de hand liggend geschenk, een andere maal iets meer origineel. Het zotste? Op een keer doet hij zijn idool â Willâs sterrenbeeld is âleeuwâ â een leeuwenwelp cadeau.
Een tussendoortje … Will Tura in de Gilde, de ‘volksschouwburg’. Ook een organisatie van Fernand Tamsin.
…. ât was pas bij het bal van 1994, het dertigste op rij, dat hij en Will besloten om te eindigen in schoonheid.
Laten we wel wezen, niemand had het ooit aangedurfd om bij de Franse chansonnier voor de dag komen met een tenen krullend karamellenvers als âIn mijn caravan ben ik supermanâ. Maar misschien maakte het Fernand weinig uit, Will bleef successen boeken, hij bleef dat verjaardagsfeest organiseren. Al werden de twintigste editie en de vijfentwintigste door hem aangekondigd als âmisschien wel de laatsteâ. Maar ât was pas bij het bal van 1994, het dertigste op rij, dat hij en Will besloten om te eindigen in schoonheid.
âMonnikenâ, het jongetje dat ik ooit was lag wel eens in de knoop met dat soort woorden, wanneer ze opdoken in een dictee. En ze doken vaak op in een dictee. Maar nu maken ze het wel heel bont. Want nu ik de regels omtrent dubbele medeklinkers onder de knie heb – doorgaans toch – lees ik op de website van onze stadsbibliotheek een link naar âMmmonkâ. Op zoek naar wat achter die link schuilt, merk ik dat het dan nog over schrijven gaat ook!
Schrijven, doen we het nog? ât Zal wel zijn, de hele dag zijn we schrijvend in de weer. Op onze smartphone, in de eerste plaats. Shakespeare heb ik nooit doorploegd, maar dat hij Hamlet âWords, words, wordsâ in de mond legt is mij bekend. Prins Hamlet bedoelt âAch, ât zijn maar woordenâ en al verwijst hij niet naar TikTok of ander online geschrijf, toch is hij met zijn mijmering helemaal bij de tijd. Want allemaal overladen wij, de ene al vingervlugger dan de andere, het universum met ontelbaar veel getypte woorden, uur na uur en dag na dag. Kettingschrijvers zijn we geworden. Maar is al dat vingerspel wel schrijven? Of is dat alleen wat je op papier neerschrijft? Een terugkeer naar pen en papier? Verwacht dat pleidooi niet van deze jongen, hij was nooit vlot van handschrift. Hij is van de dagen, toen er nog in elke schoolbank een inktpot stak. En linkshandig als hij was, leerde hij onder lichte dwang rechts schrijven. Dat werd vooral onhandig schrijven. Bij elk woord dat hij aanvatte, vroeg hij zich af hoe eraan te beginnen. Stamt zijn waakzaamheid omtrent de waarde van woorden uit die tijd?
Na al die jaren bladert het schrijfwerk af, laten we erop vertrouwen dat het restauratieteam dat binnenkort het belfort en de hallen aanpakt, ook kalligrafen in dienst heeft.
Maar we zijn er nog niet, want wie langs de stadsvesten wandelt, vindt nog meer. Van Brody Neuenschwander, een paar gedichten uitgesneden in roestige poortjes in cortenstaal, aan de Begijnenvest en langs de Hendrik Consciencelaan. En bij de Katelijnepoort, op de achtergevel van het Bargehuis, lezen we âAls je weggaat, kom je dan terug?â en âAls ik terug kom, ben je er dan?â, twee regels van dichter Robbert Ritmeester. Of hoe je veel kan zeggen met weinig woorden. Schone letters, sierlijke en strakke, kalligrafie als verzamelnaam. Want, toegegeven, soms laat ik mij ook betrappen op enige bewondering voor de creativiteit van de betere graffitispuiter.
– foto ND –
Wat de vraag oproept, of kalligrafie al lang thuishoort in het straatbeeld. Het schrijven als ambachtelijke bezigheid is zo oud als de straat, maar het geprivilegieerde kransje dat het lezen en schrijven onder de knie had, wenste aan de straat allicht geen tijd of materiaal te verspillen. Het geschreven woord hoorde op kostbaar perkament, verlucht met exquise miniaturen en ingebonden in kostbare, leren boekbanden. Het straatjesvolk kon je maar beter ongeletterd en dus braaf houden. Het uitrollen van de boekdrukkunst, aan het einde van de middeleeuwen, was in dat verhaal uiteraard de hond in het kegelspel.
Gisteren liet ik mij toch maar bekoren door âMmmonkâ. Dat fantasiewoord staat voor âMiddeleeuwse Monastieke Manuscriptenâ ofte handschriften uit abdijen van heel lang geleden. Een online bibliotheek, propvol eeuwenoude geschriften. Sint-Bavo en Sint-Pieter, wat Gent betreft, en onze eigen Ter Doest en Ter Duinen, de abdijen waar ze geschreven werden zijn niet van de minste. Ik ging er op verkenning en ât was heerlijk verdwalen in een wereld van woorden, gebeden, verhalen, verbazende miniaturen en nog meer woorden. Neergepend door scribenten, schrijvers en overschrijvers die daar dagelijks mee in de weer waren. Zo’n beetje zoals wij op onze smartphone. Maar trager, veel trager. Waarbij ik mij afvraag, was de ganzenveer ter hand nemen ook weggelegd voor linkshandigen? Of werd hen ook op vermanende toon verteld dat ze maar beter rechts leerden schrijven? Niet verwonderlijk dat het geduld waarmee dat werk werd uitgeoefend, spreekwoordelijk werd. Het werk van monnikken. Of neen, monikken. Of waren het monniken?
Hebt u het ook gehoord, dat de stad op zoek is naar een nieuwe conciĂ«rge voor het belfort en de stadshallen? De huidige conciĂ«rge gaat binnenkort met pensioen. Hoe die man hartverwarmend vertelt over zijn lotgevallen! En over het ruime appartement van waar hij al die jaren uitkeek over de Markt! Dat ook de conciĂ«rges van het Groeningemuseum Ăšn van het stadhuis de voorbije dagen enige persaandacht kregen, is uiteraard niet vreemd aan de belangstelling voor dit vacatureverhaal. ât Is dan ook geen alledaagse bezigheid. Kan je op de vraag âWat doe jij voor werk?â antwoorden âIk ben conciĂ«rge van het Brugse belfortâ, dan word je getrakteerd op verbaasde blikken.
Kan je leren voor conciĂ«rge? Hoe dan ook, om zich over ‘d Alletorre te ontfermen daagden enkele tientallen kandidaten op. ConciĂ«rge, stond u ooit stil bij de warme klank van dat woord? De klankkleur van woorden, we gaan er achteloos aan voorbij. Alsof dat merkwaardige woord âklankkleurâ zonder enige reden in ons woordenboek terecht kwam. Echt waar, veel meer dan wij vermoeden, laten we ons meevoeren door het timbre van een woord.
… ook de conciĂ«rges van het Groeningemuseum Ăšn van het stadhuis …
Een voorbeeld? Neem nu âsnoepâ. Dat woord heeft in zijn ondeugende klank iets van âDat peuzelen we toch maar lekker stiekem naar binnen!â Al kan het niet tippen aan onze West-Vlaamse âspekkenâ. Daâs pas een klank om je vingers bij af te likken, toch? Anderzijds kan de kleur van een woord ook behoorlijk tegenvallen. Zo vraagt ondergetekende zich wel eens af waar zijn aversie voor het woord âdisciplineâ vandaan komt. Omdat discipline niet meteen als een rode draad doorheen zijn bestaan loopt? Ook, ja, maar er is ook de kleur van dat vermaledijde woord. Klinkt âdisciplineâ niet alsof je het haalt in de apotheek? Op voorschrift van je huisarts, âTwee keer per dag een half pilletje discipline zal helpenâ, hoor je hem bemoedigend mompelen, âMet een slokje water, liefst voor het eten.â. In de bijsluiter, een handvol venijnige bijwerkingen. Gelukkig gunt onze woordenschat ons soms de kans om, wanneer we iets benoemen, te kiezen uit twee woorden. Dan pas blijkt, hoezeer klankkleur de waarde van een woord bepaalt. Want, even terug naar het begin van ons verhaal, er is âconciĂ«rgeâ en er is âhuisbewaarderâ. Ze betekenen allebei hetzelfde. Maar je ziet hem zo voor je, de huisbewaarder. Een lange, schichtige vent die je vanachter muffe brilglazen achterdochtig gadeslaat. De onverholen tegenzin waarmee hij zijn sleutelbos uit de zak van zijn grijze stofjas opdiept. En de conciĂ«rge? Ach, de goedige conciĂ«rge laat je met de glimlach binnen, vraagt wat hij of zij voor je kan doen en begint een babbeltje over ât weer en de dingen van de dag. Zal de verzamelaar die stelling even illustreren met een affiche? Misschien kwam u vorige zomer ook langs in de stadsschouwburg voor âDe schouwburg verteltâ. Het team van het Cultuurcentrum spaarde kosten nog moeite om hun paradepaardje, dat andere jaren in zomerslaap gaat, feestelijk uit te dossen. Al wie dat wou, kreeg de kans om alle uithoeken van de cultuurtempel te verkennen. En om dat feest kenbaar te maken, werd een affiche aangemaakt. Welnu, de fraai uitgedoste dame die op de affiche dat jongetje wegwijs maakt in de schouwburg, wie is dat? Dat is Marilyn. En tot voor kort was Marilyn ⊠conciĂ«rge in de schouwburg. Jarenlang stond zij als eerste en laatste paraat om de dagelijkse en nachtelijkse â bestaat het woord? â beslommeringen van âhaarâ schouwburg te behartigen. En wat meer is, ook zij woonde op haar eigen werkplek.
De achterdeur van de schouwburg is niet enkel de artiesteningang, het was ook de voordeur van haar flatje. Wie kan zeggen dat Herman van Veen, Arno, Jan Delceir, Joan Baez of Irene Papas bij haar aanbelden? Marilyn kan het! En zeg nu zelf, wat voor uitstraling verwacht je van een conciĂ«rge? Het antwoord staat op deze affiche. Was u, bij het lezen van dit verhaal, in uw verbeelding heel even conciĂ«rge in het belfort? Jammer, de vacature is afgesloten. Maar ik bedacht een plan. Misschien fluister ik de burgemeester een keer een voorstel toe. Heeft ook onze stad niet enige behoefte aan een conciĂ«rge? Iemand die, zoals van conciĂ«rges wordt verwacht , instaat voor van alles en nog wat? En weet u wat, ik ben uw man, burgemeester! Mijn taken? Ach, een lijstje is gauw bedacht. Op koude winterdagen voorzie ik de koetsiers op de Markt van een verwarmende borrel. In zwoele zomertijden ga ik bij de bootjesmannen langs met ijsjes. En in het sashuis aan ât Minnewater draai ik de kraan open als de reien wat water missen. En we voeren een gebruik van lang geleden weer in, laat op de avond sluit ik de stadspoorten. Voor dat soort dingen, burgemeester, is een conciĂ«rge onmisbaar, toch? Welaan dan, ik sta paraat! De burgemeester en ik, we gooien het vast en zeker op een akkoordje. Tenminste, als hij mij niet aanspreekt met ‘huisbewaarder’. Of vraagt hoe het gesteld is met mijn discipline.
En kijk, hier bij ons in Brugge spelen zich in de komende tijd nog heel andere verhuisverhalen af. Misschien vernam u het al, niet ver van de Sint-Pietersplas wordt binnenkort het lint doorgeknipt van een gloednieuw woonzorgcentrum. En zo komt het dat de bewoners van het WZC in de voormalige Minnewaterkliniek van bij ât begijnhof naar ginder worden overgebracht. Dat bracht de stad op een idee. Het Huis van de Bruggeling, het is u allicht ook bekend, de huurprijs die ât stad voor dat immense kantoor nabij ât station betaalt, blijkt ietwat aan de hoge kant. Lees, is om koude rillingen van te krijgen. En dus versast dat âHuis van u en ikâ van zijn huidige stek naar de Minnewaterkliniek, wanneer die vrij komt. In dat âHuisâ, tot nader order aan ’t station, komt een heleboel Brugs volk over de vloer.
En daarom benut men in de inkomhal het overschot aan ruimte af en toe voor een infostand omtrent een initiatief dat de Bruggeling aanbelangt. Zoals onlangs nog, over de geplande nieuwe brug bij Steenbrugge. En wat begeestert in de komende weken het sportieve Brugge? U raadt het, de start van de Ronde van Vlaanderen.
ât Is op de eerste zondagochtend van april dat de dames en heren renners in de schaduw van ons belfort de voeten in de pedalen haken. En daarbij hoort, ook vooraf, de nodige tamtam. Er was in ât concertgebouw al een babbelavond over de Ronde. In het stadhuis kan je momenteel je nieuwsgierige neus tegen de glazen stolp drukken met daarin de bronzen sculptuur die de winnaar straks meeneemt naar huis. Veelbelovend lijkt ons, de zondag voor de start, de âRonde van Vlaanderen voor kinderenâ. Niet dat ze het jonge grut de Berendries of de Koppenberg op sturen, neen.
De toekomst van onze wielersport krijgt de kans om zich te bewijzen op een parcours in ât Minnewaterpark. Allen daarheen! De avond voor de Ronde, tenslotte, passeren de mannen van Soulsister langs het podium op de Markt.
En ook aan het Huis van de Bruggeling gaat de Ronde niet voorbij. Daar toont een verzamelaar, u kent hem, affiches die hij zocht en vond in zijn collectie. Dus om te zien hoe de start van de Ronde in Brugge doorheen de jaren werd aangekondigd, moet u bij ât station nog even die weerbarstige roltrap trotseren. In afwachting van âde verhuis van het Huisâ. Al laat dat nog wel even op zich wachten, er is daar in de Minnewaterkliniek nog heel wat aan te passen en te renoveren.
Dat pand is, zegt men, ruim genoeg om ook nog andere initiatieven onderdak te bieden. En dus zal er ook nog wel plaats zijn voor dwergtentoonstellingen, zoals die over de Ronde, zeker? Dat bracht ons op wat wij – bescheiden als we zijn – een lichtjes lumineus idee zouden noemen. Weet u waar ook af en toe kleine maar boeiende tentoonstellingen om aandacht vragen? In ât stadsarchief op de Burg! Zouden die exposities meer belangstelling oogsten als de archivarissen ze straks in het Huis aan ât Minnewater opbouwen? En als we die lijn even doortrekken ⊠verhuizen we het hele archief naar de Minnewaterkliniek? Feest, want ruimte zat! Soms is een verhuis goed voor een feestje. Feest, voor wie tijd maakt voor een vrolijke ‘housewarming’. En feest voor wie een krap huis inwisselt voor een ruimer. Feest, weliswaar pas na veel zweten en zwoegen. En a propos, hoe zit dat met de Ronde? Die verhuist toch ook, straks? Meer zelfs, vanaf nu wisselen onze stad en die aan de Schelde de startplaats onder mekaar. Dat wordt pas een verhuismarathon! Zucht, jaar na jaar, al dat over en weer zeulen met podia en weet ik veel! Sleurwerk voor Wouter Vandenhaute? Wisten we niet beter, dan hadden we te doen met die mens.
Het Brugse begijnhof Ten Wijngaerde hult zich in stilzwijgen bij de vraag of het ook in vroeger tijden de charmante âflou artistiqueâ uitstraalde die vandaag van die plek uitgaat. Iets zegt mij dat het zich dat vertederende imago pas ging aanmeten in de late negentiende eeuw. En dat die gang van zaken minder van doen had met romantiek dan met de uitvinding die John Goffe Rand deed in de jaren veertig van die eeuw. Want was het niet de door hem bedachte verftube die het voor schilders mogelijk maakte om hun atelier te verlaten om âen plein airâ te gaan werken? En dat zullen ze geweten hebben, de begijntjes die na verloop van tijd almaar meer kunstenaars hun schildersezel zagen neerpoten onder de populieren van hun tuindorp.
Al verliep het leven in de begijnhoven van de Lage Landen niet altijd zo rimpelloos als die schilderijtjes laten uitschijnen. Was het begin van de begijnenbeweging, ergens in de nevel van de middeleeuwen, op zich dan geen schoon verhaal? Vaag herinner ik mij hoe ons, kleine mannekes op de schoolbanken, werd verteld dat het allemaal begon met de kruistochten. Dat veel mannen die naar ât âHeilig Landâ trokken, ginder het leven lieten. Met hier bij ons een soort vrouwenoverschot als gevolg. En met de begijnhoven als opvanghuizen voor al die, ocharme, manloze vrouwen. Wat de meester op school vertelde leek ons ongemeen spannend, op de speelplaats triomfeerde die middag menig kruisvaarder. Wisten wij veel wat voor bloeddorstige plunderaars dat destijds waren. Ach, hoe vaak herschrijft de geschiedenis zichzelf? Een gebrek aan echtgenoten na de kruistochten. Is het verhaal van de mensheid niet een aaneenschakeling van oorlogen waarvan mannen niet terugkeren?
Er passeerden sinds die bizarre roddeltijden een handvol eeuwen. En ons begijnhof groeide uit tot schilderachtig kroonjuweel van onze binnenstad. Ook zonder begijntjes, al van in de jaren twintig huizen er benedictinessen, terwijl nogal wat huizen worden verhuurd. Al zijn die huurpanden voorbehouden voor alleenstaande vrouwen. Men wil allicht de oorspronkelijke invulling van de site koesteren. Ligt het aan de zottigheid van onze wereld dat ook de kloostergemeenschap in ’t begijnhof de voorbije jaren is uitgedund tot een handvol zusters?
Dat die bejaarde nonnen het beheer van het domein overlaten aan de stedelijke overheid mag een historisch keerpunt heten. Voor het eerst sinds het ontstaan van Ten Wijngaerde is het reilen en zeilen er niet meer in handen van de vrouwen die er wonen.
toe en langs het pad naar de kerk had ik een babbel met een zuster die er al twintig jaar woont. We wensten mekaar een aangename zondag en ik vervolgde mijn wandeling. Mijn tomeloze plannen als beheerder van de site heb ik wijselijk verzwegen. Maar de passage van deze voortvarende nieuwlichter was de wijze populieren van het begijnhof niet ontgaan. Het leek hen ’t moment om hem een lesje te leren. Ik vervolgde mijn weg naar de poort en op mijn schouder liet, van hoog in een nog kale kruin, een duif iets achter.
Wie is die vrouw, wou het Hollandse meisje weten, en ze wees naar het standbeeld, iets verderop op het pleintje bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Onverwachte vragen zijn het zout op de patatten van elke stadsgids, maar deze kwam pas echt als een verrassing. De soutane die de bronzen versie van Guido Gezelle als priester draagt, had de jongedame zowaar op een dwaalspoor gebracht. Een kleed, toch? Neen, corrigeerde ik voorzichtig, dat is Gezelle, zowat de grootste dichter die wij hier in Brugge ooit hebben gekend. Er rinkelde een belletje doorheen het jonge Amsterdamse gezelschap, de naam van de schrijver klonk hen niet helemaal vreemd. En dan mocht ik uitleggen dat de dichter ook priester was en dat pastoors vroeger allemaal zoân lang gewaad droegen. Om zich te onderscheiden van gewone zondaars, permitteerde ik mij een gelegenheidsgrapje. Terwijl we verder wandelden langs de Dijver, bedacht ik ineens dat de best wel plezante vraag van daarnet eigenlijk de vinger op een oude wonde legt. Dat beschamend weinig standbeelden en gedenkplekken in onze stad verwijzen naar vrouwen. Brugge staat daarin niet alleen, het is een tekort waarop zowat alle steden en dorpen zich laten betrappen.
In het Brugge van Gezelle, ja, daar kende de vrouw haar ondergeschikte plaats. Intussen staat zij een aardig stuk verder op de tijdslijn van emancipatie. Al was die lijn lang. Dat blijkt uit veel verhalen, sommige uit onverwachte hoek. Uit een afficheverzameling, bijvoorbeeld, waarin na enig zoeken een paar tot de verbeelding sprekende exemplaren aan het licht komen. Ze brengen ons terug naar de sixties en dat mag niet verbazen. ât Zijn niet voor niets de jaren die zich graag laten omschrijven als kolken van verandering. De affiche ‘Dynamiek in de man-vrouw verhouding‘ kondigt in de zomer van 1966 een lezing aan van Catherina Halkes. In het toenmalige Concertgebouw in de Sint-Jacobsstraat wordt het woord gevoerd door een Nederlandse met een reputatie. Op het vlak van vrouwenrechten neemt Halkes geen blad voor de mond. Ze staat, als theologe, op de barricaden als ât gaat over de ondergeschikte plaats van de vrouw in de hiĂ«rarchie van de katholieke kerk. Al laat zij zich op de affiche aankondigen als âmevrouw Govaart-Halkesâ, toch nog volgens de braaf traditionele etiquette van die dagen. Later zou ze de naam van haar man achterwege laten. En tenslotte ook van hem scheiden. Twee jaar later gaat het in de Zuidzandstraat in de Concordia, thuis van de christelijke zuil, over âde plaats van de vrouw in de moderne maatschappijâ. De avond wordt in geruststellende banen geleid door Manu Ruys, de latere hoofdredacteur van De Standaard. U leest het goed, een man. Maar hoera, amper een paar jaar verder wordt Marie-Louise Vanrobaeys de eerste vrouw in het Brugse schepencollege. En al presenteert ook zij zich voorbeeldig met dubbele familienaam als âMaes-Vanrobaeysâ, Marie-Louise verzet een Brugs baken. Want de tijd en de plaats van de vrouw in onze westerse wereld staan niet stil. Waardoor, jaren later, Brugge heel even wordt opgeschrikt door enige onverwachte heisa. We schrijven december 1993. In de winkelstraten verschijnt een affiche. Waarop een jongedame die haar autootje probleemloos parkeert in de schaduw van het belfort, in die tijden kon dat zelfs nog op de Markt. Maar met parkeren heeft de opschudding niets van doen.
Des te meer met de wel heel nadrukkelijke belangstelling die de fotograaf aan de dag legt voor de welgevormde benen van het meisje. Werd zoân frivoliteit in de jaren zestig wellicht nog als lekker jeugdig beoordeeld, dan oordelen de tijdsgeest en nogal wat zelfbewuste vrouwen in Brugge daar inmiddels anders over. Lezersbrieven laten er geen twijfel over bestaan, hier is sprake van een stoute, foute mannenblik. De commotie is goed voor een interview in ât Brugsch Handelsblad, met de zaakvoerder van het grafisch bureau dat de affiche bedacht. Het artikel leest als een lacherige mannen-onder-mekaar-babbel en het hek is helemaal van de dam. Ook krantenredacties hebben in die dagen nog een weg af te leggen.
Woensdag 8 maart is âInternationale Vrouwendagâ, of dacht u dat we dit artikel zomaar schrijven? Ook in die eenentwintigste eeuw van ons staat het sleutelen aan de positie van de vrouw nog altijd op de to-do lijst van onze intussen multiculturele samenleving. Ja, wie vervelende vragen alleen maar vervelend vindt, haalt de schouders op. Doet alsof alles in kannen en kruiken is. Als was vrouwendiscriminatie alleen iets van âvreemde culturenâ. Alsof er niet zoiets bestaat als een glazen plafond of erger.
Vrouwenemancipatie, werk van alle tijden? Ging daarom vorig najaar op de Burg die wel heel bijzondere reuzenparade door? De reuzin Calle Bezems werd er gedoopt. Calle Bezems heeft echt bestaan. Vier eeuwen geleden werd zij in Koolkerke als heks aangewezen. Het bracht haar op de brandstapel. Dat zij als reuzin in ere hersteld wordt is schoon. Jammer dan ook, van die affiche met twee schreeuwlelijkerds als campagnebeeld en niet met de betreurde vrouw zelf. Wie over heksenvervolging en Calle Bezems meer wil vernemen kan een avond meemaken, komende vrijdag, de 10de, in de Hauwerstraat bij de nieuwe beurshal. In âDe Brugâ brengen vertellers daar haar noodlotsverhaal weer tot leven.
Vrouwendag, straks, en deze meneer zit er hier over te schrijven als was het zijn verdienste. Zal hij dit tekstje maar best voorleggen aan wie, zoals elke week, dit schrijfsel als eerste onder ogen krijgt? Ze leest het met kritische blik. Wijst hem op een te lang uitgesponnen zin of een vergezochte vergelijking. Een spellingsfout, soms? Omtrent dit cursiefje geef ik haar het laatste woord, maar wellicht houdt zij het bij een zucht. Want zij en ik wonen sinds jaar en dag onder hetzelfde dak. En die zucht zegt, vrees ik, dat ook onder dat dak nog aardig wat werk aan de winkel is omtrent rolverdeling. Zou het?
Daar sta je dan, als stadsgids, een verbaasd vraagteken boven je hoofd. Aan de wandel met een Egyptenaar die meer af weet van wat zich bij ons afspeelt dan sommige van je landgenoten. Na onze verkenning troffen we zijn vrouw en kinderen bij de Vismarkt. Het boottochtje vonden ze enig. De dag erna planden ze een dagje Parijs, vanuit hun hotel in Brussel. En kom ik ooit naar Egypte, zou meneer mij met plezier rondleiden, beloofde hij. Thuis zocht ik op het net naar de vakantieoorden waar de man wellicht menige vinger in de pap heeft. Oorden met indrukwekkend Club Med-gehalte. âk Zal nog wat gidsbeurten mogen afwerken voor ik daarheen kan. Maar ât leven is te kort om overal te geraken. En trouwens, hier in Brugge is meer Egypte te vinden dan mijn gast zou vermoeden. Misschien had ik hem daarop kunnen wijzen.
Tussen âDead on the Nileâ, de verfilming van Agatha Christieâs klassieker die in de jaren zeventig in Cinema Memling liep, en een handvol jaren geleden de expositie rond mummies en sarcofagen in Oud Sint-Jan, kwam ik het land van de farao’s wel vaker tegen in onze contreien. Soms houdt
Foto Beeldbank Brugge
dat verband met onze christelijke traditie. Neem nu Jozef en Maria met hun kleine op de dool, op de vlucht, jawel, naar Egypte. Dat droeve verhaal kennen we uiteraard van de Heilig-Bloedprocessie. En van nogal wat schilderijen en glasramen in onze kerken en musea. Maar niet enkel daar. In ons stadhuis, hoog aan ’t plafond van de
aan de voet van Oedelem Berg, rij je zo Egypte binnen. Of althans een straat met die naam. Dus als die aardige meneer aan wie ik Brugge toonde ooit nog een keer hierheen komt, kan ik hem verrassen met nogal wat Egypte, hier bij ons. En ik wed, in CaĂŻro hebben ze geen Bruggestraat. Hoewel. Om dat zeker te weten zou ik daarheen moeten. Dus misschien toch maar mijn bij het gidsen verdiende centen sparen âŠ
âIn het concertgebouw is het zeer dikwijls feest, je weet toch nog dat zelfs Randy Newman daar ooit is geweest?“ Kon Kris De Bruyne, toen hij die woorden verzon voor zijn kleinkunstklassieker âAmsterdamâ, dat lied niet net zo goed zingen over Brugge? Maar neen, wat vertel je nu? In die jaren zeventig was in het behoedzame Brugge een passage van Randy Newman, de grote singer-songwriter, ondenkbaar, toch? En bovendien, we hadden hier toen helemaal geen concertgebouw!
Maar singer-songwriter Randy Newman tokkelde nooit op zijn piano in de Sint-Jacobsstraat. Al draaiden we thuis op onze grammofoon wat graag âSail Awayâ en âGood Old Boysâ, ijzersterke langspeelplaten van die grote meneer uit Amerika met zijn schijnbaar simpele liedjes. Soms hadden ze iets ouderwets, die deuntjes die Randy op zijn piano verzon, maar we konden niet altijd goed overweg met wĂ t hij zong. De taal van Shakespeare hadden we net genoeg onder de knie om in zijn teksten enige ironie te ontwaren. Maar die dubbele bodems doorgronden was veelal te hoog gegrepen. Wat alleen bijdroeg tot het raadselachtige van zijn oeuvre. Randy Newman zingt met een kwinkslag maar neemt intussen monkelend zijn toehoorders te grazen, de slimme sloeber. Of hij te vergelijken is met iemand van bij ons? Jan De Wilde is bij mijn weten de enige die zich met âDe naakte manâ aan een vertaling van een Newman-song waagde. Weet u wie mij met zijn gespeelde tegendraadsheid soms aan Randy Newman doet denken? ’t Is geenszins een muzikant, maar kent u Maarten Van Rossem, de Hollandse historicus-brompot die onder meer op tv graag zijn steevast originele zienswijze op van alles en nog wat verkondigt? Misschien zag u ooit zijn passage in Brugge, waarbij hij zich niet bepaald lovend uitliet over onze stad. Maar die gevatte woordenrijkdom van hem en de gave om daar iets zinnigs, niet zelden iets eigenzinnigs, mee te doen, dat talent deelt de norse geschiedkundige uit Utrecht met de liedjesschrijver uit CaliforniĂ«.
Maar Brugge zat niet op Randy Newman te wachten en allicht was dat wederzijds. En toch zou het ervan komen, de grootmeester van het schalkse lied in onze stad! Een eerste keer in de herfst van 1994, straks dertig jaar geleden, ât was in de stadsschouwburg. Randy Newman in de Brugse schouwburg en ik was er niet. Stond mijn agenda in de weg? Jammer, Newman had toen al een tiental, veelal spraakmakende platen op zijn naam en bijna evenveel keer prijkte die naam van hem als componist op de aftiteling van films. Dus zonde dat deze jongen zoân avond miste. Volgende keer beter.
En u gelooft het amper, maar een tweede kans om de pianoman aan het werk te zien liet ondergetekende ook aan zijn neus voorbijgaan. Hoezo? Wie vroeg waarom uw dienaar verstek gaf, die avond in ât concertgebouw, hoorde hem iets mompelen dat hij in zijn vriendenkring vernam. Dat je bij zoân concert, met Newman moederziel alleen aan zijn piano, toch de soms brede arrangementen mist die zijn muziek inkleuren. Is dat soort aarzeling u bekend? Omdat je zoveel verwacht, kan hetgeen er aan komt je alleen maar teleurstellen. Of is dat een dom vooroordeel?
Een derde keer zou ik toch een kaart aanschaffen, beloofde ik mezelf. Die derde keer zou er nu aankomen. In het programmaboekje van de stadsschouwburg staat dat Randy Newman naar Brugge komt op zondag 19 februari. Maar Randy komt niet. De muziekmaker herstelt van iets medisch, luidt het. âHet is voor zijn entourage niet duidelijk wanneer hij weer zal kunnen toerenâ. Lees ⊠âĂłf hij ooit weer zal kunnen toerenâ. Want Newman wordt een dagje ouder. Hij en Maarten Van Rossem, allebei zagen ze die wereld waarop ze zoân ironische kijk hebben voor het eerst in ’t najaar van 1943. Twee scherprechters, allebei onverbeterlijk mondig en speels cynisch, maar straks wel allebei tachtig. Maar toch, Randy lijkt mij een taaie, dus wie weet. Zondag 19 februari in Brugge die stille. Vanavond zou Randy Newman zijn fijngeslepen songs aan de Brugse stadsschouwburg toevertrouwen. En ik zou erbij zijn, had ik mezelf beloofd. Maar Randy blijft thuis, stuurt noodgedwongen zijn kat. Zijn kat? Als dat beest net zo doortrapt is als zijn baas, dan zijn de muizen van de stadsschouwburg gewaarschuwd.
ât Is zondagochtend en er komt volk bijeen om te luisteren naar iemand die vooraan het woord voert, rara wat is het? De hoogmis? Neen, ât Brugs Uurtje. Eens per maand krijgt iemand uit Brugge een micro onder de neus om te vertellen over zijn of haar leven. ât Is in ât Brugs en het duurt een uur, dat kon u al vermoeden. Dit keer hebben ze een grote vis gevangen, ereburgemeester Patrick Moenaert komt naar âzijnâ Brugs Uurtje. Net wanneer ik op de koer aan ât Bilkske een plekje zoek voor mijn fiets, komt zij voorzichtig door de poort, mijn richting uit. Martha is een vriendelijke dame op leeftijd en altijd in voor een babbel. En al helemaal als ât over haar Brugge gaat.
De zaal barst uit haar voegen, veel Bruggelingen willen Patrick Moenaert horen, ook de regionale televisie komt meeluisteren. In het publiek, minder politiekers dan je zou verwachten? De moderator en de voormalige burgemeester maken er een gezapige ochtend van en het publiek lust Moenaertâs droge humor. De conditie uit zijn jonge jaren â als protesterend student in Leuven de politie ontlopen, het vergde wel wat! â is veraf, geeft hij mee en de toehoorders knikken begrijpend. De ere-burgemeester heeft moeite met zijn gezondheid, weet het publiek, het waardeert zijn komst des te meer. Nog meer dan bij andere edities blijkt het Brugs Uurtje te kort om alles ter sprake te brengen. Maar dat met Patrick Moenaert niet wordt ingegaan op delicate politieke kwesties uit zijn lange loopbaan zal geen toeval zijn. Hoewel, de sage over het voetbalstadion passeert de revue en het Concertgebouw. De nadagen van zijn carriĂšre, met het ruisen binnen zijn partij omtrent zijn opvolging, blijven onbesproken. Dat deels door zijn terughoudendheid zijn opvolger Dirk de Fauw een legislatuur lang een socialistisch burgemeester moest laten voor gaan, blijft wijselijk toegedekt. Maar het applaus na zoân luchtige ochtendbabbel klinkt warm en gemeend. Martha en ik treffen mekaar aan de toog, achteraf. Ik trakteer haar op een porto en zij trakteert mij op wat ze weet over Norbert. Puzzelstukken van herinneringen, van haar en van mij, leggen we zorgzaam bijeen en dat leidt ons naar een merkwaardig verband. Een verband tussen de destijds populaire Brugse zanger en onze lokale politiek. Even diep ademhalen, voor een sprong in de tijd Ăšn een hap Brugse geschiedenis. We zijn in ât najaar van 1970, in een Brugge op de drempel van historische verkiezingen. Want de aloude binnenstad en zijn randgemeenten worden na die verkiezing Groot Brugge.
Wat is er te doen, volgend jaar in Brugge? ’t Zijn gemeenteraadsverkiezingen! En onze burgervader Dirk belooft aan zijn partij dat zijn gedoodverfde opvolger Franky Demon na vier jaar zijn sjerp mag overnemen. In de makkelijke veronderstelling, tenminste, dat Dirk zelf straks die job nog even voortzet. Welnu, burgemeester Dirk, we beleven met z’n allen onzekere politieke tijden. Op de spreekwoordelijke kust staan kapers. Gij en Franky gaan het niet cadeau krijgen. Of het mij wat uit maakt laat ik hier geheel terzijde, maar als ge die sjerp wilt behouden en doorgeven aan uw partijgenoot, zal het een kwestie zijn van leep campagne voeren, straks. Dus laat feesttenten aanrukken en hou meetings! Zorg dat heel Brugge weet dat jullie ongeduldig staan te trappelen, jij en Franky! En, vooral, verzin alvast een tekst voor een lied! Eentje zoals dat van Michel Van Maele destijds, een eigenlof-lied. Al verdelen jullie twee dit keer best wĂšl de spotlichten onder mekaar. Om schouder aan schouder jullie liedje te zingen. Een lied dat overtuigt om op twee kandidaten te stemmen … een tweestemmig lied!
Maar hoe zou Maurits Sabbe als mens geweest zijn? Of liever, hoe zou hij zijn? Want op de sokkel van die buste bij het begijnhof staat dan wel dat hij overleed in 1938, maar daar geloof ik weinig van. Immers, wie schrijft, die blijft. Toch? En als Elvis, simpele volksjongen die volgens sommigen amper zijn eigen naam kon spellen, blijft bestaan, dan toch ook Maurits Sabbe?
En dan wandel je langs het Minnewater …
Dus ofwel is het waar wat op die sokkel staat, en klopt niets van die sinds lang gekoesterde woorden. Ofwel blijft wie schrijft en leeft Maurits nog. En dan woont ie, neem ik graag aan, nog altijd ergens hier in Brugge. Mocht zijn adres u bekend zijn, dan kan u mij daar een plezier mee doen, waarde lezer. Of zijn telefoonnummer. Facebook kent zowaar een handvol Maurits Sabbes, maar de schrijver is daar niet bij. Misschien moet ik een keer langs TikTok of zo, maar daar verwacht ik weinig van. Jammer, ik zou wat graag een keer een praatje slaan met Maurits. Want al oogt hij op zijn sokkel nog zo serieus, toch meen ik enige minzaamheid te ontwaren in zijn blik. En dus wou ik dit stukje schrijven. En ben ik ook iets van hem gaan lezen. Wellicht ruisen zijn oren nu. Iemand leest mij nog! Echt waar, Maurits, je bestseller âDe filosoof van ât Sashuisâ heeft voor mij geen geheimen meer.
En onder meer daarover zou ik het met hem hebben. Over dat boekje, een novelle eigenlijk, lang uitgesponnen is het werkje niet. Iemand met zijn status spreken we aan met âMeneer Sabbeâ, beleefd opgevoed als we zijn. Waarna de schrijver, als mijn vermoeden omtrent zijn inborst klopt, meteen repliceert met âAch, zeg maar gewoon Maurits!â Waarna hij in zijn kelder een fles jenever van de Gistfabriek opdiept. En voor we ât goed beseffen zijn we vertrokken voor een paar uurtjes sappig Brugs. ât Is waar, Maurits bracht een groot deel van zijn leven en loopbaan door in Antwerpen, onder meer als conservator bij Plantin-Moretus. Maar zijn hart en ziel bleven in Brugge, net als zijn repertoire. Zijn Brugse verhalen, veel later zou Bruggeling Maurits Balfoort daar de legendarische âDe vorstinnen van Bruggeâ rond bouwen. Het was overigens jaren daarvoor ook Balfoort die âDe filosoof van ât sashuisâ in een televisiefilm goot.
… doet hem denken aan de Brugse markten van weleer.
En zo zijn we weer beland bij dat sashuis van hem. Zou ik hem opbiechten dat ik zijn volkse vertelling eigenlijk maar dunnetjes vind? Dat ik het eigenlijk heel braafjes geschreven vind? Dat het mij met heimwee laat terugdenken aan de veel gretiger en gulziger woordenschat van die andere volksverteller, Felix Timmermans? Al is het een warme vertelling, over hoe de sasmeester, goedlachs dagdromend vrijgezel, door zijn boezemvriend op sleeptouw wordt genomen op zoek naar een vrouw. Om tenslotte â spoiler alert! â het hart te veroveren van het bevallige dochtertje van die vriend van hem. Maurits zou mij geduldig aanhoren. Om dan, na zijn pijp zorgvuldig in zijn tinnen asbak uit te kloppen, te informeren naar het sashuis en wat daar nu eigenlijk gaande is. Tenslotte is de schrijver niet meer van de jongsten, komt niet meer zo vaak op straat.
Langs de oude sluisinstallatie struin je er van Brugse kletskoppen, de koekjes, langs glaskunst tot fraai bedachte sieraden. Van Brugse bieren â neen, Maurits, ’t Hamerken of Den Arend zijn daar niet meer bij â langs lekkers van de onvermijdelijke Dominique
Persoone tot een selectie uit hout gesneden kleinoden. Tevreden vult Maurits andermaal onze glazen. Of de glimlach op zijn rimpelrijke gezicht iets met het gerstenat van doen heeft, laat ik graag in het midden. Hij belooft mij, als ik volgende keer langs zijn standbeeld passeer, op zijn minst een keer te knipogen. We verstaan mekaar, Maurits en ik, en heffen het glas. Op de filosofen van ât sashuis.
Nooit gedacht dat ik op een dag een cursiefje zou vullen met een gedicht, maar kijk, het is van dat. Laat mij de lezer meteen geruststellen, ât is geen schrijfsel van eigen hand. In de bib vond ik een dichtbundeltje van Jan van der Hoeven. Of liever, ik vond het terug. Waarom ik het jaren geleden al een keer las? Omdat een vriend mij vertelde met welke voldoening hij terugdacht aan zijn schooltijd, toen Jan van der Hoeven zijn leraar was. Hij vertelde over een boeiende mens met een brede kijk op de dingen. Nog een reden? Omdat uw dienaar als poĂ«zie-leek zoân bundeltje van amper een pink dik met weinig argwaan kan openslaan. En wat mag de aanleiding zijn om het kleinood vandaag weer in huis te halen? Eigenlijk omwille van triest Brugs nieuws, het kwam u misschien al ter ore. Het overlijden, namelijk, van Olivia Geerolf.
Carmina Burana … vijfentwintig jaar Ballet Olivia Geerolf
Hoe zij verschijnt, een scĂšne maakt, gegrepen uit de lucht, alleen maar maat en geen gewicht, draagt en schraagt zij van een lichaam het heimelijk schrift, een taalfabet van hemelse kinese haar ingewijd.
Er zijn in Brugge amper namen die zo spontaan aan dansen, aan ballet doen denken als die van Olivia. Dat leven van haar had best langer mogen duren â de balerina werd amper 73 â maar toch kan je stellen dat zij Brugge liet dansen, haar leven lang. Welnu, ik herinnerde mij dat Jan van der Hoeven in âVagantâ, zo heet dat poĂ«ziebundeltje van hem, een handvol gedichten opdroeg aan Olivia. Ik koos voor u fragmenten van een paar van die gedichten. Gedichten in stukjes knippen, kan dat zomaar? Daâs zeker. Misschien vinden kenners zoiets des duivels, maar ik verontschuldig mij daar lekker niet voor. Als de dichter zich dichterlijke vrijheid mag veroorloven, dan mogen u en ik dat ook.
In de begrijpelijke zwerm aan reacties bij het overlijden van Olivia Geerolf trok eentje mijn aandacht. Die van een dame die zich Olivia herinnerde als peuter. Groei je op als dochter van de conciĂ«rge van de âmuziekschoolâ in de Sint-Jacobsstraat, waar gangen, muren en trappen muziek ademen, dan mag het weinig verbazen dat je op een dag aan het dansen gaat. Het verhaal gaat, dat kleine Olivia, springend en joelend, vertelde âIkke ga palet doen!â En palet deed ze! En zoals Jan van der Hoeven de gave van het woord kreeg en naar zijn hand zette, zo ging Olivia aan de slag met haar danstalent. En vooral, ze viel anderen daarmee lastig. Gelukkig maar, kan iemand bij benadering schatten hoeveel stadsgenoten van haar leerden, het leven dansend te vieren? En of het nu om een Gouden Boomstoet, een Reiefeest, Heilig Bloedprocessie of een andere evocatie ging, als er gedanst werd in de straten van Brugge was Olivia in de buurt.
Meeting Bach … veertig jaar Ballet Olivia Geerolf
Een adel van bewegen, een lente om de lenden wentelend, zo danig danst zij een wonder wervelkind, steekt zij de handen uit de vouwen, schroeft op, spint en spant.
Behoort choreografe Olivia Geerolf tot het kransje van wereldnamen? Ach, zoân vraag. Ja, Olivia vertelde graag over de scholing die ze kreeg van ene Sascha Ravinsky, Russisch choreograaf. En er is voor haar gezelschap muziek gecomponeerd door mensen met naam. Maar dat neemt niet weg dat zij vooral hier bij ons en als autodidact bereikte wat ze bereikte. Wie haar van dichtbij kende weet dat, samen met haar aanleg, haar doorzettingsvermogen haar maakten tot wie ze werd.En de rest is geschiedenis. Weliswaar vooral Brugse, maar toch geschiedenis. Het verhaal van een meisje dat op haar twintigste voor het eerst een choreografiegroep leidt in de Heilig Bloedprocessie. En datzelfde jaar, 1970, ook maar meteen haar eigen âBallet Olivia Geerolfâ sticht. En neen, die dansgroep telt geen professionele dansers. Dus een tweede Anne Teresa De Keersmaeker is zij nooit geworden. Het deert Brugge niet, al die jaren heeft de stad zijn Olivia gekoesterd. ât Is schoon geweest. Maar voorbij is het verhaal niet. In de stad blijft een dansschool âBallet Olivia Geerolfâ heten. En Jolien Smis is de leerlinge van haar die sinds enkele jaren bij de Heilig Bloedprocessie haar taak overnam.
En met wat vertraging … 2022, vijftig jaar Ballet Olivia Geerolf
En dan is er ook nog iemand met een voorstel. Een knaap die over zijn stad nu en dan een blogje vult met een verhaal, die heeft een idee. Dat gaat als volgt. Ergens in de stad halen ze dezer dagen een school neer. Bij het einde van de Boeveriestraat is een witgekalkte gevel het enige dat van de vakschole overeind blijft. Die school waar leerlingen les kregen van een man waar ze vandaag nog over praten. Een man die gedichten schreef. Voor een ballerina, onder meer. Welnu, op de plek waar die leraar zijn leerlingen begeesterde met zijn boeiende zelf, rijzen straks huizen uit de grond. Een nieuwe wijk. Met straten, veronderstel ik. Een paar groene pleintjes ook, mag ik hopen.
Ik stel mij voor hoe prominenten daar binnen een paar jaar lintjes knippen. Bij de inhuldiging van de gloednieuwe Jan van der Hoevenstraat. Met in die straat, hier en daar een handvol bordjes met flarden van gedichten. Of dat mag, zoân flarden? De lezer weet beter. Ze gaan over een danseres, Olivia Geerolf heette ze. En de nieuwe straat leidt naar een even nieuw pleintje, midden de wijk. En op dat plein, een vloer. Die daar ligt en zal blijven liggen tot in lengte van dagen. En tot in lengte van dagen zullen mensen mekaar daar opzoeken, in die nieuwe wijk van ons. Om er het leven te vieren. Dansend. Op de Olivia Geerolf Vloer.
Een winteravond bij ons thuis. Mijn huisgenote en ik, braaf schouder aan schouder voor de buis, in ât salon. Wij hebben een salon, u wellicht ook? Zoân nest waar u op adem komt na weer een te snel geleefde dag. Met een paar spullen waar u aan gehecht ben. Misschien met een kachel die ronkend vertelt dat het leven bij momenten best draaglijk kan wezen. En ook een tv, neem ik aan, die doet wat u hem afstandsbedieningsgewijs opdraagt. Het was onze Brugse punkvoorman, Peter âcanât live in a living roomâ Slabbynck, die zich lang geleden ergerde aan zoân salon, de materie geworden burgerlijkheid. Iets zegt mij dat niet-meer-zo-jonge en allicht niet-meer-zo-boze Peter intussen ook wel een keer onderuit zakt, een handvol chips en de afstandsbediening binnen handbereik. Nu en dan een dosis avondluiheid in de divan, ât is hem gegund.
“… Het ene salon is het andere niet.” Auto Retro, Brugge 1988
Hela, haal ik hier het woord âdivanâ van onder het stof? Voelt dat woord zich in ons dagdagelijks taalgebruik nog wel zo thuis als vroeger? Vroeger, toen de divan deel uitmaakte van âde salonâ. En âde salonâ waren, eerder dan de plek in huis waar je de dag op zijn einde laat lopen, de zitmeubels in die ruimte. Toch? Maar zoals wij de meubels in ons huis wel een keer een andere plaats toewijzen, zo worden in ons taalgebruik woorden soms naar een andere hoek verschoven. Komen onze noorderburen in beeld, die het over een bank hebben wanneer wij onze oude divan aanwijzen? En over een bankstel wanneer wij ons neervlijen in ’t salon?
Maar u treft ons dus in ons salon, waar Goedele Wachters in het avondnieuws het autosalon ter sprake brengt. Het ene salon is het andere niet. Zij heeft het over Chinese autoâs die u daar op de Heizel kunt bewonderen. Tenminste als autoâs bewonderen uw ding is. In de reportage die volgt vlijen een paar van die bewonderaars zich behaaglijk neer in zoân glimmende bolide. Zoân beetje zoals ik mij hier nestel voor de tv. Ze gaan almaar meer op mekaar lijken, de auto en het salon. De auto en het bankstel, zo u wil. En wij, we vragen ons af wat onze keuze wordt, wanneer ooit het niet meer zo jonge bakje in onze garage ons in de steek laat. Een elektrisch speeltje of toch nog iets met ânafteâ? Misschien een hybride, meent mijn huisgenote. Een hybride? Ineens zie ik in mijn verre herinnering een heel oud, zwartwit televisiebeeld. Ergens bij een waterloop laat kapitein Zeppos zijn cabrio gezapig de oever af rijden. En wij, jonge kijkertjes, zien stomverbaasd hoe het autootje de rivier op vaart ⊠Een bootauto, o ja, zoân hybride wil ik wel! Grapjas, meent mijn divangenote, ga dan voor de tekenfilmauto van Fred Flintstone, destijds! Ze heeft gelijk, zo’n auto die op dreef komt door met je voeten over het wegdek te trappelen, het ultieme ecologisch verantwoorde rijtuig!
… Andere parkeerputten zouden volgen.
Het autosalon laten we aan ons voorbij gaan, stilletjes hopend dat onze vierwieler nog even baan houdt, de centen die je voor een nieuwe ophoest zijn niet van de poes. Onlangs koos iemand in onze vriendenkring voor een deelauto. Dat is, zoals u weet, geen halve maar een hele auto die gebruikers met mekaar delen. De toekomst? Of valt er toch iets te zeggen omtrent een fijnmazig openbaar vervoer? In afwachting blijven meneer en mevrouw De Consument nog wel een tijdje gehecht aan eigen voertuig in eigen garage. En mocht enige twijfel ons kwellen, is er altijd nog de sirenenzang van de reclame. Waarin u zich langs een adembenemend landschap laat meevoeren door uw droomvoertuig, door een bedwelmende soundtrack in, nou ja, vervoering gebracht. In een universum zonder tegenliggers, laat staan files.
Of valt er toch iets te zeggen omtrenteen fijnmazig openbaar vervoer?
Maar misschien gaat u langs op de Heizel en komt u thuis met zoân gloednieuwe glimmerd. âMijn auto mijn vrijheidâ, tenslotte. Het was ooit een aardige slogan. In de dagen toen Brugge onder ât Zilverpand zijn eerste ondergrondse parking kreeg. We waren mee met onze tijd! Andere parkeerputten zouden volgen. Op de ring werd bij het station een hoge brug opgetrokken om koning auto te plezieren. Een brug die ze twee keer bouwden, de eerste poging liep aardig mis. Straks komen u en ik mekaar daar ongetwijfeld tegen, u in uw pronkstuk en ik in mijn overjaars modelletje. Bumper aan bumper tussen andere roerloze aanschuivers, spitsuur spelend. En mijmerend over dat betoverende landschap van in de reclame. Laatst stelde iemand een boeiende vraag. Wat onze voorkeur wegdraagt, mobiliteit of elk onze eigen auto. Het nieuws zit erop, Goedele wenst ons een fijne avond. Dat wordt het vast wel, zo’n avond in ’t salon. Met een goeie film of een boek. En aan onze voeten, in haar mand bij de boekenkast, een zalig snurkende hond. En bij de hand een fles die lonkt naar twee glanzende glazen. Zijn dat wat ze noemen saloncondities?
âWanneer schrijft iemand een keer een boek over Brugge?â Grapje, de lezer weet beter, inmiddels bouw je met Bruggeboeken een toren zo hoog als ât belfort. En er zijn zowaar stadsgenoten die alles aanschaffen wat over hun stad in boekvorm verschijnt! Bij het inschatten van de oplage van een nieuw boek over onze stad, zo gaat het verhaal, houden uitgevers rekening met dat voorspelbaar aantal âvaste klantenâ. Hoeveel boekbanden zoân verzamelaar in huis heeft? Neem maar aan dat zoân collectie een behoorlijke behuizing vergt. Alleen al met wat de voorbije paar jaar aan Bruggeboeken op de markt kwam vul je een redelijk schap. Dat laatste kan mijn boekenkast beamen. Al heeft mijn bescheiden stapel allerminst torenhoge ambities. Hoger dan een handvol treden van ’t belfort komt ie niet. Als afficheverzamelaar, stadsgids en bedenker van af en toe een Brugse vertelling trek ik mij aardig uit de slag met mijn overzichtelijke kast met Brugse titels.
… En er zijn zowaar stadsgenoten die alles aanschaffen wat over hun stad in boekvorm verschijnt.
Maar âBrugge, stad van waterâ is dus, ziehier een oud schoolwoord, een leesboek. Dat Jo Berten in zijn âeindwerkâ â zelf noemt hij het zijn laatste boek â de reien ter sprake brengt laat zich raden. Maar de achterflap â die lĂĄs ik tenminste al! â verwijst naar meer. Zoals naar een stad die een weg zocht en vond naar zee, met het Zwin en zijn voorhavens als stapstenen. Gelukkig kan Jo het goed uitleggen, dus dat boek vol woorden zal wel meevallen. Straks zit hier iemand in een hoekje met een boekje. Een e-boek? Doe mij maar de papieren editie en het vertrouwde daarvan. Hoe het in mijn handen rust. Een goed bedacht kaftontwerp, de bladspiegel, de structuur van het papier, de gekozen letter.
Al laat ondergetekende zich ook met plezier inpalmen door de charme van digitale vindingen. Vooral waar hij die niet verwacht. Zoals laatst, in ons stadhuis. Tot voor kort deed het zaaltje dat daar aansluit op de grote gotische zaal zijn best om museum te zijn. Maar een troef was het allerminst. Eerder een museum, zo achterhaald dat het op zich museumstuk was geworden. Dat is nu wel even anders. Vandaag word je er getrakteerd op een dosis âaugmented realityâ, het modewoord is u bekend. Â Zeg maar âslim digitaal gestuurde informatieâ. Die wordt heel dynamisch uitgerold over een heuse wondertafel, de grootte van een ruim bemeten feestdis.
Een tafel die u misschien bekend voorkomt. U bezocht een tijd geleden in ât Zwin de tentoonstelling âVerdwenen Zwinhavensâ? Daar toonde zoân meubel het historische verhaal van onze kuststreek. Welnu, ât is diezelfde tafel die nu een vaste stek kreeg in ons eigen stadhuis en hij staat daar goed. Inhoudelijk werd de getoonde verhaallijn aangepast, die loopt nu helemaal door het Zeebrugge van vandaag.
… Ja, hier was volk te vinden dat zich zoân kostbaarheid permitteren kon.
Dat ik in âBrugge, stad van waterâ van Jo Berten afbeeldingen mis? Niks erg, in ons stadhuis illustreren ze het boek langs een imposante, digitale weg! In wat er getoond wordt maakt vooral wat zich hier lang geleden afspeelde indruk. In die zo graag als âglorierijke middeleeuwenâ omschreven tijd, toen havenstad Brugge zich liet meevoeren in de vaart der volkeren. Toen trekschuiten vanuit Damme en Sluis alles wat niet te zwaar of te heet was, van en naar de stad verscheepten. Wol vooral, maar ook graan. En wijn en specerijen en pelzen en andere luxeproducten. Boeken? Ja, hier was volk te vinden dat zich zoân kostbaarheden permitteren kon. De heren van Gruuthuse en Bladelin, de BourgondiĂ«rs van ât prinsenhof. En kanunnik Van der Paele, op dat schilderij van Jan van Eyck pronkt hij niet zomaar met zijn gebedenboek. En dus kan je er donder op zeggen dat ook boeken kwamen en gingen. Per boot? Stel u voor, hopelijk met de grootste zorg verpakt, de meest kostbare manuscripten vol delicate miniaturen, de woeste zee op!
En terwijl voor mijn ogen op een digitale tafel onze geschiedenis zich ontvouwt, bedenk ik ⊠op een dag opperde toen, in die stad van ons, een lezer voor het eerst âWanneer schrijft iemand een keer een boek over Brugge?â
Waar of wanneer dat lied mij voor het eerst kippenvel bezorgde, laat zich niet meer achterhalen. Wel herinner ik mij mijn verrassing omtrent de woorden en hoe die op hun plaats vielen. Over Will Tura kan je veel beweren, maar niet dat hij altijd de meest creatieve tekstschrijvers in huis haalde. Vandaar dat hij mij destijds verraste met zijn âVlaanderen, mijn landâ. Marcel Leemans, woordzoeker van dienst, bedacht de niet onaardige openingszin âUit de tijd geworpen, vergeten paradijs van duizend kleine dorpen onder wolken, grauw en grijsâ. En al laat hij in zijn wel heel vleiende ode aan Vlaanderen hier en daar een schoolse zin binnensluipen, toch houdt hij je bij de les en als luisteraar vind je dat allerminst erg.
… benieuwd naar wat hij nog aanvangt met ‘onze’ geschiedenis.
Maar ât is een lied van lang geleden en de wereld verzon sindsdien veel deuntjes die mij opvrolijkten of ontroerden. En zo was ik âVlaanderen, mijn landâ, het lied, eigenlijk wat vergeten. Maar, verrassing, een zomer of twee geleden hoorde je het zowaar af en toe weer op de radio. En zo zingt het soms opnieuw door mijn hoofd.
Vooral sinds op tv een zekere Tom Waes met zijn reeks âHet Verhaal van Vlaanderenâ een heleboel aandacht opeist. Zoals een degelijk bedachte liedjestekst dat doet, zo slaagt de vertelling van Tom Waes erin om onze, of althans mijn aandacht vast te houden. Wanneer u dit leest, zag u misschien net als ik al een paar afleveringen van het prestigieuze project van grootverdiener Tom en zijn team. En ik ben best wel benieuwd naar wat hij nog aanvangt met âonzeâ geschiedenis. Al kennen we er de grote lijnen van, we kregen ze op school ingelepeld. Het begrip âeindtermenâ was nog onbestaande, maar toch waren naast onze vaderlandse geschiedenis ook een handvol stichtelijke liederen verplichte schoolkost. Van boven het krijtbord beluisterden de portretten van Boudewijn en Fabiola ons jongensgejoel dat moest doorgaan voor het Belgisch Volkslied. Was onze schoolmeester de Vlaamse gedachte genegen? Vermoedelijk wel, want naast de Brabançonne leerde hij ons ook zingen van âZe zullen hem niet temmenâ. Of Bo en Fab daar net zo content mee waren valt enigszins te betwijfelen. Maar wat zo’n Belgisch of Vlaams vaderlandslied in al hun zwaarwichtigheid betekenden, het kon de kleine prutsen die we waren weinig schelen. Wie zou ons ongelijk geven?
… dat die leeuw die we Vlaams noemen, zoals wel meer heraldische beesten, van oosterse komaf zou zijn.
Later waren er de avonturen en avonduren van ons jongensleven. Waarin wij ons bekwaamden, zoals het jonge knapen en deernen betaamt, in toogfilosofie. Daagden mekaar uit over Vlaming zijn, Bruggeling, Belg, Europeeër. En hoe later op de avond, met hoe meer overtuiging we wereldburgers werden. Met voor elk wereldprobleem een oplossing, de onze. En we lachten, weet u nog, met Leterme die, toen iemand hem onverwacht en français naar de Brabançonne vroeg, ocharme de tekst van de Marseillaise stamelde. Anderzijds, iemand van ons meende dat die leeuw die we Vlaams noemen, zoals wel meer heraldische beesten, van oosterse komaf zou zijn. Of dat klopt? Een mens mag het leven dankbaar zijn omdat het ons leert relativeren.
Doch ziet, sinds kort doet men toch weer een beroep op ons aloude Vlaams bewustzijn. Om na te denken over een ‘Vlaamse canon‘. Dat gaat, als ik het goed begrijp, over een opsomming van alles wat een Vlaming over Vlaanderen hoort te weten. Serieuze mannen en vrouwen buigen zich over dat vraagstuk. En ander serieus volk heeft daar dan weer kritische bedenkingen bij. Want wie spint daar garen van? En wat komt er allemaal op zoân lijst?
Zullen we even? Wij gaan voor de frietkoten aan de Brugse halletoren, vooreerst. Breydel en de Coninck staat er hoe dan ook op, zeker? Of we Tom Waes, onze Rode Ridder van ât moment, op de lijst willen valt te betwijfelen. Maar nu we het toch over tv hebben, wat met een klassieker als ‘FC De Kampioenen‘? Daâs oppassen. Stel je voor dat in een verre toekomst iemand die canon onder ogen krijgt en gaat geloven dat de doorsnee Vlaming door ât leven ging zoals Xavier of Pascalleke dat doen. Hoewel ⊠misschien is daar wat van aan. De Vlaamse Leeuw, het beest en het lied, eisen in de geloofsbelijdenis van hun volk ongetwijfeld hun plek op. Compleet met klauwen, tanden en andere werkingsmiddelen. Maar, hier komt ie, deze jongen heeft een voorstel. En hij meent het nog ook. Ik had het net over een lied dat ik ooit hoorde op een langspeelplaat van Will Tura. Wel, als de brullende leeuw op de lijst mag, dan ook âVlaanderen, mijn landâ! Want al is het land dat daarin bezongen wordt veel schoner dan het echte ooit was of zal zijn, het vertelt over een Vlaanderen waar ik wil leven. En, naar ik hoop, u ook.
En er is meer. Ik vertelde dat het lied een paar jaar geleden weer opdook op de radio. Maar het was ineens niet meer Will Tura die het zong, neen. Een bende jonge gasten van vandaag bracht het. Ze noemen zich LikeMe en wie hier bij ons jong is kent ze. Van op tv, wat dacht u. Ik zal u niet tegenspreken als u ze omschrijft als een marketingproduct, zoals er vandaag in medialand wel meer te vinden zijn. De fleur van de jeugd en kleurrijk in menig opzicht, ze zouden niet misstaan in een promo voor tandpasta. Maar de leute
waarmee ze dat oude liedje zingen, uitgelaten als wonnen ze net de lotto, daar durf ik onbeschaamd voor smelten. Trouwens, van hun vrolijk wervelende danspasjes kon ik zelfs in mijn meest vitale jeugdjaren alleen maar dromen. LikeMe, die zotte dozen, zingen een lied waar ik blij van word, over een Vlaanderen waar ik blij van word. Of ik me Vlaming voel? Toch op zijn minst voor de duur van zoân lied.