Posted in Zonder categorie, voorlopig | Leave a comment

De loge van de burgemeester

Zelden ergens te laat toekomen, maar wel vaak op ’t laatste nippertje, zalig zij die gezegend zijn met die gave. Gave, hoort u het goed? Wel, laatst genoot ondergetekende van de voordelen van het op de valreep ergens opdagen. ’t Was in de gotische zaal van ons stadhuis, de maandagavond waarop de nieuwe gemeenteraad werd geïnstalleerd.
De raadszaal, waar onze raadsleden eens per maand samenkomen om het bestuur van onze stad – die zware last – te torsen, die statige ruimte schrok zich die avond een hoedje. Op een doorsnee raadszitting tref je er als toehoorders een paar persmensen en hooguit een handvol belangstellenden. Maar dit keer barstte het stadhuis uit zijn voegen van al het volk. Familie en vrienden, opgedaagd om de eedaflegging van ’hun’ raadslid bij te wonen. Zo kwam het dat uw dienaar, weer een keer laat aangekomen, de bijeenkomst rechtstaand mocht meemaken.

Helemaal achterin de raadzaal was nog een plekje vrij, in een uithoek op de treden naar een onopvallend zijdeurtje. En vanop die stek, twee treden hoog, overschouwde ik tot mijn genoegdoening de hele zaal, beter dan alle andere toeschouwers. Over hun reikhalzende hoofden heen had ik zicht op alle raadsleden Ăšn op de tafel van schepenen en burgemeester. Laat arriveren, een voorrecht!
Alle verkozenen legden de traditionele eed af, raadsleden, schepenen Ăšn de burgemeester. Dat die laatste vanuit mijn verre uitkijkpost opvallend veel gelijkenis vertoonde met de vorige mag niet verbazen, het Ă­s gewoon vorige.

… veel gelijkenis vertoonde met de vorige …

Het ging er verder gemoedelijk aan toe, daar in het stadhuis. Alles liep op wieltjes, op een paar obligate interpellaties na, de ene al meer gesmaakt dan de andere. En ondanks de nog altijd ondermaatse geluidsversterking waarmee Brugge’s meest prestigieuze zaal genoegen moet nemen. Achteraf was er tijd voor een drankje, voor verkozenen ùn publiek..

Met zo’n burgervader die aan zijn tweede ronde begint, verloopt een avond als deze net iets minder spannend. Al organiseren we zelfs voor een gloednieuwe burgemeester geen groots opgezette, officiĂ«le inhuldiging meer, laat staan voor een niet-nieuwbakken exemplaar.
In lang vervlogen tijden, ja, toen ‘verdiende’ elke kersverse burgemeester een feestelijke optocht. De laatste die zich hier zo’n inhuldigingsstoet liet welgevallen was Michel Van Maele, in 1972.
Dat in de nochtans al behoorlijk ontvoogde jaren zeventig nog zo’n optocht door Brugge trok, zegt dat iets over onze stad of over de burgemeester in kwestie? Politici en bescheidenheid, het was hoe dan ook een lange weg. En hoe verder je terugkeert op die weg, hoe groter je verbazing om wat ooit gangbaar was.
Een voorbeeld? Laat ons een kijkje nemen in de stadsschouwburg. In de begindagen van dat gebouw, pakweg de jaren 1870.
De architect die het bouwwerk heeft uitgetekend is een Brusselaar, dus die weet hoe het eraan toe gaat in betere kringen. En hoe hij die kringen in de watten hoort te leggen in zo’n cultuurtempel. Met een prestigieuze hoofdingang, compleet met arcade waaronder de koetsier zijn monsieur en madame in alle weersomstandigheden tot bij de toegangsdeur kan voeren.

… want wie er zit, die is gezien.

En in de zaal, opzichtig vooraan naast het podium, een paar voorbehouden loges. Een ‘koninklijke’, voor het vorstenhuis of de officiĂ«le vertegenwoordiger daarvan, de provinciegouverneur. En tegenover die suite, net zo in het oog springend, de loge van de burgemeester. Met toegang tot een discreet salonnetje waar de stedelijke voorman zijn gasten kan ontvangen met een glaasje port of champagne.
Die toeschouwers genieten vanuit hun bevoorrechte hoek lang niet van het meest geschikte uitzicht op het podium. Maar hun plaats heeft een andere, onmiskenbare troef. Want wie er zit, die is gezien. U kent ze, de onverslijtbare uitdrukking m’as-tu-vu?

Want stelt u zich even voor, winteravond in Brugge. In de stadsschouwburg, een operette. Veel belangstelling, uitverkocht. En uw dienaar is door de burgemeester geĂŻnviteerd om hem te vergezellen.


… een discreet salonnetje …
– foto Michel De Pourcq –

Na wat keuvelen in het privĂ©salonnetje nemen we onze plaatsen in. Van hier kijk je helemaal van opzij op het podium neer, da’s niet echt een voordeel. Zaten we maar gewoon middenin de zaal, denk je een enkel moment.
Maar dan, wacht even, zie ze kijken, al die toeschouwers, zie ze denken, amai, daar bij de burgemeester in zijn loge, da’s Pol, die telt mee in die kringen!
En dus bedenkt Pol, dat zicht op het podium, vanuit dit rare hoekje, eigenlijk valt dat best wel mee!
En tegenwoordig, hoe zit dat met die ereloges?
Wel, komt de burgemeester vandaag naar een voorstelling, dan verkiest hij een andere plek en laat ‘zijn’ loge voor wat ze is.
Maar. Waarde lezer, ziehier uw buitenkans! Zoals in den ouden tijd, en alleen in de komende weken, kan u bij sommige voorstellingen samen met vrienden, familie, maĂźtresse of een gezelschap naar keuze 
 de burgemeestersloge inpalmen. Inclusief verwelkoming in het privĂ©salonnetje. En, wie weet, een meet-and-greet of iets van die aard met uw favoriete artiest, achteraf. Wat dat kost? Hangt van een paar dingen af. Of u voor zo’n VIP-avond de hoogste bieder bent, bijvoorbeeld. Maar laat

Er gingen al een paar concerten en voorstellingen voorbij …
– foto Michel De Pourcq –

u niet kennen, wat u ervoor neertelt is bestemd voor de Warmste Week.
Er gingen al een paar concerten en voorstellingen voorbij met select publiek in de legendarische ‘loge van de burgemeester’. Maar er volgen er nog enkele en ook na de Warmste Week gaan uw gulle centen die warme kant op. En wat meer is, uw aanwezigheid in het fraaiste hoekje van de schouwburg gaat over de tong, wees daar maar zeker van.
Dus wees er snel bij. En kom op tijd. Hoewel, de charmes van laat arriveren, daar weet u intussen het fijne van.

Meer omtrent de ‘veiling voor de Warmste Week’ vindt u hier: https://www.ccbrugge.be/agenda/4468/maak-kans-op-een-vip-loge-en-meet-greet-ervaring/veiling-voor-de-warmste-week

Posted in Het Brugge van nu, Over toneel, Van Brugse politiek, Van stoeten en processies, Van zingen en spelen | 1 Comment

Sinterklaas, de complottheorie

Sinterklaas? Mocht hij niet bestaan, we zouden hem verzinnen! Maar da’s overbodig, de Goedheilige Man bestaat, daar zijn u en ik het over eens. Ja toch, waarde lezer? Kom mij niet vertellen dat u bij het kransje complotdenkers hoort dat de waarheid omtrent de Grote Kindervriend in twijfel trekt!

Bij de passage van de Sint op onze speelplaats …

Want er zijn er, hĂ©, ontkenners! Het voorval, al dateert het van heel lang geleden, herinner ik mij alsof het gisteren was. Hij heette Werner, in de lagere school zat hij in mijn klas. Gebeurde het in ’t tweede studiejaar of al in het eerste? Dat gegeven vernevelde in de dagen en jaren die volgden. Maar des te meer is mij de toon bijgebleven waarop Werner, de slimste van de bende en meteen ook met voorsprong de meest betweterige, zijn mare gniffelend verkondigde. “Sinterklaas, dat zijn gewoon uw vader en uw moeder die dat speelgoed in huis halen!” waren zijn gedurfde woorden.
Die keer was bij de passage van de Sint op school de ‘stelling van Werner’ hùt onderwerp van gefluister op onze speelplaats. Onze klasgenoot was zijn tijd ver vooruit, influencer avant la lettre.
De ‘stelling van Werner’, al die tijd hield ze stand. Met de bedenker ervan als ultieme pretbederver. En toch is lang niet iedereen die mee gaat in zijn dwaalleer van het betweterige, Werneriaanse type. Sommigen blijken zelfs verstandig en van goede wil. Zijn sommigen dichterbij dan een mens kan bevroeden? In mijn naaste omgeving? Wie zal het zeggen, ze houden hun mening vaak voor zich, het zit hem daar.
’t Is inmiddels weer Sinterklaas, de schoonste tijd van het jaar voor alle kinderen. Maar, weet ik zeker, ook voor veel grote mensen. Alleen pakken ook zij, net als de non-believers, daar niet altijd mee uit, ik kan het weten.

Zonder baard? Dat wil niks zeggen …

Trouwens, zoals in elk van de voorbije jaren zit ook in deze Sinterklaastijd weer nogal wat ruis op de lijn omtrent Piet. Dat hij geenszins zwart mag wezen en alleszins niet zo benoemd mag worden. We gaan dat debat hier niet oprakelen. Onder de mat vegen evenmin, maar we hebben het nogal voor prioriteiten. En naast die discussie over de knecht van de Sint is daar toch ook dat hardnekkige, zij het stokoude gerucht als zou Sinterklaas een verzinsel wezen.
Al zijn er meer dan genoeg aanwijzingen omtrent het tegendeel. Zelfs in ons eigenste Brugge.
Zal ik u meenemen naar het Groeningemuseum? Daar hebben ze een eeuwenoud schilderij met Sint Nicolaas erop, de Ăšchte! Op dat paneel zie je hem met zijn mijter en bisschoppelijke staf. Zonder baard? Dat wil niks zeggen, ook heiligen passeerden wel een keer langs de plaatselijke barbier.

En van bij Groeninge leid ik u langs de Nieuwstraat de Oude Burg in, om u daar te wijzen op een beeld van onze vrijgevige Sint, op de hoek van een straatje dat zijn naam draagt. Ooit was dat het Mostaertstraatje, maar ver in de jaren stillekes bouwde een zekere Nicolaas Pagant er een paar godshuizen en noemde die woonsten naar zijn patroonheilige.
Enfin, om maar te zeggen, ook in Brugge wist men van de Sint, lang voordat hier elk jaar begin december een hulp-Sint in zo’n toeristenbootje komt aanvaren. Ja, ook wie in Sinterklaas gelooft, weet van de hoge nood aan hulp-Sinten. U en ik, beste lezer, we zijn niet naiĂ«f, hĂ©!  Dat de Sint niet overal tegelijk kan langskomen, daarover bestaat enige wetenschappelijke consensus. Meer zelfs, de vraag neemt toe, hulp-Sint wordt een knelpuntberoep.
Maar daaruit opmaken dat Sinterklaas niet zou 
 Neen, da’s er zwaar over!

… een hulp-Sint in zo’n toeristenbootje
komt aanvaren.

Toch houdt dat ongeloof hardnekkig stand, daar kan je niet om heen.
Mensen laten zich misleiden, zo is dat. Door de Werners onder ons. Maar dus niet deze jongen, hij gelooft ten volle in het grote Sinterklaas-mysterie. En dus schreef hij, zoals elk jaar, ook nu weer een brief aan de Sint. Dit keer met de melding dat stilaan een nieuwe printer van pas zou komen. En zodoende brengt hij straks alles in praktische gereedheid.
De haard uit de traditionele Sinterklaasliedjes is vandaag een stoof en het schoentje erbij heeft schoenmaat 42. Maar daarvoor toont Sinterklaas ongetwijfeld begrip.
Voor de Sint zijn paard leggen we er een flink uit de kluiten gewassen wortel bij, een karote. En een Straffe Hendrik voor Ge-Weet-Wel-Welke-Piet. En ik krabbelde ook nog een korte nota voor de Sint.

Met daarop, kwestie van misverstanden tegen te gaan, enige technische duiding omtrent welk type printer ik op het oog heb. Sinterklaas heeft in zijn magazijnen allicht verschillende modellen in stock.
“Morgenochtend ben ik vast vroeger wakker dan ooit!”, zeg ik, lichtjes opgewonden, tegen mijn vrouw, “Ik heb er alle vertrouwen in, de printer zal er staan!” Ze haalt zwijgend haar schouders op, da’s niet haar gewoonte.
Wat mij ook verrast, waarom is zij die vroege ochtend al eerder uit de veren dan ik? Maar goed nieuws, de printer, hij is er! “Zie je wel, de Sint kwam langs!“, glunder ik. Mijn wederhelft glimlacht maar zegt niets. Da’s ook raar.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren | 2 Comments

De vrouw met de kruisboog

Die ochtend in het ‘Stille Brugge’. Een stel vrienden treft mekaar voor een introductie in het hanteren van pijl en boog.
Wie onze stad kent, weet van het ‘Stille Brugge’. Of het ‘Guido Gezellekwartier’, zo je wil. En die weet ook waar te zoeken naar de ‘Verloren Hoek’. Knusse, ietwat dorpse omschrijvingen die allemaal verwijzen naar de Sint-Annawijk. En toch is het in die buurt met zijn vleiende, schier pastorale namen dat we terecht kunnen voor zoiets strijdvaardig als boogschieten. Want als ze ergens in Brugge jongleren met allerlei wapentuig, dan is het aan die kant van de stad. Echt waar, het ‘Stille Brugge’, het komt zowat overeen met de spie tussen de Dampoort en de Kruispoort, is veruit de meest bewapende hoek van het hele stadscentrum.

Het begint al bij de Kruispoort. Of liever, ìn de Kruispoort, daar huist de Sint-Michielsgilde van de Hallebardiers. Ik weet het, ze zullen het met klem tegenspreken, maar het zijn vechtersbazen! Ja, ze noemen zich ‘schermvereniging’, dat klinkt redelijk geruststellend. En ze doen aan olympisch schermen, ook dat heeft iets veiligs.
Maar vergis u niet, in die bovenzaal van die stadspoort hanteren ze naast de gracieuze degen ook andere wapenspullen. Die luisteren naar namen als ‘rapier’, ‘langzwaard’ en ‘dussack’.
En ik verzeker u, loopt ge daarmee over de Markt of de Burg, dan gaat ge over de tong. Hoed u voor de Hallebardiers!

Wandel je verderop door de wijk tot bij de smakelijke etablissementen van de Verloren Hoek, kom je bij de Sint-Sebastiaansgilde. Ook een oord vol wapens, ze gaan er zich te buiten aan het schieten met de handboog.

… kom je bij de Sint-Sebastiaansgilde

Aan een kraam op de Meifoor kunnen we elk jaar als vermeende boogschutter ons talent, of het gebrek daaraan, demonstreren. Maar bij Sint-Sebastiaan mag dat enkel als je kan uitpakken met de nodige renommee. Advocaat zijn, notaris of dokter in ’t Ă©Ă©n of ’t ander helpt. Jan met de Pet? Komt er niet in. De simpele ziel die zich inlaat met blogverhaaltjes evenmin. Maar beau monde of niet, bij Sint-Sebastiaan zijn ze evenzo met vechttuig in de weer.
En dan zijn er nog de heren van de Sint-Jorisgilde. Ook op dat ruim bemeten domein van hen, midden tussen de twee eerdergenoemde wapenhuizen, wordt menig boogje gespannen. Zoals bij Sint-Sebastiaan? Welnee, er zijn wat verschillen. Twee, om precies te zijn. De elite van Sint-Sebastiaan schiet met gewone bogen. Bij Sint-Joris doen ze het met de kruisboog Ăšn de sociale drempel ligt er minder hoog.

Ach, de kruisboog. Doorgaans krijgt deze jongen koude rillingen bij het aanschouwen van vechterstuig. Maar hij geeft toe, iets omtrent het vakmanschap dat uitgaat van zo’n kruisboog weet hem te charmeren. Vergeleken met de modale boog oogt de kruisboog aanzienlijk imposanter. En bovenal, ze herinnert hem aan de avontuurlijke jongensboeken die hij lang geleden verslond.
Maar wacht, er is meer omtrent dat verschil met de gewone kermishandboog. Met een kruisboog, namelijk, kan alleman aan de slag, ook wie niet gezegend is met een forse lichaamsbouw. Ondergetekende kan het weten, laatst torste hij in de Sint-Jorisgilde een kruisboog op zijn frĂȘle schouder. Toegegeven, haar gewicht verraste hem, maar hij gaf geen kik. Wou niet onderdoen voor de vrienden en vriendinnen met wie hij die ochtend op pad was.

Elk van ons kon zich, na wat deskundige uitleg van een ervaren Sint-Jorisschutter, wagen aan een schot. In de roos, in ’t beste geval. De meesten onder ons namen genoegen met een bescheiden resultaat. Eentje schoot raak. Al was ze dat aan zichzelf verplicht, ze heet Roos.
Wat onze plaatselijke leermeester de opmerking ontlokte, dat dames bij het boogschieten doorgaans nauwkeuriger resultaten boeken dan mannen. Jolijt bij de vrouwelijke helft van ons gezelschap! Dat is hier een mannenclubje? Jullie hoeven al niet meer te vertellen waarom!
Er volgden nog wat verhalen. Zoals dat frappante over een paus die ooit het gebruik van de kruisboog op het slagveld verbood. Wegens al tÚ efficiënt, zeg maar.

De kruisboog was het wapen van de duivel. Ridders mochten er mekaar niet mee bekampen. Kruisvaarders, daarentegen, die bestreden de onchristelijke vijand en dan mocht het weer wel.
En dan kijkt uw dienaar, ongeschoold maar graag historicus-met-de-natte-vinger, verbaasd op. Dat in die bloeddorstige middeleeuwen een paus zich inliet met het soort wapens dat ridders hanteerden om mekaar het hoekje om te helpen? Zou het? Zit onder het gras van die pauselijke richtlijn een addertje?
Stel, de Heilige Vader laat zich zo’n order influisteren door 
 de adellijke heren, bang dat hun onmondige maar morrende lijfeigenen kruisbogen in handen krijgen?
Of wacht, wat vernamen we daarnet? Vrouwen zijn kundiger schutters dan mannen? Daarom was de paus op zijn hoede! Vrouwen aan de macht!
De lunch die we die middag namen in een nabijgelegen eethuis verliep vreedzaam. Een vriend opperde, voor een volgende samenkomst overwegen we graag een andere activiteit. Wat denk je, zouden dames sterker staan dan mannen in het kaartspel?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over oorlog, Van sport in 't algemeen | 12 Comments

Brugge, provincienest

Een bordje met daarop ‘Ben aan het blokken, niet storen!’, zou het hier of daar online te vinden zijn, nu stilaan een heleboel jongelui in hun cursussen duiken? In dat geval hangt er binnenkort zo eentje aan mijn voordeur. Grapje, lieve lezer, u bent altijd welkom in die bescheiden woonst van ons. Al verzeilt ook uw dienaar dezer dagen in een soort blokmodus. En dat is de schuld van die gasten in het Provinciaal Hof. ’t Zit namelijk zo.

U herinnert zich, van een tijd geleden, hoe de gevel van het Provinciaal Hof zich verschool achter een immens laken dat aan stellingen was opgehangen. Het imposante bouwwerk hadden ze op het doek nauwgezet overgetekend, kwam je vanuit de Steenstraat naar de Markt toe, had je niet eens door dat het in de steigers stond. Het was in die dagen dat ze stadsgidsen uitnodigden voor een infomoment. In het Tolhuis aan ’t Jan van Eyckplein werd ons verteld over de plannen die ze koesterden om na de restauratie van het Provinciaal Hof het gebouw open te stellen voor rondleidingen. Wie van ons te vinden was voor zo’n initiatief, was de vraag.

Een sympathiek idee, daar niet van, al dacht ondergetekende er het zijne van. Had dat provinciaal huis niet vanouds een eerder muf imago? Al ging daar van tijd tot tijd wel een boeiende activiteit door, een tentoonstelling of zo. Maar valt daar een meeslepend verhaal rond te verzinnen? En zodoende liet ik het aanbod aan mij voorbijgaan.

Af en toe haalden de renovatiewerken het nieuws. Met een torenhoge kraan en veel bravoure werd de zorgzaam opgeblonken Sint-Michiel weer naar zijn vaste stek, hoog op de geveltop, gehesen. En toen de gevel van zijn stellingen werd bevrijd, zag Brugge dat het goed was. En dan, op een dag, zwaaiden de deuren van het gerenoveerde gebouw open en kon je gaan zien wat ze al die tijd binnenin hadden uitgespookt.
Verrassing! Verwondering! Hoe fris kan zo’n bejaard huis ogen!

En toen op een avond de raadszaal van het Hof volliep voor de officiĂ«le opening van Wim Opbrouck’s ‘Hof der dingen’, keek deze jongen met verbazing naar Wims tastbare maar eigenzinnige benadering van ons West-Vlaamse eigenheid. En bij de babbeldrink achteraf, naar het gebouw zelf. In elke hoek kom je ze tegen, het respect voor de historische architectuur en de durf om iets nieuws toe te voegen, een twee-eiige tweeling die vrolijk doorheen het pand huppelt. Wim heeft gelijk, dit is ongezien. Uw dienaar daarentegen, tja, die had het tot nu helemaal bij het verkeerde eind.

Maar kijk, inmiddels liet hij zich bekeren, met beide handen greep hij de kans om aan te sluiten bij het gezelschap dat het verhaal vertelt over het Provinciaal Hof. Enfin, de verhalen, meervoud. Want dit gaat over veel meer dan het monument. Het gaat ook over onze provincie en over ons, West-Vlamingen.
Bewoners van een provincie, noem je die ‘provincialen’? Klinkt denigrerend? Weet je wat, we maken er een geuzennaam van! Brugge, provincienest!

En in afwachting van zijn eerste rondleiding buigt hij zich over een stapel documentatie. Blokken, gelijk in zijn jonge jaren. Om straks te vertellen. Een neogotisch verhaal en een verhaal van vandaag. Aan streekgenoten en aan wie van verder komt.
Die streekgenoten, die krijgen een vertelling, doordrongen van herkenning. En zij die van elders komen, laten we kennis maken met onze eigenheid. De spullen van Wim Opbrouck zijn ‘Hof der Dingen’, het benieuwt mij nu al hoe je dat aanbrengt naar pakweg een Amerikaans gezelschap. Om over provincies nog te zwijgen. Begin er maar een keer aan, alleen al de Vlaamse situatie uit de doeken doen lijkt mij een heerlijke uitdaging.

Hoewel, waarde bezoeker, ’t is heel eenvoudig. We hebben een provincie Limburg. Wat merkwaardig is, want die naam heeft met dat gebied amper iets te maken, weten onze historici. Er is een provincie Antwerpen, die is genoemd naar een stadje. Wat evenzo merkwaardig is, want die streek hoort Midden-Brabant te heten. Immers, ten zuiden ervan ligt Vlaams-Brabant en in het noorden, in Nederland, Noord-Brabant. Al zien die lieden van het eerder genoemde stadje dat wellicht anders.
Wijzelf houden het simpel. Zo zijn we, hier in het westen van Vlaanderen is ’t gewoon West-Vlaanderen. Terwijl Oost-Vlaanderen, dat vind je dan weer middenin. En dat Zeeuws Vlaanderen en Frans Vlaanderen niet in Vlaanderen liggen, daar kunnen wij niks aan doen.
Zo eenvoudig is het. En mocht u alsnog moeite hebben met het memoriseren, dan vindt u vast wel online een bordje met ‘Niet storen, ben aan ’t blokken’.
En anders helpt in ’t Provinciaal Hof u wel iemand op weg.

Wat meer over het Provinciaal Hof en wat daar allemaal gaande is, vind je hier:
www.provinciaalhof.be/nl

Posted in Het Brugge van nu, Van Brugse politiek | 8 Comments

Van fuiven en bals en … iedere tijd zijn zottigheid

In de inkomhal van de stadsschouwburg sijpelen ze mondjesmaat binnen, de jongens en meisjes, laatstejaars van het college in Assebroek. Straks gaan we samen op verkenning doorheen de oude Brugse cultuurtempel. Van in de zaal over het podium tot achter de coulissen en van hoog op de zolder tot helemaal in de orkestbak.

Als gids hou je voldoening over aan zo’n ochtend. De leefwereld van de meeste jongelui staat doorgaans ver af van dat soort zalen, tot blijkt dat wat je hen toont en vertelt ook het verhaal is van andere podia. Dat wat zich afspeelt achter de schermen van zo’n statige ouwe tante als de Brugse schouwburg evengoed opgaat voor pakweg een Cactus Muziekcentrum of de backstage van Tomorrowland.
Maar vanmorgen zal ’t wellicht geen kwaad kunnen als ik een tandje bijsteek. Want een handvol knapen en jongedames in mijn gezelschap ogen alsof ze al hĂ©Ă©l vroeg van onder de wol kwamen. Navraag leert dat die veronderstelling nog klopt ook.
’t Is vandaag de Dag van de Jeugdbeweging, meneer! Ha ja, dààrom steken een paar van jullie in padvindersuniform! Ik ontcijfer de letters KSA en tel een handvol Chiro-leden en een enkele stoere Zeescout.

Vroeg in de ochtend ging op het nog in duisternis gehulde Zand iets door dat ‘ontbijt’ heette, maar eigenlijk meer weg had van een dj-set. Eentje waarbij hĂ©Ă©l veel volk opdaagde, vertellen ze, bijna als de volkstoeloop van vorige winter met de Warmste Week.
En vandaag dus in uniform naar school. Dat is het? Neen, vanavond is er nog wat te beleven in het Entrepot, krijg ik te horen. Dus vanavond weer op pad? Tja, we passeren daar nog, vertelt er eentje op gelaten toon. Maar dat zal eerder rond twaalf uur zijn of zo.
Terwijl we nog even wachten op een paar late klasgenoten Ăšn de leerkracht, sta ik erbij en luister naar wat ze zeggen. Rond twaalf? Overdrijf je niet een beetje? Wel neen, we treffen mekaar bij Ă©Ă©n van ons thuis of ergens aan een toog en als we rond middernacht naar het Entrepot trekken, komt daar stilaan de ambiance op gang.

Allez vooruit, “Elke tijd zijn zottigheid” wist mijn grootvader al en hij was van ’t jaar 1900. Beleefde zijn dorpse jeugd ergens in de jaren twintig van vorige eeuw. De prehistorie, kortom. Voor hem en zijn kameraden stond uitgaan gelijk aan de kermis in omliggende dorpen. Op fietsafstand. En neen, er bestond nog niet zoiets als het Entrepot.
Al kent vandaag ondergetekende het wereldje van het Entrepot, die ‘creatieve vrijhaven voor jongerencultuur’ ook alleen van zijn buitenkant. En schudt hij het hoofd als ze ’t hier hebben over tegen middernacht een feestplek opzoeken. Maar dit is hĂșn tijd en – dixit mijn opa zaliger – alle tijden hebben hun rariteiten. Dus kent de uitgaanswereld anno vandaag eigen rituelen.

Ook die van ons, destijds? Ik neem ze een keer mee, die jongsters hier bij de schouwburg. Op naar de jaren zeventig! Sommige van onze vrienden trekken naar de King, de dancing in de Wollestraat. Naar Norbert’s Hey-club, och ja, die ook. Of naar Damme, de Cliff of den El Torro.
Maar met je eigen makkers ben je veelal te vinden op een braaf bal van de KSA, de Scouts of Ă©Ă©n of andere studentenclub. Veelal in ’t Schuttershof op Sint-Kruis, de sportzaal van de Groene Poorte of de Oberbayernzaal van het Boudewijnpark. Het Jagershof op Sint-Andries kan ook. Een enkele keer belanden we in de Sint-Elooi op Sint-Kruis of in de Kelk, daar gaat het er doorgaans iets alternatiever aan toe. Disco Timewind, onder meer.

Het hoe en wat op een studentenbal? Voor de muziek zorgt steevast ‘den disco’ van dienst, Brygensis of Apache of het legendarische Studio Barcka. De discojongens – nooit meisjes achter de draaitafels – volgen een vast muziekstramien. Een paar stevige up-tempo nummers en dan een tango of een scottisch.

Met dan de onmisbare La Bamba ofte de ‘kuskesdans‘. Even duiden? Met z’n allen in een wijde kring, ietwat onhandig schouder aan schouder rondjes draaien. Stilletjes hopend dat bij de groep midden de kring dat ene meiske jou aanwijst. Gaat ze jou voorbij? Of heb je chance? Waarna drie zoentjes volgen. Zedige kusjes, veelal, maar het kan ook iets inniger.

Waarna gegarandeerd ‘nen slow’. ‘Nights in white satin’ of Peter Maffay met zijn ‘Du’, iets van dat kaliber. ‘t Moment om mekaar nen keer ferm dicht te pakken. En ja hoor, dan weer van vooraf aan met een steviger dansdeun. Dat is het en we amuseren ons. En houden er, als ’t mee zit, vroeg of laat een lief aan over, daarrond draait het eigenlijk allemaal.
VoilĂ , kindekens, zo namen we jullie mee naar onze schone jeugdtijd! Da’s wat anders dan jullie zot gedigitaliseerde bestaan, hĂ©!
Ewel, oudjes, luister eens even. Had iemand het in jullie tijd over ’t jong zijn van een halve eeuw eerder, dan ging dat over 
 jullie grootvaders jaren twintig! De prehistorie, toch? De seventies, die zijn vandaag ook vijftig jaar geleden! Jullie vertelling, wat denk je? En zeg een keer, die ‘kusjesdans’ van toen en het Tinder van vandaag, het verschil? Iedere tijd zijn zottigheid?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren | 6 Comments

Brugge en de president

’t Is nog tussen donkeren en klaren, woensdagochtend. Op de radio diept Vivaldi zijn schoonste viooltje op om mij op te vrolijken en intussen dampt mijn thee uitnodigend. Het nieuws komt er aan. Nieuws van over de oceaan. Mensen in een ver land kozen een nieuwe leider. En inmiddels kennen ze zijn naam. Zo vroeg op de dag ben ik doorgaans weinig spraakzaam, dus het valt amper op dat ik stil word van wat ik hoor.
Kwam ooit een president uit dat land hier in Brugge langs? Neen, en in de eerstkomende jaren mag dat alvast zo blijven. En wat met de verzamelaar? Een affiche in zijn collectie die verwijst naar presidenten? Dat vergt even zoeken, maar ja dus. Dik veertig jaar geleden was er die tentoonstelling in de Bank Brussel Lambert. Toen huisde die nog in een pand op de Markt, vandaag haal je daar spullen in ’t Kruidvat.

Nog eens twintig jaar eerder, in de herfst van 1963, werd in Dallas, Texas, John Fidzgerald Kennedy van het leven beroofd door een gek met een geweer. Twee jaar eerder was de jonge politicus door zijn landgenoten verkozen tot president. Na die aanslag zou de schokgolf die door zijn land en de wereld ging nog lang, heel lang nazinderen.
Dat maakt het aannemelijk dat twee decennia later iemand het plan opvatte om een tentoonstelling op te zetten. Een tentoonstelling over Joseph en Rose Kennedy en hun familie. In de jaren zestig verloren zij niet enkel hun zoon John. Vijf jaar na hem werd ook zijn jongere broer Robert vermoord. Robert, ook hij droomde van het presidentschap. Dat land, zijn politiek, zijn wapengekte, in de Kennedy-saga kwam het allemaal samen. En vandaar dus, bij dat tragische jubileum, die tentoonstelling in het onthaalcentrum van de Brugse BBL.

Het initiatief stond op naam van de ‘President John F. Kennedy Foundation Europe’ en de schouders waarop die vereniging rustte, waren die van het Brugse echtpaar Eddy Neyts en Laurette Borny. Als jonge knaap raakte Eddy in de ban van het Kennedy-verhaal. De verzameling die hij daarrond opbouwde vormde de kern van de tentoonstelling. Die Kennedy-stichting met de plechtstatige naam werd overigens pas het jaar voor de expositie door hem in ’t leven geroepen. Wat het vermoeden kan oproepen, dat het initiatief stoelde op een weinig relevant eenmansproject. Maar dat is dan wel zonder Eddy’s connecties gerekend.

– foto Beeldbank Brugge –

Want wie daagde op, daar in de BBL? Kathleen Kennedy, oudste dochter van Robert, kwam van ginderachter overgevlogen om in Brugge het lint door te knippen bij de opening van ’20 jaar na Dallas’.
En blijkbaar was Eddy Neyts vooraf grondig in de weer met lobbywerk want aan de opening van ‘zijn’ expositie ging een academische zitting in het Provinciaal Hof vooraf. Met vooraan op de eerste rij, naast de Kennedy-dochter en het echtpaar Neyts, onderwijsminister DaniĂ«l Coens en een handvol andere toendertijd prominente figuren. De opbrengst van de expositie – ruim 100.000 Belgische Frank was toen een niet onaardig bedrag – werd overgemaakt aan het toenmalige Brugse ‘Home voor daklozen’.
De expositie in dat bankfiliaal ligt inmiddels vier decennia achter ons. De in het collectieve geheugen gegrifte moord op John F. Kennedy alweer zestig jaar. Na hem passeerden elf presidenten de revue. Enkelen verlegden stenen in de rivier die geschiedenis heet. Sommigen raapten een steen die hun land en de mensheid vooruithielp. Anderen namen het minder nauw met het kiezen van stenen.
Voorzichtig sijpelt nevelig daglicht de keuken in. De radio vertelt verder over wat gaande is, ginder in dat land. En ik denk aan woorden van John F. Kennedy, woorden die hem overleefden.
Neen, die Kennedy was geen heilige. Stond als president aan de wieg van wat de desastreuze Vietnam-oorlog zou worden. En of heiligen hoog oplopen met Kennedy’s – volgens sommigen megalomane – plan om mensen naar de maan te sturen?
Maar wat hij zijn landgenoten op het hart drukte als pas verkozen president …
“Ask not what your country can do for you … ask what you can do for your country!”
Straks geeft weer iemand zo’n inhuldigingstoespraak. Het is wachten op Ă©Ă©n woord dat zelfs maar in de schaduw komt van wat toen werd uitgesproken.
En al klinken ze redelijk melig, we horen ze te koesteren, die woorden. In dat land aan de overkant, maar evengoed elders op deze aardbol. En hier bij ons.
In mijn tuin wijkt traagjes de ochtendnevel, de kalende berk kijkt reikhalzend uit naar een nog weifelende zon. De opmaat voor een milde herfstdag.

Posted in Het Brugge van toen, Over de wereld | 4 Comments

Aan Freek De Jonge … over Halloween en Allerheiligen

Mijn beste Freek,
“Er is leven, er is leven na de dood!”, uiteraard herinneren wij ons de schalkse leute van jouw meezinger op de radio van alweer behoorlijk lang geleden. Het idee en de melodie voor het niemendalletje leende je van Bob Dylan. ’t Was in tijden waarin Dylan het Licht had gezien, weet je nog? Maar van de doorleefde ernst waarmee de herboren christen elke lettergreep mompelde van zijn “Death is not the end” bleef bij jou niks overeind. Het was lachen geblazen met je absurde suggesties om het leven drastisch in te korten, omdat er toch nog wat volgt na dit aardse bestaan. Je blijde boodschap “Er is leven na de dood!” liet je vlotjes rijmen op “Rij dus rustig door oranje en geef extra gas bij rood” en we zongen met z’n allen mee. Zingend over de dood, vierden we het leven. Wat is het tegengestelde van ‘levenslied’?

En omdat je als Nederlandse grapjas ook in onze contreien voet aan de grond had, bedacht je voor je avonden hier te lande een versie doorspekt met Vlaamse toestanden. Niemand hoefde Freek De Jonge podiumtrucjes te leren, die had je al onder de knie sinds Neerlands Hoop, je legendarische bondgenootschap met Bram Vermeulen.
Maar luchtig omgaan met de eindigheid van het bestaan, Freek, je was niet de eerste en al helemaal niet de laatste om daarmee uit te pakken.
Want kijk, tegen de gevel van een huis verderop in onze straat hangt sinds een paar dagen een buitenmaats doodshoofd midden een zwart spinnenweb. Komt misschien uit Ă©Ă©n of ander griezelkasteel, maar Bol.com lijkt mij waarschijnlijker. En in een voortuin om de hoek liggen uitgeholde pompoenen met paarse lampjes erin, iemand vergat het snoer naar de batterij die verderop ligt, te camoufleren. Na zonsondergang rinkelt mijn voordeurbel. Ik maak open en kinderen uit de buurt, vermomd als spoken en heksen, roepen wat onbeholpen “Trick or treat!” Ze bedanken blij gezind, graaien gulzig in de zak met snoepgoed die ik hen toestop en Ăłp naar de buren!

Ach, Halloween, bedenk ik, door hebberige commerçanten geïmporteerd uit Amerika om de kas te spijzen! Maar ik verricht een weinig zoekwerk naar dat Amerikaans verhaal en blijkbaar zit de vork aan een net iets langere steel.
Halloween, het woord zou een verbastering zijn van ‘All Hallow’s Eve’ ofte Allerheiligenavond. De echte Halloween-adept hoort dus enkel diĂ© avond bij ons aan te bellen. Zo deden ze ’t lang geleden in Amerika. Maar jij en ik weten, dat land aan de overkant is geworden wat het werd door migranten die in de negentiende eeuw vanuit het oude Europa de plas overstaken. Die lui namen allerhande oude gebruiken met zich mee. En wat verscheepten Schotse en Ierse nieuwkomers naar de Nieuwe Wereld? De griezeltraditie rond All Hallow’s Eve!
De vermomde kinderen die zopas bij mij aanbelden, ze legden een lange weg af, vanuit Ierland of Schotland, doorheen Amerika en helemaal naar hier, naar mijn voordeur!

Allerheiligen, Halloween, Allerzielen 
 noem ze in Ă©Ă©n adem en je voelt hoe dat wringt. Maar toch, het volkse en het religieuze, het devote en het profane, ze zijn zee en strand. Elkaars tegenpool, maar ze kunnen niet zonder mekaar. Want gaan we met Pasen, de verrijzenis van de Heer, niet op zoek naar chocolade eieren en zingen we met Kerst, de geboorte van de Verlosser, rond een spar niet dat liedje over een dennenboom? Dat soort dingen nemen we niet zo nauw en daar is niks mis mee.
Nog zo eentje, op Allerheiligen herdenken we onze overledenen, maar eigenlijk hoort dat de dag erna, op Allerzielen.
We dwalen af, Freek. Zoals Halloween ruim de tijd nam om weer bij ons terug te keren, zo nemen ook vertellingen wel eens een omweg. Zoals dit verhaal van wal stak met dat absurde lied van jou, om dan in een wijde boog langs Halloween, neer te strijken bij het gedenken van onze geliefden met Allerheiligen, pardon, Allerzielen.

Maar laten we redelijk blijven, het lijkt me weinig gepast om in deze zwijgzame dagen de lezer achter te laten met alleen dat onnozele lied van jou. Weet je wat, we hadden het daarnet over Bram. De betreurde, veel te jong vertrokken Bram Vermeulen, jouw compagnon de route van vele jaren. Bram, de meer contemplatieve van Neerlands Hoop, jullie tweespan. Laten we met zijn woorden de lezer uitwuiven, Freek, daar kan je vast wel in komen. Simpele woorden over wat er echt toe doet, je weet welk lied ik bedoel.
‘Testament’ noemde Bram het. En of er leven is na de dood, dat laten we hier even in het midden.
“En als ik dood ga, huil maar niet,
ik ben niet echt dood moet je weten.
‘t Is het verlangen dat ik achterliet,
dood ben ik pas als jij me bent vergeten 
”

Het lied van Bram vind je hier … www.youtube.com/watch?v=JLwkuCpT4Mo

Posted in Het Brugge van nu, Over welzijn en gezondheid, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 2 Comments

De zomer van Jan Guilini

Allemaal tekenen ze present. In de hallen onder ’t belfort pakken alle Brugse sportverenigingen uit met een ruim bemeten stand, overladen met medailles, bekers en ingekaderde pronkstukken. Een resem sportverenigingen, van ‘Turnafdeling Socialistische Jeugd’ tot de weledele ‘Handbooggilde Sint-Sebastiaan’. Naast ‘Football Club Brugeois’ tref je er ook ‘Cercle Sportif Brugeois’ en ‘Brugsche Velosport’. De ‘Lawn Tennis & Hockey Club’ schouder aan schouder met de ‘Rashondenclub Sint-Michiels’.

– foto beeldbank Brugge –

De ’Koninklijke Brugsche Zwem- en reddingskring’ die thuis is in het recent gebouwde binnenzwembad op Kristus Koning, is het aan zichzelf verplicht om erbij te zijn. Want de tentoonstelling biedt de bezoeker een handvol lucratieve nevenactiviteiten ten gunste van ‘Het Zwemuurtje’, gratis zwembeurten als ‘liefdadigheidswerk ten voordele van wezen, blinden, doofstommen en schipperskinderen’.
Zo kan je midden de expositieruimte je centen kwijt in ‘een drank- en dansgelegenheid met flinke jazzmuziek en allerhande aantrekkelijkheden’. Hoofdprijs van de tombola is ‘een koers dames- of heerenfiets van het zeer gunstig gekende rijwielfabrikaat Het Belfort’.

Redenen te over om uit te pakken met een affiche met enige vitaliteit in haar campagnebeeld. Op de voorgrond een adonis met ontbloot bovenlijf, een zedig doek om zijn midden. Wil hij imponeren met zijn zopas gewonnen beker of met zijn sixpack? Hoe dan ook gaat zijn aandacht minder uit naar de toeschouwer dan naar de redelijk androgyne boogschuttersfiguur op de achtergrond. Cupido?
In de rechterbovenhoek lezen we de naam van de ontwerper. Merkwaardig, niet meer dan twee affiches zijn ons bekend met daarop ‘A. Goethals Van Reck’.  De ene is deze omtrent de tentoonstelling. De andere kondigt de Brugse handelsbeurs van datzelfde jaar 1934 aan. Over die jaarbeurs lees je iets in een Brugse gazet. Zwart op min of meer vergeeld wit staan daar de volgende verrassende woorden 


“In Brugge stichten twee getalenteerde kunstenaars, A. Goethals en A. Van Reck, samen een kunststudio. Op de jaarbeurs tonen ze enkele van hun creaties op hun smaakvol ingerichte stand (
) Goethals en Van Reck ontwerpen bijzonder originele kunstaffiches.”
Verdorie, ‘A. Goethals Van Reck’ is geen naam! Het zijn er twee, Albert Goethals en Armand Van Reck! Een verrassend verbond tussen de vakkundige maar behoedzame Bruggeling Albert Goethals en de zowel in leeftijd als op artistiek vlak jongere Blankenbergse schilder Armand Van Reck. Twee creatievelingen, Ă©Ă©n merknaam. Lennon & McCartney, maar dan in het Brugge van de jaren dertig. Hun samenwerking duurde de tijd van een paar affiches.
De art-deco-flair van beide ontwerpen biedt weinig twijfel. Albert Goethals, de brave man, kwam hier niet aan te pas. Des te meer de stoutmoedige hand van Armand Van Reck. Met kloek resultaat, al laat hij zich betrappen op een klein foutje. Op de sportaffiche kwam het trema in het woord ‘trofeĂ«en’ op de verkeerde, tweede letter ‘e’ terecht in plaats van op de derde. Maar hij koos een gedurfd eigentijds lettertype, dus we vergeven hem graag dat ene uitschuivertje.

Voor de bezoekers van de expositie maakt het niks uit. Wie lid is van Ă©Ă©n van de sportclubs wil erbij zijn wanneer het lint wordt doorgeknipt. Niet in het minst de Brugse zwemclub. Voorop stappen, toegejuicht door de omstaanders, kampioen Jan Guilini en zijn Aline, ze trouwden vorig jaar. Het leven kan simpel schoon zijn, bedenkt Jan.

– foto beeldbank Brugge –

Dat binnen een handvol zomers, amper twintig jaar na de eerste wereldbrand, weer Duitse soldaten door de straten van de stad zullen marcheren, dat kan vandaag niemand vermoeden. En al helemaal niet dat na die gruweljaren het zwembad de naam van kampioen Jan Guilini zal krijgen. En neen, niet om zijn kampioenstitels. Wel om de heldhaftige rol die hij in de oorlog zal vervullen als verzetsheld. Een rol die hem noodlottig wordt, op 22 mei 1944, tien jaar na de tentoonstelling in de stadshallen.
In dat voorjaar van ’44 nadert de oorlog zijn einde, maar een paar weken voor D-day wordt de koene zwemmer, eenendertig jaar jong en vader van drie kleine spruiten, in de Duitse Brandenburg-Görden-gevangenis door zijn Nazi-beulen van het leven beroofd. Onthoofd.

Maar vanmiddag, ’t is een aangename zomerdag in 1934, strooit de beiaard zijn vrolijke deuntjes over de daken van de stad. En aan zijn torenvoeten loopt volk in en uit bij een al even vrolijke tentoonstelling over sporttrofeeĂ«n. Onder hen ook Jan Guilini en zijn vrouwtje, de toekomst lacht hen toe. Ge hebt gelijk, Jan, het eenvoudige leven, hoe schoon kan het zijn!

Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog, Van sport in 't algemeen | 9 Comments

Suske en Wiske, ‘De mondige Memling’

“Ha, Bruggelingen!” In haar wat korrelige stem herken ik een licht West-Vlaamse tongval. Een mens staat van minder aan de grond genageld. Verwonderd omdat zij het Brugs herkent waarin mijn wederhelft en ik, dwalend langs de kunstwerken in de grote zaal van Louvre Lens, zonet een paar woorden wisselen? Was het dat maar!
Nu dit verhaal u hier wordt toevertrouwd, zit u stevig in uw stoel of zetel? Deze jongen mag het hopen, want hij gelooft zelf amper dat hij hier doodgemoedereerd wordt aangesproken door een geschilderd portret! Een vrouw op een schilderij! Ze spreekt!

Totale verwarring, heel even. Kijk links van mij, rechts. Niemand heeft iets gemerkt of gehoord. Een paar stappen van mij vandaan buigt mijn vrouw zich naar het tekstbordje onder een vitrine met een gotisch beeld. En zet rustig haar weg door het museum verder, heeft niks in het oog. Of ik droom? Neen, we zijn hier gewoon midden de zaal die de naam ‘Galerie des temps’ kreeg, een paar duizend jaar kunstgeschiedenis in Ă©Ă©n breedvoerige ruimte bijeen gebracht. Het is de trip vanuit Brugge naar het Noord-Franse Lens meer dan waard.
En op deze plek sta ik dus oog in oog met ‘Portrait d’une femme ĂągĂ©e’, ofte het portret van een oudere dame, een paneel van Hans Memling. En dat schilderij, het spreekt mij aan! Het lijkt iets voor een album van Suske en Wiske. Met zo’n alliteratie in de titel, ‘De mondige Memling’ of zo. Maar neen, dit is hier en nu en het is echt. Had ik het van horen zeggen, ‘k geloofde er niks van.

Zonet wijs ik mijn eega er nog op, kijk, da’s van Memling, onze Brugse grootmeester! Waarna mijn gezellin op nuchtere toon vraagt of ik met evenveel ontzag over dit kleinood zou spreken als het van een anonieme schilder was. Daar sta je dan, als vermeend kenner. En of die middeleeuwers altijd zo beteuterd keken, schampert ze. Het portret doet haar denken aan het kadertje van destijds bij mijn grootmoeder boven de schouw. Ze weet dat ik het zo voor mij zie, het sjofel geklede jongentje dat met droeve blik voor zich uit staart. En op zijn wang parelt een traan. Schildersmartlap. Maar ze heeft een punt, dit is geen vrolijk portret.

… verscholen
midden een huizenblok.

Maar inmiddels wandelt mijn vrouw rustig verder langs de indrukwekkende tijdslijn die dit plaatselijke Louvre uittekende met unieke kunst uit het moederhuis in Parijs. En sta ik hier perplex te luisteren naar deze ‘femme ĂągĂ©e’.

Want ze zegt nog iets. Stelt mij een vraag. Hoe dat zit met het nieuwe museum dat we bij ons in Brugge aan het bouwen zijn. Een conversatie met een schilderij, waar ben ik beland! Ik zet mijn laatste twijfel opzij en beslis toch maar te antwoorden. Dat het nu snel vooruit gaat met ‘Brusk’, zegt ik, de nieuwbouw die binnen een jaar of wat zal aansluiten op het Groeningemuseum. Al valt dat imposante bouwproject amper op voor wie in de buurt passeert, het gros van de werf ligt verscholen midden een stratenblok.

Even zwijgt ze, de mevrouw op het paneeltje. Dit was het? Maar neen, het schilderij is nog niet uitgepraat. Dat alweer heel wat jaren voorbijgingen sinds ze laatst in Brugge was, vertelt de vrouw.  Ze herinnert zich ‘Les Primitifs Flamands Ă  Bruges’, de prestigieuze tentoonstelling in 1902.

En een paar decennia later, in de zomer van 1939, keerde ze nog een keer terug. ’t Was bij de vijfhonderdste verjaardag van Memling dat een eerste keer een expositie doorging met uitsluitend werken van zijn hand, vertelt ze met woorden waarin onmiskenbaar heimwee doorschemert. Heimwee naar de dagen waarin de meester haar portretteerde? Heimwee naar Brugge? Ik vraag het maar beter niet. Trouwens, de etiquette tegenover sprekende schilderijen, hoe zit het daarmee?
Die keer in ’39, vervolgt ze, kwam een zwart-wit foto van haar portret in de cataloog. In dat boek werd haar portret vermeld als deel van een tweeluik waarvan het andere paneel een Madonna met kind voorstelde. Waarom zucht ze?
’t Waren de schoonste jaren van haar leven, weet ze nog, toen haar man aan de jonge schilder Hans Memling opdracht gaf om hen allebei te vereeuwigen.. Zij aan zij in hetzelfde decor, een dubbelportret.

Ik raap nog een keer mijn moed bijeen en stel de vraag die er, naar ik meen, toe doet. Wat is er geworden van het portret van haar echtgenoot? Wel, die vergissing in 1939 was een eenmalige uitschuiver. Haar man is veilig en wel in een museum in Berlijn, weet ze, ze verzorgen hem daar goed. We zien mekaar alleen maar hoogst zelden bij een uitwisseling voor een tentoonstelling of zo. De laatste keer was trouwens bij jullie in Brugge. Op die tentoonstelling ‘Memling en het portret’, da’s ook weeral bijna twintig jaar geleden!

Jammer dat jullie je oude dag niet samen kunnen doormaken, probeer ik voorzichtig. Ze antwoordt niet. Is het voorbij, dit magische moment? Heb ik haar gekwetst? Maar dan herpakt zij zich. Weet je wat, zegt ze, dat nieuw museum waar jullie aan bezig zijn, daar gaan straks vooral tijdelijke exposities door, niet? Wees wijs, gun vooral ruimte aan jonge creatievelingen, dat deden wij in onze tijd ook. Maar mochten jullie toch ooit nog een keer iets aanvatten met oude kunst, weet je wat schoon zou zijn? Mochten mijn man en ikzelf mekaar daar nog een keer kunnen weerzien.
Je mist hem heel erg, hé, waag ik. Het schilderij hult zich in stilzwijgen.

Mijn levensgezel komt naast mij. Kijkt mij bezorgd aan. Waar blijf je zo lang, vraagt ze, is er iets? Neen hoor, neen, ik kom eraan.
In ’t weggaan kijk ik nog eenmaal om naar het paneel. Lees nog een keer het informatiebordje. ‘Portrait d’une femme ĂągĂ©e’ staat er. Op het schilderij, een niet meer zo jonge vrouw. Zowat onze leeftijd? Ze lijkt voor zich uit te staren, onbestemd, maar ik weet beter. Wanneer ik bij haar wegga 
 Maar neen, ‘k heb te veel verbeelding. Dat van die traan op haar wang, dat kan niet. ’t Is hier tenslotte geen avontuur van Suske en Wiske, hĂ©!
Dat gesprek van daarnet?

Posted in Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 9 Comments

De ‘Groote Tombola’? Win een huis … of twee!

Afgeladen vol, zo laat de provincieraadzaal zich die avond omschrijven. Een zaal vol goesting en daarvan heeft Wim Opbrouck er misschien nog het meest van al. Zoals verwacht toont de gastheer zich van zijn speelse, Opbrouckse kant. De officiĂ«le opening van het ‘Hof der Dingen’ is dan ook zo’n beetje zijn avond. Die van hem en van iedereen die hem in de voorbije maanden een voorwerp toevertrouwde waaraan een verhaal vast zit, een West-Vlaams verhaal.

Die inzameling resulteert in een rariteitenkabinet waarin de meest onvermoede spullen vertellen over onze provincie. Dat gaat van de bokshandschoenen van Delfine Persoon over de megafoon van stoetenbouwer Tony Willems tot de bemodderde laarzen van een boerin die ook halftijds als verpleegster in ’t beroepsleven staat.
Doorheen weinig gebouwen die een restauratiecampagne over zich heen kregen waait zo’n verfrissende wind als hier, door dit Provinciaal Hof op de Brugse markt. En nu iedereen er vrijelijk af en aan loopt, noopt de plek tot een opgewekte dit-huis-is-van-ons-stemming. Wellicht zo kwam Wim Opbrouck op het idee om hier zijn en ons ‘Hof der Dingen’ onder te brengen. Maar in de voorbije maanden kwamen meer mensen met verrassende hebbedingen aanzetten dan Wim kwijt kon in zijn expositie. De curator stond voor verscheurende keuzes. Wie weet, wat vandaag niet aan bod komt, diept hij misschien later nog op.
Trouwens, zopas kwam een affiche in mijn archief terecht die zich thuis zou voelen in Wims ‘Hof der Dingen’. Een affiche met een door en door West-Vlaams karakter. Herinnert de lezer zich, van een paar weken geleden, ons relaas over een concert in het Brugge van de jaren twintig? Een avond ten voordele van een hersteloord voor tuberculose-patiĂ«nten dat ze bouwden in Sijsele.

Welnu, voor dat Sanatorium Elisabeth gingen naast die muziekavond wel meer benefietacties door. De ‘Groote tombola’ was daarbij met voorsprong het meest in het oog springende steunproject.
De ‘Groote Tombola’, in de hele provincie werd de bevolking opgetrommeld om deel te nemen aan dat loterijspel. ‘Daar hier in de stad vele personen nog niet in de gelegenheid geweest zijn, zich lotten aan te schaffen, zoo komt het comiteit een groep juffrouwen aan te stellen die zich bereidwillig gelasten de loten bij al de inwoners van Brugge aan te bieden’, meldde het Burgerwelzijn.

EĂ©n frank voor een lot, de modale burger kon zich daarmee verzoenen. Daarmee en met prijzen, samen goed voor zomaar eventjes 150.000 frank. Dat is welgeteld 3.750 euro. Vandaag geen schokkend bedrag, maar in de jaren twintig ronduit een fortuin. In het Provinciaal Hof werd alles tentoongesteld wat te winnen was. Alles, behalve de twee hoofdprijzen. Al waren het vooral die twee die van zich lieten spreken. Of wat dacht u van, dixit de affiche, “een schoon burgershuis te Yper” of ook “eene villa te Knocke aan zee”?
In Knokke, het oord dat zich schoorvoetend ontpopte tot het mondaine vakantieoord dat het ooit zou worden, kon je een gloednieuw huis verwerven. Of een aardig optrekje in het na de oorlog als een feniks uit zijn as herrezen Ieper. Het nieuwerwetse Knokke en het herboren Ieper, het West-Vlaanderen van toen ten voeten uit.

Waarde lezer, u weet van onze nieuwsgierigheid op zo’n keren. Over welke huizen gaat het? En zijn ze er nog, vandaag? En ja hoor, het lukt om ze te vinden. Althans, met een bereidwillig helpende hand vanuit het plaatselijk stadsarchief kwamen we het pand in Ieper op het spoor. In de Lange Torhoutstraat staat het tot vandaag fier overeind als huisnummer 10, in de kenmerkende gele baksteen van de naoorlogse heropbouw.

De woonst in Knokke verging het minder gunstig. In de destijds pas aangelegde Paul Parmentierlaan was het Ă©Ă©n van de eerste bouwwerken. En tot voor een aantal jaren stond ‘ons’ huis er nog. We traceerden een niet eens zo oude foto waarop we het herkennen van op de affiche. Maar het is niet meer. Wat had u verwacht?

Anno 2024 is de Paul Parmentierlaan een aaneenschakeling van karakterloze flatgebouwen. Nog niet zo heel lang geleden veegden die misbouwsels ons Villa Louis, zo heette ze, genadeloos van de kaart. Onze provincie en haar kuststeden 
 zucht.

De Paul Parmentierlaan, anno 2024 …

Maar er is ook veel schoons te zien in onze contreien. In het ‘Hof der Dingen’, bijvoorbeeld, waar Wim Opbrouck ons fijntjes wijst op het bijzondere van het alledaagse. Mijn tombola-affiche van bijna honderd jaar geleden, Wim, misschien had die er ook een plaatsje verdiend.
Maar … ik weet nĂłg iets beter.

We konden nog niet achterhalen wie destijds die huizen won. Werk aan de winkel! Doch wacht, stel je voor dat ze nooit werden toegewezen! Een tombola met nooit gewonnen hoofdprijzen, zou het kunnen? Die ondeugende bedenking voert mij terug naar een heel ander soort tombola, een loting uit mijn kindertijd. Weet je nog, Wim, Domus Dei?
Op school werden we er elk jaar weer mee opgezadeld, met de lotjes van Domus Dei. Een loterij ten voordele van kerkenbouw en dat soort projecten, zeg maar een bisschoppelijk gokspel. Elk godvruchtig huishouden werd verondersteld een paar lotjes aan te schaffen. En elke keer was de hoofdprijs een auto, het toenmalige summum van luxe. Dat we keer op keer lacherig deden over het hardnekkige gerucht dat die auto, in mijn herinnering was het altijd een Mercedes, nooit door iemand werd gewonnen, dat hoorde gewoon bij Domus Dei.

Allez Wim, zeg nu zelf, een lotje van Domus Dei, portret van de volkse goedgelovigheid van weleer, dat mag toch Ăšcht niet ontbreken in je collectie? Vergeet die knaap met zijn affiche, Wim, ga voor Domus Dei!
Hierbij, waarde lezer, een oproep. Diept u uit een zolderse lade zo’n kleinood op, aarzel niet. Breng het naar Wim, met mijn groeten. Een lotje van Domus Dei, het wordt de ultieme blikvanger in het ‘Hof der dingen’. Met ernaast, onverstoord op een hooghartige sokkel, de Mercedes die nimmer iemand won.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren | 5 Comments

Zondag 13 oktober … Help, ik ben verkozen!

Liet Willy Lustenhouwer ooit in zijn politieke kaarten kijken? Babbelde de godfather der Brugse grapjassen bij zijn conferences in de stadsschouwburg doorgaans niet gezwind met een weide bocht om het bestuurlijke wereldje heen?
Niemand nam het hem kwalijk, ’t was lachen geblazen met eigen lokale geplogenheden en de volkse typetjes waar Lustenhouwer in grossierde. Dat mochten we een tijdje geleden nog vaststellen toen zijn erfopvolger, de Mugge van Brugge, in diezelfde schouwburg uitpakte met een lang niet onaardige hommage aan Willy Lustenhouwer. Kleurrijke personages passeerden de revue, maar politiek Brugge mocht op zijn twee oren slapen.

’t Was dan ook redelijk verschieten toen vorige week ineens die affiche opdook. Ze leek echt wel hĂ©Ă©l goed op andere affiches waar je vandaag niet naast kijkt. ’t Zal toch niet waar zijn, zeker, de Mugge van Brugge staat op een lijst? Het was niet waar. Al had de Mugge, de sloeber, ons wel liggen, heel even. Laat maar, Mugge, ook zonder jou werkt het bestuurswereldje ons meer dan een keer op de lachspieren!
Brugge is overigens, als ’t op absurde of satirische politieke bokkensprongen aankomt, niet aan zijn proefstuk toe. Sommige verkiezingsjaren kabbelen rustig voorbij, maar andere zijn rijkelijk voorzien van markante initiatieven. In onze collectie op zoek naar affiches die zich dat herinneren, diepen we een archiefdoos op met daarop het jaartal 1994.

… leek echt wel hĂ©Ă©l goed
op andere affiches …

Ook bij die gemeenteraadsverkiezingen verslikte je brievenbus zich in de papieren beloftes van alle gevestigde partijen. Met hun namen van weleer, kent u ze nog? CD&V was nog CVP, Vooruit heette SP en Open VLD nog kortweg VLD. Het Belang was nog Blok en het wel heel Oost-Europees klinkende Agalev stond voor Groen. En N-VA ging nog door ’t leven als Volksunie. Maar ’t was mij anderzijds het verkiezingsjaartje wel. Want de kiezer kon zich die herfst een heleboel andere keuzes veroorloven!
Er kon bijvoorbeeld gestemd worden op ‘Paix’. Jan Keirse stond moederziel alleen op zijn lijst, wat alvast een voorkeurstem overbodig maakte. Menslievende tijden waren het, want naast een partij met zo’n vredig imago, vond je negen Bruggelingen onder de aardige partijnaam ‘Liefde’.

Namen als die van de destijds in Brugge alom gekende Bernard Muylle. Een andere Muylle, Yves, pakte dan weer uit met ‘Bof’, aanvankelijk bedoeld als nieuwe partij die als ’t erop aan kwam toch maar mooi beschutting zocht onder de vleugels van de liberalen. Bij ‘Bof’ vond je ook marathonloper Peter Daenens. En de slogan ‘Brugge pleegt zelfmoord‘, kwestie van ’t een beetje vrolijk te houden.

Er was de NWP of Natuurwetpartij, een eerder bescheiden initiatief met vijf kandidaten waarvan er eentje goed was voor vier voorkeurstemmen. Wat niet volstond om verkozen te raken.
Jeugdig volk of wie zich jong voelde kon terecht bij jongerenpartij ‘Robin Hood’ die met “’t Is den Hood die ’t doet!” de prijs van grappigste slogan verdiende.

En je kon niet om ‘Rossem’ heen, in die dagen in heel Vlaanderen beroemd en berucht om hun boegbeeld Jean-Pierre Van Rossem. Hier bij ons stak graficus Mark Ampe zijn nek uit als lijsttrekker, maar ook Marie Jean Vandecaesbeek deed mee. Marie wie? Kwam ze op de lijst als ‘Loetje van de Schoare’, haalde ze wellicht meer stemmen. Loetje stond niet alleen achter de toog van haar cafĂ© aan de Coupure, maar in de loop der jaren ook een paar keer op een lijst. De ene keer van de ene partij, een volgende verkiezing weer van een andere. Dus ook een keer bij Rossem. Dat gaat zo wanneer je, gelijk Loetje, iedereen graag ziet. Dat jaar ging het Brugse ‘Rossem’ ongevraagd over de tong wanneer aan ’t licht kwam dat een jongedame op hun lijst nog minderjarig bleek. En al helemaal wanneer een andere dame tot haar niet geringe verbazing haar eigen naam op de lijst vond 
 zonder van iets te weten. En neen, zo hoort het niet.

Om in een geest van levenswijsheid af te sluiten was 1994 ook het jaar waarin je kon stemmen voor ‘WOW’. Dat letterwoord stond voor ‘Waardig Ouder Worden’. Heel even leek dat initiatief met aandacht voor de oudere burger landelijk een schone toekomst tegemoet te gaan, maar het mocht niet zijn. Gebrek aan verjonging, misschien?
Het jaar 1994 ging voorbij en zo ook de verkiezingen van oktober. Patrick Moenaert werd burgemeester, een eerste keer, en Brugge bleef de brave stad die het altijd al was.

We zijn dertig jaar en vijf gemeenteraadsverkiezingen verder. Er komen weer een paar kleine partijtjes op, maar lang niet zoveel als toen. En wie het vreest kunnen we gerust stellen, de Mugge van Brugge is dus niet ùcht kandidaat-burgemeester. ’t Was maar om te lachen, dat van die affiche.
’t Zou nochtans niet de eerste keer zijn dat een podiummens in de politiek gaat. In het land van de cowboys bracht acterende cowboy Ronald Reagan het zelfs helemaal tot president en vandaag hebben ze er Oekraïne ook zo eentje. Maar een regelrechte comedian? Er komt ons niet meteen iemand voor de geest. En neen, Trump telt niet mee.

’t Was maar om te lachen, die affiche.

Mijn waarde Mugge van Brugge, we kijken uit naar je eindejaarsconference waarmee je straks uitpakt in het concertgebouw. Vier daar maar lustig de politieke teugels als kluchtenverteller. Maar onthoud dat je idool, Willy Lustenhouwer, zich verre van verkiezingen hield. ‘k Wed, als iemand hem vroeg op wie hij stemde, dan was het antwoord “Vo de goeie, hĂ©!”.
Laat de politiek, Mugge, aan anderen die daar talent voor hebben. Want voor je ’t goed en wel beseft, zucht je ‘Help, ik ben verkozen!‘ Doe verder waar je goed in bent, het podium is van jou. Zelf hou ik mij ook daar ver vandaan, van ’t podium. Ver van politiek? Wees gerust. Al vermoed ik, mochten jij en ik toch ooit bij pot en pint tot de conclusie komen dat Brugge nood heeft aan een frisse politieke wind, dat we mekaar verstaan. ‘k Heb trouwens wel al een partijnaam in gedachten.
Wat dacht je van ‘De Goeie’?

De eindejaarsconference van de Mugge, op 2 januari ’25 in het Concertgebouw … achter deze link.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over toneel, Van Brugse politiek | 1 Comment

De bossen van Sijsele

Hou het stil voor de verzamelaar maar onder ons gezegd, soms hebben affiches gewoon iets weg van behangpapier. Affiches verbergen vaak meer dan ze laten zien en met behang is het net zo. Wat gaat schuil achter het verkleurd behangpapier in oude panden? NĂČg ouder behang! Papier dat zich mensen en hun doen en laten van lang geleden herinnert. Als muren konden spreken. Met affiches is het net zo. Ook zij verzwijgen soms meer dan ze aankondigen.
Zoals de affiche die ik een paar zondagen geleden op het boekenmarktje langs de Steenhouwersdijk, na een gezapige keuvel met de verkoper, voor een schappelijke prijs kon meenemen. Ze gaat over een concert ten voordele van ‘het sanatorium voor teringlijdende vrouwen te Sysseele’.

Het sobere tekstplakkaat belooft een ‘belangrijk concert’ op een dinsdag in februari maar naar het jaartal mogen we raden. Maar in de stadsbib hebben ze oude kranten en die vouw je thuis handig open op je digitale scherm. De aankondiging van het concert brengt ons, zo leert mij een Brugsch Handelsblad uit die dagen, naar een winteravond in het jaar 1927. En de opbrengst is dus bestemd voor het in opbouw zijnde sanatorium van Sijsele.
Zo’n sanatorium, dat is echt iets van die tijd, de eerste helft van vorige eeuw. Je zal maar tuberculose oplopen, tegen die levensbedreigende ziekte is nog geen afdoend geneesmiddel opgewassen. Je enige houvast is een soms maandenlange kuur in een sanatorium, waarbij schone lucht, gezonde voeding en rust voorop staan.
Midden de naaldbossen van Sijsele, in de dan nog zeer landelijke omgeving langs de steenweg naar Maldegem, bouwen ze zo’n sanatorium. Het is een initiatief van een bemiddeld echtpaar dat zijn zoon aan de ziekte verloor. Ze noemen het complex naar onze koningin, Elisabeth.
De bouw van het sanatorium heeft veel voeten in de aarde, overal in de provincie dragen initiatieven bij aan de financiële kant van het project. In de kerken van omliggende parochies worden de boeren vanop de preekstoel aangemaand om met paard en kar bouwmaterialen naar de werf aan te voeren van bij het nabijgelegen treinstation van Donk. Je hemel verdien je niet zomaar!

En in Brugge is er dus dat benefietconcert. De krant kondigt het aan als een initiatief van ‘Vrouwenadel’. Vrouwenadel? Een dameskransje uit adellijke middens? Neen, een gazet van een paar jaar eerder brengt klaarheid. “Er is te Brugge een bond ingericht voor katholieke vrouwen, met het doel de katholieke gedachte op godsdienstig, zedelijk en sociaal gebied meer en meer bij haar te doen doordringen. Meer waardigheid kan alleen nog de vrouw beschermen tegen dien stroom van ontzedelijking en al dat heidensche, hetwelk wij van dag tot dag meer zien toenemen. Het doel is verzedelijking, het middel is hooger ontwikkeling”.

En die hoognodige bond staat dus in voor het concert in het Sint-Lodewijkscollege. De affiche laat weten dat je die avond de feestzaal binnenkomt langs de poort in de Dweersstraat. Veel later zal die schoolpoort de aftocht van het college naar Sint-Andries overleven, als een relikwie van wat ooit was.

Wat krijg je voor de 4 frank die je neertelt voor een toegangskaartje? De komst van twee blijkbaar ronkende namen. Er is  Cecil Grey, kunstzangeres, en een twaalfjarig jongetje, een zekere Carlo Van Neste, die viool speelt.
De naam Cecil Grey, dat wordt even zoeken. Verraadt haar naam een Engelse achtergrond? Dat klaren we alvast niet uit. Een eerste vermelding van de sopraan die verbonden is met de Gents opera vinden we in een Franstalig blad van kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Ze wordt er “la toute charmante petite cantatrice” genoemd. Kort na de oorlog duikt haar naam weer op als “une toute jeune et gracile cantatrice” die imponeert met Mozarts aria van de Koningin van de Nacht. En het houdt niet op, want in het Brugsch Handelsblad van 1924 is ze “de lieflijke zangeres die wij in den laatsten tijd verscheidene malen hier ter stede zagen optreden”. Even klinkt een kritische dissonant in het Burgerwelzijn 
 “een dappere soprano, doch soms wat overspannen”.

Maar een paar dagen na het concert waarover onze affiche spreekt lezen we toch maar over “het fijn ontwikkeld talent der zangeres”. Lofzang, dus.
Helaas, helaas, wat de tijd doet met een mens. De wereld lijkt Cecil Grey voor altijd vergeten, van ‘la toute charmante petite cantatrice’ konden we niet Ă©Ă©n foto opdiepen.
En dan is het de beurt aan dat knaapje uit het Kortrijkse, met zijn viool, Carlo Van Neste is zijn naam. Een lichtjes ander verhaal. Vergeet het beeld van de timide schooljongen van twaalf die redelijk schoon muziek kan spelen. Later zou Carlo Van Neste uitgroeien tot Ă©Ă©n van de groten van zijn tijd.

Zijn internationale doorbraak komt er wanneer hij aantreedt als jong solist bij London Philharmonic Orchestra. Carlo krijgt naam als vooraanstaand docent, finalisten van de Koningin Elisabethwedstrijd gaan er prat op dat ze bij hem de stiel leerden en zijn kamerensemble ‘Trio Carlo Van Neste’ wordt een begrip in het wereldje.
Of zijn toehoorders in Sint-Lodewijks zich realiseren dat daar een klein ventje, maar tegelijk een man met een grote toekomst voor hen musiceert, laat zich moeilijk inschatten.

Cecil Grey en Carlo Van Neste, elk verlegde een steen in de rivier die muziek heet. De ene een kiezeltje, de ander een kei.
Het komt wel eens voor dat ik langs Sijsele naar Maldegem rij. Ergens onderweg, tussen hoge naaldbomen, doemt het nog altijd op, het voormalige Sanatorium Elisabeth. Voortaan laat elke passage in die buurt mij mijmeren over een jong violistje dat op een keer een zaal Bruggelingen ontroerde. Over een operazangeres, ook.
En hoe het ene mensenleven sporen nalaat, terwijl het andere is wegdeemstert in de mist der tijden. Ochtendlijke nevels tussen de sparren van een oud bos.

Carlo Van Neste, viool, Beethoven’s vioolconcerto in D, opus 61 …
https://www.youtube.com/watch?v=LdBN6et_ab0

Posted in Het Brugge van toen, Over gezondheid en ziekte, Van zingen en spelen | 8 Comments

Van een oude plaat, een schilder en een nieuw museum

Ergens op een stoep in de Langestraat, een doos met langspeelplaten. Nóg zo’n doos. Op elke rommelmarkt vind je wel iemand die ouwe platen kwijt wil. En daar is weer vraag naar. Je gaat erbij zitten, gehurkt graai je doorheen het stapeltje. Nutteloze verzamelplaten, zoals wel vaker. Maar ineens, tussen een paar felgele ‘Alle dertien goed’-hoezen, die ene van Angelo Branduardi. Met dat dromerig portret van de muzikant, de vingers van zijn linkerhand zoeken een akkoord op de hals van zijn gitaar die hij lijkt te koesteren. En onder zijn naam ‘Highdown Fair’, de titel van het album. En ja, in je hoofd hoort de knaap die je toen was weer het meeslepende lied van toen.
Zo’n terugkeer in de tijd, helemaal naar je jongensjaren, dan neem je die plaat mee naar huis, toch? Waarom je ze alsnog laat waar ze is? Vooreerst omdat je heel lang geleden niet alleen je platen, maar ook je platenspeler van de hand deed. En bovenal, deze hoes oogt vlekkeloos. Hoezo, als dat geen argument is om ze wĂšl aan te schaffen! Niet, dus.

Want die ‘Highdown Fair’ van ons, ergens eind jaren zeventig ligt ze op de salontafel in de krappe mansarde die we huren, drie hoog in de schaduw van Sint-Salvator. Op een keer morst iemand een scheut rode wijn en sindsdien siert een hardnekkige, rode vlek haar hoes. En nu je ze hier in handen houdt, mis je niet alleen de muziek, maar ook die warmrode, zwijgzame getuige van ongetwijfeld late uurtjes van toen. Schone dagen, lange nachten. Zonder dat wijnspoor is ‘Highdown Fair’ gewoon die plaat niet.
Van op de zondagse rommelmarkt fiets je naar het Volkskundemuseum in de Balstraat. ’t Is daar heropening, het huis was een stuk van de zomer gesloten en dit weekend gooit het heringerichte museum zijn deuren weer open.

Er is nagedacht over nieuwe invalshoeken, hier en daar kan de bezoeker zelf de handen uit de mouwen steken. Of de voeten in een paar klompen om zich aan een volksdansje te wagen. Al blijft het totaalplaatje het vertrouwde huis zoals we het sinds lang kennen.

Achter de witgekalkte gevels van de Balstraat is de binnentuin op stille dagen een plek met een verstilde, nostalgische allure. Maar vandaag is ’t hier Ă©Ă©n en al vrolijke drukte. Alleman laveert welgemutst tussen kraampjes met van alles en nog wat omtrent oude textielambachten. Van boven de daken kijkt de middeleeuwse Jeruzalemkerk goedkeurend toe. Je bent op zo’n jaarmarkt in lang vervlogen tijden … het soort feest waar Branduardi over zingt …
“At Highdown fair for two farthings,
my father bought me a little white mouse …”

En je kan hier ook iets nuttigen, natuurlijk, en je raakt aan de praat met een toevallige drinkgenoot. Over ’t schoon weer en koetjes en kalfjes, over de nieuwe museuminvulling ook, en zo komt jullie gekeuvel uit bij Guillaume Michiels. Was de schilder in een ver Brugs verleden niet de geestelijke vader van dit museum?

Je hebt hem niet persoonlijk gekend, de kunstenaar en gepassioneerd verzamelaar van alles wat volks was. En al babbelend denk je toch weer even terug aan die plaat met de wijnhoes. Je deed ze ooit van de hand, al je platen. Het waren de jonge dagen van de cd, ineens waren grammofoonplaten ouderwets. En die ene was al helemaal waardeloos, wie geeft wat om een plaat met een vuile hoes? Je deed ze weg, voorgoed. En gemis is veelal voor later.
Guillaume Michiels liet zich daar niet aan vangen. Deed niets van de hand, zijn huis langs de Verversdijk vulde hij met al wat oud was en voor anderen nutteloos en achterhaald.

Thuisgekomen ga je in je affichecollectie op zoek naar wat erin steekt over Guillaume Michiels. ‘De wereld van een Brugse mens’, een affiche uit 2009, is het eerste wat je opdiept. Het was de aankondiging van een expositie over zijn rijkgevulde leven. En een bijhorende brochure over de tentoonstelling die doorging in ’t stadsarchief ùn in het volkskundemuseum. Dat was in 2009, honderd jaar na zijn geboortedag.

De brochure – las je ze, destijds? – vertelt je verrassend veel over de schilder die het uitzoeken van het verleden van zijn stad als zijn levenswerk zag. Over wat hij publiceerde, dat was heel wat. Over zijn magnum opus, ‘Uit de wereld der Brugse mensen’, vuistdik boek dat vaak ten onrechte als een verzameling foto’s wordt omschreven. Het is waar, het werk bulkt uit van de foto’s uit Guillaume’s unieke verzameling, maar je vindt er veel meer over Brugge dan alleen maar oud beeldmateriaal. Het boek staat nog als een huis. Een oud huis, weliswaar, maar naar Brugse normen is dat een troef.
Maar wat pas echt verrast? In je collectie steken meer affiches dan je zou vermoeden omtrent initiatieven waar Guillaume Michiels zijn schouders onder zette. Als schilder Ăšn als verzamelaar van volkskundige spullen. Maar evenzo als betrokkene bij tentoonstellingen over de geschiedenis van zijn stad, zijn Brugge.
Angelo Branduardi, in je hoofd klinkt zijn fluwelen stem de hele dag na. Jammer van die

… meer affiches dan je zou vermoeden …

plaat, die met de oudrode wijnvlek. En nog meer jammer, eigenlijk, dat je Guillaume Michiels niet persoonlijk heb gekend.  Nochtans, toen hij overleed, ’t was in het jaar 1997, had onze stad en zijn affiches je al even in zijn ban. Had je hem opgezocht, vernam je ongetwijfeld, in de marge van veel affiches, veel kostbare verhalen.
Platen van vroeger en mensen van vroeger … en dat je ze soms pas ten volle waardeert als ze weg zijn. “Kere ke were!” … kon het maar …

Highdown Fair … een link naar het lied

Posted in Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van feesten en vieren, Van gitaren en drums, Van schilderen en plaasteren, Van zingen en spelen | 4 Comments

Yusuf, Fatima en de Blonden Os

Een rondleiding in de stad, met nadrukkelijk verzoek om langs te gaan in de Onze-Lieve-Vrouwekerk Ăšn de Heilig Bloedbasiliek. Het komt voor dat deze jongen, de gids die van de dispatching zo’n mailtje ontvangt, zich al meteen een beeld vormt van de klant die straks op hem wacht. Bestempel je dat als vooroordeel? Vooroordelen zijn verwerpelijk, da’s waar, maar dit keer lijkt een rondgang in een paar gebedsoorden echt wel van belang. Dus vooringenomenheid of niet, zo’n opdracht roept een beeld op van wie langskomt. Een stel pilaarbijters?
Bij de stalen, rode brug aan het Minnewater, waar het gros van de toeristen Brugge binnenkomt, kijk ik die middag dan ook benieuwd uit naar wie zich aandient. Want er is nog iets curieus omtrent de informatie die de gidsenvereniging mij toestuurde. De familienaam van de klant, verraadt die klankkleur niet iets Turks of zo? Waarbij je je afvraagt hoe dat rijmt met die interesse in kerken. Vooroordeel, jawel.

Ja, Fatima, we zijn een landje
van bierdrinkers!

Komt een taxi aanrijden. Een smaakvol uitgedost koppel stapt uit, samen met een kleine jongen. De man en de chauffeur wisselen een paar woorden, de wagen vertrekt en ik maak kennis met Yusuf, zijn partner Fatima en hun zoontje. Ze spreken een behoorlijk vloeiend Engels maar mijn vermoeden – lees: vooroordeel – klopt zowaar, ze komen helemaal uit Antalya, Turkije.
Een wandeling met zo’n klein gezelschap plooit zich na een tijdje wel eens in een gezapige, informele babbel. Tenminste als het tussen gids en klant ietwat klikt. En die middag valt dat klikken best mee, met een koppel dat al aardig wat van de aardbol heeft gezien, zo verneem ik. Trouwens, Yusuf is betrokken bij een organisatie die toeristen vanuit Antalya op sleeptouw neemt naar het Turkse binnenland. Mensen van de wereld, kortom.

We volgen de obligate route langs het begijnhof en in de kortste keren verrassen Fatima en Yusuf mij met hun oprechte interesse in ons verleden. Van onze geschiedenis en cultuur weten ze bovendien nogal wat.
Hun kleine jongen, ik schat hem een jaar of acht, wil graag op de bootjes. Da’s voor straks, belooft zijn moeder. Althans, dat verneem ik wanneer zij mij haar Turkse antwoord vertaalt.

Iets verderop is het met het verhaal van de Halve Maan en de bierpijplijn voor een gids steevast makkelijk scoren, maar ook hier valt de leergierigheid van mijn gasten omtrent bier mij op. Je hebt gelijk, Fatima, we zijn een landje van bierdrinkers.
In de Katelijnestraat blijken we evengoed een volk van chocolade-eters, mijn gasten laten zich graag vangen aan Belgian chocolats. Je bent toerist of je bent het niet, maar in de kerk willen ze ook alles horen over Michelangelo’s Madonna Ăšn de Bourgondische praalgraven. Ook het Bourgondisch verleden van onze stad boeit hen. Aan de overkant van de Dijver zet het terras van Bourgogne des Flandres hen dan ook heel even op het verkeerde been. Neen, weet de gids, dit is niet het stadspaleis van Maria van BourgondiĂ«, dit is nĂČg een brouwerij! Kunnen we tot bij dat terras, wil Yusuf weten en ik beloof dat voor straks, maar eerst op naar de Heilig Bloedkapel! Daar vertelt Fatima dat ze las over de reliek en hoe die wellicht ooit in Constantinopel werd ontvreemd door onze kruisvaarders, die sloebers. Dit gezelschap blijft mij verrassen!
Mijn rondleiding zit erop, maar Yusuf herinnert mij aan Bourgogne des Flandres. Op het terras aan de waterkant komt voor elk van ons een frisse Blonden Os op tafel. Adil, da’s hun zoontje, neemt iets fris en kijkt geboeid naar de bootjes. Ik vertel over het komende bierweekend en ziedaar de teleurstelling van Yusuf! Dat ze dat moeten missen!

… jullie paters brouwen bier

Na onze verkenning van kerk en basiliek mag het weinig verbazen dat religie nog een keer ter sprake komt. Dat ze geen praktiserende gelovigen zijn, vertelt Yusuf. Alvast geen moslims, begrijp ik, anders kwam hier geen schuimend nat op tafel.
“Ach, alcohol …” mijmert Yusuf, “… Bij sommige geloofsgroepen kan het niet, jullie priesters proeven wijn aan het altaar, jullie paters brouwen bier, wie heeft het bij het rechte eind?” Waarna zijn vrouw mij verrast met een markante opmerking. Ze zegt “You can also pray while drinking!” Je kan ook bidden terwijl je drinkt 
 Er zijn van die achteloze babbels waarvan ge weet, dit blijft me bij!
De Blonden Os heeft ons gesmaakt en bij de aanlegsteiger om de hoek stapt het gezin in een bootje, ik wuif ze uit. De kleine Adil straalt wanneer hij mij toezwaait.
De fooi die Yusuf mij zonet toestopte mag een aardig centje heten. Straks hef ik daarmee op het bierfestival graag het glas op een memorabele middag in boeiend gezelschap. En op die woorden van Fatima. Enfin, een paar glazen misschien.
Verwacht u, waarde lezer, van ondergetekende dat hij als drinkebroer na dat bierfeest hoogst beneveld huiswaarts strompelt, iets mompelend over drinken en bidden? Neen, zo bent u niet, u bezondigt zich nimmer aan vooroordelen.

Dit weekend, zaterdag 14 en zondag 15 september …
https://www.brugsbierfestival.be/

Posted in Het Brugge van nu, Van proeven en smaken, Van zin, zen en zijn | 2 Comments

Het meisje en de soldaat

En plots ziet Brugge zijn straten overrompeld door zijn jubelende inwoners. Hoor, ze zijn daar! Alleman wil, na dagen van angst en onzekerheid, eindelijk de Canadese bevrijders toejuichen. Die dinsdagmiddag, ’t is de twaalfde september van het jaar 1944, komt een einde aan vier duistere jaren van Nazi-bezetting. Om, uitzinnig van blijdschap en opluchting, hun jonge helden te begroeten staan ze rijen dik in de Zuidzandstraat.
Grommend banen de pantservoertuigen van de Canadezen zich traag een weg door de menigte. En Cecile weet het zeker, toen hij zopas midden het blijde kabaal voorbijreed, kruiste zijn trotse blik heel even die van haar. Haar verbaasde ogen volgen hem terwijl hij en zijn kameraden hun triomftocht verder zetten door de joelende massa.

Rept zij zich zo meteen naar de Burg, waar de burgemeester de Canadese strijders verwelkomt? Misschien ziet ze die knapperd daar nog terug.
De jongeman, flegmatieke verschijning in zijn verbazend proper uniform, zijn camouflagehelm vrolijk scheef op zijn gebruinde kop, ’t is lang geen onaardige verschijning. Zijn linkerhand rust nonchalant op een nochtans vervaarlijk ogend wapen. Een smeulende sigaret losjes tussen de vingers, als was het geweer zijn keu bij de biljarttafel in zijn stamcafĂ©. En zijn flair, de triomfantelijke zelfzekerheid van de bevrijder. Als jong meisje sla je van minder aan ’t dagdromen.

Ze werd vorige week achttien, Cecile, maar van verjaardag vieren kwam niks in huis. De voorbije dagen gonsde het van de geruchten. De Canadezen rukken op. Of toch niet? De Duitsers gaan de stad verlaten. Of toch niet? En wat indien niet? Maar vandaag is Cecile haar verloren feest alweer vergeten, vandaag is het feest voor iedereen. En wie weet, die soldaat van daarnet 

Hoe dan ook, de oorlog is voorbij, nu begint het voor haar, het echte leven!
Al zijn er ook de dagen die volgen. Dagen waarin ze leert hoe het recept van het bestaan meer in zich draagt dan enkel vrijheid, blijheid. De naschokken van oorlog. De chaos waarin een stad zich stort wanneer veel op losse schroeven komt te staan, ondanks een oproep van de burgemeester. Er zijn de weerstanders, mannen en vrouwen die hun leven waagden. Helden. Helaas ook last minute-weerstanders. Collaborateurs, echte verraders en vermeende, moeten het ontgelden. Schermutselingen, afrekeningen.

– affiche collectie A. Poppe

En er is, in de jaren die volgen, de ontluisterende koningskwestie.
Maar het leven gaat zijn gang, het leven van een jonge vrouw, het leven van een stad, een land, een wereld.
Cecile haar tijd schikt zich naar wat volgt op zo’n oorlog. Een tijd waarop de overwinnaar zijn stempel drukt, het Engels zijn zegetocht aanvat. Met Elvis en James Dean en James Bond, met Beatles en Stones. Een schone tijd? Zeker en vast. Met fel groeiende welstand en wandelen op de maan.

Maar ook weer met oorlogen, echt waar. Een koude oorlog en andere, Vietnam, het Midden-Oosten, Afrika. Wapenwedloop en hongersnood. En er is het land van Cecile. Met zijn wereldtentoonstelling, een afscheurende kolonie en politiek kluwen. Een vreedzaam land.
Dat en veel meer komt op haar af, maar zie haar daar staan, in de Zuidzandstraat, blij zoals alleen meisjes blij kunnen zijn. Meisjesblij.

Weet zij veel, hoe haar stad zal groeien en bloeien. Kijk, Cecile, kijk naar de foto. Naar de spits die opdoemt, vaag achter het hoofd van je jonge held. Het is de toren van het station op het Zand, het station dat straks tegen de vlakte gaat. Ooit komt op die plek een kelder vol auto’s. Want de trein en de tram, ze zullen het afleggen tegen koning auto. Tegen de illusie van vrijheid, met z’n allen in de file.
En dat achter jou, achter de gevels, het college zal ingeruild worden voor een winkelwijk, dat ook. In de straat waar je wuift naar de jongen op zijn tank zullen de tramsporen verdwijnen. De kasseien niet, die blijven. En toeristen, die komen.

De jonge Canadees? Hij keert weer naar zijn thuis, zal zijn ouders opvolgen op hun farm bij Lake Manitoba. Je ziet hem nooit terug, maar da’s niet erg. Want verderop in de straat staat Herman, ook hij wuift naar de optocht. Je kent hem nog niet, de knaap die je hart zal veroveren.
Het zal jullie voor de wind gaan en jullie zoontje zal Dany heten, je vindt dat een schone naam. In die dagen kiezen veel jonge moeders Engels klinkende namen voor hun zonen, hoe zou dat komen?
En of toeval bestaat? De soldaat met zijn stoere blik van toen die keer, je zal het nooit weten maar hij heet Dany.

De bevrijding van Brugge, tachtig jaar geleden,
wordt herdacht in het weekend van 7 en 8 september:

www.brugge.be/bevrijding

Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog, Van feesten en vieren | 11 Comments

Arbeid adelt, maar de adel …

Die zomer van 1905. Radio bestond nog niet, maar ieder had zijn eigen stem. Op elke steiger klonk een lied. Zo was metselaar Jules aan ’t werk op een eerder bescheiden steiger langs de Steenbrugse Wandeling. Zijn broer Fernand een heel eind verderop, vrolijk fluitend op een indrukwekkend hoge stelling waar je die niet zou verwachten, midden de bossen van Sint-Andries.
Er werden in het Brugse ommeland overigens wel meer steigers opgetrokken. Op de werven van de nieuwe zeehaven die stilaan vorm kreeg en waarmee Brugge zich na eeuwen weer op de economische wereldkaart zou zetten. En op de chantier in Sint-Michiels, waar de opbloeiende ijzergieterij van De Jaegher uit de binnenstad, in de buurt van de Gieterijstraat, een heel nieuwe fabriek bouwde.

… een fabriek die zich toelegt
op alles wat met de trein van doen heeft …

NV La Brugeoise, zo heette de onderneming voortaan, zou zich toeleggen op de constructie van spoorwegmateriaal. Ach, de trein! Sinds op het Statieplein, dat ze vroeger ’t Zand noemden, een imposant nieuw station in de plaats kwam van het veel bescheidener eerste, was Brugge omtrent mobiliteit helemaal mee met de gang van de wereld.
En voor een fabriek die zich toelegt op alles wat met de trein van doen heeft, lag een stralende toekomst in het verschiet.
De beloftevolle onderneming permitteerde zich dan ook een toegangspoort met iets van grandeur.
’t Was langs de Steenbrugse Wandeling, waar in de jaren die volgden menig fraai huis zou verrijzen, dat die nieuwe poort werd opgetrokken. Jules en zijn makkers op hun stelling werkten aan een constructie in een ietwat historiserende bouwstijl, een gulle combinatie van baksteen en arduin.

Van de diverse toegangen tot La Brugeoise was dit degene die het imago van het bedrijf hoorde te schragen. Al was de toegangspoort niet bijzonder groots opgevat. Hoefde ook niet, enslotte zou ze doorgang bieden naar de eerder smalle draaibrug die naar de overkant van de vaart, naar de bedrijfssite leidde. Vanuit de fabriek verliep alle toevoer en het wegvoeren van materiaal trouwens langs het kanaal of langs het spoor.
Het bouwwerk zou fungeren als toegang voor personeel en voor wie het bedrijf bezocht als zakelijke connectie. Kwam die klant per auto? Misschien wel, stilaan dook de automobiel her en der op in het straatbeeld. Al bleef hij vooralsnog het vervoermiddel van de bemiddelde klasse. Meneer doktoor had er een en de notaris. En natuurlijk de elite, de rijkelui die zich dat soort fratsen konden veroorloven.

EĂ©n enkele affiche met de toegangspoort.
Van een beweging,
erfgenaam van de slogan
‘Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet’?

Zo zag je ongetwijfeld het jonge, adelijke echtpaar Stanislas en CĂ©cile van Outryve d’Ydewalle met hun automobiel op weg naar de werf van hun nieuwe woonst, je weet wel, in de bossen van Sint-Andries, waar Jules’ broer Fernand in de weer was. Het koppeltje had van grootmoeder AdĂšle Le Bailly-de-Man als trouwcadeau een schoon stuk bosgrond gekregen, ruim genoeg om er een kasteel te bouwen. Ze zouden het Tudor noemen, naar de Engelse bouwstijl waarin het werd opgetrokken.
“Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet!”, zuchtte Jules die avond, toen hij en Fernand hun werkdag wegspoelden in ‘Beter hier dan verder’, ’t cafĂ© dat langs de Steenbrugse Wandeling dichtbij de stedelijke begraafplaats zijn naam alle eer aan deed. Fernand had hem gecorrigeerd, meneer Stanislas was altijd vriendelijk en bijzonder opgezet met hun werk, daar op de werf. “En komt hij zich dan ook in ’t zweet werken, gelijk gij?”, had Jules nog geprobeerd, maar zijn broer bleek niet onder de indruk.

Dat Fernand misschien wel iets van gelijk had, zou later aan het licht komen. Stanislas van Outryve d’ Ydewalle bracht zijn adelijk bestaan niet in ledigheid door. Jurist van opleiding – dat had je dan weer wel, van hogere scholing kon de doorsnee metselaar alleen maar dromen – bleek hij zijn hele leven een bezige meneer. Een geĂ«ngageerde meneer, ook. Werd burgemeester van Sint-Andries Ăšn voorzitter van de kerkfabriek.
Stond aan de wieg van ‘Eigen Heerd is Goud Weerd’, een project omtrent sociale woningen, zette zijn adellijke schouders onder het in die dagen niet onbelangrijke ‘‘ComitĂ© voor Vlaamse Arbeiders in Frankrijk’ dat seizoenarbeiders begeleidde en zette zich in voor de belangen van landgenoten die naar Amerika emigreerden.
Daarnaast vond hij ook nog tijd om de geschiedenis van zijn gemeente uit te pluizen en een paardenfokkerij op te starten, Stanislas had ‘geen zittend gat’ De tien kinderen die hij en zijn CĂ©cile op de wereld zetten, laten we nog buiten beschouwing, zullen maar aannemen dat ze voor het grootbrengen van dat grut enig personeel in dienst hadden.

… weliswaar triestig vervallen.

Anno 2024 
 er vloeide veel water door de Brugse reien sinds we de metselaarsbroers, elk op hun stelling, doende zagen. De toegangspoort naar La Brugeoise staat nog overeind, weliswaar triestig vervallen. Het Open Monumentenweekend dat er aan komt, brengt het bouwsel en de broodnodige restauratie onder de aandacht.
En Tudor? Twee dochters van Stanislas en Cécile woonden hun hele ongehuwde leven op het kasteel. Tot het veertig jaar geleden door de stad werd aangekocht, om later weer in privéhanden te komen als horecazaak. Mocht u een aardig pand zoeken in de Brugse rand, er staat er momenteel eentje te koop. Het heet kasteel Tudor.
En hoe het zit met oude gezegden 
 Of de adel arbeidt? In onze dagen is blauw bloed al lang geen vereiste meer om gefortuneerd te zijn. En beschikken lang niet alle adellijke lieden, ondanks hun ronkende namen, over kluizen vol duiten.
En of arbeid adelt? Dat oordeel laten we graag over aan de Fernands en Jules op de stellingen van vandaag.

Posted in Het Brugge van toen, Van wielen en op weg zijn | 6 Comments

Ridder Walther en de Gouden Boomstoet

Na dit weekend nestelt de affiche van de veertiende Gouden Boomstoet zich tussen haar soortgenoten in de collectie. In een map ‘Praalstoet van de Gouden Boom’, zo luidt de officiĂ«le benaming van het spektakel dat in 1958 een eerste keer door Brugge trok. Eigenlijk een tweede maal, want bij de inhuldiging van de haven van Zeebrugge, in 1907, werd het begrip ‘Gouden Boom’ ook al een keer van stal gehaald, als terugblik op het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York in 1468.

Die middeleeuwse edele lui trouwden in Damme, maar voor het aansluitende feest moest je de dagen daarop in Brugge zijn. Met op de Markt, als afsluiter, het tornooi van de Gouden Boom. Met zijn naam verwees dat Bourgondisch feestgedruis op zijn beurt naar een oude legende.

Maar de evocatie van dat festijn bij de opening van de haven in 1907 was een eenmalig project. Tot in 1958, dus. In dat jaar blaast op de affiche van de herboren stoet een jongeman, getooid in een wat vreemd versierd debardeurke, op een soort carnavaltoeter.
Lach niet, hij is een heraut uit vroeger dagen en met herauten werd in vroeger dagen niet gelachen. Boodschappers met een veelal gewichtige melding! De gotische “b” op zijn tabberd verwijst naar Brugge en het blaasinstrument is een bazuin, met Brugs vaandel. Het heugelijke nieuws dat hij brengt is dus dat huwelijk van hertog Karel met zijn Margaretha.

Die zomer van 1958 sluit de Gouden Boomstoet schoon aan bij de in Brussel lopende wereldtentoonstelling. Profiterend van de internationale weerklank van dat gebeuren laten ook andere Belgische steden van zich horen en de Bruggelingen doen waar ze goed in zijn, ze bouwen een stoet.
Hoogst merkwaardig, op de affiche van Hubert Van Den Berghe is nergens sprake van het begrip ‘Gouden Boom’. De stoet, die vanaf dan zowat vijfjaarlijks door Brugge trekt, kreeg nochtans meteen al die naam.
’t Waren hoogdagen voor Brugge, de halve stad stapte bij wijze van spreken mee op, met z’n allen in plechtige feeststemming.

Of althans, de meesten onder hen. Walther Vanhecke? Als ridder in verguld harnas leidt hij zijn schimmel over de Markt langs de gevel van het Provinciaal Hof. De trots waarmee hij zijn blanke vaandel torst.

Kort na de drie optochten van de stoet in 1958 wordt besloten dat het feest twee jaar later opnieuw zou doorgaan. In 1960 is het dus weer van dat.  De nieuwe affiche krijgt een kleurenfoto als campagnebeeld. Een foto genomen tijdens de vorige editie, in 1958 dus. De ridder is, jawel, Walther Vanhecke.

Zijn naam zou ons ontgaan, mocht enkele jaren geleden niet een buurvrouw over Walther vertellen. De fiere ruiter, namelijk, was haar vader. Walther Vanhecke had zijn slagerij  in de Langestraat, op een paar huizen van de hoek van de Predikherenstraat.
Vanonder zijn helm kijkt Walther in volle ernst voor zich uit. Dat hoort zo bij ridders in stoeten. Maar soms helpen de dingen van het leven een mens om zich in zo’n omstandigheden serieus te houden. Dat gold des te meer voor onze beenhouwer. Vaderverdriet.
De Gouden Boomstoet van ’58, waarop de foto werd genomen, ging uit op zondag 6 juli. De dag ervoor, zaterdag 5 juli, was in Antwerpen een Congoboot uitgevaren. Met aan boord 
 Walther’s dochter. Onze buurvrouw, met haar man en hun eerste peuter. Kinderen van hun tijd, veertien dagen op zee, een toekomst in Leopoldstad tegemoet.
Amper twee zomers later zou de storm die door Congo raast dochterlief weer naar Brugge brengen. Maar daarvan had de ridder op zijn ranke ros nog niet het minste vermoeden.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies | 5 Comments

Memlingplaats, Brugge

“Memling zijn middeleeuwse leefwereld vind je terug in zijn schilderijen!”

“Ha, onze kunstkenner spreekt! Allez gast, da’s met een korrel zout, toch? Zijn eigen leefwereld? Weet je wat onze Hans bij mekaar borstelde? Dat verheven, hoofse wereldje waarmee zijn exquise klandizie zich graag vereenzelvigde!

De grootmeester kon overweg met verf en penseel, maar zijn panelen verpatsen aan de beau monde van die dagen, daar kwam ook de kunst van het vleien aan te pas, stel ik mij voor. De elite naar de mond praten, hoe Hans en zijn vakgenoten dat aan boord legden, lees je daar iets over in die vuistdikke boeken van jou?
Weet je nog, ‘t Is deze zomer dertig jaar geleden, die memorabele tentoonstelling over Memling hier bij ons. Ik wou alles weten over de grote schilder en schafte mij ook zo’n boekwerk aan. Het zat in een prestigieus foedraal, met op de kaft alleen ‘Hans Memling’ en de naam van de auteur, Dirk De Vos, als wilde het zeggen ‘Voilà, hier ben ik, hùt standaardwerk over de grootmeester!’ Ik doorploegde het tot de laatste bladzijde maar over hoe die schilders zich bekwaamden in vleierij om opdrachtgevers te behagen, ‘k herinner mij niet dat ik daar veel over vernam. Over Memling is nog lang niet alles uitgespit, wed ik.”

“Onze betreurde historicus Dirk De Vos schreef ùcht de ultieme Memling-biografie,
mijn waarde! Kom nu nog met nieuwe gegevens over Hans Memling
voor de dag en je zal de kunstwereld verbazen!”

“’t Is al goed, ’t is al goed, ik ken mijn bescheiden plaats! Hier, ons eigen Brugge.
Weet je wat, we gaan op pad, op zoek naar een paar dingen die de ongetwijfeld brave meneer De Vos over ’t hoofd zag!”

“Maak je geen illusies,
veel verder dan het standbeeld van Memling komen we niet!”

“Wacht, we nemen de fiets, op naar Sint-Kruis!

“Pardon?”

“Wel, al is de kans klein dat Hans Memling hier ooit zelf zijn tenten opsloeg, toch vindt kampeervolk dat Brugge bezoekt al van in de jaren vijftig de weg naar de Veltemweg, naar camping Memling. En gij nu!”

“Ha ja, als je de geschiedenis
zo breed interpreteert!”

“Da’s nog maar een begin! We fietsen door de Kruispoort terug ’t stad in en passeren in de Hoogstraat voorbij Charlie Rockets, het jeugdhotel. En weer toegegeven, ook ‘zijn’ bioscoop heeft Hans Memling niet meegemaakt, maar in onze jonge jaren – in de binnenstad kon je nog kiezen uit een handvol filmzalen – kwamen wij hier film kijken in Cinema Memlinc. Tot ze dik twintig jaar geleden de laatste prent vertoonden en het gebouw werd verkocht.”

“Nu gaan we langs het Sint-Janshospitaal,
mag ik hopen, toch Ă©Ă©n van Memling’s belangrijkste opdrachtgevers?”

“Je doet mij denken aan die historie over hoe onze Hans in het hospitaal belandde. Na Ă©Ă©n van die veldslagen van zijn tijd klopte een op de dool geraakte, gewonde soldaat hier aan bij de zusters. In ’t Sint-Jan brachten ze hem er helemaal bovenop en uit dankbaarheid borstelde soldaat Memling een paar meesterwerken bij mekaar. Het Ursulaschrijn en het beroemde drieluik en nog een handvol.
Schoon verhaal? Ja, maar zoals wel meer schone verhalen, volstrekt verzonnen.

“Weet je, hiermee kan Brugge prat gaan op de
op Ă©Ă©n na grootste collectie werken van Memling!”

“Wat ze mij nog een keer moeten uitleggen 
 je vindt ze allemaal in het middeleeuwse hospitaal, behalve Ă©Ă©n waarvoor je naar Groeninge moet. Wat heeft dat paneel mispeuterd, dat het niet bij de andere Memlings mag?
Laat ze zich bij Musea Brugge het hoofd breken over mijn wijze vraag, intussen fietsen we naar de Kuipersstraat. Daar kon je tot voor kort logeren in Hotel Hans Memling. Maar dat heet sinds een handvol jaren, weinig verbazend zo vlakbij de schouwburg, Hotel du Théatre. Op camping ging onze schilder niet, dat weten we al. Op hotel?

Hoefde niet, Hans Memling had zijn eigen stek in de stad, al is zijn pand in de Sint-Jorisstraat er al lang niet meer. Het sjieke ‘Memlinghuis’ dat daar later werd gebouwd was jaren de thuis van het Brugsch Handelsblad. Vandaag woont Paul De Grande daar, ge weet wel, den antiquair van ‘Stukken van mensen’.
En kijk, omdat ge er zit op te wachten gaan we nu naar Hans zijn standbeeld op de Woensdagmarkt. Bij de inhuldiging ervan, in 1871, was er commotie omdat de officiĂ«le plechtigheid doorging in, wat had je gedacht, de taal van de bourgeoisie, het Frans. Enkele dagen later deed een taalbewuste groep de plechtigheid nog een keer dunnetjes over in ’t Vlaams. Wie zijn wij om hen ongelijk te geven? In de betere kringen hoorde je Frans te praten. En om helemaal mee te tellen, ook neer te kijken op het Nederlands. En op het Brugs dialect al helemaal.

Trouwens, wat dat Brugs betreft. De Woensdagmarkt werd, toen het standbeeld er kwam, officieel Memlingplaats. De Bruggeling in de straat dacht er het zijne van. Van de weeromstuit kreeg het standbeeld een strofe toebedeeld in een leutig volksdeuntje …

De dubbele benaming hield het precies honderd jaar vol, tot Groot Brugge in 1971 ineens met een probleempje zat. Sint-Andries kwam erbij en daar hadden ze al een Hans Memlinglaan.
En zo werd het plein terug wat het in de volksmond altijd was gebleven 
 Woensdagmarkt.
Wat denk je, waarde kunstkenner, had historicus De Vos dan toch niet een paar voetnoten kunnen besteden aan Ă©Ă©n en ander in de marge?”

“We kunnen het de man jammer genoeg niet meer vragen 
”

“We begonnen buiten de Kruispoort en we rijden de stad weer uit langs de Smedenpoort. Daar lees je, op een boogscheut buiten de vesten, op een straatnaambordje ‘Hans Memlinglaan, Vlaamse schilder 1494’.

Met zijn naam en overlijdensdatum zitten ze goed. Maar ‘Vlaamse schilder’? In 1871 werd Memling in de redevoeringen van die Vlaamsgezinde alternatievelingen ook nadrukkelijk ‘Vlaams’ genoemd. Maar Hans kwam uit de buurt van het Duitse Frankfurt, redelijk wat dagreizen buiten ons graafschap. Zo gaat dat, hĂ©. Komt iemand ‘uit den vreemde’ en hij doet iets doms, dan is ’t “were ne vremden!”. Komt hij hierheen en schudt hij meesterwerken uit zijn mouw, dan jubelt de goegemeente in koor “Ziet, onze grote Vlaamse schilder!”. De waarheid en hoe die naar je hand te zetten.
Zo, waarde kunstkenner, nu pas staat echt Ă lles op een rijtje over Hans Memling. We hebben gans Memling, zo je wil. Of niet?

“Wel euh … een paar onvermoede dingen enne … je weet ook ’t Ă©Ă©n en ander over Memling.”

“’Tja, ‘k heb thuis een boekske over hem. Van een zekere Dirk De Vos of zo.”

Posted in Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 8 Comments

Geen zomer zonder Watou

Vertelden wij al een keer over dat koppel en het dorp Watou en de band die het koppel opbouwde met dat plekje in de Westhoek? Lieten wij toen na, te melden dat het stel na een eerste kennismaking met het poëziedorp naar huis terugkeerde met iets van teleurstelling?
’t Was in de oogstmaand van 1997. Met zijn poĂ«ziezomer van Watou had Gwij Mandelinck na redelijk wat jaargangen zijn plaats verworven in het Vlaamse cultuurlandschap. En al waren ze geenszins kind aan huis in het broze wereldje van de poĂ«zie, toch liet het koppel zich die keer verleiden tot een dagje Watou. Ongetwijfeld zat de reputatie van de centrale gast van die editie daar voor veel tussen.

De droommachines van Panamarenko, zijn vliegers die vergaten wat vliegen is, je vindt er je kinderdromen in terug. En dus trokken die twee vol verwachting richting het Dorp aan de Schreve.
Al is ’t lang geleden, tot op vandaag herinneren zij zich dat de kunstenaar er naar hun aanvoelen niet voluit tot zijn recht kwam. Wel weten ze nog van de blikvanger van dienst. Het publiek werd mondjesmaat binnengelaten in een sacraal bedoelde kamer om er een soort boek met driedimensionale spulletjes erin te bewonderen, bedacht door de meester zelf. Zo groot als een flink uit de kluiten gewassen eetplaatstafel, werd het door een opgewaardeerde zaalwachter plechtig geopend, witte handschoentjes en al, als betrof het een middeleeuws manuscript. Verder een handvol creaties die minder imposant oogden dan verwacht. Enfin, die eerste keer maakte Watou niet zo’n goede beurt. Het zou verkeren.
Want een aantal jaren later lieten zij zich in datzelfde Watou verleiden door een charmant vakantiehuis. Het begin van een blijvende romance tussen hen en het dorp waarnaar ze sindsdien telkens terugkeren.

Vorig jaar. Weer een verblijf in het voor hen inmiddels zo vertrouwde Watou zat erop. Dagen midden een plek vol flarden plastische kunst en poëzie en in de buurt een paar volkse kroegen met gewaardeerd plaatselijk gerstenat. En af en toe een picon aan de Schreve. Veel meer of verder weg hoeft het niet voor deze dicht-bij-huis-reizigers.
Dus het mocht niet verbazen dat ze bij de vriendelijke eigenaars meteen een volgend verblijf boekten. Voor de zomer van het komende jaar, dit jaar dus. Er kan altijd wat in de weg komen, da’s waar, maar om Watou te schrappen zal ’t iets heel uitzonderlijk moeten wezen, iets buiten elke verhouding! Want zeg nu zelf, weg van huis en toch lekker huisje-tuintje-hond, hoe simpel schoon mag ’t leven zijn!
Maar het kan, zoals gezegd, verkeren. Het gebeurde in ’t voorjaar, toen ze van dat huisje-tuintje-hond, van die gekoesterde triptiek, eentje verloren. Ze werd tien, die hond van hen. Het brave beest kon niet meer, ze lieten haar inslapen.
Wie zo’n vrolijk beestje in huis haalt weet, hoe hecht ook de band, ooit gaat een hond dood. Honden gaan dood, mensen niet, mensen sterven. Want een mens, elk mens, is enig. Een hond? Om eerlijk te zijn, ja, een hond vervang je. Het koppel kan het weten, hun thuis vergt een hond. En dus komt weer eentje. Deze zomer.

Met alles eromheen. Hondje laten wennen aan een nieuw thuis. Hondje leren waar te plassen en vooral waar niet. ’t Zou onwijs zijn, het hulpeloze wezentje na een week of wat alweer te verschepen naar weer een ander huis. Watou schrappen? Alleen bij volstrekt buitenproportionele gebeurtenissen. De komst van een prille hond, bijvoorbeeld.

Dus is deze zomer er eentje in eigen nest. Weg is Watou. Het dorp en de van daaruit geplande trip naar Cassel, iets verderop. Het koppel kwam al eerder in het Frans-Vlaamse stadje, maar in het MusĂ©e de Flandre krijgt Nicolas Eekman deze zomer een overzichtstentoonstelling. Niet de grootste der namen, Eekman, maar het veelal kleurrijke werk van de schilder kan het koppel bekoren. In tegenstelling tot zijn dikke vriend Piet Mondriaan ging Eekman voluit voor het figuratieve. Speelde met thema’s en ideeĂ«n van grote voorgangers, van een Bosch of een Bruegel. Bouwde daarmee zijn eigen wonderwereld, als een schilderende Panamarenko. Enfin, zijn oeuvre is vanuit Watou een ritje naar Cassel meer dan waard.

En zonder Nicolas Eekman …

Maar dat komt er dus niet van. Doch geen nood, Watou is niet echt weg. Het blijft op ons wachten, midden zijn mild deinende velden. Het koppel overleeft vast wel een seizoen zonder dagen in het oord van kunst, poĂ«zie en vertrouwde terrassen. Zonder gedichten in weidse vergezichten of sculpturen in oude schuren. Zonder picon aan de Schreve. En zonder Nicolas Eekman …

Maar weet je wat? Lang, heel lang geleden, kon je Eekman hier in Brugge al een keer bewonderen. In een ook al heel lang ter ziele gegane expositieruimte in de Brugse Vlamingstraat. Dus wie weet, zo droomt het koppel, haalt op een schone dag Brugge die tentoonstelling van Cassel hierheen?
Onwaarschijnlijk, zegt u? Momentje, op een keer werd zelfs Watou naar hier gelokt! Of tenminste Gwij Mandelinck, geestelijke vader van het poĂ«ziefestival daar. Met veel tamtam werd door het culturele wereldje ‘Een kleine, ritselende revolutie’ aangekondigd, op een handvol binnenlocaties in het op zo’n keren voor de hand liggende Gezellekwartier. Klein? Ritselende? Helaas, de naam dekte de lading. Meer dan wat geritsel in de marge veroorzaakte het Brugse initiatief niet, verblekend bij de herinnering aan wat Mandelinck realiseerde in het dorp aan de Schreve. De ritselende revolutie deemsterde weg, er kwam geen vervolg.
En Watou? Het plekje wist zich, ook nadat Gwij zijn geesteskind zijn eigen weg liet gaan, te bevestigen als middelpunt van een zelfverzonnen melkweg waarin kunst en poëzie om mekaar heen wentelen. En waar volgende zomer een koppel terugkeert. Een koppel met hun hond. Want wie hen kent, die weet, Watou schrappen ze enkel als zich iets onnoemelijk belangrijks voordoet.

Posted in Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 4 Comments

Brugge in z’n blootje, een beetje

Een boom opzetten over de gekke tijd waarin we leven, je kan het op minder aangename plekken dan dit terras bij de Vismarkt. “En hier in de Hollandse Vismijn is het Brugs de voertaal, laten we daarop klinken!” verkondigt mijn tafelgenoot. “Ginder om de hoek, op ’t Huidenvetterspleintje, ben je als Bruggeling eerder een bezienswaardigheid.”, vul ik aan met gespeelde verontwaardiging. “Kijk daar, een inboorling!”, grapt Dominique. De bedenking dat je daar in die toeristenstroom voor een pint net iets meer centen neertelt, leidt ons keuvelen een andere kant op. We nemen vakkundig de toerist onder de loep. De toerist en zijn talenkennis. Of het gebrek daaraan.

Neem nu de doorsnee Amerikaan. Soms kan een woordje Spaans er nog wel af, maar kom niet aanzetten met Frans of Duits. Ja, er was ooit het legendarische “Ich bin ein Berliner” van John F. Kennedy, maar voerde sindsdien ooit nog een Amerikaans president het woord in een andere taal?

The president
Dominique wenkt de bazin om nog eentje. “Momentje, waarde vriend” zeg ik, “Voor men komt aanzetten met vers gerstenat vraagt mijn innerlijke mens dat ik even langs het toilet passeer!” “Even the president of the United States sometimes must have to stand naked!” repliceert mijn kameraad, onze kijk op Amerikanen indachtig. “Van wie is die quote ook alweer?”, vraagt ie, hoewel hij het antwoord kent. “Van Bob Dylan natuurlijk, ken uw klassierkers, hĂ©!”, repliceert deze jongen, die graag doet alsof hij Dylan-kenner is.

Bij onze voorlaatste pint hebben we het nog even over die gevleugelde woorden van Bob Dylan. “De grootmeester die uitpakt met zo’n karamellenvers over ‘in zijn blootje staan’!” Dominique lokt mij graag uit mijn Dylan-tent en hij weet dat ik dat weet. “Maar neen, gij! Daar stak op zijn minst iets metaforisch achter!”, repliceer ik, “Later gaven ze hem niet zomaar de Nobelprijs Literatuur!”
En ziedaar een vers babbelonderwerp 
 bloot! Ook op dat vlak zijn ’t bizarre tijden. Zijn we preutser dan voorheen? Ach, ook in voorbije tijden was enige schroom aan de orde.

Zo herinnert deze afficheverzamelaar zich een expositie in het Brugge van een jaar of twintig geleden, zeg maar 2005. In de slipstream van het voorbije Culturele Hoofdstad-jaar 2002 organiseert de stad ‘Corpus’, een kunstenzomer die focust op het menselijk lichaam in al zijn facetten.
Met in de stadshallen de tentoonstelling ‘Tussen huid en orgasme’. Curator van dienst is Roland Patteeuw, in die tijd steevast met zijn “Kunsthalle Lophem” op de barricades voor jonge uitingen in de kunstwereld. Tussen ‘huid’ en ‘orgasme’ staan in het woordenboek nog een heleboel andere woorden. Hoe komt Patteeuw op ’t idee om met precies die twee zijn tentoonstelling te benoemen? Brugge een keer flink wakker schudden?
Maar veel meer dan wat gemor brengt zijn idee niet teweeg. De Bruggeling laat de man rustig begaan. En de enkele sukkel die porno onder ’t belfort verwacht is eraan voor de moeite. Met een ondertitel als “Het Alchemistisch Lichaam” weet je wel beter.
Enfin, Brugge kan leven met zo’n project. We zijn tenslotte niet heiliger dan de paus, hĂ©! Of toch niet veel heiliger. Want er is ook dat ene voorstel van Patteeuw. Da’s nog wat anders.
Een paar weken voor de tentoonstelling zou openen, dat reuzegroot spandoek. Een banier, van hoog op het belfort tot helemaal beneden langs de gevel. Met in koeien van letters ‘Tussen huid en orgasme’.
Wat er terecht komt van het banier? Misschien is het wel de burgemeester die het niet echt een geslaagde combinatie vindt, zo’n lichtjes ondeugend, provocerend kunstwerk aan de gevel van ‘zijn’ belfort, terwijl aan de voet van het gebouw de Heilig Bloedprocessie voorbij schrijdt. Hoe dan ook, de vlag kwam er niet. Preuts Brugge?

De keunienk
Maar Dominique haalt graag nog een andere ouwe koe uit de gracht. Oudjes onder mekaar, nietwaar.
Dominique, geboren verteller, vertelt. Over zijn werkplek waarvan hij een tijd geleden definitief de deur achter zich dichttrok. Nou ja, de stadsschouwburg blijft zijn biotoop, zelfs gepensioneerd is hij er vrijwilligersgewijs amper weg te slaan. Ik verdenk hem ervan, in de schouwburg verwekt te zijn, wat hij ontkent.
’t Is een markante historie waar Dominique mee uitpakt. Twee histories, eigenlijk, die veel zeggen over de tijdsgeest en hoe die verschuift.
Met zijn eerste vertelling neemt hij mij mee naar echt hĂ©Ă©l lang geleden. We belanden ergens midden jaren zeventig. De programmabrochure van de schouwburg vermeldt een toneelavond van het Gentse NTG. Ze komen met een recent toneelwerk van de Britse auteur Peter Schaffer, “Paard en ruiter”. Maar. Er zijn geruchten die de ronde doen, daar zijn geruchten goed in. Naar men zegt, zouden in dat stuk op een gegeven moment acteurs naakt op scĂšne staan! Stel je voor! In onze schouwburg! Kan zoiets door de beugel van het goed fatsoen? Verdient de Brugse goegemeente het niet om behoed te worden voor al te grove artistieke grillen?
Is het in opdracht van de schepen van Cultuur, Fernand Traen, of van de Dienst Cultuur, dat laat Dominique in het midden, maar iemand wordt op prospectie uitgestuurd om Ă©Ă©n en ander uit te klaren. Blote mensen op een Brugs podium, ho maar!

Al wordt soep doorgaans minder heet gegeten dan ze wordt opgediend. Het toneelstuk komt er, mĂšt naakt en al. Maar blijkbaar pakt de Gentse regisseur uit met een vakkundig tegenlicht en ontwaart het publiek niets spraakmakends. Koelen zonder blazen, heet zoiets.

En dan, met Dominique’s tweede verhaal, maakt de geschiedenis van onze schouwburg een hinkstapsprong, een sprong van precies vijftig toneelseizoenen. Helemaal naar het eerder genoemde stadsfestival ‘Corpus 2005’. Brugge inviteert Spencer Tunick, befaamd Amerikaans kunstenaar. Die mag zijn goesting doen in onze stad.

En met wat hij bedenkt in de schouwburg doet hij behoorlijk wat stof opwaaien. De Brugse schouwburg, ouwe tante, ze maakt wat mee. Stonden midden de jaren zeventig op haar podium een paar blote lijven te kijk voor honderden toeschouwers, een halve eeuw later keek je vanop datzelfde podium de zaal in, naar honderden poedelnaakte Bruggelingen.
In de winter die volgt pakt het Concertgebouw nog uit met een fototentoonstelling, als terugblik op dat markante avontuur.
Zou deze stad vandaag nog openstaan voor zo’n samenkomst? Om ons in dat vraagstuk te verdiepen, spreken Dominique en ik nog wel een keer af. We vragen de rekening en ook naast ons maakt een tafel stamgasten zich op om naar huis te gaan. Zegt Ă©Ă©n van hen, “E momentje, ‘k goan eerst nog ’n ki wor da de keunienk te voeĂ«te goat!”
Dominique’s ogen verraden een onheuse inval 
 “Er zijn er die met minder een Nobelprijs binnenhalen!” ’t Is van uw vrienden dat ge ’t moet hebben, ik gun hem geen blik meer. Tot we mekaar weer treffen, hier onder die luifel bij de Vismarkt.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over toneel, Van toeristen, Van zingen en spelen | 3 Comments