Categorieën
- Het Brugge van nu
- Het Brugge van toen
- Onze huisdichter
- Over affiches verzamelen
- Over gezondheid en ziekte
- Over oorlog
- Over toneel
- Over welzijn en gezondheid
- Van 't Cactusfestival
- Van beesten, planten
- Van boeken en schrijven
- Van Brugs voetbal
- Van Brugse politiek
- Van Feest in 't Park
- Van feesten en vieren
- Van film
- Van gitaren en drums
- Van proeven en smaken
- Van schilderen en plaasteren
- Van sport in 't algemeen
- Van stoeten en processies
- Van toeristen
- Van wielen en op weg zijn
- Van zin, zen en zijn
- Van zingen en spelen
- Zeebrugge, de haven
- Zonder categorie, voorlopig
-
Recente berichten
Recente reacties
- Jozef De Coster op Zondag 13 oktober … Help, ik ben verkozen!
- dries simoens op De bossen van Sijsele
- Geert Tamsyn op De bossen van Sijsele
- Robert Neyt op De bossen van Sijsele
- STEPHAAN VANDEWALLE op De bossen van Sijsele
Zondag 13 oktober … Help, ik ben verkozen!
Liet Willy Lustenhouwer ooit in zijn politieke kaarten kijken? Babbelde de godfather der Brugse grapjassen bij zijn conferences in de stadsschouwburg doorgaans niet gezwind met een weide bocht om het bestuurlijke wereldje heen?
Niemand nam het hem kwalijk, ’t was lachen geblazen met eigen lokale geplogenheden en de volkse typetjes waar Lustenhouwer in grossierde. Dat mochten we een tijdje geleden nog vaststellen toen zijn erfopvolger, de Mugge van Brugge, in diezelfde schouwburg uitpakte met een lang niet onaardige hommage aan Willy Lustenhouwer. Kleurrijke personages passeerden de revue, maar politiek Brugge mocht op zijn twee oren slapen.
’t Was dan ook redelijk verschieten toen vorige week ineens die affiche opdook. Ze leek echt wel héél goed op andere affiches waar je vandaag niet naast kijkt. ’t Zal toch niet waar zijn, zeker, de Mugge van Brugge staat op een lijst? Het was niet waar. Al had de Mugge, de sloeber, ons wel liggen, heel even. Laat maar, Mugge, ook zonder jou werkt het bestuurswereldje ons meer dan een keer op de lachspieren!
Brugge is overigens, als ’t op absurde of satirische politieke bokkensprongen aankomt, niet aan zijn proefstuk toe. Sommige verkiezingsjaren kabbelen rustig voorbij, maar andere zijn rijkelijk voorzien van markante initiatieven. In onze collectie op zoek naar affiches die zich dat herinneren, diepen we een archiefdoos op met daarop het jaartal 1994.
Ook bij die gemeenteraadsverkiezingen verslikte je brievenbus zich in de papieren beloftes van alle gevestigde partijen. Met hun namen van weleer, kent u ze nog? CD&V was nog CVP, Vooruit heette SP en Open VLD nog kortweg VLD. Het Belang was nog Blok en het wel heel Oost-Europees klinkende Agalev stond voor Groen. En N-VA ging nog door ’t leven als Volksunie. Maar ’t was mij anderzijds het verkiezingsjaartje wel. Want de kiezer kon zich die herfst een heleboel andere keuzes veroorloven!
Er kon bijvoorbeeld gestemd worden op ‘Paix’. Jan Keirse stond moederziel alleen op zijn lijst, wat alvast een voorkeurstem overbodig maakte. Menslievende tijden waren het, want naast een partij met zo’n vredig imago, vond je negen Bruggelingen onder de aardige partijnaam ‘Liefde’.
Namen als die van de destijds in Brugge alom gekende Bernard Muylle. Een andere Muylle, Yves, pakte dan weer uit met ‘Bof’, aanvankelijk bedoeld als nieuwe partij die als ’t erop aan kwam toch maar mooi beschutting zocht onder de vleugels van de liberalen. Bij ‘Bof’ vond je ook marathonloper Peter Daenens. En de slogan ‘Brugge pleegt zelfmoord‘, kwestie van ’t een beetje vrolijk te houden.
Er was de NWP of Natuurwetpartij, een eerder bescheiden initiatief met vijf kandidaten waarvan er eentje goed was voor vier voorkeurstemmen. Wat niet volstond om verkozen te raken.
Jeugdig volk of wie zich jong voelde kon terecht bij jongerenpartij ‘Robin Hood’ die met “’t Is den Hood die ’t doet!” de prijs van grappigste slogan verdiende.
En je kon niet om ‘Rossem’ heen, in die dagen in heel Vlaanderen beroemd en berucht om hun boegbeeld Jean-Pierre Van Rossem. Hier bij ons stak graficus Mark Ampe zijn nek uit als lijsttrekker, maar ook Marie Jean Vandecaesbeek deed mee. Marie wie? Kwam ze op de lijst als ‘Loetje van de Schoare’, haalde ze wellicht meer stemmen. Loetje stond niet alleen achter de toog van haar café aan de Coupure, maar in de loop der jaren ook een paar keer op een lijst. De ene keer van de ene partij, een volgende verkiezing weer van een andere. Dus ook een keer bij Rossem. Dat gaat zo wanneer je, gelijk Loetje, iedereen graag ziet. Dat jaar ging het Brugse ‘Rossem’ ongevraagd over de tong wanneer aan ’t licht kwam dat een jongedame op hun lijst nog minderjarig bleek. En al helemaal wanneer een andere dame tot haar niet geringe verbazing haar eigen naam op de lijst vond … zonder van iets te weten. En neen, zo hoort het niet.
Om in een geest van levenswijsheid af te sluiten was 1994 ook het jaar waarin je kon stemmen voor ‘WOW’. Dat letterwoord stond voor ‘Waardig Ouder Worden’. Heel even leek dat initiatief met aandacht voor de oudere burger landelijk een schone toekomst tegemoet te gaan, maar het mocht niet zijn. Gebrek aan verjonging, misschien?
Het jaar 1994 ging voorbij en zo ook de verkiezingen van oktober. Patrick Moenaert werd burgemeester, een eerste keer, en Brugge bleef de brave stad die het altijd al was.
We zijn dertig jaar en vijf gemeenteraadsverkiezingen verder. Er komen weer een paar kleine partijtjes op, maar lang niet zoveel als toen. En wie het vreest kunnen we gerust stellen, de Mugge van Brugge is dus niet ècht kandidaat-burgemeester. ’t Was maar om te lachen, dat van die affiche.
’t Zou nochtans niet de eerste keer zijn dat een podiummens in de politiek gaat. In het land van de cowboys bracht acterende cowboy Ronald Reagan het zelfs helemaal tot president en vandaag hebben ze er Oekraïne ook zo eentje. Maar een regelrechte comedian? Er komt ons niet meteen iemand voor de geest. En neen, Trump telt niet mee.
Mijn waarde Mugge van Brugge, we kijken uit naar je eindejaarsconference waarmee je straks uitpakt in het concertgebouw. Vier daar maar lustig de politieke teugels als kluchtenverteller. Maar onthoud dat je idool, Willy Lustenhouwer, zich verre van verkiezingen hield. ‘k Wed, als iemand hem vroeg op wie hij stemde, dan was het antwoord “Vo de goeie, hé!”.
Laat de politiek, Mugge, aan anderen die daar talent voor hebben. Want voor je ’t goed en wel beseft, zucht je ‘Help, ik ben verkozen!‘ Doe verder waar je goed in bent, het podium is van jou. Zelf hou ik mij ook daar ver vandaan, van ’t podium. Ver van politiek? Wees gerust. Al vermoed ik, mochten jij en ik toch ooit bij pot en pint tot de conclusie komen dat Brugge nood heeft aan een frisse politieke wind, dat we mekaar verstaan. ‘k Heb trouwens wel al een partijnaam in gedachten.
Wat dacht je van ‘De Goeie’?
De eindejaarsconference van de Mugge, op 2 januari ’25 in het Concertgebouw … achter deze link.
De bossen van Sijsele
Hou het stil voor de verzamelaar maar onder ons gezegd, soms hebben affiches gewoon iets weg van behangpapier. Affiches verbergen vaak meer dan ze laten zien en met behang is het net zo. Wat gaat schuil achter het verkleurd behangpapier in oude panden? Nòg ouder behang! Papier dat zich mensen en hun doen en laten van lang geleden herinnert. Als muren konden spreken. Met affiches is het net zo. Ook zij verzwijgen soms meer dan ze aankondigen.
Zoals de affiche die ik een paar zondagen geleden op het boekenmarktje langs de Steenhouwersdijk, na een gezapige keuvel met de verkoper, voor een schappelijke prijs kon meenemen. Ze gaat over een concert ten voordele van ‘het sanatorium voor teringlijdende vrouwen te Sysseele’.
Het sobere tekstplakkaat belooft een ‘belangrijk concert’ op een dinsdag in februari maar naar het jaartal mogen we raden. Maar in de stadsbib hebben ze oude kranten en die vouw je thuis handig open op je digitale scherm. De aankondiging van het concert brengt ons, zo leert mij een Brugsch Handelsblad uit die dagen, naar een winteravond in het jaar 1927. En de opbrengst is dus bestemd voor het in opbouw zijnde sanatorium van Sijsele.
Zo’n sanatorium, dat is echt iets van die tijd, de eerste helft van vorige eeuw. Je zal maar tuberculose oplopen, tegen die levensbedreigende ziekte is nog geen afdoend geneesmiddel opgewassen. Je enige houvast is een soms maandenlange kuur in een sanatorium, waarbij schone lucht, gezonde voeding en rust voorop staan.
Midden de naaldbossen van Sijsele, in de dan nog zeer landelijke omgeving langs de steenweg naar Maldegem, bouwen ze zo’n sanatorium. Het is een initiatief van een bemiddeld echtpaar dat zijn zoon aan de ziekte verloor. Ze noemen het complex naar onze koningin, Elisabeth.
De bouw van het sanatorium heeft veel voeten in de aarde, overal in de provincie dragen initiatieven bij aan de financiële kant van het project. In de kerken van omliggende parochies worden de boeren vanop de preekstoel aangemaand om met paard en kar bouwmaterialen naar de werf aan te voeren van bij het nabijgelegen treinstation van Donk. Je hemel verdien je niet zomaar!
En in Brugge is er dus dat benefietconcert. De krant kondigt het aan als een initiatief van ‘Vrouwenadel’. Vrouwenadel? Een dameskransje uit adellijke middens? Neen, een gazet van een paar jaar eerder brengt klaarheid. “Er is te Brugge een bond ingericht voor katholieke vrouwen, met het doel de katholieke gedachte op godsdienstig, zedelijk en sociaal gebied meer en meer bij haar te doen doordringen. Meer waardigheid kan alleen nog de vrouw beschermen tegen dien stroom van ontzedelijking en al dat heidensche, hetwelk wij van dag tot dag meer zien toenemen. Het doel is verzedelijking, het middel is hooger ontwikkeling”.
En die hoognodige bond staat dus in voor het concert in het Sint-Lodewijkscollege. De affiche laat weten dat je die avond de feestzaal binnenkomt langs de poort in de Dweersstraat. Veel later zal die schoolpoort de aftocht van het college naar Sint-Andries overleven, als een relikwie van wat ooit was.
Wat krijg je voor de 4 frank die je neertelt voor een toegangskaartje? De komst van twee blijkbaar ronkende namen. Er is Cecil Grey, kunstzangeres, en een twaalfjarig jongetje, een zekere Carlo Van Neste, die viool speelt.
De naam Cecil Grey, dat wordt even zoeken. Verraadt haar naam een Engelse achtergrond? Dat klaren we alvast niet uit. Een eerste vermelding van de sopraan die verbonden is met de Gents opera vinden we in een Franstalig blad van kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Ze wordt er “la toute charmante petite cantatrice” genoemd. Kort na de oorlog duikt haar naam weer op als “une toute jeune et gracile cantatrice” die imponeert met Mozarts aria van de Koningin van de Nacht. En het houdt niet op, want in het Brugsch Handelsblad van 1924 is ze “de lieflijke zangeres die wij in den laatsten tijd verscheidene malen hier ter stede zagen optreden”. Even klinkt een kritische dissonant in het Burgerwelzijn … “een dappere soprano, doch soms wat overspannen”.
Maar een paar dagen na het concert waarover onze affiche spreekt lezen we toch maar over “het fijn ontwikkeld talent der zangeres”. Lofzang, dus.
Helaas, helaas, wat de tijd doet met een mens. De wereld lijkt Cecil Grey voor altijd vergeten, van ‘la toute charmante petite cantatrice’ konden we niet één foto opdiepen.
En dan is het de beurt aan dat knaapje uit het Kortrijkse, met zijn viool, Carlo Van Neste is zijn naam. Een lichtjes ander verhaal. Vergeet het beeld van de timide schooljongen van twaalf die redelijk schoon muziek kan spelen. Later zou Carlo Van Neste uitgroeien tot één van de groten van zijn tijd.
Zijn internationale doorbraak komt er wanneer hij aantreedt als jong solist bij London Philharmonic Orchestra. Carlo krijgt naam als vooraanstaand docent, finalisten van de Koningin Elisabethwedstrijd gaan er prat op dat ze bij hem de stiel leerden en zijn kamerensemble ‘Trio Carlo Van Neste’ wordt een begrip in het wereldje.
Of zijn toehoorders in Sint-Lodewijks zich realiseren dat daar een klein ventje, maar tegelijk een man met een grote toekomst voor hen musiceert, laat zich moeilijk inschatten.
Cecil Grey en Carlo Van Neste, elk verlegde een steen in de rivier die muziek heet. De ene een kiezeltje, de ander een kei.
Het komt wel eens voor dat ik langs Sijsele naar Maldegem rij. Ergens onderweg, tussen hoge naaldbomen, doemt het nog altijd op, het voormalige Sanatorium Elisabeth. Voortaan laat elke passage in die buurt mij mijmeren over een jong violistje dat op een keer een zaal Bruggelingen ontroerde. Over een operazangeres, ook.
En hoe het ene mensenleven sporen nalaat, terwijl het andere is wegdeemstert in de mist der tijden. Ochtendlijke nevels tussen de sparren van een oud bos.
Carlo Van Neste, viool, Beethoven’s vioolconcerto in D, opus 61 …
https://www.youtube.com/watch?v=LdBN6et_ab0
Van een oude plaat, een schilder en een nieuw museum
Ergens op een stoep in de Langestraat, een doos met langspeelplaten. Nóg zo’n doos. Op elke rommelmarkt vind je wel iemand die ouwe platen kwijt wil. En daar is weer vraag naar. Je gaat erbij zitten, gehurkt graai je doorheen het stapeltje. Nutteloze verzamelplaten, zoals wel vaker. Maar ineens, tussen een paar felgele ‘Alle dertien goed’-hoezen, die ene van Angelo Branduardi. Met dat dromerig portret van de muzikant, de vingers van zijn linkerhand zoeken een akkoord op de hals van zijn gitaar die hij lijkt te koesteren. En onder zijn naam ‘Highdown Fair’, de titel van het album. En ja, in je hoofd hoort de knaap die je toen was weer het meeslepende lied van toen.
Zo’n terugkeer in de tijd, helemaal naar je jongensjaren, dan neem je die plaat mee naar huis, toch? Waarom je ze alsnog laat waar ze is? Vooreerst omdat je heel lang geleden niet alleen je platen, maar ook je platenspeler van de hand deed. En bovenal, deze hoes oogt vlekkeloos. Hoezo, als dat geen argument is om ze wèl aan te schaffen! Niet, dus.
Want die ‘Highdown Fair’ van ons, ergens eind jaren zeventig ligt ze op de salontafel in de krappe mansarde die we huren, drie hoog in de schaduw van Sint-Salvator. Op een keer morst iemand een scheut rode wijn en sindsdien siert een hardnekkige, rode vlek haar hoes. En nu je ze hier in handen houdt, mis je niet alleen de muziek, maar ook die warmrode, zwijgzame getuige van ongetwijfeld late uurtjes van toen. Schone dagen, lange nachten. Zonder dat wijnspoor is ‘Highdown Fair’ gewoon die plaat niet.
Van op de zondagse rommelmarkt fiets je naar het Volkskundemuseum in de Balstraat. ’t Is daar heropening, het huis was een stuk van de zomer gesloten en dit weekend gooit het heringerichte museum zijn deuren weer open.
Er is nagedacht over nieuwe invalshoeken, hier en daar kan de bezoeker zelf de handen uit de mouwen steken. Of de voeten in een paar klompen om zich aan een volksdansje te wagen. Al blijft het totaalplaatje het vertrouwde huis zoals we het sinds lang kennen.
Achter de witgekalkte gevels van de Balstraat is de binnentuin op stille dagen een plek met een verstilde, nostalgische allure. Maar vandaag is ’t hier één en al vrolijke drukte. Alleman laveert welgemutst tussen kraampjes met van alles en nog wat omtrent oude textielambachten. Van boven de daken kijkt de middeleeuwse Jeruzalemkerk goedkeurend toe. Je bent op zo’n jaarmarkt in lang vervlogen tijden … het soort feest waar Branduardi over zingt …
“At Highdown fair for two farthings,
my father bought me a little white mouse …”
En je kan hier ook iets nuttigen, natuurlijk, en je raakt aan de praat met een toevallige drinkgenoot. Over ’t schoon weer en koetjes en kalfjes, over de nieuwe museuminvulling ook, en zo komt jullie gekeuvel uit bij Guillaume Michiels. Was de schilder in een ver Brugs verleden niet de geestelijke vader van dit museum?
Je hebt hem niet persoonlijk gekend, de kunstenaar en gepassioneerd verzamelaar van alles wat volks was. En al babbelend denk je toch weer even terug aan die plaat met de wijnhoes. Je deed ze ooit van de hand, al je platen. Het waren de jonge dagen van de cd, ineens waren grammofoonplaten ouderwets. En die ene was al helemaal waardeloos, wie geeft wat om een plaat met een vuile hoes? Je deed ze weg, voorgoed. En gemis is veelal voor later.
Guillaume Michiels liet zich daar niet aan vangen. Deed niets van de hand, zijn huis langs de Verversdijk vulde hij met al wat oud was en voor anderen nutteloos en achterhaald.
Thuisgekomen ga je in je affichecollectie op zoek naar wat erin steekt over Guillaume Michiels. ‘De wereld van een Brugse mens’, een affiche uit 2009, is het eerste wat je opdiept. Het was de aankondiging van een expositie over zijn rijkgevulde leven. En een bijhorende brochure over de tentoonstelling die doorging in ’t stadsarchief èn in het volkskundemuseum. Dat was in 2009, honderd jaar na zijn geboortedag.
De brochure – las je ze, destijds? – vertelt je verrassend veel over de schilder die het uitzoeken van het verleden van zijn stad als zijn levenswerk zag. Over wat hij publiceerde, dat was heel wat. Over zijn magnum opus, ‘Uit de wereld der Brugse mensen’, vuistdik boek dat vaak ten onrechte als een verzameling foto’s wordt omschreven. Het is waar, het werk bulkt uit van de foto’s uit Guillaume’s unieke verzameling, maar je vindt er veel meer over Brugge dan alleen maar oud beeldmateriaal. Het boek staat nog als een huis. Een oud huis, weliswaar, maar naar Brugse normen is dat een troef.
Maar wat pas echt verrast? In je collectie steken meer affiches dan je zou vermoeden omtrent initiatieven waar Guillaume Michiels zijn schouders onder zette. Als schilder èn als verzamelaar van volkskundige spullen. Maar evenzo als betrokkene bij tentoonstellingen over de geschiedenis van zijn stad, zijn Brugge.
Angelo Branduardi, in je hoofd klinkt zijn fluwelen stem de hele dag na. Jammer van die
plaat, die met de oudrode wijnvlek. En nog meer jammer, eigenlijk, dat je Guillaume Michiels niet persoonlijk heb gekend. Nochtans, toen hij overleed, ’t was in het jaar 1997, had onze stad en zijn affiches je al even in zijn ban. Had je hem opgezocht, vernam je ongetwijfeld, in de marge van veel affiches, veel kostbare verhalen.
Platen van vroeger en mensen van vroeger … en dat je ze soms pas ten volle waardeert als ze weg zijn. “Kere ke were!” … kon het maar …
Highdown Fair … een link naar het lied …
Yusuf, Fatima en de Blonden Os
Een rondleiding in de stad, met nadrukkelijk verzoek om langs te gaan in de Onze-Lieve-Vrouwekerk èn de Heilig Bloedbasiliek. Het komt voor dat deze jongen, de gids die van de dispatching zo’n mailtje ontvangt, zich al meteen een beeld vormt van de klant die straks op hem wacht. Bestempel je dat als vooroordeel? Vooroordelen zijn verwerpelijk, da’s waar, maar dit keer lijkt een rondgang in een paar gebedsoorden echt wel van belang. Dus vooringenomenheid of niet, zo’n opdracht roept een beeld op van wie langskomt. Een stel pilaarbijters?
Bij de stalen, rode brug aan het Minnewater, waar het gros van de toeristen Brugge binnenkomt, kijk ik die middag dan ook benieuwd uit naar wie zich aandient. Want er is nog iets curieus omtrent de informatie die de gidsenvereniging mij toestuurde. De familienaam van de klant, verraadt die klankkleur niet iets Turks of zo? Waarbij je je afvraagt hoe dat rijmt met die interesse in kerken. Vooroordeel, jawel.
Komt een taxi aanrijden. Een smaakvol uitgedost koppel stapt uit, samen met een kleine jongen. De man en de chauffeur wisselen een paar woorden, de wagen vertrekt en ik maak kennis met Yusuf, zijn partner Fatima en hun zoontje. Ze spreken een behoorlijk vloeiend Engels maar mijn vermoeden – lees: vooroordeel – klopt zowaar, ze komen helemaal uit Antalya, Turkije.
Een wandeling met zo’n klein gezelschap plooit zich na een tijdje wel eens in een gezapige, informele babbel. Tenminste als het tussen gids en klant ietwat klikt. En die middag valt dat klikken best mee, met een koppel dat al aardig wat van de aardbol heeft gezien, zo verneem ik. Trouwens, Yusuf is betrokken bij een organisatie die toeristen vanuit Antalya op sleeptouw neemt naar het Turkse binnenland. Mensen van de wereld, kortom.
We volgen de obligate route langs het begijnhof en in de kortste keren verrassen Fatima en Yusuf mij met hun oprechte interesse in ons verleden. Van onze geschiedenis en cultuur weten ze bovendien nogal wat.
Hun kleine jongen, ik schat hem een jaar of acht, wil graag op de bootjes. Da’s voor straks, belooft zijn moeder. Althans, dat verneem ik wanneer zij mij haar Turkse antwoord vertaalt.
Iets verderop is het met het verhaal van de Halve Maan en de bierpijplijn voor een gids steevast makkelijk scoren, maar ook hier valt de leergierigheid van mijn gasten omtrent bier mij op. Je hebt gelijk, Fatima, we zijn een landje van bierdrinkers.
In de Katelijnestraat blijken we evengoed een volk van chocolade-eters, mijn gasten laten zich graag vangen aan Belgian chocolats. Je bent toerist of je bent het niet, maar in de kerk willen ze ook alles horen over Michelangelo’s Madonna èn de Bourgondische praalgraven. Ook het Bourgondisch verleden van onze stad boeit hen. Aan de overkant van de Dijver zet het terras van Bourgogne des Flandres hen dan ook heel even op het verkeerde been. Neen, weet de gids, dit is niet het stadspaleis van Maria van Bourgondië, dit is nòg een brouwerij! Kunnen we tot bij dat terras, wil Yusuf weten en ik beloof dat voor straks, maar eerst op naar de Heilig Bloedkapel! Daar vertelt Fatima dat ze las over de reliek en hoe die wellicht ooit in Constantinopel werd ontvreemd door onze kruisvaarders, die sloebers. Dit gezelschap blijft mij verrassen!
Mijn rondleiding zit erop, maar Yusuf herinnert mij aan Bourgogne des Flandres. Op het terras aan de waterkant komt voor elk van ons een frisse Blonden Os op tafel. Adil, da’s hun zoontje, neemt iets fris en kijkt geboeid naar de bootjes. Ik vertel over het komende bierweekend en ziedaar de teleurstelling van Yusuf! Dat ze dat moeten missen!
Na onze verkenning van kerk en basiliek mag het weinig verbazen dat religie nog een keer ter sprake komt. Dat ze geen praktiserende gelovigen zijn, vertelt Yusuf. Alvast geen moslims, begrijp ik, anders kwam hier geen schuimend nat op tafel.
“Ach, alcohol …” mijmert Yusuf, “… Bij sommige geloofsgroepen kan het niet, jullie priesters proeven wijn aan het altaar, jullie paters brouwen bier, wie heeft het bij het rechte eind?” Waarna zijn vrouw mij verrast met een markante opmerking. Ze zegt “You can also pray while drinking!” Je kan ook bidden terwijl je drinkt … Er zijn van die achteloze babbels waarvan ge weet, dit blijft me bij!
De Blonden Os heeft ons gesmaakt en bij de aanlegsteiger om de hoek stapt het gezin in een bootje, ik wuif ze uit. De kleine Adil straalt wanneer hij mij toezwaait.
De fooi die Yusuf mij zonet toestopte mag een aardig centje heten. Straks hef ik daarmee op het bierfestival graag het glas op een memorabele middag in boeiend gezelschap. En op die woorden van Fatima. Enfin, een paar glazen misschien.
Verwacht u, waarde lezer, van ondergetekende dat hij als drinkebroer na dat bierfeest hoogst beneveld huiswaarts strompelt, iets mompelend over drinken en bidden? Neen, zo bent u niet, u bezondigt zich nimmer aan vooroordelen.
Dit weekend, zaterdag 14 en zondag 15 september …
https://www.brugsbierfestival.be/
Het meisje en de soldaat
En plots ziet Brugge zijn straten overrompeld door zijn jubelende inwoners. Hoor, ze zijn daar! Alleman wil, na dagen van angst en onzekerheid, eindelijk de Canadese bevrijders toejuichen. Die dinsdagmiddag, ’t is de twaalfde september van het jaar 1944, komt een einde aan vier duistere jaren van Nazi-bezetting. Om, uitzinnig van blijdschap en opluchting, hun jonge helden te begroeten staan ze rijen dik in de Zuidzandstraat.
Grommend banen de pantservoertuigen van de Canadezen zich traag een weg door de menigte. En Cecile weet het zeker, toen hij zopas midden het blijde kabaal voorbijreed, kruiste zijn trotse blik heel even die van haar. Haar verbaasde ogen volgen hem terwijl hij en zijn kameraden hun triomftocht verder zetten door de joelende massa.
Rept zij zich zo meteen naar de Burg, waar de burgemeester de Canadese strijders verwelkomt? Misschien ziet ze die knapperd daar nog terug.
De jongeman, flegmatieke verschijning in zijn verbazend proper uniform, zijn camouflagehelm vrolijk scheef op zijn gebruinde kop, ’t is lang geen onaardige verschijning. Zijn linkerhand rust nonchalant op een nochtans vervaarlijk ogend wapen. Een smeulende sigaret losjes tussen de vingers, als was het geweer zijn keu bij de biljarttafel in zijn stamcafé. En zijn flair, de triomfantelijke zelfzekerheid van de bevrijder. Als jong meisje sla je van minder aan ’t dagdromen.
Ze werd vorige week achttien, Cecile, maar van verjaardag vieren kwam niks in huis. De voorbije dagen gonsde het van de geruchten. De Canadezen rukken op. Of toch niet? De Duitsers gaan de stad verlaten. Of toch niet? En wat indien niet? Maar vandaag is Cecile haar verloren feest alweer vergeten, vandaag is het feest voor iedereen. En wie weet, die soldaat van daarnet …
Hoe dan ook, de oorlog is voorbij, nu begint het voor haar, het echte leven!
Al zijn er ook de dagen die volgen. Dagen waarin ze leert hoe het recept van het bestaan meer in zich draagt dan enkel vrijheid, blijheid. De naschokken van oorlog. De chaos waarin een stad zich stort wanneer veel op losse schroeven komt te staan, ondanks een oproep van de burgemeester. Er zijn de weerstanders, mannen en vrouwen die hun leven waagden. Helden. Helaas ook last minute-weerstanders. Collaborateurs, echte verraders en vermeende, moeten het ontgelden. Schermutselingen, afrekeningen.
En er is, in de jaren die volgen, de ontluisterende koningskwestie.
Maar het leven gaat zijn gang, het leven van een jonge vrouw, het leven van een stad, een land, een wereld.
Cecile haar tijd schikt zich naar wat volgt op zo’n oorlog. Een tijd waarop de overwinnaar zijn stempel drukt, het Engels zijn zegetocht aanvat. Met Elvis en James Dean en James Bond, met Beatles en Stones. Een schone tijd? Zeker en vast. Met fel groeiende welstand en wandelen op de maan.
Maar ook weer met oorlogen, echt waar. Een koude oorlog en andere, Vietnam, het Midden-Oosten, Afrika. Wapenwedloop en hongersnood. En er is het land van Cecile. Met zijn wereldtentoonstelling, een afscheurende kolonie en politiek kluwen. Een vreedzaam land.
Dat en veel meer komt op haar af, maar zie haar daar staan, in de Zuidzandstraat, blij zoals alleen meisjes blij kunnen zijn. Meisjesblij.
Weet zij veel, hoe haar stad zal groeien en bloeien. Kijk, Cecile, kijk naar de foto. Naar de spits die opdoemt, vaag achter het hoofd van je jonge held. Het is de toren van het station op het Zand, het station dat straks tegen de vlakte gaat. Ooit komt op die plek een kelder vol auto’s. Want de trein en de tram, ze zullen het afleggen tegen koning auto. Tegen de illusie van vrijheid, met z’n allen in de file.
En dat achter jou, achter de gevels, het college zal ingeruild worden voor een winkelwijk, dat ook. In de straat waar je wuift naar de jongen op zijn tank zullen de tramsporen verdwijnen. De kasseien niet, die blijven. En toeristen, die komen.
De jonge Canadees? Hij keert weer naar zijn thuis, zal zijn ouders opvolgen op hun farm bij Lake Manitoba. Je ziet hem nooit terug, maar da’s niet erg. Want verderop in de straat staat Herman, ook hij wuift naar de optocht. Je kent hem nog niet, de knaap die je hart zal veroveren.
Het zal jullie voor de wind gaan en jullie zoontje zal Dany heten, je vindt dat een schone naam. In die dagen kiezen veel jonge moeders Engels klinkende namen voor hun zonen, hoe zou dat komen?
En of toeval bestaat? De soldaat met zijn stoere blik van toen die keer, je zal het nooit weten maar hij heet Dany.
De bevrijding van Brugge, tachtig jaar geleden,
wordt herdacht in het weekend van 7 en 8 september:
www.brugge.be/bevrijding
Arbeid adelt, maar de adel …
Die zomer van 1905. Radio bestond nog niet, maar ieder had zijn eigen stem. Op elke steiger klonk een lied. Zo was metselaar Jules aan ’t werk op een eerder bescheiden steiger langs de Steenbrugse Wandeling. Zijn broer Fernand een heel eind verderop, vrolijk fluitend op een indrukwekkend hoge stelling waar je die niet zou verwachten, midden de bossen van Sint-Andries.
Er werden in het Brugse ommeland overigens wel meer steigers opgetrokken. Op de werven van de nieuwe zeehaven die stilaan vorm kreeg en waarmee Brugge zich na eeuwen weer op de economische wereldkaart zou zetten. En op de chantier in Sint-Michiels, waar de opbloeiende ijzergieterij van De Jaegher uit de binnenstad, in de buurt van de Gieterijstraat, een heel nieuwe fabriek bouwde.
NV La Brugeoise, zo heette de onderneming voortaan, zou zich toeleggen op de constructie van spoorwegmateriaal. Ach, de trein! Sinds op het Statieplein, dat ze vroeger ’t Zand noemden, een imposant nieuw station in de plaats kwam van het veel bescheidener eerste, was Brugge omtrent mobiliteit helemaal mee met de gang van de wereld.
En voor een fabriek die zich toelegt op alles wat met de trein van doen heeft, lag een stralende toekomst in het verschiet.
De beloftevolle onderneming permitteerde zich dan ook een toegangspoort met iets van grandeur.
’t Was langs de Steenbrugse Wandeling, waar in de jaren die volgden menig fraai huis zou verrijzen, dat die nieuwe poort werd opgetrokken. Jules en zijn makkers op hun stelling werkten aan een constructie in een ietwat historiserende bouwstijl, een gulle combinatie van baksteen en arduin.
Van de diverse toegangen tot La Brugeoise was dit degene die het imago van het bedrijf hoorde te schragen. Al was de toegangspoort niet bijzonder groots opgevat. Hoefde ook niet, enslotte zou ze doorgang bieden naar de eerder smalle draaibrug die naar de overkant van de vaart, naar de bedrijfssite leidde. Vanuit de fabriek verliep alle toevoer en het wegvoeren van materiaal trouwens langs het kanaal of langs het spoor.
Het bouwwerk zou fungeren als toegang voor personeel en voor wie het bedrijf bezocht als zakelijke connectie. Kwam die klant per auto? Misschien wel, stilaan dook de automobiel her en der op in het straatbeeld. Al bleef hij vooralsnog het vervoermiddel van de bemiddelde klasse. Meneer doktoor had er een en de notaris. En natuurlijk de elite, de rijkelui die zich dat soort fratsen konden veroorloven.
Zo zag je ongetwijfeld het jonge, adelijke echtpaar Stanislas en Cécile van Outryve d’Ydewalle met hun automobiel op weg naar de werf van hun nieuwe woonst, je weet wel, in de bossen van Sint-Andries, waar Jules’ broer Fernand in de weer was. Het koppeltje had van grootmoeder Adèle Le Bailly-de-Man als trouwcadeau een schoon stuk bosgrond gekregen, ruim genoeg om er een kasteel te bouwen. Ze zouden het Tudor noemen, naar de Engelse bouwstijl waarin het werd opgetrokken.
“Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet!”, zuchtte Jules die avond, toen hij en Fernand hun werkdag wegspoelden in ‘Beter hier dan verder’, ’t café dat langs de Steenbrugse Wandeling dichtbij de stedelijke begraafplaats zijn naam alle eer aan deed. Fernand had hem gecorrigeerd, meneer Stanislas was altijd vriendelijk en bijzonder opgezet met hun werk, daar op de werf. “En komt hij zich dan ook in ’t zweet werken, gelijk gij?”, had Jules nog geprobeerd, maar zijn broer bleek niet onder de indruk.
Dat Fernand misschien wel iets van gelijk had, zou later aan het licht komen. Stanislas van Outryve d’ Ydewalle bracht zijn adelijk bestaan niet in ledigheid door. Jurist van opleiding – dat had je dan weer wel, van hogere scholing kon de doorsnee metselaar alleen maar dromen – bleek hij zijn hele leven een bezige meneer. Een geëngageerde meneer, ook. Werd burgemeester van Sint-Andries èn voorzitter van de kerkfabriek.
Stond aan de wieg van ‘Eigen Heerd is Goud Weerd’, een project omtrent sociale woningen, zette zijn adellijke schouders onder het in die dagen niet onbelangrijke ‘‘Comité voor Vlaamse Arbeiders in Frankrijk’ dat seizoenarbeiders begeleidde en zette zich in voor de belangen van landgenoten die naar Amerika emigreerden.
Daarnaast vond hij ook nog tijd om de geschiedenis van zijn gemeente uit te pluizen en een paardenfokkerij op te starten, Stanislas had ‘geen zittend gat’ De tien kinderen die hij en zijn Cécile op de wereld zetten, laten we nog buiten beschouwing, zullen maar aannemen dat ze voor het grootbrengen van dat grut enig personeel in dienst hadden.
Anno 2024 … er vloeide veel water door de Brugse reien sinds we de metselaarsbroers, elk op hun stelling, doende zagen. De toegangspoort naar La Brugeoise staat nog overeind, weliswaar triestig vervallen. Het Open Monumentenweekend dat er aan komt, brengt het bouwsel en de broodnodige restauratie onder de aandacht.
En Tudor? Twee dochters van Stanislas en Cécile woonden hun hele ongehuwde leven op het kasteel. Tot het veertig jaar geleden door de stad werd aangekocht, om later weer in privéhanden te komen als horecazaak. Mocht u een aardig pand zoeken in de Brugse rand, er staat er momenteel eentje te koop. Het heet kasteel Tudor.
En hoe het zit met oude gezegden … Of de adel arbeidt? In onze dagen is blauw bloed al lang geen vereiste meer om gefortuneerd te zijn. En beschikken lang niet alle adellijke lieden, ondanks hun ronkende namen, over kluizen vol duiten.
En of arbeid adelt? Dat oordeel laten we graag over aan de Fernands en Jules op de stellingen van vandaag.
Ridder Walther en de Gouden Boomstoet
Na dit weekend nestelt de affiche van de veertiende Gouden Boomstoet zich tussen haar soortgenoten in de collectie. In een map ‘Praalstoet van de Gouden Boom’, zo luidt de officiële benaming van het spektakel dat in 1958 een eerste keer door Brugge trok. Eigenlijk een tweede maal, want bij de inhuldiging van de haven van Zeebrugge, in 1907, werd het begrip ‘Gouden Boom’ ook al een keer van stal gehaald, als terugblik op het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York in 1468.
Die middeleeuwse edele lui trouwden in Damme, maar voor het aansluitende feest moest je de dagen daarop in Brugge zijn. Met op de Markt, als afsluiter, het tornooi van de Gouden Boom. Met zijn naam verwees dat Bourgondisch feestgedruis op zijn beurt naar een oude legende.
Maar de evocatie van dat festijn bij de opening van de haven in 1907 was een eenmalig project. Tot in 1958, dus. In dat jaar blaast op de affiche van de herboren stoet een jongeman, getooid in een wat vreemd versierd debardeurke, op een soort carnavaltoeter.
Lach niet, hij is een heraut uit vroeger dagen en met herauten werd in vroeger dagen niet gelachen. Boodschappers met een veelal gewichtige melding! De gotische “b” op zijn tabberd verwijst naar Brugge en het blaasinstrument is een bazuin, met Brugs vaandel. Het heugelijke nieuws dat hij brengt is dus dat huwelijk van hertog Karel met zijn Margaretha.
Die zomer van 1958 sluit de Gouden Boomstoet schoon aan bij de in Brussel lopende wereldtentoonstelling. Profiterend van de internationale weerklank van dat gebeuren laten ook andere Belgische steden van zich horen en de Bruggelingen doen waar ze goed in zijn, ze bouwen een stoet.
Hoogst merkwaardig, op de affiche van Hubert Van Den Berghe is nergens sprake van het begrip ‘Gouden Boom’. De stoet, die vanaf dan zowat vijfjaarlijks door Brugge trekt, kreeg nochtans meteen al die naam.
’t Waren hoogdagen voor Brugge, de halve stad stapte bij wijze van spreken mee op, met z’n allen in plechtige feeststemming.
Of althans, de meesten onder hen. Walther Vanhecke? Als ridder in verguld harnas leidt hij zijn schimmel over de Markt langs de gevel van het Provinciaal Hof. De trots waarmee hij zijn blanke vaandel torst.
Kort na de drie optochten van de stoet in 1958 wordt besloten dat het feest twee jaar later opnieuw zou doorgaan. In 1960 is het dus weer van dat. De nieuwe affiche krijgt een kleurenfoto als campagnebeeld. Een foto genomen tijdens de vorige editie, in 1958 dus. De ridder is, jawel, Walther Vanhecke.
Zijn naam zou ons ontgaan, mocht enkele jaren geleden niet een buurvrouw over Walther vertellen. De fiere ruiter, namelijk, was haar vader. Walther Vanhecke had zijn slagerij in de Langestraat, op een paar huizen van de hoek van de Predikherenstraat.
Vanonder zijn helm kijkt Walther in volle ernst voor zich uit. Dat hoort zo bij ridders in stoeten. Maar soms helpen de dingen van het leven een mens om zich in zo’n omstandigheden serieus te houden. Dat gold des te meer voor onze beenhouwer. Vaderverdriet.
De Gouden Boomstoet van ’58, waarop de foto werd genomen, ging uit op zondag 6 juli. De dag ervoor, zaterdag 5 juli, was in Antwerpen een Congoboot uitgevaren. Met aan boord … Walther’s dochter. Onze buurvrouw, met haar man en hun eerste peuter. Kinderen van hun tijd, veertien dagen op zee, een toekomst in Leopoldstad tegemoet.
Amper twee zomers later zou de storm die door Congo raast dochterlief weer naar Brugge brengen. Maar daarvan had de ridder op zijn ranke ros nog niet het minste vermoeden.
Memlingplaats, Brugge
“Memling zijn middeleeuwse leefwereld vind je terug in zijn schilderijen!”
“Ha, onze kunstkenner spreekt! Allez gast, da’s met een korrel zout, toch? Zijn eigen leefwereld? Weet je wat onze Hans bij mekaar borstelde? Dat verheven, hoofse wereldje waarmee zijn exquise klandizie zich graag vereenzelvigde!
De grootmeester kon overweg met verf en penseel, maar zijn panelen verpatsen aan de beau monde van die dagen, daar kwam ook de kunst van het vleien aan te pas, stel ik mij voor. De elite naar de mond praten, hoe Hans en zijn vakgenoten dat aan boord legden, lees je daar iets over in die vuistdikke boeken van jou?
Weet je nog, ‘t Is deze zomer dertig jaar geleden, die memorabele tentoonstelling over Memling hier bij ons. Ik wou alles weten over de grote schilder en schafte mij ook zo’n boekwerk aan. Het zat in een prestigieus foedraal, met op de kaft alleen ‘Hans Memling’ en de naam van de auteur, Dirk De Vos, als wilde het zeggen ‘Voilà, hier ben ik, hèt standaardwerk over de grootmeester!’ Ik doorploegde het tot de laatste bladzijde maar over hoe die schilders zich bekwaamden in vleierij om opdrachtgevers te behagen, ‘k herinner mij niet dat ik daar veel over vernam. Over Memling is nog lang niet alles uitgespit, wed ik.”
“Onze betreurde historicus Dirk De Vos schreef ècht de ultieme Memling-biografie,
mijn waarde! Kom nu nog met nieuwe gegevens over Hans Memling
voor de dag en je zal de kunstwereld verbazen!”
“’t Is al goed, ’t is al goed, ik ken mijn bescheiden plaats! Hier, ons eigen Brugge.
Weet je wat, we gaan op pad, op zoek naar een paar dingen die de ongetwijfeld brave meneer De Vos over ’t hoofd zag!”
“Maak je geen illusies,
veel verder dan het standbeeld van Memling komen we niet!”
“Wacht, we nemen de fiets, op naar Sint-Kruis!
“Pardon?”
“Wel, al is de kans klein dat Hans Memling hier ooit zelf zijn tenten opsloeg, toch vindt kampeervolk dat Brugge bezoekt al van in de jaren vijftig de weg naar de Veltemweg, naar camping Memling. En gij nu!”
“Ha ja, als je de geschiedenis
zo breed interpreteert!”
“Da’s nog maar een begin! We fietsen door de Kruispoort terug ’t stad in en passeren in de Hoogstraat voorbij Charlie Rockets, het jeugdhotel. En weer toegegeven, ook ‘zijn’ bioscoop heeft Hans Memling niet meegemaakt, maar in onze jonge jaren – in de binnenstad kon je nog kiezen uit een handvol filmzalen – kwamen wij hier film kijken in Cinema Memlinc. Tot ze dik twintig jaar geleden de laatste prent vertoonden en het gebouw werd verkocht.”
“Nu gaan we langs het Sint-Janshospitaal,
mag ik hopen, toch één van Memling’s belangrijkste opdrachtgevers?”
“Je doet mij denken aan die historie over hoe onze Hans in het hospitaal belandde. Na één van die veldslagen van zijn tijd klopte een op de dool geraakte, gewonde soldaat hier aan bij de zusters. In ’t Sint-Jan brachten ze hem er helemaal bovenop en uit dankbaarheid borstelde soldaat Memling een paar meesterwerken bij mekaar. Het Ursulaschrijn en het beroemde drieluik en nog een handvol.
Schoon verhaal? Ja, maar zoals wel meer schone verhalen, volstrekt verzonnen.
“Weet je, hiermee kan Brugge prat gaan op de
op één na grootste collectie werken van Memling!”
“Wat ze mij nog een keer moeten uitleggen … je vindt ze allemaal in het middeleeuwse hospitaal, behalve één waarvoor je naar Groeninge moet. Wat heeft dat paneel mispeuterd, dat het niet bij de andere Memlings mag?
Laat ze zich bij Musea Brugge het hoofd breken over mijn wijze vraag, intussen fietsen we naar de Kuipersstraat. Daar kon je tot voor kort logeren in Hotel Hans Memling. Maar dat heet sinds een handvol jaren, weinig verbazend zo vlakbij de schouwburg, Hotel du Théatre. Op camping ging onze schilder niet, dat weten we al. Op hotel?
Hoefde niet, Hans Memling had zijn eigen stek in de stad, al is zijn pand in de Sint-Jorisstraat er al lang niet meer. Het sjieke ‘Memlinghuis’ dat daar later werd gebouwd was jaren de thuis van het Brugsch Handelsblad. Vandaag woont Paul De Grande daar, ge weet wel, den antiquair van ‘Stukken van mensen’.
En kijk, omdat ge er zit op te wachten gaan we nu naar Hans zijn standbeeld op de Woensdagmarkt. Bij de inhuldiging ervan, in 1871, was er commotie omdat de officiële plechtigheid doorging in, wat had je gedacht, de taal van de bourgeoisie, het Frans. Enkele dagen later deed een taalbewuste groep de plechtigheid nog een keer dunnetjes over in ’t Vlaams. Wie zijn wij om hen ongelijk te geven? In de betere kringen hoorde je Frans te praten. En om helemaal mee te tellen, ook neer te kijken op het Nederlands. En op het Brugs dialect al helemaal.
Trouwens, wat dat Brugs betreft. De Woensdagmarkt werd, toen het standbeeld er kwam, officieel Memlingplaats. De Bruggeling in de straat dacht er het zijne van. Van de weeromstuit kreeg het standbeeld een strofe toebedeeld in een leutig volksdeuntje …
De dubbele benaming hield het precies honderd jaar vol, tot Groot Brugge in 1971 ineens met een probleempje zat. Sint-Andries kwam erbij en daar hadden ze al een Hans Memlinglaan.
En zo werd het plein terug wat het in de volksmond altijd was gebleven … Woensdagmarkt.
Wat denk je, waarde kunstkenner, had historicus De Vos dan toch niet een paar voetnoten kunnen besteden aan één en ander in de marge?”
“We kunnen het de man jammer genoeg niet meer vragen …”
“We begonnen buiten de Kruispoort en we rijden de stad weer uit langs de Smedenpoort. Daar lees je, op een boogscheut buiten de vesten, op een straatnaambordje ‘Hans Memlinglaan, Vlaamse schilder 1494’.
Met zijn naam en overlijdensdatum zitten ze goed. Maar ‘Vlaamse schilder’? In 1871 werd Memling in de redevoeringen van die Vlaamsgezinde alternatievelingen ook nadrukkelijk ‘Vlaams’ genoemd. Maar Hans kwam uit de buurt van het Duitse Frankfurt, redelijk wat dagreizen buiten ons graafschap. Zo gaat dat, hé. Komt iemand ‘uit den vreemde’ en hij doet iets doms, dan is ’t “were ne vremden!”. Komt hij hierheen en schudt hij meesterwerken uit zijn mouw, dan jubelt de goegemeente in koor “Ziet, onze grote Vlaamse schilder!”. De waarheid en hoe die naar je hand te zetten.
Zo, waarde kunstkenner, nu pas staat echt àlles op een rijtje over Hans Memling. We hebben gans Memling, zo je wil. Of niet?
“Wel euh … een paar onvermoede dingen enne … je weet ook ’t één en ander over Memling.”
“’Tja, ‘k heb thuis een boekske over hem. Van een zekere Dirk De Vos of zo.”
Geen zomer zonder Watou
Vertelden wij al een keer over dat koppel en het dorp Watou en de band die het koppel opbouwde met dat plekje in de Westhoek? Lieten wij toen na, te melden dat het stel na een eerste kennismaking met het poëziedorp naar huis terugkeerde met iets van teleurstelling?
’t Was in de oogstmaand van 1997. Met zijn poëziezomer van Watou had Gwij Mandelinck na redelijk wat jaargangen zijn plaats verworven in het Vlaamse cultuurlandschap. En al waren ze geenszins kind aan huis in het broze wereldje van de poëzie, toch liet het koppel zich die keer verleiden tot een dagje Watou. Ongetwijfeld zat de reputatie van de centrale gast van die editie daar voor veel tussen.
De droommachines van Panamarenko, zijn vliegers die vergaten wat vliegen is, je vindt er je kinderdromen in terug. En dus trokken die twee vol verwachting richting het Dorp aan de Schreve.
Al is ’t lang geleden, tot op vandaag herinneren zij zich dat de kunstenaar er naar hun aanvoelen niet voluit tot zijn recht kwam. Wel weten ze nog van de blikvanger van dienst. Het publiek werd mondjesmaat binnengelaten in een sacraal bedoelde kamer om er een soort boek met driedimensionale spulletjes erin te bewonderen, bedacht door de meester zelf. Zo groot als een flink uit de kluiten gewassen eetplaatstafel, werd het door een opgewaardeerde zaalwachter plechtig geopend, witte handschoentjes en al, als betrof het een middeleeuws manuscript. Verder een handvol creaties die minder imposant oogden dan verwacht. Enfin, die eerste keer maakte Watou niet zo’n goede beurt. Het zou verkeren.
Want een aantal jaren later lieten zij zich in datzelfde Watou verleiden door een charmant vakantiehuis. Het begin van een blijvende romance tussen hen en het dorp waarnaar ze sindsdien telkens terugkeren.
Vorig jaar. Weer een verblijf in het voor hen inmiddels zo vertrouwde Watou zat erop. Dagen midden een plek vol flarden plastische kunst en poëzie en in de buurt een paar volkse kroegen met gewaardeerd plaatselijk gerstenat. En af en toe een picon aan de Schreve. Veel meer of verder weg hoeft het niet voor deze dicht-bij-huis-reizigers.
Dus het mocht niet verbazen dat ze bij de vriendelijke eigenaars meteen een volgend verblijf boekten. Voor de zomer van het komende jaar, dit jaar dus. Er kan altijd wat in de weg komen, da’s waar, maar om Watou te schrappen zal ’t iets heel uitzonderlijk moeten wezen, iets buiten elke verhouding! Want zeg nu zelf, weg van huis en toch lekker huisje-tuintje-hond, hoe simpel schoon mag ’t leven zijn!
Maar het kan, zoals gezegd, verkeren. Het gebeurde in ’t voorjaar, toen ze van dat huisje-tuintje-hond, van die gekoesterde triptiek, eentje verloren. Ze werd tien, die hond van hen. Het brave beest kon niet meer, ze lieten haar inslapen.
Wie zo’n vrolijk beestje in huis haalt weet, hoe hecht ook de band, ooit gaat een hond dood. Honden gaan dood, mensen niet, mensen sterven. Want een mens, elk mens, is enig. Een hond? Om eerlijk te zijn, ja, een hond vervang je. Het koppel kan het weten, hun thuis vergt een hond. En dus komt weer eentje. Deze zomer.
Met alles eromheen. Hondje laten wennen aan een nieuw thuis. Hondje leren waar te plassen en vooral waar niet. ’t Zou onwijs zijn, het hulpeloze wezentje na een week of wat alweer te verschepen naar weer een ander huis. Watou schrappen? Alleen bij volstrekt buitenproportionele gebeurtenissen. De komst van een prille hond, bijvoorbeeld.
Dus is deze zomer er eentje in eigen nest. Weg is Watou. Het dorp en de van daaruit geplande trip naar Cassel, iets verderop. Het koppel kwam al eerder in het Frans-Vlaamse stadje, maar in het Musée de Flandre krijgt Nicolas Eekman deze zomer een overzichtstentoonstelling. Niet de grootste der namen, Eekman, maar het veelal kleurrijke werk van de schilder kan het koppel bekoren. In tegenstelling tot zijn dikke vriend Piet Mondriaan ging Eekman voluit voor het figuratieve. Speelde met thema’s en ideeën van grote voorgangers, van een Bosch of een Bruegel. Bouwde daarmee zijn eigen wonderwereld, als een schilderende Panamarenko. Enfin, zijn oeuvre is vanuit Watou een ritje naar Cassel meer dan waard.
Maar dat komt er dus niet van. Doch geen nood, Watou is niet echt weg. Het blijft op ons wachten, midden zijn mild deinende velden. Het koppel overleeft vast wel een seizoen zonder dagen in het oord van kunst, poëzie en vertrouwde terrassen. Zonder gedichten in weidse vergezichten of sculpturen in oude schuren. Zonder picon aan de Schreve. En zonder Nicolas Eekman …
Maar weet je wat? Lang, heel lang geleden, kon je Eekman hier in Brugge al een keer bewonderen. In een ook al heel lang ter ziele gegane expositieruimte in de Brugse Vlamingstraat. Dus wie weet, zo droomt het koppel, haalt op een schone dag Brugge die tentoonstelling van Cassel hierheen?
Onwaarschijnlijk, zegt u? Momentje, op een keer werd zelfs Watou naar hier gelokt! Of tenminste Gwij Mandelinck, geestelijke vader van het poëziefestival daar. Met veel tamtam werd door het culturele wereldje ‘Een kleine, ritselende revolutie’ aangekondigd, op een handvol binnenlocaties in het op zo’n keren voor de hand liggende Gezellekwartier. Klein? Ritselende? Helaas, de naam dekte de lading. Meer dan wat geritsel in de marge veroorzaakte het Brugse initiatief niet, verblekend bij de herinnering aan wat Mandelinck realiseerde in het dorp aan de Schreve. De ritselende revolutie deemsterde weg, er kwam geen vervolg.
En Watou? Het plekje wist zich, ook nadat Gwij zijn geesteskind zijn eigen weg liet gaan, te bevestigen als middelpunt van een zelfverzonnen melkweg waarin kunst en poëzie om mekaar heen wentelen. En waar volgende zomer een koppel terugkeert. Een koppel met hun hond. Want wie hen kent, die weet, Watou schrappen ze enkel als zich iets onnoemelijk belangrijks voordoet.
Brugge in z’n blootje, een beetje
Een boom opzetten over de gekke tijd waarin we leven, je kan het op minder aangename plekken dan dit terras bij de Vismarkt. “En hier in de Hollandse Vismijn is het Brugs de voertaal, laten we daarop klinken!” verkondigt mijn tafelgenoot. “Ginder om de hoek, op ’t Huidenvetterspleintje, ben je als Bruggeling eerder een bezienswaardigheid.”, vul ik aan met gespeelde verontwaardiging. “Kijk daar, een inboorling!”, grapt Dominique. De bedenking dat je daar in die toeristenstroom voor een pint net iets meer centen neertelt, leidt ons keuvelen een andere kant op. We nemen vakkundig de toerist onder de loep. De toerist en zijn talenkennis. Of het gebrek daaraan.
Neem nu de doorsnee Amerikaan. Soms kan een woordje Spaans er nog wel af, maar kom niet aanzetten met Frans of Duits. Ja, er was ooit het legendarische “Ich bin ein Berliner” van John F. Kennedy, maar voerde sindsdien ooit nog een Amerikaans president het woord in een andere taal?
The president
Dominique wenkt de bazin om nog eentje. “Momentje, waarde vriend” zeg ik, “Voor men komt aanzetten met vers gerstenat vraagt mijn innerlijke mens dat ik even langs het toilet passeer!” “Even the president of the United States sometimes must have to stand naked!” repliceert mijn kameraad, onze kijk op Amerikanen indachtig. “Van wie is die quote ook alweer?”, vraagt ie, hoewel hij het antwoord kent. “Van Bob Dylan natuurlijk, ken uw klassierkers, hé!”, repliceert deze jongen, die graag doet alsof hij Dylan-kenner is.
Bij onze voorlaatste pint hebben we het nog even over die gevleugelde woorden van Bob Dylan. “De grootmeester die uitpakt met zo’n karamellenvers over ‘in zijn blootje staan’!” Dominique lokt mij graag uit mijn Dylan-tent en hij weet dat ik dat weet. “Maar neen, gij! Daar stak op zijn minst iets metaforisch achter!”, repliceer ik, “Later gaven ze hem niet zomaar de Nobelprijs Literatuur!”
En ziedaar een vers babbelonderwerp … bloot! Ook op dat vlak zijn ’t bizarre tijden. Zijn we preutser dan voorheen? Ach, ook in voorbije tijden was enige schroom aan de orde.
Zo herinnert deze afficheverzamelaar zich een expositie in het Brugge van een jaar of twintig geleden, zeg maar 2005. In de slipstream van het voorbije Culturele Hoofdstad-jaar 2002 organiseert de stad ‘Corpus’, een kunstenzomer die focust op het menselijk lichaam in al zijn facetten.
Met in de stadshallen de tentoonstelling ‘Tussen huid en orgasme’. Curator van dienst is Roland Patteeuw, in die tijd steevast met zijn “Kunsthalle Lophem” op de barricades voor jonge uitingen in de kunstwereld. Tussen ‘huid’ en ‘orgasme’ staan in het woordenboek nog een heleboel andere woorden. Hoe komt Patteeuw op ’t idee om met precies die twee zijn tentoonstelling te benoemen? Brugge een keer flink wakker schudden?
Maar veel meer dan wat gemor brengt zijn idee niet teweeg. De Bruggeling laat de man rustig begaan. En de enkele sukkel die porno onder ’t belfort verwacht is eraan voor de moeite. Met een ondertitel als “Het Alchemistisch Lichaam” weet je wel beter.
Enfin, Brugge kan leven met zo’n project. We zijn tenslotte niet heiliger dan de paus, hé! Of toch niet veel heiliger. Want er is ook dat ene voorstel van Patteeuw. Da’s nog wat anders.
Een paar weken voor de tentoonstelling zou openen, dat reuzegroot spandoek. Een banier, van hoog op het belfort tot helemaal beneden langs de gevel. Met in koeien van letters ‘Tussen huid en orgasme’.
Wat er terecht komt van het banier? Misschien is het wel de burgemeester die het niet echt een geslaagde combinatie vindt, zo’n lichtjes ondeugend, provocerend kunstwerk aan de gevel van ‘zijn’ belfort, terwijl aan de voet van het gebouw de Heilig Bloedprocessie voorbij schrijdt. Hoe dan ook, de vlag kwam er niet. Preuts Brugge?
De keunienk
Maar Dominique haalt graag nog een andere ouwe koe uit de gracht. Oudjes onder mekaar, nietwaar.
Dominique, geboren verteller, vertelt. Over zijn werkplek waarvan hij een tijd geleden definitief de deur achter zich dichttrok. Nou ja, de stadsschouwburg blijft zijn biotoop, zelfs gepensioneerd is hij er vrijwilligersgewijs amper weg te slaan. Ik verdenk hem ervan, in de schouwburg verwekt te zijn, wat hij ontkent.
’t Is een markante historie waar Dominique mee uitpakt. Twee histories, eigenlijk, die veel zeggen over de tijdsgeest en hoe die verschuift.
Met zijn eerste vertelling neemt hij mij mee naar echt héél lang geleden. We belanden ergens midden jaren zeventig. De programmabrochure van de schouwburg vermeldt een toneelavond van het Gentse NTG. Ze komen met een recent toneelwerk van de Britse auteur Peter Schaffer, “Paard en ruiter”. Maar. Er zijn geruchten die de ronde doen, daar zijn geruchten goed in. Naar men zegt, zouden in dat stuk op een gegeven moment acteurs naakt op scène staan! Stel je voor! In onze schouwburg! Kan zoiets door de beugel van het goed fatsoen? Verdient de Brugse goegemeente het niet om behoed te worden voor al te grove artistieke grillen?
Is het in opdracht van de schepen van Cultuur, Fernand Traen, of van de Dienst Cultuur, dat laat Dominique in het midden, maar iemand wordt op prospectie uitgestuurd om één en ander uit te klaren. Blote mensen op een Brugs podium, ho maar!
Al wordt soep doorgaans minder heet gegeten dan ze wordt opgediend. Het toneelstuk komt er, mèt naakt en al. Maar blijkbaar pakt de Gentse regisseur uit met een vakkundig tegenlicht en ontwaart het publiek niets spraakmakends. Koelen zonder blazen, heet zoiets.
En dan, met Dominique’s tweede verhaal, maakt de geschiedenis van onze schouwburg een hinkstapsprong, een sprong van precies vijftig toneelseizoenen. Helemaal naar het eerder genoemde stadsfestival ‘Corpus 2005’. Brugge inviteert Spencer Tunick, befaamd Amerikaans kunstenaar. Die mag zijn goesting doen in onze stad.
En met wat hij bedenkt in de schouwburg doet hij behoorlijk wat stof opwaaien. De Brugse schouwburg, ouwe tante, ze maakt wat mee. Stonden midden de jaren zeventig op haar podium een paar blote lijven te kijk voor honderden toeschouwers, een halve eeuw later keek je vanop datzelfde podium de zaal in, naar honderden poedelnaakte Bruggelingen.
In de winter die volgt pakt het Concertgebouw nog uit met een fototentoonstelling, als terugblik op dat markante avontuur.
Zou deze stad vandaag nog openstaan voor zo’n samenkomst? Om ons in dat vraagstuk te verdiepen, spreken Dominique en ik nog wel een keer af. We vragen de rekening en ook naast ons maakt een tafel stamgasten zich op om naar huis te gaan. Zegt één van hen, “E momentje, ‘k goan eerst nog ’n ki wor da de keunienk te voeëte goat!”
Dominique’s ogen verraden een onheuse inval … “Er zijn er die met minder een Nobelprijs binnenhalen!” ’t Is van uw vrienden dat ge ’t moet hebben, ik gun hem geen blik meer. Tot we mekaar weer treffen, hier onder die luifel bij de Vismarkt.
Sport is ‘vo de leute’
“Hoor, ’t gaat over Piet Allegaert!” Felle oproep door ons huis, midden een lome, wat miezerige zomermiddag. Aan de Middellandse Zee bedachten ze voor dit uur hun siësta, maar in dit landje is het op zo’n druilerige zomerdag gewoon tijd voor koffie. Mijn huisgenote zet de tv aan en van ver in Frankrijk waait een met zon en groen overgoten landschap de kamer in, gelardeerd met het gezapig keuvelen van Renaat Schotte en José De Cauwer. Zelfs in de Tour de France lijkt de middag zijn tijd te nemen. En ik ga op zoek naar wat zoets in de keukenkast.
En dan ineens, vanuit het salon, die tijding, “Ze hebben het over Piet!” Ben niet echt een koersliefhebber, maar haastig op mijn stappen terugkeren is de boodschap. Om niks te missen omtrent ‘onze’ West-Vlaming.
Piet Allegaert is in het wielerwereldje dan wel geen beginner meer, hij rijdt deze zomer wel zijn eerste Ronde van Frankrijk. Maar Piet is Wout of Remco niet en kopman in zijn ploeg is hij evenmin. Mag het verbazen dat hij in de verslaggeving maar heel af en toe wordt vernoemd? Maar kijk, daar heb je hem, nadrukkelijk in beeld in de flank van het peloton, ergens in een Franse vallei.
’t Is niet het meest spannende moment van de rit, presentatoren José en Renaat paaien de kijker met weetjes over de koers. En nu Piet Allegaert in beeld komt, vertellen ze zowaar over zijn huwelijksdag van een tijd geleden. Het stadhuis van Roeselare stond in de stellingen en zo kwam het dat coureur Piet mocht trouwen in Koers, het wielermuseum in zijn stad. Met zijn Céleste, zeggen ze er nadrukkelijk bij.
Naast mij zoekt iemand naarstig haar gsm. Om Céleste een berichtje te sturen. Céleste was een jonge collega van haar en het klikte tussen die twee. En kijk, sindsdien heeft mijn huisgenote een sportboontje voor Céleste’s Piet.
Ach, de wereld van de koers! De verbazing waarmee ik erop toekijk. Het kluwen van ploegen en favorieten, het klauwende klimmen en duivelse dalen tussen supporters in soms onnozele euforie, je vreest elk moment dat een renner onderuit gaat. Al is er ook de twijfel, soms, om wie zuiver rijdt. Maar bewondering ook. Voor de grote namen èn de kleine. Vooral de kleine, die zich niet minder uit de naad rijden dan de podiumsterren.
Neem nu onze Piet Allegaert. Elke maaltijd afgewogen tot op de gram? Check! Nachten lang slapen in zo’n zuurstoftent? Check! Voor de stiel wekenlang weg van zijn Céleste? Check! En trainen, trainen, trainen! En komt hij ter sprake op tv, hebben ze het over zijn trouwdag. Aardig om horen, maar ’t is niet daarvoor dat ge gaat koersen. Koersen doet ge om te winnen.
Al trapt ook de anonieme knecht in het peloton zich de benen vanonder het lijf. Omdat hij zot is van dat koersen, het zoemen van de wielen. Omdat hij het, naast lastig, eigenlijk ook best ‘leutig’ vindt. Koersen ‘vo de leute’, verdorie! Omdat deelnemen belangrijker is dan …
… belangrijker dan winnen? Zou het? De Olympische gedachte, u kent ze, ik ken ze. De wereld haalt ze weer van stal, daar in Parijs. Om dan snel weer over te gaan tot de orde van de dag. Want kom mensen, vergeet dat ‘vo de leute’! Medailles binnenhalen, daar draait het om!
Tja, maar waarom hebben we het dan over handbal ‘spelen’, over een hockey’speler’ of een gelijk’spel’? Omdat sport spelen is? Of hoort te zijn? In het dorp van onze kinderjaren koersten we om het snelst met de velo naar school. Niets prijzenpot! En daar aangekomen speelden we voetbal op – het woord! – de speelplaats. Tot de schoolbel een eind maakte aan … ons spel. Dat was het tenslotte, kinderspel. ‘Sjotten vo de leute’. Al hoor je vandaag wel eens over papa’s en mama’s aan de zijlijn die het spel van hun kleine gasten verwarren met hun eigen ambities … Zucht.
Aan ondergetekende ging hoe dan ook geen voetbaltalent verloren. Misschien verklaart die sportieve onkunde zijn mededogen voor de niet-winnaar. Zijn onvermogen om ècht uit de bol te gaan voor een doelpunt, een zege, een eerste over de eindmeet. Schudt hij daarom het hoofd wanneer bij aanvang van het avondnieuws tussen de hoofdpunten toch weer een volstrekt irrelevant sport-item zijn plek opeist?
Ach, laat hem. Laat hem het zijne denken over de intergalactische bedragen die horen bij het ‘verkopen’ van voetballers. Over sportlui die zich administratief ‘thuis voelen’ in fiscale paradijzen à la Monaco. Maar ook over het gebrek aan waardering omtrent de courage van de niet-winnaars, de Piet Allegaerts van deze wereld.
En toch zal u hem straks betrappen voor zijn tv. Want daar in Parijs, op de Spelen, komt Alida aan zet. Alida woont een eind hier vandaan, in Rotterdam. Maar zij is in de eerste plaats een nichtje van ons. Weliswaar een héél ver nichtje, maar toch. Alida doet aan discuswerpen. Net als haar ma, die lang geleden ook aantrad op de Olympische Spelen, die van Atlanta.
De Spelen laten, dat begrijpt u, uw dienaar geen keuze. Tv kijken zàl hij! In oprechte spanning zal hij toekijken wanneer Alida, jonge discuswerpster, die schijf de Parijse hemel in keilt. En blij zijn mocht ze, stel je voor, in de prijzen vallen. Trots zijn in haar plaats, ook als die belevenis anders verloopt. Trots om wat ze allemaal deed en naliet om te staan waar ze stond, daar in dat stadion in Parijs. Deze jongen zal haar feliciteren.
En weet je wat? Misschien kunnen we ze achteraf een keer samen uitnodigen, de West-Vlaamse Piet Allegaert en de Rotterdamse Alida van Daalen. Kunnen ze mekaar over hun Franse belevenissen vertellen. Alida over de Spelen, Piet over zijn Ronde. En kijkt onze Hollandse atlete ons onbegrijpend aan als we vragen of ze ’t ook een beetje doen vo de leute, dan leggen we dat graag uit.
Ivanhoe in Brugge
Er zijn van die dingen die zich moeilijk laten meten. Tijd kan je meten en hoe ver iets is of hoe dichtbij, hoe warm of koud. Maar hoe fijn is vriendschap en hoe hard schaterlachen? En hoe zit dat met glunderen?
Zoals die keer, een voorjaarsmiddag in Brugge.
Gezwind ment het meisje haar paard langs de terrassen op de Markt, haar eerste koetstocht van de dag zit erop. Wie van de toeristen in haar koets glundert het meest, wij twee of de drie kleuters? Vast staat, na dit rondje ‘toerist in eigen stad’ kan voor het jonge volkje de dag nog amper stuk.
Zo’n etmaal met drie kleine koters in je kielzog, dat hoef je niet vooraf te plannen. Ha neen? Dan ken je ze niet, grote zus die na de vakantie leert lezen en schrijven en haar broertje en zusje, de tweeling van vier. Ze mogen op stap met mama’s lievelingstante en haar wederhelft en dan verwachten ze verrassingen! Een maatstaf waar we niet onderuit kunnen. Al kijken ook wij uit naar zo’n belevingsdag, daar is geen twijfel over.
Twijfelen deden we wel over het dagprogramma. Of het wel een goed opzet was om de drie musketiers mee te nemen op zo’n tochtje door de stad. De zeventig euro die je neertelt voor een half uurtje koetsplezier mag een aardige som heten, maar er was vooral de vraag of ze het avontuur ook zouden ervaren … als een avontuur.
Ja, dus. Jozefien, de jongedame, en haar paard Zeno die ons meetronen langs de platgetreden paden van de binnenstad, bezorgen de gastjes een hoogdagje. Alleen bij de tussenstop aan het begijnhof is er even een schrikmoment. Zij aan zij staan ze verbaasd toe te kijken wanneer het statige beest op zijn gemakjes een emmer leegdrinkt. En zijn ontbijt in gulzigheid nuttigt. Ben je klein en sta je vlakbij, oogt zo’n paardenhoofd reuzegroot. Maar ineens en onverwacht zwiert dat hoofd met een forse ruk omhoog en verandert bewondering plotsklaps in verschrikt terugdeinzen.
Het blijven toch nobele creaturen, hé, die paarden. Dat ook ‘grote’ mensen naar hen opkijken ligt niet enkel aan hun hoge, ranke gestalte. Het heeft, in mensentermen uitgedrukt, ook met lichaamstaal van doen. Er is de vorstelijke allure waarmee paarden zich voortbewegen en hoe die gratie afstraalt op wie vergezeld is van zo’n glimmende schoonheid.
Tot de komst van de auto, begin vorige eeuw, verplaatste de gegoede klasse zich dan ook bij voorkeur in een koets, liefst met koetsier in eigen dienst.
Zoals nog verder in ’t verleden de koene ridder met het nodige dedain neerkeek op het plebs dat zich haastte om niet vertrappeld te worden door het ros van de pretentieuze ruiter.
Weet je waar je deze zomer een glimp opvangt van die middeleeuwse ambiance? In ’t stadsarchief loopt een tentoonstelling over het ‘Groot Tornooi’. ’t Is een kleine expositie maar ze handelt over een groots middeleeuws spektakel dat een halve eeuw geleden onze stad wekenlang in de ban hield. Even dacht ik eraan om met ons jonge gezelschap daarlangs te gaan, maar mijn wederhelft verklaarde mij niet goed wijs. Soms, heel soms, heeft ze het bij het rechte eind.
Want wat in het archief te zien is omtrent die zomer van toen is veeleer voorbehouden voor wie verdrinken wil in nostalgie. Voor lieden op leeftijd, kortom. Zodoende keerde ondergetekende op zijn eentje, en niet met een stel kleuters achter zich aan, vijftig jaar terug in de tijd. In 1974 zette regisseur Toni Willems zijn toen nog jonge schouders onder een ongezien Brugs project. Hoewel, ongezien … Een kleine zeventig jaar eerder, in 1907, kende deze stad al een keer een historische evocatie van een middeleeuws tornooi. Dat was met de opening van de gloednieuwe haven van Zeebrugge.
Maar ditmaal liet Brugge zich betrappen op zo mogelijk nóg ambitieuzer glorie.
Dit keer vertelde het spektakel over een tornooi met alles erop en eraan, zoals het doorging op het einde van de jaren dertienhonderd. Spraakmakend zou het worden! Avond na avond zouden voor de ogen van vele honderden toeschouwers, in het zand van een deels van zijn kasseien bevrijdde Markt, niet alleen Brugse ruiterverenigingen, schuttersgilden en toneelgroepen present tekenen. Maar de absolute helden waren een stel Britse stuntmannen die het gewaagde paardenwerk voor hun rekening namen.
Op de expositie wandel je langs panelen, overladen met foto’s en documenten en je beseft dat onze stad zoiets voorheen of achteraf nooit meer meemaakte. Een korrelig filmpje neemt je helemaal mee, terug naar die jaren zeventig.
En kijk, in deze vitrine vind je zowaar iets over de zwart-wit feuilletons die je zag op de televisie van je kinderjaren. Je leert dat de stoere mannen die in die series instonden voor het stuntwerk dezelfde waren die later het Brugge van de jaren zeventig op stelten zetten met dat tornooi!
In je kindertijd was ‘Ivanhoe’ een epische reeks televisieverhalen voor schooljongens die droomden van heldhaftige belevenissen. Dat in een hoekje van de filmset de onversaagde ridder gezapig van zijn thee nipte, terwijl anonieme stuntmannen het serieuze, risicovolle paardenwerk van hem overnamen, dat hoorde je toen niet te weten.
Thuisgekomen, vertel je over het ‘Groot Tornooi’ dat in Brugge doorging, lang geleden. En over Ivanhoe, de ridder die je zelf wou worden. Die vechters en hun onverschrokken paarden, die maakten wat mee! Je jonkvrouwe kijkt niet eens op, ze is niet zo van zwaarden en helden. Maar wat je vertelt herinnert haar, zegt ze, aan dat open weekend, vorige zomer, in Ons Erf. Weet je nog, die paarden daar?
Ja, je weet het nog. Midden het lommer tussen Sint-Michiels en Loppem was je als buitenstaander welkom in Ons Erf, we benoemen die plek nog altijd makkelijk met haar oorspronkelijke naam, het ‘Pido’. Ze doen daar aan hippotherapie. Mensen met bijzondere zorgvragen maken er kennis met paarden. De waarde van wat ze daar meemaken, hier komt ie weer, is moeilijk meetbaar.
Die zondag was in heel het Pido – pardon, Ons Erf – in geen velden of wegen een Ivanhoe te bespeuren. Beetje jammer eigenlijk, maar dat vindt alleen deze jongen na zijn bezoek aan de expositie in ’t stadsarchief. Al is hem van Ons Erf één beklijvend beeld bijgebleven. Dat van de jongeman die, aarzelend maar raak, vanop de rug van een paard een kleurige ring over een even fleurig paaltje laat vallen.
De ruiter op zijn ros glundert. Zijn begeleider glundert. Wie het meest?
Meer over hippotherapie in Ons Erf verneemt u hier: https://www.uniek.org/nl/hippotherapie
Willem Uilenspiegel
Die ochtend staan een handvol mensen bij de glorieuze bakstenen gevel van Huyse De Grote Sterre, op de Markt van Damme. ’t Gaat over koetjes en kalfjes, zo gaat wachten. Of ik dat ook gehoord heb, vraagt ze, over Willem. Ze heeft het over Willem Vermandere, daar valt niet aan te twijfelen. Zij en ik komen mekaar af en toe tegen, maar een jaar of wat geleden, tussen pot en pint in een zaaltje in Sijsele – onze West-Vlaamse bard had er net voor een genietbare avond gezorgd – kon je niet om haar bijzondere devotie voor Vermandere heen. Voor Karolien is Willem zowat de mens geworden wijsheid. Mag het verbazen dat ze van slag is, nu Willem Vermandere laat weten dat ie een punt zet achter zijn leven op het podium?
De deur van het middeleeuwse patriciërshuis zwaait open en we kunnen naar binnen. Wij, dat is een groepje gidsen dat uitgenodigd werd om kennis te maken met het pas heringerichte Uilenspiegelmuseum. Uilenspiegel en Damme horen bij mekaar als paard en kar, al sinds Charles De Coster in het midden van de negentiende eeuw in zijn roman Tijl, Nele en Lamme Goedzak een plek toewees in het laatmiddeleeuwse stadje aan het Zwin.
We vernemen alles over de verhaallijnen die in het museum worden uitgetekend. Over wat haalbaar blijkt en wat niet. In een eeuwenoud, geklasseerd monument haal je geen zotte dingen in je hoofd en ook het beschikbare bundeltje euro’s speelt zijn beperkende rol. Toch is het resultaat een moedige poging om de avonturen van Tijl Uilenspiegel een plaats toe te kennen in een tijd die ons langs alle kanten overdondert met een overdaad aan verhalen.
Wat voor gast die Uilenspiegel was, wat voor fratsen hij uithaalde, onze generatie kan zoiets nog min of meer duiden. Dat zijn naam ons een spiegel voorhoudt. De mythische figuur zoals Charles De Coster hem hertekende, de knaap die tegelijk de grapjas uithangt en tegen schenen schopt, soms speels, soms messcherp, voor jonger volk ligt dat niet meer voor de hand. Het museum wil daar werk van maken.
Tijl Uilenspiegel blijft de hele dag in mijn gedachten. Hij en Willem Vermandere en de vraag of ze iets gemeen hebben, die twee. Wie Willem is, de zanger, dat vertrouwde hij ons toe met zijn uitgebreide liedboek en zijn grafisch werk. Maar over welke Uilenspiegel hebben we het? Heeft niet elk van ons een andere Tijl in gedachten? Voor jou een grappenmaker, voor mij een rebel. Of andersom of nog iets anders. Er bestaan veel Uilenspiegels.
Is Willem er één van?
Misschien kan je Vermandere maar beter situeren binnen zijn eigen generatie van liedjesmakers. Waren er destijds, in de gloriejaren van het kleinkunstlied, niet de Drie Grote W’s? Wie die tijd meemaakte haalt ze zo weer voor de geest, Wannes Van de Velde, Walter De Buck en Willem Vermandere. De Antwerpse, intellectualistische vrijdenker Wannes, de onverbeterlijke rooie rakker Walter uit Gent en uit de Westhoek, ach ja, de zachtzinnige, schier pastorale Willem.
Als jonge muzikant en verteller maakte Willem naam met liedjes die Vlaanderen veroverden op hun kloefen. ’t Ging over Blanche en z’n peerd, over Piere de Beeste. Beetje denigrerend doen over Vermandere, het mocht. Boerenliedjes, toch? Maar als één van de Drie Grote W’s een persoonlijke evolutie doormaakte, dan was het wel onze Willem. Willem, die zich met het ouder worden realiseerde dat er meer is dan de Groote Oorlog die zijn geboortestreek tekende. Dat elk slachtoffer van oorlog en geweld er één te veel is en vluchten van alle tijden. De commotie rond ‘Bange Blanke Man’, weet je nog? Of zijn samengang met de Congolese harmonieën van Sangalayi?
Weet je wat het is? Wannes, Walter, Willem … in elk van hen, in elk van hun liedjes, hoor je een andere Uilenspiegel. Zoals er altijd een Tijl was, in alle tijden, op alle plekken.
Ook in die Groote Oorlog van Vermandere. In wat mijn grootvader zich herinnerde over die oorlog die hij meemaakte als jonge knaap. Over zijn vader die op zijn hofstee aan de klap raakte met een Duitse soldaat die ook thuis was in de boerenstiel. Hoe de Duitser hem fluisterend toevertrouwde … “Kämphen für die Heimat? Meine Frau, meine Kinder, das ist meine Heimat!“. Een Tijl in soldatentenue, op een hoeve ver van huis, sakkerend op de oorlog maar met zijn gedachten op dat hof van hem, thuis bij zijn Nele.
Tijl Uilenspiegel, ik zag hem enkele dagen geleden op tv. Hij heet Julien Bernard, Frans coureur in de Ronde van Frankrijk waarin hij geen rol van betekenis speelt. Een tijdrit brengt de renners in de buurt van Nuits-Saint-Georges, Juliens thuisbasis. Rijen dik staan zijn supporters en kennissen en Julien wuift naar alleman als een volleerd Tourwinnaar. En dan ineens, midden die jubelende troep, daagt zijn geliefde Margot op, hun kleine op haar arm. Julien denkt ‘Momentje!’, trekt zijn remmen toe en geeft zijn madam een ferme pakkerd. Om dan weer zijn rol van wielrenner op te nemen, niks gebeurd. Een onbetaalbaar ‘Ze kunnen allemaal de boom in met hun bonificatie-seconden en wat nog allemaal!’ Hoe dat klinkt in ’t Frans is iets voor kenners, maar daar, op dàt moment is Julien Bernard gewoon Tijl. Tijl Uilenspiegel die gaat voor zijn Nele.
Er zullen, durf ik hopen, telkens weer Uilenspiegels opstaan, dwarsliggers. Elke tijd heeft er nood aan, die van ons nog het meest. Ook aan één die deze wereld in ’t West-Vlaams een spottende spiegel voorhoudt. Dus Willem, merci man. Merci vanwege deze jongen, weliswaar niet je allergrootste bewonderaar, die eer gun ik aan Karolien. Maar toch, ook in die herinnering van mij koester ik jou voorgoed als een wijsneus van waarde. Een Uilenspiegel, op jouw manier. Willem Uilenspiegel.
Een brug te veel
We kennen het enkel spreekwoordelijk, maar als omschrijving van een beroep zou ‘bruggenbouwer’ toch ook zijn mannetje staan? “Mijn opa was bruggenbouwer en ook mijn vader bouwde bruggen”, u gelooft mij meteen. De naam van onze stad verwijst vast en zeker naar zo’n bruggenbouwers.
U weet beter, waarde lezer, meer dan waarschijnlijk haalden we ‘Brugge’ uit het Oudnoors. Het zit er dik in dat de oudste benaming van onze woonplek, ‘Bryggja’, verwant is met een Noors woord voor ‘aanlegsteiger’. Ginder in het noorden, in de havenstad Bergen hebben ze, zo liet ik mij vertellen, een kade die Bryggen heet. Het is daar veruit de meest gefotografeerde hoek. Hun eigen Rozenhoedkaai.
Maar anderzijds, met al die bruggen hier, Brugge, stad van bruggenbouwers? Weet iemand over hoeveel bruggen wij het eigenlijk hebben? Dat wordt een moeilijke. Willen we ’t serieus aanpakken, kunnen we moeilijk om het woordenboek heen. Komaan, doe niet geleerd! Toch wel, heel even. Want de Dikke Van Dale kent meerdere bruggen. Wat is op een schip de vaste stek van de kapitein? Juist, ja. En uw tandarts zal u fijntjes één en ander uitleggen over bruggen. En dan is er ook nog Nina Derwael met haar brug met ongelijke leggers. Maar de Carmersbrug of de Bonifaciusbrug? Zo’n brug is – hou u vast aan de reling – ‘een verbinding van twee zijden van een water, afgrond, kloof enzovoort’.
Brugse bruggen, het zijn er dus een heleboel. Het voornemen van ondergetekende, een verhaal over de bruggen in onze stad, daar lijkt dan ook geen beginnen aan. Maar de lezer kent onze lichte voorkeur voor fietsen en stappen. Laten we het houden bij een paar bruggen voor tweewielers en voetgangers. Recente exemplaren die de jongste tijd overigens stuk voor stuk met enige aandacht gingen lopen.
Werd een prijs uitgereikt voor de meest originele stunt om die aandacht te genereren, dan ging die ongetwijfeld naar de Conzettbrug. Ineens en totaal onaangekondigd als een pudding in mekaar zakken, doe het maar een keer na. Toegegeven, niet elke brug beschikt over de ongewone opbouw die haar in staat stelde om dat trucje tot een goed einde te brengen. Nou ja, goed einde. Het duurde wel even vooraleer ze weer de ouwe was en de boten aan de Coupure weer konden uitvaren. Conzett, al blijft ge één van mijn favoriete souvenirs van Brugge 2002, dat soort grappen kunt ge in ’t vervolg toch maar beter achterwege laten.
We doen een rondje vesten, fietsen van bij de Coupure langs de Kruispoort, waar ze binnenkort een gehuurde brug vervangen door een nieuwe. We trappen verder langs het kanaal, met in ons hoofd de bedenking dat bruggen in Brugge troebele tijden doormaken. Wat een eind verderop wordt beaamd door de Krakelebrug die er al maanden uitgeteld bij ligt.
Maar hela, kameraad, ’t zou hier toch over voetgangersbruggen gaan?
Ja, ’t is al goed, we rijden door, op naar de Smedenpoort. Wat de voetgangersbruggen daar overkomt is even onopvallend als hardnekkig.
Over de twee bruggen aan weerszijden van de stadspoort wandel je met een gerust hart, de kans dat één ervan ‘een Conzettje doet’ is onbestaande, klinkt het geruststellend bij de stadsdiensten die het kunnen weten. Maar onder je voeten roesten stilzwijgend de metalen dragers van de vloerelementen. En dat roesten doen ze grondig, héél grondig. Er zullen veel centen van doen zijn om het zaakje behoorlijk op te beuren. Dus het duurt nog even voor we weten wie zijn geldbeugel mag openen voor het repareren van die charmante bruggen. Ja, hier staat ‘charmant’, u leest dat goed.
Herinnert u zich de verontwaardiging van sommige monumentenliefhebbers, toen een jaar of tien geleden het plan op tafel lag voor die passages aan de Smedenpoort? Wie weet, zien sommige van die lieden vandaag wat u en ik zien, de voorzichtigheid waarmee de jeugdige bruggen het monument omarmen. De Smedenpoort, die ouwe tante, ze fleurt ervan op.
Ook de Boeveriepoort was in haar tijd een heuse stadspoort, vandaag staat die naam voor ‘het gat van de boeverie’, de doorsteek onder de spoorweg waarlangs je autogewijs richting Sint-Michiels rijdt. Weet je nog, niet eens zo lang geleden was die sombere tunnel ook voor fietsen en voetgangers noodgedwongen de dagelijks te volgen weg. Langs een belachelijk krappe fietsstrook en zo mogelijk nog smaller voetpad. Daarmee vergeleken is de brede ‘passantenbrug’, midden het groen aan ’t eind van de Boeveriestraat, zonder meer een verademing. Dat de ‘passantenteller’ bij die brug nu en dan de tel kwijt is, mag de pret niet bederven.
Verderop, bij het station, wijzen we op de plek waar we op een winteravond de metalen stellingenbrug beklommen die ons heelhuids de binnenstad liet bereiken. Soms is lelijkheid efficiënt. Maar er is hoop. Hoop en een veelbelovend voornemen om daar een heel nieuwe stationsomgeving te bedenken. Wat tijd gaat kosten en … tja, u raadt het nooit, ook centen.
We ronden onze fietstoer rond het ei van Brugge af bij de voetgangersbrug aan het Minnewaterpark. Met bravoure werpt ze zich daar over het water, die brug, als een grootse, sierlijke, rode rups. Haar cocon, de ook al rode luifel, laat ze achter op het plein onder de bomen. Van daar wandelen dag in dag uit toeristen over haar heen, de stad tegemoet.
Ze zijn daar dezer dagen iets merkwaardigs aan het uitproberen. Aan haar flank moet de rode brug nu een klein broertje tolereren. Op het wateroppervlak ligt een lijn van pontons. Je wandelt er naartoe vanop het plein bij de rode luifel en net als de vertrouwde brug leiden die pontons je naar de overkant.
Het nut daarvan? Wel, vorig weekend was ‘t in het Minnewaterpark weer ‘Feest in ’t Park’, jaarlijkse hoogdag voor multicultureel Brugge. En voor de eerste keer was ook het plein aan de luifel ingepalmd. Je kon van in het park naar het plein en andersom, over de brug èn de pontons. Er werd een soort eenrichtingsverkeer uitgeprobeerd, dat lukte min of meer. En komend weekend komt daar nog veel meer volk langs op het Cactusfestival. Dan pas zal die pontonbrug echt haar nut bewijzen, heet het. ’t Is een experiment en ik liet mij vertellen dat ‘Feest in ’t Park’ en Cactus de kosten van die tijdelijke brug delen.
Een brug te veel? Nee hoor, zo’n zelf bedachte brug en zo’n samenwerking tussen Brugse initiatieven, ze zijn het ultieme bewijs … Bruggelingen, dat zijn bruggenbouwers in elke betekenis.
Stad in stukjes
Een speels en slim bedacht ontwerp heet het, de ‘Bruges Fourchette’ die voortaan doorgaat voor Brugges ‘most wanted souvenir’. Wie na een bezoek aan onze stad wil thuiskomen met een verantwoord hebbeding kan zich voortaan zo’n roestvrij kleinood aanschaffen dat, aldus een krant, wordt aangeboden in ‘een knappe verpakking’ waarmee het verwijst naar onze mooie stad en haar rijke eetcultuur.
In diezelfde gazet lees je dat tientallen ideeën werden gewikt en gewogen door een jury. Een deskundige jury, maar zeggen ze dat niet van elke jury? Bovendien, zo staat er, won de fourchette ook nog de publieksprijs, dus wie kan daar nog iets tegenin brengen? En dus brengen wij daar iets tegenin.
’t Is namelijk zo dat wij ook een voorstel hadden. Maar de lieden van ‘Handmade in Brugge’ schreven hun wedstrijdreglement zodanig dat we niet konden deelnemen. De sloebers! En nochtans, de vondst waar wij mee uitpakten is nooit eerder vertoond. De stad had er beslist voordeel uit gehaald. Wij ook, maar dat hangen we niet aan de grote klok.
Er is namelijk onze zolder. De trouwe lezer nam ik al eerder mee naar die plek waar meer is opgestapeld dan goed is voor een gezonde zolder. Soms liggen spullen op zolders, enkel en alleen omdat ze er liggen. Wanneer maak ik daar een keer schoon schip mee, vraagt nu en dan iemand met wie ik deze woonst deel. ‘Als wij ooit verhuizen is daar geen beginnen aan!‘ Einde citaat.
Veel van wat onder de dakpannen van dit pand rust was ooit de aanzet tot een collectie. Meerdere collecties, om eerlijk te zijn. Zo vind je er een stapel kalenders. Schoon materiaal, hoor! Van redelijk wat jaargangen en in imposante formaten. Sommige opzijgelegd omdat ze met Brugge van doen hebben. Andere omdat ze stijlvol getooid zijn met specifiek bedachte creaties. Of met oude landkaarten of boten of …
Maar op een keer herinner je jezelf aan je affiches en denk je … neen, verzamelaar, blijf bij je kerntaak.
Hetzelfde overkwam mij ooit met puzzeldozen. Verzamelt iemand Brugse puzzels? Neen? Wel, voortaan legt deze jongen zich toe op het bijeenbrengen ervan. Met rommelmarkten als nuttige wingewesten. Op elke markt vind je er wel eentje. Puzzels met afbeeldingen van alle hoeken van onze stad. Schilderijen uit onze musea, in puzzelstukjes. Een puzzel over Brugs voetbal of een tot puzzel verknipt stadsplan. Een enkele keer koop je in een winkel een gloednieuw exemplaar. De meeste gewoon in karton, een enkele keer in hout, kleine van enkele tientallen stukjes tot dozen van duizend stukken.
Maar glimmend nieuw of van enige nostalgische charme, je vangt er niks mee aan, ze komen nooit uit hun verpakking. Tientallen breng je er zo bij mekaar. Maar op een keer herinner je jezelf aan je affiches en … u weet wel.
En van dan af houden zo’n dingen zich onledig met stof verzamelen. Tot je in de krant leest, even geleden, over die wedstrijd. ‘Most wanted souvenir’ heet ie, en ’t is de bedoeling om voor onze stad een origineel souvenir te bedenken. Eentje met allure. Dat mag wel een keer. Een tijdlang zag je in de etalages van de Katelijnestraat melkchocolade borsten en fondant piemels. Zoiets heet creativiteit. Intussen lijken ze niet meer zo’n trend, maar voorts blinken onze souvenirwinkels zelden uit in vindingrijkheid. De obligate pralines, natuurlijk. Vanuit het Verre Oosten geïmporteerd kantwerk, Brugse kant huist elders in de stad. En voorts een biervoorraad, onbescheiden hoog geprijsd. Dat is het zo’n beetje.
Dus is het bedenken van een echt oorspronkelijk Brugs souvenir op zijn plaats. En ook wij bedachten iets.
Die Brugse puzzels op mijn zolder, het gros daarvan bracht ik mee van brocante markten her en der. Tweedehands. Ontbreekt er mogelijks een stukje? Doorgaans wist de verkoper het zelf niet eens. Maar precies dat mysterie zette mij op een idee.
Want wacht eens even. Ik heb hier in dit huis van alle puzzels samen echt duizenden puzzelstukjes. Daar zit wat in! Die simpele kartonnetjes? Ambassadeurs van onze stad! Want ziehier mijn voorstel.
We verzinnen ‘een knappe verpakking‘, een klein doosje. Zo’n chique zwart of wit, waarin een juwelier doorgaans een ring in opbergt, met zo’n minuscuul fluwelen kussentje erin. En daarin komt één puzzelstukje. Bij aankoop van het fraaie doosje met unieke inhoud ontvangt de koper een certificaat. Dat verzekert hem of haar dat het brokje karton onderdeel is van een veel groter geheel, een tweedehandse Brugse puzzel.
Met op het certificaat, een QR-code die je naar de volledige puzzel leidt. De koper weet, hier en daar op de aardbol leven anderen die zich van diezelfde puzzel ook één stukje aanschaften. Mochten wij ooit samenkomen, en alleen dan, kunnen we onze Brugse puzzel voltooien. De toerist weet zich wereldwijd verbonden met honderden, duizenden anderen die Brugge bezochten.
De doosjes kosten aardig wat, het moeten gegeerde spulletjes blijven, hé. ‘Ha, was je in Brugge? Dan heb je ook zo’n puzzelstukje in huis? Fijn, mag ik een keer zien?’ Onze stad als bindende wetenswaardigheid. Schoon, toch?
Zwijgzaam zit ik hier op mijn zolder te dromen tussen tientallen kleurrijke dozen. Van sommige is met de jaren de kleurenfoto op het deksel verbleekt. Maar allemaal tonen ze iets van Brugge. Mijn Brugge, onze stad. Ze wachten tot ze geopend worden en hun puzzelstukjes uitzwermen over de aarde. En als we onze pronkstukjes aan een redelijk serieuze prijs op de markt zetten – we richten ons tot de meerwaardezoeker, tenslotte – zijn we vertrokken voor een seizoen of twee, drie.
Mijn huisgenote ziet onze zwaarbelaste zolder opgelucht ademhalen en in die tussentijd schuim ik graag rommelmarkten af. Om het aanbod van puzzelstukjes op peil te houden. Over het percentage dat deze leverancier opstrijkt valt te onderhandelen.
Posted in Het Brugge van nu, Van toeristen
5 Comments
Adam en Eva woonden in Damme
De Tuin van Eden, zegt het u iets? ’t Is al even geleden dat het eerste mensenpaar daar in volkomen harmonie leefde met de schepping, maar het relaas van dat avontuur leest u in de Bijbel. Jammer van het einde van ‘t verhaal, iets omtrent een verdacht figuur met dubieuze bedoelingen en een appel of zo. Maar aanvankelijk was het Aards Paradijs dus één brok gelukzaligheid.
Hoe zag die plek er eigenlijk uit? Was het een nonchalante bedoening waar planten en beestjes vrolijk door mekaar krioelden? Of een ontwerp waarover was nagedacht? Stel u voor, zo’n glooiende, Engelse landschapstuin, genre Botanieken Hof. ’t Zal toch geen strakke ‘jardin à la Française’ geweest zijn, met van die symmetrisch gemillimeterde haagjes? Dat vraagt nogal onderhoud!
‘k Zie Eva, blote madam, al in de weer met de grasmaaier. En Adam, op een trapladder doende met een snoeischaar. In adamskostuum, dat is ie aan zichzelf verplicht. Veel werk en ze staan er alleen voor, een tuinman opbellen is geen optie. Trouwens, mocht die opdagen kunnen ze hem niet betalen want geld bestaat nog niet.
Over geld gesproken, ze zeggen dat het daar mis liep toen Eva in die appel beet, ging het eigenlijk wel zo? Of kwam er pas een einde aan die schone historie toen iemand het geld uitvond?
Maar duiten of niet, voor wie hem moet onderhouden mag een tuin niet tè groot zijn. Ook daarover staat bij mijn weten niets in de Bijbel. Hebben we het over een uitgestrekt domein of een behapbaar stuk grond? In Adam en Eva’s plaats was ik al content met een tuin als de onze. Omzoomd door een beukenhaag, een zilverberk midden een gazon met wat bloemperken her en der, iets dat een moestuin moet voorstellen en een ruime kippenren. Meer hoeft niet.
Maar misschien had het eerste koppel groene vingers, dan komt het niet op een perceel meer of minder. Groene vingers, ik kan erover meepraten. Zelf mis ik ze, maar sinds jaar en dag deel ik huis en tuin met iemand die wat kent van vruchten en bloemetjes. Ze noemt er meerdere bij naam en Latijnse toenaam en al antwoorden die planten nooit, haar parate kennis maakt indruk op ondergetekende. Als floraal ongeletterde beperk ik mij dan ook tot het risicoloze, grove tuinwerk.
Groen is een onmisbaar goed, het draagt de aarde, dat kan amper genoeg beklemtoond worden. Alle lof aan de groene jongens en meisjes van deze wereld! Maar overdreven veel tuin is ook wat. Om u daarvan te overtuigen neem ik u graag mee op een uitstap van een week of wat geleden.
’t Is een winderige middag en de trieste wolken beloven weinig goeds, dus laten we het idee om te fietsen achterwege. Ergens midden de beemden tussen Damme en Vivenkapelle vindt de auto op een kronkelende landweg een witgekalkte hofstee. In pastorale liefelijkheid laten woonhuis en schuur zich omarmen door een met kwakende eenden bevolkte omwalling. Het landgoed dat zich daarrond uitstrekt tart de verbeelding van al wie met moes en tuin in de weer is. Of wat dacht u van ruim zestien hectare landschapstuin? Midden het lommer bij de hoeve worden we bij een sierlijk ontworpen serre in een knus tuinhuis verwelkomd door de goedlachse tuinier die in opdracht van de bewoners het uitgestrekte domein naar zijn hand mag zetten. Een biologisch verantwoorde droomjob.
We vatten onze dwaaltocht aan. Midden weiden vol zorgvuldig geselecteerde grassen leidt een houten loopbrug ons langs een meanderend beekje. Her en der verschuilen zich verrassende sculpturen. Onder nestpalen voor ooievaars lijken een koppel Brabantse trekpaarden zo weggelopen uit een oud prentenboek.
Voorbij een schijnbaar nonchalant aangelegde zwemvijver komen we na een half uurtje omzwerving weer bij de hoeve.
Waar op deze aardbol lag de Tuin van Eden? Damme lijkt mij een goeie kanshebber. Al zijn het vandaag niet Adam en Eva die er wonen. Want die hadden in hun tijd dus geen rooie cent en alleen wie daar buitenmaats veel van op zak heeft kan zo’n landkunstwerk laten aanleggen.
Op de terugweg naar Brugge vallen de eerste druppels op de voorruit. Op de radio haalt iemand herinneringen op aan haar jeugd. Oudste van vier, op een appartementje midden een Brusselse banlieue. Stille kindertristesse wanneer haar klasgenootjes trots vertellen over hun schommel, thuis in de tuin.
En voilà, meer is niet nodig om bij uw dienaar de jongensachtige verontwaardiging uit zijn jeugd te wekken. Want ’t zal wel zijn! Vijf hoog in zo’n krappe, horige flat vertelt iemand van een parktuin zoals die in Damme. Je zou voor minder jaloers zijn. ’t Geld zit altijd op een hoopje! Dat verfoeide kapitaal, altijd! Kom op met die vermogensbelasting!
Om mij dan meteen te realiseren, verdorie, voor een gezin in zo’n krappe behuizing is een stadstuin als die van ons in Sint-Andries vast ook goed voor enige afgunst! Wie is hier de kapitalist?
Verbeter de wereld, maar waar beginnen? Weet je wat? We focussen op het haalbare. We laten onze lap groen, hier in de stadsrand, gewoon zichzelf zijn. Zonder het spuiten van stoute poeders of ander onheuse ingrepen. Een biotoopje waar kippen, kikkers en af en toe een egel zich thuis voelen. Op de spreekwoordelijke hete plaat van de opwarmende aarde is het een nietige druppel en het helpt het kind in dat flatje niet aan een tuin. Maar hopelijk straks wel aan een net iets gezonder planeet om op te leven.
Voortaan is dit de nietige bijdrage van mijn tuingenote en ik aan het welzijn van komende generaties. Zo ziet u mij straks meer gedreven dan ooit in de weer met het snoeien van onze leilinden. Op mijn trapladder, ja. Doch neen, waarde lezer, niet in adamskostuum.
Het dorp Brugge
‘Brugge gidsen voor beginners’, hoofdstuk elfendertig:
‘De ene cruise is de andere niet’.
’t Is me wat met die cruisetoeristen, tegenwoordig. Nog even en stadsgidsen durven niet langer met opgestoken bordje met het nummer zes of elf erop door de Katelijnestraat passeren. Omdat geen van hen in de goot wil belanden door de venijnige tussenkomst van tweewielende stadsgenoten. Ik zeg u, in dat spijtige geval verdient de fietsende onverlaat enige bijsturing om tot inkeer te komen. Laat deze vertelling daar een poging toe wezen. Een poging ook, om de kritische Bruggeling wat nuance aan te reiken.
Het is het verhaal van deze jongen, een erkende, op een kwarteeuw ervaring terugblikkende stadsgids. Dat wil zeggen dat hij één en ander, maar bijlange niet alles, weet over zijn stad. En dat het hem doorgaans vlotjes lukt om die kennis aan de man en vrouw te brengen. Naast wat centen – waarom zou dat onvermeld blijven? – houdt hij aan zo’n rondleiding vooral voldoening over. Zoals vorige week, met die groep van een riviercruise.
Klopt het, wat hierboven staat, dat de ene cruise de andere niet is? Wel, sinds een paar seizoenen laat ik de kans om cruisevaarders vanuit Zeebrugge met de bus naar de stad te vergezellen aan collega-gidsen. Soms nopen omstandigheden een mens tot keuzes.
Maar de bezoekers die ik enkele dagen geleden begeleidde van aan de busparking bij ’t Minnewaterpark waren dus op toer met een riviercruise. En zo’n bezoek krijgt doorgaans een andere invulling dan het haastige van veel dagjestoeristen. De rivierboten varen op de kanalen en rivieren van de Lage Landen en doen daarbij de geijkte bestemmingen aan. U kan ze raden, Amsterdam, Utrecht, de tulpenvelden en de molens bij Kinderdijk. Waarna wordt aangelegd in Antwerpen en Gent. En van daaruit is ‘t met de bus maar een boogscheut naar Brugge en voor dat bezoek wordt redelijk wat tijd uitgetrokken.
Als beslagen gids zoek je vooraf online één en ander over de reis die je gasten ondernemen. Kan van pas komen. En kijk, wat lees je op de site van de toeroperator omtrent ‘day five’ van de excursie?
‘Today we will have a full day excursion to the fantastic village of Bruges.’
Het fantastische dorp Brugge, is dat niet enig? Veel schoner wordt het niet, toch?
Al meteen bij het begin van de wandeling ontwaar ik bij mijn gezelschap oprechte belangstelling omtrent geschiedenis en cultuur. Van het begijnhof willen ze het fijne weten en over de restauratie van de godshuizen in de Nieuwe Gentweg. En in de Onze-Lieve-Vrouwekerk roepen de praalgraven en de Madonna van Michelangelo bewondering èn vragen op. Da’s geestig gidsen.
Vriendelijke lui, trouwens, en na enige tijd trekt één dame op leeftijd mijn aandacht. Ze houdt zich wat afzijdig maar is des te meer in de weer met het nemen van foto’s en dat doet ze niet met een nieuwerwetse smartphone. Ik ken weinig van fotografie maar ‘k vraag mij af wie de oudste is, de gedreven fotografe of haar imposante, analoge camera. Ze neemt zich onmiskenbaar voor om een schone reportage te maken.
Mijn opdracht zit erop wanneer ik mijn gasten tot bij een aanlegsteiger van de bootjes breng. Ik trakteer mezelf nog een koffie op het terras van de Hollandse Vismijn en wandel terug naar mijn fiets, maar bij het standbeeld van Gezelle wordt ik aangeklampt door mijn fotografe van daarnet. Ze bevestigt wat ik tijdens de rondleiding al kon vermoeden. Haar teleurstelling omdat de zotte drukte bij de Rozenhoedkaai haar verhindert, een rustig opgebouwde foto te nemen. En bij het Bonifaciusbrugje is ’t ook van dat.
Tja, mevrouw, ’t is soms gezellig druk in het dorp Brugge.
Of ik haar als ‘local’ misschien nog bij een verborgen plekje brengen kan dat een verrassende foto oplevert? Even nadenken. Ja, natuurlijk wel. Komt u mee, mevrouw, ’t is hier vlakbij.
Aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk, bij het Sint-Janshospitaal, leidt de overwelfde doorsteek ons naar de achterzijde van het middeleeuwse gebouw.
In de rust van die hoek, niet verder dan een gevel van het straatrumoer vandaan, wacht ons naar mijn sobere mening iets van amper opgemerkte schoonheid. Het dakenspel van de oude apotheek en zijn buren.
Het kleurenpalet dat zich daar ontvouwt in een polyfonie van bakstenen, dakpannen, hellende daken, het speelse zadeldak van een torentje tegenover de aanzet van de struise kerktoren. Niet mis, hé, voor een dorp?
Mijn fotovriendin is in de wolken, haar reportage is een onverhoopt sterke foto rijker. Op de terugweg waait mij een aangename gedachte tegemoet …
‘Brugge fotograferen voor beginners’, hoofdstuk elfendertig:
‘Op vergeten plekken neem je onvergetelijke fotos’.
Posted in Het Brugge van nu, Van toeristen
9 Comments
Anselm Adornes, de roadtrip naar Jeruzalem
Dat mijn passage vanmorgen, in de krantenwinkel waar ik buiten wandel met de jongste Humo onder de arm, aanvoelt als een trip down memory lane, vergt wat toelichting.
Daartoe neem ik de lezer graag mee naar vroeger tijden.
’t Is voorjaar en in de schuur van mijn kinderjaren kan je niet om een chaotisch gestapelde berg papier heen. ’t Is weer ‘papierslag’! In het dorp gaat een jeugdbeweging van deur tot deur om papier in te zamelen. Papier is goed voor wat centen en de bescheiden opbrengst is allicht van nut voor één of ander zomerkamp. En dus geeft iedereen graag wat mee. Inpakpapier, het vuistdikke telefoonboek van het voorbije jaar, gazetten, tijdschriften. Er is nog lang geen sprake van de ophaaldienst van de gemeente die om de week papierafval meeneemt. Papier belandt in de stoof of waar dan ook. Maar in de lente is er steevast ‘papierslag’ en de buit wordt bijeengebracht bij ons thuis.
En wij, nieuwsgierige knaapjes, spenderen onze woensdagmiddag bovenop die papierberg – die lijkt in onze kinderoogjes huizenhoog. We zoeken en vinden er van alles dat ons boeit. Weekbladen met stripverhalen erin. En, tussen vrouwenbladen, kranten en ander serieus leesvoer, ook een heleboel Humo’s. Die we nauwgezet doorbladeren.
Want midden in elke Humo vind je een twee pagina’s grote foto. En die spreekt niet zelden tot onze verbeelding. De zanger van ’t moment of een filmster, Natalie Wood in bikini of Brigitte Bardot … Waarom de piepjonge snotneuzen die we zijn daarvan opkijken? We hebben een blozend vermoeden.
En dan, ineens, kijk hier! Batman! Onze onkreukbare held van op televisie en zijn kompaan Robin! Mijn buurjongen en ik, allebei verzot op de kostbare kleurenprent. Maar wie neemt ze mee? In een vlaag van wijsheid laten we de beslissing aan mijn oudere zus. Die ons een cijfer laat raden dat ze in potlood neerschrijft op een krant. Ik raad het. Vastgepind met duimspijkers belanden Batman en Robin in mijn slaapkamer, boven mijn nachttafeltje.
In latere dagen zou Humo nog af en toe mijn pad kruisen. In de zomers van onze jeugdjaren, wanneer Rock Torhout er aan komt. Omdat alles over het festival in dat blad te lezen staat.
Maar de tijd doet wat hij altijd doet, we zien de jaren en onszelf voorbijglijden tot waar we vandaag staan. Humo ligt nog elke week in de krantenwinkel, maar inmiddels verdiept deze ouderling zich in andere papieren wijsheid.
Zo herbergt zijn boekenkast, weliswaar bescheiden in omvang, nogal wat leesvoer omtrent zijn stad. En kwam hij onlangs thuis met weer een boek over eigen heimat, ‘Een hemels Jeruzalem in Brugge’. Over de Jeruzalemkapel en de bouwmeester van dat gebedshuis, Anselm Adornes.
Twee Bruggelingen met kennis van zaken, Noël Geirnaert en Jan Dumolyn, beten zich vast in die historie, wat resulteerde in een kloek boek. Een ferme boterham, propvol doorwrochte wetenswaardigheden over de lotgevallen van een avontuurlijk man en zijn prominente aanwezigheid in het middeleeuwse Brugge. Met zijn harde kaft, waarmee het zich een tijdloos elan aanmeet, staat het boek ook in letterlijke zin voor een gewichtig werk.
Op het Adornesdomein, in de schaduw van de Jeruzalemkapel, loopt overigens een kleine tentoonstelling over de reislust van Anselm Adornes, die een flink stuk van de toen bekende wereld afdweilde. Met een bij wijlen tumultueuze bedevaart naar Jeruzalem als absoluut huzarenstuk.
De expositie biedt een verrassend brede kijk op die hachelijke onderneming. En er komt meer aan bod dan enkel devotionele of geopolitieke duiding. Zo lees je in het bewaard gebleven verslag van die bedevaart hoe Anselm en zijn reisgenoten een tijd blijven rondhangen in Venetië. Daar is sprake van ‘zakencontacten, bals èn carnaval’. Het Italiaans schiereiland valt overigens in de smaak, omtrent Napels vinden ze de aanwezigheid van ‘veel schone vrouwen’ het vermelden waard. Anselm reisde niet enkel de wereld rond, hij wàs ook een man van de wereld.
Wat niet weinig contrasteert met de godvruchtige ernst die uitgaat van zijn pas gerestaureerde grafmonument in de kapel. De handen gevouwen in gebed, in stenen stilte hemelwaarts starend, liggen Anselm en zijn eega er schouder aan schouder.
Roerloos, zoals op dit eigenste moment ook het pas verschenen boek en de jongste Humo hier zusterlijk bijeen liggen op mijn bureau. Of boek en blad iets met mekaar van doen hebben? Wel, ’t waren de centen die ik voor het boek neerlegde die mij op het idee brachten om ook de Humo aan te schaffen. Na wat ik voor mijn boekenaanwinst spendeerde, konden de vier en een halve euro voor het weekblad er nog net af.
Want bij thuiskomst van de boekhandel was er de bedenking, voor dat boekwerk van de heren Geirnaert en Dumolyn leg ik net geen zestig euro neer. Is dat niet ietwat aan de dure kant? Heeft deze jongen het bij ’t rechte eind? Een onpartijdige afweging dringt zich op. En zodoende haalde hij bij de krantenmadam de Humo van deze week. Kampend met de vraag wat het meest kost, het dikke boek of het blad dat in zijn jeugdjaren gold als toonaangevend. Het antwoord kwam uit volstrekt onpartijdige èn onverwachte hoek. De hoek van het aanrecht in onze keuken, waar een weegschaaltje staat. De prijs per kilo, kan het objectiever? Alle papier is papier, tenslotte.
Ziehier de resultaten, weliswaar niet bevestigd door een deurwaarder maar in alle ernst waargenomen. Mijn nieuwe boek weegt één kilogram en achthonderd gram. Goed voor 33 euro per kilo. De Humo – spannend! – weegt 270 gram. Eén kilo Humo kost 17 euro. Conclusie? Al is de kans gering dat het weekblad straks in mijn boekenkast pronkt tussen brede boekbanden … Jan, Noël, voor jullie boek spendeert de consument meer per kilo dan voor de nochtans in sommige middens nog altijd hoog aangeschreven periodiek, genaamd Humo. ’t Is maar dat ge ’t weet.
Anderzijds, vergeleken met wat Anselm Adornes destijds betaalde om zijn bibliotheek te vullen, is uw schrijfsel een koopje. Alleen wie het helemaal gemaakt had, kon zich een boek permitteren. Zo’n manuscript, verfraaid met miniaturen, een lederen band eromheen.
Maar wacht eens even … De boekdrukkunst, de opkomst van die vinding heeft Anselm toch ook nog meegemaakt? Gedrukte boeken, het nieuwste van ‘t nieuwste!
Ook tijdschriften? Dat Anselm in de krantenwinkel op de hoek, daar in Sint-Anna, de Humo ging halen? De kans lijkt mij eerder gering.
Trouwens, in zijn gloriedagen was Adornes zonder meer een Bekende Vlaming! Na zijn spectaculaire trip naar Jeruzalem had Humo hem ongetwijfeld gestrikt voor een exclusief interview. ‘k Zie het blad zo voor mij. Met op de cover de globetrotter die zijn belevenissen uit de doeken doet. Een vraaggesprek met – dat is het weekblad aan zichzelf verplicht – af en toe wat spitante wetenswaardigheden.
‘Deze week in Humo, alles over Anselm Adornes!‘ Wie van de huisschrijvers van het blad laten we dat interview afnemen? Doe maar iemand die het met breedvoerige appetijt kan verwoorden. Delphine Lecompte?
Over de tentoonstelling ‘600 jaar Anselm Adornes’ leest u hier: https://www.adornes.org/
‘Een hemels Jeruzalem in Brugge’, het boek, verscheen bij uitgeverij Hannibal.
Verkiezingen … hoog tijd voor een ‘sterke man’?
“Een sterke man!” roept hij, “We hebben een sterke man nodig!” Hij scandeert het zo hard hij kan, terwijl hij samen met zijn kompaan een buitenmaats lompe spaanderplaat uit de vrachtwagen tracht te tillen. Zelf is hij nochtans met voorsprong de kloekste van het team, een kop groter dan zijn werkmakker. En de benjamin van de drie, die gehaast toesnelt, is een tengere slungel, amper van de schoolbanken af. Het zijn de mannen van ’t stad, belast met het opbouwen van verkiezingsborden.
Richt de luidruchtige ploegbaas zich met zijn roep om een sterke man smalend tot zijn schichtige, jonge collega?
Misschien niet, misschien tref ik het drietal midden een gedachtewisseling over de komende verkiezingen. En meent de voorman met z’n grote mond dat ons land toe is aan een Grote Leider. Zo’n onwrikbare, rechttoe rechtaan, die niets moet hebben van kneuterige compromissen of ander oeverloos politiek gekrakeel.
Het zal mij niet duidelijk worden, ik fiets voorbij, ’t stad in. Wanneer ik later op de ochtend naar huis terugkeer, staat de houten muur overeind. Wachtend op zijn eerste verkiezingsaffiches. ’t Is op Sint-Andries, aan de Phare, waar de Torhoutse en de Gistelse Steenweg elk hun weg gaan, dat het plompverloren onding is neergepoot. Het pleintje is er niet mooier door geworden.
Er is iets met dat plein. Met de naam ervan. In ‘De straatnamen van Brugge’, het naslagwerk van Albert Schouteet van een halve eeuw geleden, heet het ‘Canada Square’. Die naam werd, aldus de auteur, kort na de Tweede Wereldoorlog door de schepenen van Sint-Andries toegekend als ode aan de Canadese troepen die de gemeente hadden bevrijd na vier sombere jaren Nazi-tereur. Vandaag vind je in lijsten van straatnamen de naam ‘Canadaplein’. De ‘Square’ is een ‘Plein’ geworden.
Veel volk passeert daar, dag in dag uit, te voet, fietsend, per auto. Maar niemand heeft oog voor het gedenkteken op het plantsoen. En het fonteintje dat er middenin staat, vergat al lang fontein te wezen. ‘In aandenken der Canadese helden, gevallen voor vrijheid en beschaving’ staat er in ’t Nederlands, Engels en Frans.
Het monumentje wordt mild overschaduwd door de kruin van een esdoorn, de boom waarvan een blad, ‘a maple leaf’, de Canadese vlag siert.
Dat de maple tree de houten verkiezingsborden deels aan het zicht onttrekt? Geen mens die erom maalt.
Het Canadaplein, dus.
Al omschrijven ze het op Sint-Andries doorgaans met een naam die veel verder teruggaat dan de verwijzing naar de Canadese Manitoba Dragoons.
In de jaren stillekes zou hier de allereerste gaslantaarn geplaatst zijn, daarom kreeg die hoek in de volksmond de naam ‘de Phare’. En je kon er een pint gaan pakken in … café Du Phare. Horeca-logica. Trouwens, de bushalte vlakbij staat op de website van De Lijn nog altijd aangegeven als … ‘Halte Sint-Andries Phare’.
De Phare, het plein, passeren wij op onze fietsroute naar de binnenstad. En aangezien wij om de haverklap naar ’t stad fietsen zie ik de spaanderplaten beetje bij beetje ingepalmd worden door portretten van al wie naar onze stem dingt.
Nu en dan plakt iemand een affiche over eentje van een andere partij heen. Traditie bij elke verkiezing, maar foei. Een andere keer hangen de resten van losgescheurde affiches troosteloos in de wind. Nog foeier. En zo mogelijk het foeist van al … op een dag zijn de panelen besmeurd met klungelige graffiti. Met wat goeie wil ontwaar je een paar piemels. Grappig, heel grappig.
Maar geen nood, elke dag wordt de houten puzzel aangevuld met weer nieuwe koppen van kandidaten. Al wie op een lijst staat, wil zijn of haar portret op zo’n plakbord. Alsof het iets uitmaakt voor ons, kiezers in het stemhokje.
Op wie u daar uw stem uitbrengt? Wie ben ik om dat te vragen, waarde lezer. Het is uw keuze.
Het recht om te kiezen wie straks aan de knoppen zit. En wat die ervan bakken, we kunnen er een potje over zeuren. Maar bedenk daarbij dat op onze aardbol veel mensen dromen van de dag waarop ze, zoals u en ik, mogen morren over hun machthebbers zonder achter tralies te verdwijnen. Hola, nu klink ik zowaar als onze leraar Geschiedenis van weleer.
Op wie ik straks mijn stem uitbreng? Wie bent u, lezer, om mij dat te vragen? Het is mijn keuze. Alleen dit geef ik u graag mee. Dat ik niet hoog oploop met ‘sterke mannen’. Het gedenkteken aan de Phare kwam er na een oorlog die we te danken hadden aan zo’n brulboei.
De sterke man, met zijn grootspraak, zijn vuist in het ijle. De peuter die krijsend zijn papfles door de kamer gooit. De snotaap die op de speelplaats niet tegen zijn verlies kan. En als opgeschoten kwajongen grote piemels tekent.
Doe mij maar een lijst met mensen als u en ik, die zich niemendalle stoer of sterk aandienen. Die hun eigen onzekerheid herkennen en erkennen. Om dan, samen twijfelend, een goed beleid te voeren. Wat groeit in de wind staat stevig geworteld. Zou ’t kunnen dat zoiets democratie heet?
En toch. Toch, bedacht ik net, hebben we nu en dan stoere mannen nodig. Straks, bijvoorbeeld, de knapen die ons pleintje in Sint-Andries komen bevrijden van die schreeuwerige plankenrij. Waarvoor dank.
Het dossier Lustenhouwer
Verslag één
Toen wij er toekwamen, was het zaaltje al aardig gevuld. En rond de tijd waarop iedereen stilaan op het puntje van zijn stoel zat, ’t spektakel zou algauw beginnen, was bij de ingang een bordje ‘uitverkocht’ op zijn plaats geweest. Zo’n tweehonderd vrienden en collega’s van Joos waren opgedaagd en keken uit naar zijn conference.
Een conference, dus. Sinds we zijn uitnodiging in de bus kregen, passeerde een paar keer de vraag hoe je kon omschrijven wat Joos voor ons in petto had. Een vraag waarop hij ook zelf geen pasklaar antwoord wist te verzinnen. Het zou tenslotte de allereerste keer zijn dat Joos zich aan zoiets waagde. Eén ding stond buiten kijf. Dat in onze vriendenkring nooit eerder iemand op pensioen ging met zo’n afsluiter.
Maar onze vriend laat zich niet makkelijk afschrikken, daarvan moest niemand ons overtuigen. Gedreven in zijn vak binnen het wereldje van mensen met een beperking en hun entourage. En gezegend met een gezonde, geëngageerde kijk op wat zich afspeelt binnen die wereld èn daarbuiten.
Op pensioen gaan, daar hoort een collegiaal moment bij. En al helemaal wanneer de gelauwerde steevast op de bres stond om op allerlei echelons de belangen van zijn collega’s te verdedigen. Maar een avondje ‘comedy’ dat hij helemaal zelf voor zijn rekening zou nemen? Niemand van ons kon zoiets verwachten. Da’s durven, was een veelgehoorde reactie. Want Joos kan het dan wel goed uitleggen maar het leek ons toch ferm wat hooi op een vork. En plein public uitpakken met een ludieke vertelling omtrent je loopbaan en wat je samen met je collega’s al niet meemaakte, begin er maar aan.
Let wel, er was over nagedacht. Joos op zijn dooie eentje vooraan, maar er kwam ook een poppenkast aan te pas. En wandelde de verteller de zaal in, benoemde hij gevat een paar van zijn toehoorders met naam en toenaam. Bingo! Wie zijn pappenheimers kent, kan zich dat permitteren en de conferencier liet die kans niet liggen.
Daar in dat zaaltje in Oostkamp kwam Joos, hij zag en overwon. Zijn eigen zenuwen, ongetwijfeld, maar net zo goed zijn publiek. Een welwillend publiek, ge ziet dat van hier, iedereen gunde de ster van de avond zijn ‘moment de gloire’. Maar we waren het erover eens, ook na zijn werkuren bleek Joos een durver.
Verslag twee
’t Was een zondagavond in de Brugse stadsschouwburg. Stilaan vulde de zaal zich met benieuwde blijgezinden. Wat jong volk, nogal wat lieden van middelbare leeftijd en ook ‘ouden van dagen’. Was dat niet de omschrijving waarmee we lang geleden mensen op leeftijd benoemden, ‘ouden van dagen’? Na die avond betrapte ik mezelf nog wel een keer op het opdiepen van vergeten woorden. De schuld daarvoor zocht en vond ik bij Kevin Rombaux. Doet de naam bij de lezer geen belletje rinkelen, geen nood. Er is ook nog ‘de Mugge van Brugge’, en wie weet, hoorde u dat begrip wel al een keer ronken. Kevin koos jaren geleden die ‘artiestennaam’ die vlotter blijft hangen dan wat op zijn paspoort staat. De Mugge van Brugge, dus.
Comedyvoorstellingen zitten in de lift en al zijn wij zelf lang niet de meest fervente aanhangers, toch pikten zelfs wij er de voorbije maanden een paar mee. Met uiteraard onze kameraad Joos als jongste ‘ontdekking’.
En vorig weekend dus de Mugge van Brugge in de schouwburg, met een gelegenheidsprogramma rond Willy Lustenhouwer, zijn grote voorbeeld. Lustenhouwer, ‘vader van de Brugse kluchtigaards’, overleed dertig jaar geleden, vandaar. Zelf zag ik de legendarische Brugse cabaretier – zo werd wie met comedy doende was vroeger omschreven – nooit aan het werk. En in alle eerlijkheid, in onze jongensjaren vonden wij dat soort regionaal entertainment vooral heel oubollig. We waren jong en wisten ’t beter, ge kent dat. Dweepten met Bram Vermeulen en Freek De Jonghe, Hollanders die lekker alternatief tegen gevestigde schenen schopten. Robert Long en Herman Van Veen konden er ook nog mee door. Maar Willy Lustenhouwer was van hier bij ons, dat kon niet veel soeps wezen. ‘Zie je van Brugge, zet je vanachter’ en dat soort geestigheden liet je met de nodige minachting aan je voorbijgaan.
Maar er zijn de levensjaren die voor mildheid zorgen, hé. Voor nieuwsgierigheid, ook. En zodoende wilden we ‘de Mugge van Brugge’ met zijn Lustenhouwer-programma een kans geven. De Mugge, Kevin Rombaux dus, is naar eigen zeggen grootgebracht met platen en videobanden met daarop de shows van Willy Lustenhouwer. De gevolgen zijn niet te miskennen. En ze zijn genietbaar. Belegen humor? Bij momenten wel, ja. Maar toch weet de Mugge de ouwe Lustenhouwer te verkopen aan een publiek van vandaag.
Een welwillend publiek, weliswaar, dat de ster van de avond zijn ‘moment de gloire’ gunt, waar hoorden we dat eerder? Maar zoals de Mugge van Brugge op dat podium staat, met die schijnbaar nonchalante flair van hem, voert hij je ook als sceptisch toeschouwer mee in zijn vertellingen. In grappen, de ene meer verrassend dan de andere, maar vooral de onnozele typetjes die hij leent van Willy Lustenhouwer. Leent? Zoals hij ze brengt lijken ze van hemzelf. Om meteen daarna de zaal het zwijgen op te leggen met een levenslied-met-boodschap. Zo’n programma staat of valt met evenwicht en de Mugge weet daar weg mee. En de zaal, die is in de wolken. En wie zal ’t zeggen, of ergens ver boven die wolken een tevreden Willy Lustenhouwer welgemutst knikt. Een traantje heimwee wegpinkt, misschien.
Verslag drie
Ze zijn maar met een handjevol, de Bruggelingen die in de loop der tijden hun publiek konden verrassen met lach en leute. Met de avondvullende show van De Mugge staan we stil bij de dertigste verjaardag van Willy Lustenhouwers afsterven. Maar ’t is deze zomer ook vijftig jaar geleden dat Gerard Vermeersch overleed. Weliswaar van Ieperse komaf, was Gerard in onze stad waar hij woonde zo nadrukkelijk geïntegreerd dat we hem gerust als Bruggeling mogen aanwijzen.
En in een recenter verleden verliet ook Guido Depraetere ons. Veel te jong, zoals jaren eerder Gerard Vermeersch. Guido was van vele markten thuis, maar laten we hem hier vooral herinneren als de man die met de avonturen van Baziel al wie goedlachs was een uurtje plezier bezorgde.
Een lijstje dat we vervolledigen met Jacqueline Compernolle. Ze was een Oostkampse, maar de laatste jaren van haar leven woonde ze in een huisje in de Oostmeers. Al van kindsbeen af speelde zij toneel maar waagde zich pas rond haar zestigste aan avondvullende soloprogramma’s. De negentig gepasseerd, overleed Jacqueline vijf jaar geleden. Op het podium zocht zij naar een balans tussen geestigheid en sterke verhalen. Diezelfde balans die ook vorig weekend gevonden werd door de Mugge van Brugge.
Evaluatievergadering
Deze stad heeft met de Mugge van Brugge weer een knaap met verstand van het bouwen van leutige avonden, zeg dat ondergetekende het gezegd heeft. Wanneer de Mugge komende winter uitpakt met zijn eindejaarconference omtrent het Brugse
reilen en zeilen, staat die avond vast en zeker vetjes aangestipt in de agenda van uw dienaar.
Uw dienaar, die zich dus laatst ook nog liet verrassen door een conferencier in eigen entourage. Al laat onze kameraad het graag bij die ene voorstelling, menen we te begrijpen. Zo kennen wij hem, één keer goeie keer. Zo’n naambordje bij een plein of straat, die eer laat Joos graag aan echte stielmannen.
De Willy Lustenhouwer-hommage van de Mugge van Brugge kan u nog meemaken op zondag 9 juni in de Brugse stadsschouwburg. https://www.ccbrugge.be/agenda/4377/de-mugge-van-brugge/willy-lustenhouwer-hommage
Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over toneel
5 Comments