Ach, de wereld van de koers! De verbazing waarmee ik erop toekijk. Het kluwen van ploegen en favorieten, het klauwende klimmen en duivelse dalen tussen supporters in soms onnozele euforie, je vreest elk moment dat een renner onderuit gaat. Al is er ook de twijfel, soms, om wie zuiver rijdt. Maar bewondering ook. Voor de grote namen Ăšn de kleine. Vooral de kleine, die zich niet minder uit de naad rijden dan de podiumsterren.
⊠belangrijker dan winnen? Zou het? De Olympische gedachte, u kent ze, ik ken ze. De wereld haalt ze weer van stal, daar in Parijs. Om dan snel weer over te gaan tot de orde van de dag. Want kom mensen, vergeet dat âvo de leuteâ! Medailles binnenhalen, daar draait het om! Tja, maar waarom hebben we het dan over handbal âspelenâ, over een hockeyâspelerâ of een gelijkâspelâ? Omdat sport spelen is? Of hoort te zijn? In het dorp van onze kinderjaren koersten we om het snelst met de velo naar school. Niets prijzenpot! En daar aangekomen speelden we voetbal op â het woord! â de speelplaats. Tot de schoolbel een eind maakte aan ⊠ons spel. Dat was het tenslotte, kinderspel. âSjotten vo de leuteâ. Al hoor je vandaag wel eens over papa’s en mama’s aan de zijlijn die het spel van hun kleine gasten verwarren met hun eigen ambities … Zucht.
Zomer 1982, een speelplaats in Kristus-Koning.De A-kern van Club en Cercle … voetballen vo de leute.
De Spelen laten, dat begrijpt u, uw dienaar geen keuze. Tv kijken zĂ l hij! In oprechte spanning zal hij toekijken wanneer Alida, jonge discuswerpster, die schijf de Parijse hemel in keilt. En blij zijn mocht ze, stel je voor, in de prijzen vallen. Trots zijn in haar plaats, ook als die belevenis anders verloopt. Trots om wat ze allemaal deed en naliet om te staan waar ze stond, daar in dat stadion in Parijs. Deze jongen zal haar feliciteren. En weet je wat? Misschien kunnen we ze achteraf een keer samen uitnodigen, de West-Vlaamse Piet Allegaert en de Rotterdamse Alida van Daalen. Kunnen ze mekaar over hun Franse belevenissen vertellen. Alida over de Spelen, Piet over zijn Ronde. En kijkt onze Hollandse atlete ons onbegrijpend aan als we vragen of ze ât ook een beetje doen vo de leute, dan leggen we dat graag uit.
Er zijn van die dingen die zich moeilijk laten meten. Tijd kan je meten en hoe ver iets is of hoe dichtbij, hoe warm of koud. Maar hoe fijn is vriendschap en hoe hard schaterlachen? En hoe zit dat met glunderen? Zoals die keer, een voorjaarsmiddag in Brugge.
Gezwind ment het meisje haar paard langs de terrassen op de Markt, haar eerste koetstocht van de dag zit erop. Wie van de toeristen in haar koets glundert het meest, wij twee of de drie kleuters? Vast staat, na dit rondje âtoerist in eigen stadâ kan voor het jonge volkje de dag nog amper stuk.
Zoân etmaal met drie kleine koters in je kielzog, dat hoef je niet vooraf te plannen. Ha neen? Dan ken je ze niet, grote zus die na de vakantie leert lezen en schrijven en haar broertje en zusje, de tweeling van vier. Ze mogen op stap met mamaâs lievelingstante en haar wederhelft en dan verwachten ze verrassingen! Een maatstaf waar we niet onderuit kunnen. Al kijken ook wij uit naar zoân belevingsdag, daar is geen twijfel over. Twijfelen deden we wel over het dagprogramma. Of het wel een goed opzet was om de drie musketiers mee te nemen op zoân tochtje door de stad. De zeventig euro die je neertelt voor een half uurtje koetsplezier mag een aardige som heten, maar er was vooral de vraag of ze het avontuur ook zouden ervaren ⊠als een avontuur.
Ja, dus. Jozefien, de jongedame, en haar paard Zeno die ons meetronen langs de platgetreden paden van de binnenstad, bezorgen de gastjes een hoogdagje. Alleen bij de tussenstop aan het begijnhof is er even een schrikmoment. Zij aan zij staan ze verbaasd toe te kijken wanneer het statige beest op zijn gemakjes een emmer leegdrinkt. En zijn ontbijt in gulzigheid nuttigt. Ben je klein en sta je vlakbij, oogt zoân paardenhoofd reuzegroot. Maar ineens en onverwacht zwiert dat hoofd met een forse ruk omhoog en verandert bewondering plotsklaps in verschrikt terugdeinzen.
Weet je waar je deze zomer een glimp opvangt van die middeleeuwse ambiance? In ât stadsarchief loopt een tentoonstelling over het âGroot Tornooiâ. ât Is een kleine expositie maar ze handelt over een groots middeleeuws spektakel dat een halve eeuw geleden onze stad wekenlang in de ban hield. Even dacht ik eraan om met ons jonge gezelschap daarlangs te gaan, maar mijn wederhelft verklaarde mij niet goed wijs. Soms, heel soms, heeft ze het bij het rechte eind. Want wat in het archief te zien is omtrent die zomer van toen is veeleer voorbehouden voor wie verdrinken wil in nostalgie. Voor lieden op leeftijd, kortom. Zodoende keerde ondergetekende op zijn eentje, en niet met een stel kleuters achter zich aan, vijftig jaar terug in de tijd. In 1974 zette regisseur Toni Willems zijn toen nog jonge schouders onder een ongezien Brugs project. Hoewel, ongezien ⊠Een kleine zeventig jaar eerder, in 1907, kende deze stad al een keer een historische evocatie van een middeleeuws tornooi. Dat was met de opening van de gloednieuwe haven van Zeebrugge. Maar ditmaal liet Brugge zich betrappen op zo mogelijk nĂłg ambitieuzer glorie.
In ât stadsarchief loopt een tentoonstelling over het âGroot Tornooiâ.
Dit keer vertelde het spektakel over een tornooi met alles erop en eraan, zoals het doorging op het einde van de jaren dertienhonderd. Spraakmakend zou het worden! Avond na avond zouden voor de ogen van vele honderden toeschouwers, in het zand van een deels van zijn kasseien bevrijdde Markt, niet alleen Brugse ruiterverenigingen, schuttersgilden en toneelgroepen present tekenen. Maar de absolute helden waren een stel Britse stuntmannen die het gewaagde paardenwerk voor hun rekening namen. Op de expositie wandel je langs panelen, overladen met fotoâs en documenten en je beseft dat onze stad zoiets voorheen of achteraf nooit meer meemaakte. Een korrelig filmpje neemt je helemaal mee, terug naar die jaren zeventig. En kijk, in deze vitrine vind je zowaar iets over de zwart-wit feuilletons die je zag op de televisie van je kinderjaren. Je leert dat de stoere mannen die in die series instonden voor het stuntwerk dezelfde waren die later het Brugge van de jaren zeventig op stelten zetten met dat tornooi! In je kindertijd was âIvanhoeâ een epische reeks televisieverhalen voor schooljongens die droomden van heldhaftige belevenissen. Dat in een hoekje van de filmset de onversaagde ridder gezapig van zijn thee nipte, terwijl anonieme stuntmannen het serieuze, risicovolle paardenwerk van hem overnamen, dat hoorde je toen niet te weten. Thuisgekomen, vertel je over het âGroot Tornooiâ dat in Brugge doorging, lang geleden. En over Ivanhoe, de ridder die je zelf wou worden. Die vechters en hun onverschrokken paarden, die maakten wat mee! Je jonkvrouwe kijkt niet eens op, ze is niet zo van zwaarden en helden. Maar wat je vertelt herinnert haar, zegt ze, aan dat open weekend, vorige zomer, in Ons Erf. Weet je nog, die paarden daar?
Die ochtend staan een handvol mensen bij de glorieuze bakstenen gevel van Huyse De Grote Sterre, op de Markt van Damme. ât Gaat over koetjes en kalfjes, zo gaat wachten. Of ik dat ook gehoord heb, vraagt ze, over Willem. Ze heeft het over Willem Vermandere, daar valt niet aan te twijfelen. Zij en ik komen mekaar af en toe tegen, maar een jaar of wat geleden, tussen pot en pint in een zaaltje in Sijsele â onze West-Vlaamse bard had er net voor een genietbare avond gezorgd â kon je niet om haar bijzondere devotie voor Vermandere heen. Voor Karolien is Willem zowat de mens geworden wijsheid. Mag het verbazen dat ze van slag is, nu Willem Vermandere laat weten dat ie een punt zet achter zijn leven op het podium?
De deur van het middeleeuwse patriciĂ«rshuis zwaait open en we kunnen naar binnen. Wij, dat is een groepje gidsen dat uitgenodigd werd om kennis te maken met het pas heringerichte Uilenspiegelmuseum. Uilenspiegel en Damme horen bij mekaar als paard en kar, al sinds Charles De Coster in het midden van de negentiende eeuw in zijn roman Tijl, Nele en Lamme Goedzak een plek toewees in het laatmiddeleeuwse stadje aan het Zwin. We vernemen alles over de verhaallijnen die in het museum worden uitgetekend. Over wat haalbaar blijkt en wat niet. In een eeuwenoud, geklasseerd monument haal je geen zotte dingen in je hoofd en ook het beschikbare bundeltje euroâs speelt zijn beperkende rol. Toch is het resultaat een moedige poging om de avonturen van Tijl Uilenspiegel een plaats toe te kennen in een tijd die ons langs alle kanten overdondert met een overdaad aan verhalen.
Uilenspiegel en Damme horen bij mekaar als paard en kar …
Wat voor gast die Uilenspiegel was, wat voor fratsen hij uithaalde, onze generatie kan zoiets nog min of meer duiden. Dat zijn naam ons een spiegel voorhoudt. De mythische figuur zoals Charles De Coster hem hertekende, de knaap die tegelijk de grapjas uithangt en tegen schenen schopt, soms speels, soms messcherp, voor jonger volk ligt dat niet meer voor de hand. Het museum wil daar werk van maken.
Ook in die Groote Oorlog van Vermandere. In wat mijn grootvader zich herinnerde over die oorlog die hij meemaakte als jonge knaap. Over zijn vader die op zijn hofstee aan de klap raakte met een Duitse soldaat die ook thuis was in de boerenstiel. Hoe de Duitser hem fluisterend toevertrouwde ⊠âKĂ€mphen fĂŒr die Heimat? Meine Frau, meine Kinder, das ist meine Heimat!â. Een Tijl in soldatentenue, op een hoeve ver van huis, sakkerend op de oorlog maar met zijn gedachten op dat hof van hem, thuis bij zijn Nele.
Tijl Uilenspiegel, ik zag hem enkele dagen geleden op tv. Hij heet Julien Bernard, Frans coureur in de Ronde van Frankrijk waarin hij geen rol van betekenis speelt. Een tijdrit brengt de renners in de buurt van Nuits-Saint-Georges, Juliens thuisbasis. Rijen dik staan zijn supporters en kennissen en Julien wuift naar alleman als een volleerd Tourwinnaar. En dan ineens, midden die jubelende troep, daagt zijn geliefde Margot op, hun kleine op haar arm. Julien denkt âMomentje!â, trekt zijn remmen toe en geeft zijn madam een ferme pakkerd. Om dan weer zijn rol van wielrenner op te nemen, niks gebeurd. Een onbetaalbaar âZe kunnen allemaal de boom in met hun bonificatie-seconden en wat nog allemaal!â Hoe dat klinkt in ât Frans is iets voor kenners, maar daar, op dĂ t moment is Julien Bernard gewoon Tijl. Tijl Uilenspiegel die gaat voor zijn Nele.
We kennen het enkel spreekwoordelijk, maar als omschrijving van een beroep zou âbruggenbouwerâ toch ook zijn mannetje staan? âMijn opa was bruggenbouwer en ook mijn vader bouwde bruggenâ, u gelooft mij meteen. De naam van onze stad verwijst vast en zeker naar zoân bruggenbouwers. U weet beter, waarde lezer, meer dan waarschijnlijk haalden we âBruggeâ uit het Oudnoors. Het zit er dik in dat de oudste benaming van onze woonplek, âBryggjaâ, verwant is met een Noors woord voor âaanlegsteigerâ. Ginder in het noorden, in de havenstad Bergen hebben ze, zo liet ik mij vertellen, een kade die Bryggen heet. Het is daar veruit de meest gefotografeerde hoek. Hun eigen Rozenhoedkaai.
We doen een rondje vesten, fietsen van bij de Coupure langs de Kruispoort, waar ze binnenkort een gehuurde brug vervangen door een nieuwe. We trappen verder langs het kanaal, met in ons hoofd de bedenking dat bruggen in Brugge troebele tijden doormaken. Wat een eind verderop wordt beaamd door de Krakelebrug die er al maanden uitgeteld bij ligt.
Herinnert u zich de verontwaardiging van sommige monumentenliefhebbers, toen een jaar of tien geleden het plan op tafel lag voor die passages aan de Smedenpoort? Wie weet, zien sommige van die lieden vandaag wat u en ik zien, de voorzichtigheid waarmee de jeugdige bruggen het monument omarmen. De Smedenpoort, die ouwe tante, ze fleurt ervan op. Ook de Boeveriepoort was in haar tijd een heuse stadspoort, vandaag staat die naam voor âhet gat van de boeverieâ, de doorsteek onder de spoorweg waarlangs je autogewijs richting Sint-Michiels rijdt. Weet je nog, niet eens zo lang geleden was die sombere tunnel ook voor fietsen en voetgangers noodgedwongen de dagelijks te volgen weg. Langs een belachelijk krappe fietsstrook en zo mogelijk nog smaller voetpad. Daarmee vergeleken is de brede âpassantenbrugâ, midden het groen aan ât eind van de Boeveriestraat, zonder meer een verademing. Dat de ‘passantenteller’ bij die brug nu en dan de tel kwijt is, mag de pret niet bederven.
– foto Benny Proot –
Verderop, bij het station, wijzen we op de plek waar we op een winteravond de metalen stellingenbrug beklommen die ons heelhuids de binnenstad liet bereiken. Soms is lelijkheid efficiënt. Maar er is hoop. Hoop en een veelbelovend voornemen om daar een heel nieuwe stationsomgeving te bedenken. Wat tijd gaat kosten en ⊠tja, u raadt het nooit, ook centen.
– foto bron ‘Gigant’ –
We ronden onze fietstoer rond het ei van Brugge af bij de voetgangersbrug aan het Minnewaterpark. Met bravoure werpt ze zich daar over het water, die brug, als een grootse, sierlijke, rode rups. Haar cocon, de ook al rode luifel, laat ze achter op het plein onder de bomen. Van daar wandelen dag in dag uit toeristen over haar heen, de stad tegemoet.
Ze zijn daar dezer dagen iets merkwaardigs aan het uitproberen. Aan haar flank moet de rode brug nu een klein broertje tolereren. Op het wateroppervlak ligt een lijn van pontons. Je wandelt er naartoe vanop het plein bij de rode luifel en net als de vertrouwde brug leiden die pontons je naar de overkant.
Het nut daarvan? Wel, vorig weekend was ât in het Minnewaterpark weer âFeest in ’t Parkâ, jaarlijkse hoogdag voor multicultureel Brugge. En voor de eerste keer was ook het plein aan de luifel ingepalmd. Je kon van in het park naar het plein en andersom, over de brug Ăšn de pontons. Er werd een soort eenrichtingsverkeer uitgeprobeerd, dat lukte min of meer. En komend weekend komt daar nog veel meer volk langs op het Cactusfestival. Dan pas zal die pontonbrug echt haar nut bewijzen, heet het. ât Is een experiment en ik liet mij vertellen dat âFeest in ’t Parkâ en Cactus de kosten van die tijdelijke brug delen. Een brug te veel? Nee hoor, zoân zelf bedachte brug en zoân samenwerking tussen Brugse initiatieven, ze zijn het ultieme bewijs ⊠Bruggelingen, dat zijn bruggenbouwers in elke betekenis.
Een speels en slim bedacht ontwerp heet het, de âBruges Fourchetteâ die voortaan doorgaat voor Brugges âmost wanted souvenirâ. Wie na een bezoek aan onze stad wil thuiskomen met een verantwoord hebbeding kan zich voortaan zoân roestvrij kleinood aanschaffen dat, aldus een krant, wordt aangeboden in ‘een knappe verpakking’ waarmee het verwijst naar onze mooie stad en haar rijke eetcultuur.
In diezelfde gazet lees je dat tientallen ideeĂ«n werden gewikt en gewogen door een jury. Een deskundige jury, maar zeggen ze dat niet van elke jury? Bovendien, zo staat er, won de fourchette ook nog de publieksprijs, dus wie kan daar nog iets tegenin brengen? En dus brengen wij daar iets tegenin. ât Is namelijk zo dat wij ook een voorstel hadden. Maar de lieden van âHandmade in Bruggeâ schreven hun wedstrijdreglement zodanig dat we niet konden deelnemen. De sloebers! En nochtans, de vondst waar wij mee uitpakten is nooit eerder vertoond. De stad had er beslist voordeel uit gehaald. Wij ook, maar dat hangen we niet aan de grote klok.
Er is namelijk onze zolder. De trouwe lezer nam ik al eerder mee naar die plek waar meer is opgestapeld dan goed is voor een gezonde zolder. Soms liggen spullen op zolders, enkel en alleen omdat ze er liggen. Wanneer maak ik daar een keer schoon schip mee, vraagt nu en dan iemand met wie ik deze woonst deel. ‘Als wij ooit verhuizen is daar geen beginnen aan!‘ Einde citaat. Veel van wat onder de dakpannen van dit pand rust was ooit de aanzet tot een collectie. Meerdere collecties, om eerlijk te zijn. Zo vind je er een stapel kalenders. Schoon materiaal, hoor! Van redelijk wat jaargangen en in imposante formaten. Sommige opzijgelegd omdat ze met Brugge van doen hebben. Andere omdat ze stijlvol getooid zijn met specifiek bedachte creaties. Of met oude landkaarten of boten of ⊠Maar op een keer herinner je jezelf aan je affiches en denk je ⊠neen, verzamelaar, blijf bij je kerntaak.
Hetzelfde overkwam mij ooit met puzzeldozen. Verzamelt iemand Brugse puzzels? Neen? Wel, voortaan legt deze jongen zich toe op het bijeenbrengen ervan. Met rommelmarkten als nuttige wingewesten. Op elke markt vind je er wel eentje. Puzzels met afbeeldingen van alle hoeken van onze stad. Schilderijen uit onze musea, in puzzelstukjes. Een puzzel over Brugs voetbal of een tot puzzel verknipt stadsplan. Een enkele keer koop je in een winkel een gloednieuw exemplaar. De meeste gewoon in karton, een enkele keer in hout, kleine van enkele tientallen stukjes tot dozen van duizend stukken.
Pralines als vaste waarde.
Maar glimmend nieuw of van enige nostalgische charme, je vangt er niks mee aan, ze komen nooit uit hun verpakking. Tientallen breng je er zo bij mekaar. Maar op een keer herinner je jezelf aan je affiches en ⊠u weet wel. En van dan af houden zo’n dingen zich onledig met stof verzamelen. Tot je in de krant leest, even geleden, over die wedstrijd. âMost wanted souvenirâ heet ie, en ât is de bedoeling om voor onze stad een origineel souvenir te bedenken. Eentje met allure. Dat mag wel een keer. Een tijdlang zag je in de etalages van de Katelijnestraat melkchocolade borsten en fondant piemels. Zoiets heet creativiteit. Intussen lijken ze niet meer zo’n trend, maar voorts blinken onze souvenirwinkels zelden uit in vindingrijkheid. De obligate pralines, natuurlijk. Vanuit het Verre Oosten geĂŻmporteerd kantwerk, Brugse kant huist elders in de stad. En voorts een biervoorraad, onbescheiden hoog geprijsd. Dat is het zo’n beetje. Dus is het bedenken van een echt oorspronkelijk Brugs souvenir op zijn plaats. En ook wij bedachten iets.
Brugse kant huist elders in de stad.
Die Brugse puzzels op mijn zolder, het gros daarvan bracht ik mee van brocante markten her en der. Tweedehands. Ontbreekt er mogelijks een stukje? Doorgaans wist de verkoper het zelf niet eens. Maar precies dat mysterie zette mij op een idee. Want wacht eens even. Ik heb hier in dit huis van alle puzzels samen echt duizenden puzzelstukjes. Daar zit wat in! Die simpele kartonnetjes? Ambassadeurs van onze stad! Want ziehier mijn voorstel.
Zwijgzaam zit ik hier op mijn zolder te dromen tussen tientallen kleurrijke dozen. Van sommige is met de jaren de kleurenfoto op het deksel verbleekt. Maar allemaal tonen ze iets van Brugge. Mijn Brugge, onze stad. Ze wachten tot ze geopend worden en hun puzzelstukjes uitzwermen over de aarde. En als we onze pronkstukjes aan een redelijk serieuze prijs op de markt zetten – we richten ons tot de meerwaardezoeker, tenslotte – zijn we vertrokken voor een seizoen of twee, drie.
Mijn huisgenote ziet onze zwaarbelaste zolder opgelucht ademhalen en in die tussentijd schuim ik graag rommelmarkten af. Om het aanbod van puzzelstukjes op peil te houden. Over het percentage dat deze leverancier opstrijkt valt te onderhandelen.
… iets omtrent een verdacht figuur met dubieuze bedoelingen en een appel of zo.
âk Zie Eva, blote madam, al in de weer met de grasmaaier. En Adam, op een trapladder doende met een snoeischaar. In adamskostuum, dat is ie aan zichzelf verplicht. Veel werk en ze staan er alleen voor, een tuinman opbellen is geen optie. Trouwens, mocht die opdagen kunnen ze hem niet betalen want geld bestaat nog niet. Over geld gesproken, ze zeggen dat het daar mis liep toen Eva in die appel beet, ging het eigenlijk wel zo? Of kwam er pas een einde aan die schone historie toen iemand het geld uitvond? Maar duiten of niet, voor wie hem moet onderhouden mag een tuin niet tĂš groot zijn. Ook daarover staat bij mijn weten niets in de Bijbel. Hebben we het over een uitgestrekt domein of een behapbaar stuk grond? In Adam en Evaâs plaats was ik al content met een tuin als de onze. Omzoomd door een beukenhaag, een zilverberk midden een gazon met wat bloemperken her en der, iets dat een moestuin moet voorstellen en een ruime kippenren. Meer hoeft niet.
Ze noemt er meerdere bij naam en Latijnse toenaam …
Maar misschien had het eerste koppel groene vingers, dan komt het niet op een perceel meer of minder. Groene vingers, ik kan erover meepraten. Zelf mis ik ze, maar sinds jaar en dag deel ik huis en tuin met iemand die wat kent van vruchten en bloemetjes. Ze noemt er meerdere bij naam en Latijnse toenaam en al antwoorden die planten nooit, haar parate kennis maakt indruk op ondergetekende. Als floraal ongeletterde beperk ik mij dan ook tot het risicoloze, grove tuinwerk. Groen is een onmisbaar goed, het draagt de aarde, dat kan amper genoeg beklemtoond worden. Alle lof aan de groene jongens en meisjes van deze wereld! Maar overdreven veel tuin is ook wat. Om u daarvan te overtuigen neem ik u graag mee op een uitstap van een week of wat geleden.
ât Is een winderige middag en de trieste wolken beloven weinig goeds, dus laten we het idee om te fietsen achterwege. Ergens midden de beemden tussen Damme en Vivenkapelle vindt de auto op een kronkelende landweg een witgekalkte hofstee. In pastorale liefelijkheid laten woonhuis en schuur zich omarmen door een met kwakende eenden bevolkte omwalling. Het landgoed dat zich daarrond uitstrekt tart de verbeelding van al wie met moes en tuin in de weer is. Of wat dacht u van ruim zestien hectare landschapstuin? Midden het lommer bij de hoeve worden we bij een sierlijk ontworpen serre in een knus tuinhuis verwelkomd door de goedlachse tuinier die in opdracht van de bewoners het uitgestrekte domein naar zijn hand mag zetten. Een biologisch verantwoorde droomjob.
We vatten onze dwaaltocht aan. Midden weiden vol zorgvuldig geselecteerde grassen leidt een houten loopbrug ons langs een meanderend beekje. Her en der verschuilen zich verrassende sculpturen. Onder nestpalen voor ooievaars lijken een koppel Brabantse trekpaarden zo weggelopen uit een oud prentenboek. Voorbij een schijnbaar nonchalant aangelegde zwemvijver komen we na een half uurtje omzwerving weer bij de hoeve. Waar op deze aardbol lag de Tuin van Eden? Damme lijkt mij een goeie kanshebber. Al zijn het vandaag niet Adam en Eva die er wonen. Want die hadden in hun tijd dus geen rooie cent en alleen wie daar buitenmaats veel van op zak heeft kan zoân landkunstwerk laten aanleggen.
… een net iets gezonder planeet om op te leven.
Op de terugweg naar Brugge vallen de eerste druppels op de voorruit. Op de radio haalt iemand herinneringen op aan haar jeugd. Oudste van vier, op een appartementje midden een Brusselse banlieue. Stille kindertristesse wanneer haar klasgenootjes trots vertellen over hun schommel, thuis in de tuin. En voilĂ , meer is niet nodig om bij uw dienaar de jongensachtige verontwaardiging uit zijn jeugd te wekken. Want ât zal wel zijn! Vijf hoog in zoân krappe, horige flat vertelt iemand van een parktuin zoals die in Damme. Je zou voor minder jaloers zijn. ât Geld zit altijd op een hoopje! Dat verfoeide kapitaal, altijd! Kom op met die vermogensbelasting! Om mij dan meteen te realiseren, verdorie, voor een gezin in zoân krappe behuizing is een stadstuin als die van ons in Sint-Andries vast ook goed voor enige afgunst! Wie is hier de kapitalist? Verbeter de wereld, maar waar beginnen? Weet je wat? We focussen op het haalbare. We laten onze lap groen, hier in de stadsrand, gewoon zichzelf zijn. Zonder het spuiten van stoute poeders of ander onheuse ingrepen. Een biotoopje waar kippen, kikkers en af en toe een egel zich thuis voelen. Op de spreekwoordelijke hete plaat van de opwarmende aarde is het een nietige druppel en het helpt het kind in dat flatje niet aan een tuin. Maar hopelijk straks wel aan een net iets gezonder planeet om op te leven. Voortaan is dit de nietige bijdrage van mijn tuingenote en ik aan het welzijn van komende generaties. Zo ziet u mij straks meer gedreven dan ooit in de weer met het snoeien van onze leilinden. Op mijn trapladder, ja. Doch neen, waarde lezer, niet in adamskostuum.
âBrugge gidsen voor beginnersâ, hoofdstuk elfendertig: âDe ene cruise is de andere nietâ.
ât Is me wat met die cruisetoeristen, tegenwoordig. Nog even en stadsgidsen durven niet langer met opgestoken bordje met het nummer zes of elf erop door de Katelijnestraat passeren. Omdat geen van hen in de goot wil belanden door de venijnige tussenkomst van tweewielende stadsgenoten. Ik zeg u, in dat spijtige geval verdient de fietsende onverlaat enige bijsturing om tot inkeer te komen. Laat deze vertelling daar een poging toe wezen. Een poging ook, om de kritische Bruggeling wat nuance aan te reiken.
Mijn opdracht zit erop wanneer ik mijn gasten tot bij een aanlegsteiger van de bootjes breng. Ik trakteer mezelf nog een koffie op het terras van de Hollandse Vismijn en wandel terug naar mijn fiets, maar bij het standbeeld van Gezelle wordt ik aangeklampt door mijn fotografe van daarnet. Ze bevestigt wat ik tijdens de rondleiding al kon vermoeden. Haar teleurstelling omdat de zotte drukte bij de Rozenhoedkaai haar verhindert, een rustig opgebouwde foto te nemen. En bij het Bonifaciusbrugje is ât ook van dat. Tja, mevrouw, ’t is soms gezellig druk in het dorp Brugge.
En wij, nieuwsgierige knaapjes, spenderen onze woensdagmiddag bovenop die papierberg â die lijkt in onze kinderoogjes huizenhoog. We zoeken en vinden er van alles dat ons boeit. Weekbladen met stripverhalen erin. En, tussen vrouwenbladen, kranten en ander serieus leesvoer, ook een heleboel Humoâs. Die we nauwgezet doorbladeren. Want midden in elke Humo vind je een twee paginaâs grote foto. En die spreekt niet zelden tot onze verbeelding. De zanger van ât moment of een filmster, Natalie Wood in bikini of Brigitte Bardot ⊠Waarom de piepjonge snotneuzen die we zijn daarvan opkijken? We hebben een blozend vermoeden. En dan, ineens, kijk hier! Batman! Onze onkreukbare held van op televisie en zijn kompaan Robin! Mijn buurjongen en ik, allebei verzot op de kostbare kleurenprent. Maar wie neemt ze mee? In een vlaag van wijsheid laten we de beslissing aan mijn oudere zus. Die ons een cijfer laat raden dat ze in potlood neerschrijft op een krant. Ik raad het. Vastgepind met duimspijkers belanden Batman en Robin in mijn slaapkamer, boven mijn nachttafeltje.
In latere dagen zou Humo nog af en toe mijn pad kruisen. In de zomers van onze jeugdjaren, wanneer Rock Torhout er aan komt. Omdat alles over het festival in dat blad te lezen staat. Maar de tijd doet wat hij altijd doet, we zien de jaren en onszelf voorbijglijden tot waar we vandaag staan. Humo ligt nog elke week in de krantenwinkel, maar inmiddels verdiept deze ouderling zich in andere papieren wijsheid. Zo herbergt zijn boekenkast, weliswaar bescheiden in omvang, nogal wat leesvoer omtrent zijn stad. En kwam hij onlangs thuis met weer een boek over eigen heimat, âEen hemels Jeruzalem in Bruggeâ. Over de Jeruzalemkapel en de bouwmeester van dat gebedshuis, Anselm Adornes. Twee Bruggelingen met kennis van zaken, NoĂ«l Geirnaert en Jan Dumolyn, beten zich vast in die historie, wat resulteerde in een kloek boek. Een ferme boterham, propvol doorwrochte wetenswaardigheden over de lotgevallen van een avontuurlijk man en zijn prominente aanwezigheid in het middeleeuwse Brugge. Met zijn harde kaft, waarmee het zich een tijdloos elan aanmeet, staat het boek ook in letterlijke zin voor een gewichtig werk.
Op het Adornesdomein, in de schaduw van de Jeruzalemkapel, loopt overigens een kleine tentoonstelling over de reislust van Anselm Adornes, die een flink stuk van de toen bekende wereld afdweilde. Met een bij wijlen tumultueuze bedevaart naar Jeruzalem als absoluut huzarenstuk. De expositie biedt een verrassend brede kijk op die hachelijke onderneming. En er komt meer aan bod dan enkel devotionele of geopolitieke duiding. Zo lees je in het bewaard gebleven verslag van die bedevaart hoe Anselm en zijn reisgenoten een tijd blijven rondhangen in VenetiĂ«. Daar is sprake van âzakencontacten, bals Ăšn carnavalâ. Het Italiaans schiereiland valt overigens in de smaak, omtrent Napels vinden ze de aanwezigheid van âveel schone vrouwenâ het vermelden waard. Anselm reisde niet enkel de wereld rond, hij wĂ s ook een man van de wereld. Wat niet weinig contrasteert met de godvruchtige ernst die uitgaat van zijn pas gerestaureerde grafmonument in de kapel. De handen gevouwen in gebed, in stenen stilte hemelwaarts starend, liggen Anselm en zijn eega er schouder aan schouder.
Roerloos, zoals op dit eigenste moment ook het pas verschenen boek en de jongste Humo hier zusterlijk bijeen liggen op mijn bureau. Of boek en blad iets met mekaar van doen hebben? Wel, ’t waren de centen die ik voor het boek neerlegde die mij op het idee brachten om ook de Humo aan te schaffen. Na wat ik voor mijn boekenaanwinst spendeerde, konden de vier en een halve euro voor het weekblad er nog net af.
Anderzijds, vergeleken met wat Anselm Adornes destijds betaalde om zijn bibliotheek te vullen, is uw schrijfsel een koopje. Alleen wie het helemaal gemaakt had, kon zich een boek permitteren. Zo’n manuscript, verfraaid met miniaturen, een lederen band eromheen. Maar wacht eens even ⊠De boekdrukkunst, de opkomst van die vinding heeft Anselm toch ook nog meegemaakt? Gedrukte boeken, het nieuwste van ât nieuwste! Ook tijdschriften? Dat Anselm in de krantenwinkel op de hoek, daar in Sint-Anna, de Humo ging halen? De kans lijkt mij eerder gering. Trouwens, in zijn gloriedagen was Adornes zonder meer een Bekende Vlaming! Na zijn spectaculaire trip naar Jeruzalem had Humo hem ongetwijfeld gestrikt voor een exclusief interview. âk Zie het blad zo voor mij. Met op de cover de globetrotter die zijn belevenissen uit de doeken doet. Een vraaggesprek met â dat is het weekblad aan zichzelf verplicht â af en toe wat spitante wetenswaardigheden. ‘Deze week in Humo, alles over Anselm Adornes!‘ Wie van de huisschrijvers van het blad laten we dat interview afnemen? Doe maar iemand die het met breedvoerige appetijt kan verwoorden. Delphine Lecompte?
Over de tentoonstelling ‘600 jaar Anselm Adornes’ leest u hier: https://www.adornes.org/ ‘Een hemels Jeruzalem in Bruggeâ, het boek, verscheen bij uitgeverij Hannibal.
âEen sterke man!â roept hij, âWe hebben een sterke man nodig!â Hij scandeert het zo hard hij kan, terwijl hij samen met zijn kompaan een buitenmaats lompe spaanderplaat uit de vrachtwagen tracht te tillen. Zelf is hij nochtans met voorsprong de kloekste van het team, een kop groter dan zijn werkmakker. En de benjamin van de drie, die gehaast toesnelt, is een tengere slungel, amper van de schoolbanken af. Het zijn de mannen van ât stad, belast met het opbouwen van verkiezingsborden. Richt de luidruchtige ploegbaas zich met zijn roep om een sterke man smalend tot zijn schichtige, jonge collega?
Misschien niet, misschien tref ik het drietal midden een gedachtewisseling over de komende verkiezingen. En meent de voorman met zân grote mond dat ons land toe is aan een Grote Leider. Zoân onwrikbare, rechttoe rechtaan, die niets moet hebben van kneuterige compromissen of ander oeverloos politiek gekrakeel.
Het zal mij niet duidelijk worden, ik fiets voorbij, ât stad in. Wanneer ik later op de ochtend naar huis terugkeer, staat de houten muur overeind. Wachtend op zijn eerste verkiezingsaffiches. ât Is op Sint-Andries, aan de Phare, waar de Torhoutse en de Gistelse Steenweg elk hun weg gaan, dat het plompverloren onding is neergepoot. Het pleintje is er niet mooier door geworden. Er is iets met dat plein. Met de naam ervan. In âDe straatnamen van Bruggeâ, het naslagwerk van Albert Schouteet van een halve eeuw geleden, heet het âCanada Squareâ. Die naam werd, aldus de auteur, kort na de Tweede Wereldoorlog door de schepenen van Sint-Andries toegekend als ode aan de Canadese troepen die de gemeente hadden bevrijd na vier sombere jaren Nazi-tereur. Vandaag vind je in lijsten van straatnamen de naam âCanadapleinâ. De âSquareâ is een âPleinâ geworden.
Veel volk passeert daar, dag in dag uit, te voet, fietsend, per auto. Maar niemand heeft oog voor het gedenkteken op het plantsoen. En het fonteintje dat er middenin staat, vergat al lang fontein te wezen. âIn aandenken der Canadese helden, gevallen voor vrijheid en beschavingâ staat er in ât Nederlands, Engels en Frans. Het monumentje wordt mild overschaduwd door de kruin van een esdoorn, de boom waarvan een blad, âa maple leafâ, de Canadese vlag siert. Dat de maple tree de houten verkiezingsborden deels aan het zicht onttrekt? Geen mens die erom maalt. Het Canadaplein, dus. Al omschrijven ze het op Sint-Andries doorgaans met een naam die veel verder teruggaat dan de verwijzing naar de Canadese Manitoba Dragoons.
Dat de maple tree de houten verkiezingsborden deels aan het zicht onttrekt?Geen mens die erom maalt.
Met wat goeie wil ontwaar je een paar piemels. Grappig, heel grappig.
Nu en dan plakt iemand een affiche over eentje van een andere partij heen. Traditie bij elke verkiezing, maar foei. Een andere keer hangen de resten van losgescheurde affiches troosteloos in de wind. Nog foeier. En zo mogelijk het foeist van al ⊠op een dag zijn de panelen besmeurd met klungelige graffiti. Met wat goeie wil ontwaar je een paar piemels. Grappig, heel grappig. Maar geen nood, elke dag wordt de houten puzzel aangevuld met weer nieuwe koppen van kandidaten. Al wie op een lijst staat, wil zijn of haar portret op zoân plakbord. Alsof het iets uitmaakt voor ons, kiezers in het stemhokje. Op wie u daar uw stem uitbrengt? Wie ben ik om dat te vragen, waarde lezer. Het is uw keuze. Het recht om te kiezen wie straks aan de knoppen zit. En wat die ervan bakken, we kunnen er een potje over zeuren. Maar bedenk daarbij dat op onze aardbol veel mensen dromen van de dag waarop ze, zoals u en ik, mogen morren over hun machthebbers zonder achter tralies te verdwijnen. Hola, nu klink ik zowaar als onze leraar Geschiedenis van weleer. Op wie ik straks mijn stem uitbreng? Wie bent u, lezer, om mij dat te vragen? Het is mijn keuze. Alleen dit geef ik u graag mee. Dat ik niet hoog oploop met ‘sterke mannen’. Het gedenkteken aan de Phare kwam er na een oorlog die we te danken hadden aan zo’n brulboei. De sterke man, met zijn grootspraak, zijn vuist in het ijle. De peuter die krijsend zijn papfles door de kamer gooit. De snotaap die op de speelplaats niet tegen zijn verlies kan. En als opgeschoten kwajongen grote piemels tekent.
Doe mij maar een lijst met mensen als u en ik, die zich niemendalle stoer of sterk aandienen. Die hun eigen onzekerheid herkennen en erkennen. Om dan, samen twijfelend, een goed beleid te voeren. Wat groeit in de wind staat stevig geworteld. Zou ât kunnen dat zoiets democratie heet? En toch. Toch, bedacht ik net, hebben we nu en dan stoere mannen nodig. Straks, bijvoorbeeld, de knapen die ons pleintje in Sint-Andries komen bevrijden van die schreeuwerige plankenrij. Waarvoor dank.
Maar onze vriend laat zich niet makkelijk afschrikken, daarvan moest niemand ons overtuigen. Gedreven in zijn vak binnen het wereldje van mensen met een beperking en hun entourage. En gezegend met een gezonde, geëngageerde kijk op wat zich afspeelt binnen die wereld Ún daarbuiten.
Op pensioen gaan, daar hoort een collegiaal moment bij. En al helemaal wanneer de gelauwerde steevast op de bres stond om op allerlei echelons de belangen van zijn collegaâs te verdedigen. Maar een avondje âcomedyâ dat hij helemaal zelf voor zijn rekening zou nemen? Niemand van ons kon zoiets verwachten. Daâs durven, was een veelgehoorde reactie. Want Joos kan het dan wel goed uitleggen maar het leek ons toch ferm wat hooi op een vork. En plein public uitpakken met een ludieke vertelling omtrent je loopbaan en wat je samen met je collegaâs al niet meemaakte, begin er maar aan. Let wel, er was over nagedacht. Joos op zijn dooie eentje vooraan, maar er kwam ook een poppenkast aan te pas. En wandelde de verteller de zaal in, benoemde hij gevat een paar van zijn toehoorders met naam en toenaam. Bingo! Wie zijn pappenheimers kent, kan zich dat permitteren en de conferencier liet die kans niet liggen. Daar in dat zaaltje in Oostkamp kwam Joos, hij zag en overwon. Zijn eigen zenuwen, ongetwijfeld, maar net zo goed zijn publiek. Een welwillend publiek, ge ziet dat van hier, iedereen gunde de ster van de avond zijn âmoment de gloireâ. Maar we waren het erover eens, ook na zijn werkuren bleek Joos een durver.
Verslag twee ât Was een zondagavond in de Brugse stadsschouwburg. Stilaan vulde de zaal zich met benieuwde blijgezinden. Wat jong volk, nogal wat lieden van middelbare leeftijd en ook âouden van dagenâ. Was dat niet de omschrijving waarmee we lang geleden mensen op leeftijd benoemden, âouden van dagenâ? Na die avond betrapte ik mezelf nog wel een keer op het opdiepen van vergeten woorden. De schuld daarvoor zocht en vond ik bij Kevin Rombaux. Doet de naam bij de lezer geen belletje rinkelen, geen nood. Er is ook nog âde Mugge van Bruggeâ, en wie weet, hoorde u dat begrip wel al een keer ronken. Kevin koos jaren geleden die âartiestennaamâ die vlotter blijft hangen dan wat op zijn paspoort staat. De Mugge van Brugge, dus.
– foto Michel De Pourcq –
Comedyvoorstellingen zitten in de lift en al zijn wij zelf lang niet de meest fervente aanhangers, toch pikten zelfs wij er de voorbije maanden een paar mee. Met uiteraard onze kameraad Joos als jongste âontdekkingâ.
ât is deze zomer ook vijftig jaar geleden dat Gerard Vermeersch overleed.
En vorig weekend dus de Mugge van Brugge in de schouwburg, met een gelegenheidsprogramma rond Willy Lustenhouwer, zijn grote voorbeeld. Lustenhouwer, âvader van de Brugse kluchtigaardsâ, overleed dertig jaar geleden, vandaar. Zelf zag ik de legendarische Brugse cabaretier â zo werd wie met comedy doende was vroeger omschreven â nooit aan het werk. En in alle eerlijkheid, in onze jongensjaren vonden wij dat soort regionaal entertainment vooral heel oubollig. We waren jong en wisten ât beter, ge kent dat. Dweepten met Bram Vermeulen en Freek De Jonghe, Hollanders die lekker alternatief tegen gevestigde schenen schopten. Robert Long en Herman Van Veen konden er ook nog mee door. Maar Willy Lustenhouwer was van hier bij ons, dat kon niet veel soeps wezen. âZie je van Brugge, zet je vanachterâ en dat soort geestigheden liet je met de nodige minachting aan je voorbijgaan.
Een welwillend publiek, weliswaar, dat de ster van de avond zijn âmoment de gloireâ gunt, waar hoorden we dat eerder? Maar zoals de Mugge van Brugge op dat podium staat, met die schijnbaar nonchalante flair van hem, voert hij je ook als sceptisch toeschouwer mee in zijn vertellingen. In grappen, de ene meer verrassend dan de andere, maar vooral de onnozele typetjes die hij leent van Willy Lustenhouwer. Leent? Zoals hij ze brengt lijken ze van hemzelf. Om meteen daarna de zaal het zwijgen op te leggen met een levenslied-met-boodschap. Zoân programma staat of valt met evenwicht en de Mugge weet daar weg mee. En de zaal, die is in de wolken. En wie zal ât zeggen, of ergens ver boven die wolken een tevreden Willy Lustenhouwer welgemutst knikt. Een traantje heimwee wegpinkt, misschien.
Verslag drie Ze zijn maar met een handjevol, de Bruggelingen die in de loop der tijden hun publiek konden verrassen met lach en leute. Met de avondvullende show van De Mugge staan we stil bij de dertigste verjaardag van Willy Lustenhouwers afsterven. Maar ât is deze zomer ook vijftig jaar geleden dat Gerard Vermeersch overleed. Weliswaar van Ieperse komaf, was Gerard in onze stad waar hij woonde zo nadrukkelijk geĂŻntegreerd dat we hem gerust als Bruggeling mogen aanwijzen.
En in een recenter verleden verliet ook Guido Depraetere ons. Veel te jong, zoals jaren eerder Gerard Vermeersch. Guido was van vele markten thuis, maar laten we hem hier vooral herinneren als de man die met de avonturen van Baziel al wie goedlachs was een uurtje plezier bezorgde. Een lijstje dat we vervolledigen met Jacqueline Compernolle. Ze was een Oostkampse, maar de laatste jaren van haar leven woonde ze in een huisje in de Oostmeers. Al van kindsbeen af speelde zij toneel maar waagde zich pas rond haar zestigste aan avondvullende soloprogrammaâs. De negentig gepasseerd, overleed Jacqueline vijf jaar geleden. Op het podium zocht zij naar een balans tussen geestigheid en sterke verhalen. Diezelfde balans die ook vorig weekend gevonden werd door de Mugge van Brugge.
Evaluatievergadering Deze stad heeft met de Mugge van Brugge weer een knaap met verstand van het bouwen van leutige avonden, zeg dat ondergetekende het gezegd heeft. Wanneer de Mugge komende winter uitpakt met zijn eindejaarconference omtrent het Brugse
âWil je ’t Ăšcht goed doen, doe dan enkel datgene waar je goed in bentâŠâ Wat hierboven staat, klinkt als weggeknipt uit een boek van Phil Bosmans. Maar ’t is gewoon wat mij voor de geest komt, nu ik mij afvraag wat ik zeggen zou als iemand mij vroeg om Patrick Moenaert en de keuzes die hij maakte te omschrijven in een handvol woorden. ât Had Patrickâs levensmotto kunnen wezen, niet?
Je ontwaakt, die ochtend, en zittend op de rand van je bedstee neem je je gsm vanop het nachttafeltje, ontkoppelt hem van het oplaadsnoer. En nu je dat kleinood toch bij de hand hebt, sla je terloops een blik op een boodschap die je kreeg, eerder die morgen. Je dag aanvangen met schermtijd, het soort gewoonte waarop je je keer op keer laat betrappen ⊠Geen gewoonte waarmee te pronken valt, maar soit.
Een vriend stuurde een berichtje. âPatrick Moenaert is overledenâ staat er. Meer niet. In de badkamer herhaalt de slaapkop in de spiegel die woorden. âPatrick Moenaert ⊠overleden.â Hij zucht, de slaapkop, beseffend dat het nog niet helemaal tot je doordringt. De burgemeester van Brugge, of toch de man die dat ambt tot voor enkele jaren drie legislaturen lang bekleedde, is niet meer. De man die als geen ander koos voor zijn stad. Nooit met minder genoegen nam. Maar ook nimmer hoger op de ladder wou, wat menig medemens die zich bekwaamt in het spel van de politiek nochtans ambieert.
Iets later, aan de ontbijttafel, wacht een gewoonte waarmee een welopgevoed mens wĂšl kan uitpakken. Of wat dacht u van thee en yoghurt met fruit en noten? Ze wekken mijn dromerige zelf en laten me beseffen dat het verhaal waarmee ik deze week mijn blog zou aanvullen maar best opzij geschoven wordt. Want het overlijden van een burgervader die zo nadrukkelijk en enthousiast zijn stempel drukte op zijn stad, onze stad, dat vraagt om een terugblik. Een terugblik en, wat verwacht je van jezelf als verzamelaar? Juist, ja, affiches.
Alle verkiezingspapier van Patrick Moenaert naast mekaar, ’t zou een lang plakkaat vergen. Behoorlijk saai, ook. Laten we er een of twee uit pikken. En een paar andere ook, minder voorspelbare. Ja, Moenaert was ‘van de politiek’ en nam zijn burgemeesterschap, zijn vak, heel serieus. Hier en daar lees je het woord ‘koppig’. Spaar ons van heilige boontjes. Maar wie hem gekend heeft, weet dat Patrick Moenaert evengoed oog en oor had voor de lichtheid der dagen. Voor een dosis klucht of een vat stevige muziek, âk noem maar wat. Je leest het zo af van een paar van de affiches hierboven. Dus neen, we maken ât ons niet nodeloos moeilijk, deze week. We brengen gewoon wat affiches bij mekaar. We gaan voor de dingen waar we goed in zijn. Want wil je iets Ăšcht goed doen, dan …
Een handvol gestrekte vingers houdt ze fier in de lucht wanneer ik haar vraag hoeveel jaar ze is. Haar mama verduidelijkt âLaura is almost five. It’s her birthday next week!â Ik kom het jonge koppel en hun kleine meid ophalen in het soort hotel waar een nachtje slapen mij redelijk wat gidsbeurten zou kosten. Maar ât zijn vriendelijke lui waarmee ik straks op stap ga, daâs een aardig begin. En ze verwachten een rondleiding van drie uur, dan mag je aannemen dat hun interesse verder reikt dan pralines en kant, dus ook dat zit allicht redelijk goed. Alleen is er dat klein prutske. Drie uren achter een stadsgids aan slenteren, doorheen een drukke stad? âSheâs fond of animals!â geeft haar pa nog mee, dankbare tip voor een gids die zich in gedachten heel even in de haren krabt. Ze is dol op beestjes? Goed, dan vermengen we een duidende wandeling voor grote mensen met een dierentoer voor de jongedame. Benieuwd naar wat het wordt. Beesten in Brugge? Op elke toeristische hoek kom je wel een paard met koets tegen. En bij ât Minnewater de zwanen, die rond deze tijd trouwens hun nesten bouwen. We komen langs de Groenerei, waar ik wel moĂšt vertellen over FidĂšle. Spijtig, de goedmoedige labrador is niet meer. Zoals hij steevast flegmatiek lag te suffen op zijn kussen in dat open raam aan de overkant van de reie werd hij een soort mascotte van de stad. Geen toerist kwam er bootjesgewijs langs zonder hem op de foto te nemen. Maar enkele zomers geleden trok het brave beest voor goed naar de eeuwige hondenjachtvelden. Was hij er nog, dan had hij vast en zeker Laura’s hartje gestolen.
En dan zijn er natuurlijk ook nog afbeeldingen bij de vleet, al ogen die doorgaans minder vrolijk. Zo is er een ware inteelt aan klauwende leeuwen. Geen echte, weliswaar, wel op gele vlaggen hier en daar, en de stad zelf heeft een blauwe leeuw in zijn wapenschild. Op de Eiermarkt wordt dat wapen trouwens omklemd door een leeuw en een beer. Je weet wel, op die hoge pomp midden het pleintje. Dat monument verdient meer dan een opfrissing, menen mijn gasten en ik kan ze bezwaarlijk ongelijk geven. Vergelijk dat maar een keer met hetzelfde tafereel op de Burg, op de gevel van de Civiele Griffie.
Er waren wel al eerder een paar tentoonstellingen over huisdieren …
En zoals het een fervent stadsgids betaamt, wijs ik af en toe ook op een gevelsteen waarop een beest prijkt. Bij het Huidenvettersplein, ik zeg maar wat, twee vissen boven een deuropening. En, echt waar, boven de deur van de Duc de Bourgogne melkt een boer zijn koe. En zo valt hier en daar nog wat verrassende fauna aan te wijzen. Het koppel kwam helemaal uit Amerika, alleen maar om Brugge te verkennen. Ze komen ogen tekort maar verrassen mij met een onverhoopt ruime kijk op onze geschiedenis Ăšn die van de wereld. Niet elke Amerikaan die er warmpjes in zit is opgetrokken uit hamburgers en Trumpisme. En Laura? Die vindt het allemaal fijn. Marcheert blijmoedig en onvermoeibaar met ons mee terwijl we diervriendelijk verder wandelen, langs nog een paar pompmonumenten. De dolfijn in de binnentuin van het Groeningemuseum. Ze poseert als een volleerd model, goed voor een foto die laat uitschijnen dat het zeebeest haar zal opvreten. En in het straatje dat ook Groeninge heet, zie je een zwaanpomp. Daar wijst mijn welgemutste volgeling op het winkeltje vlakbij, waar in de deuropening sinds jaar en dag een manshoge, harige beer staat te pronken. Even aarzelt de kleine. âIs it a real bear?â Neen, meiske, gewoon een buitenmaatse knuffel! Ze kan haar pret niet op in het winkeltje propvol pluchen dieren. Daar wordt iets gekozen, geen ontkomen aan.
… sommige mochten er wezen.
Verder wandelend denk ik ineens aan die ene expositie die momenteel loopt. Aarzel even om ze ter sprake te brengen. Je komt niet helemaal uit Florida overgevlogen voor een bescheiden tentoonstellingske in een plaatselijk stadsarchief. Maar er resten mijn gasten nog drie volle dagen om de stad te verkennen, dus misschien kan zoân expositie nog wel in hun programma.
In het Engels is âEast or west, home is bestâ vanouds een geijkte uitdrukking, het equivalent van ons aloude âOost, west, thuis bestâ. En zodoende lukt het mij om hen te vertellen over de kleine maar aardige tentoonstelling âOost, west, poot best!â. De lui vanât stadsarchief hebben een reeks verrassende, en bij momenten best aandoenlijke fotoâs met huisdieren opgediept. Je bent er in een half uurtje doorheen, maar ât is het soort kleinoden dat een mens zijn dag goed maakt. En al helemaal als die mens open staat voor dierentoestanden. Er waren wel al eerder een paar tentoonstellingen over huisdieren, sommige mochten er wezen. Andere zetten gewoon veel levende beestjes te pronk. Maar deze kreeg een ongewone invalshoek. Want de collectie waaruit voor dit initiatief werd geput is âMendopâ. Dat staat voor âMens en dier op papierâ. Kort nadat Mendop een tweetal jaren geleden al eens aan bod kwam in een âBrugge in affichesâ- cursiefje is de man wiens levenswerk het was, ons helaas veel te vroeg ontvallen. Jan Desmet is zijn naam. Een naam die bij al wie begaan is met huisdieren en de verhalen eromheen herinneringen oproept aan een minzaam mens.
Andere zetten gewoon veel levende beestjes te pronk.
Trouwens, ’t kan niet op, voor het dierenmeisje heb ik daar zowaar nog twee beesten. De Brugse beer aan de Poortersloge kennen we allemaal, maar er torent nog eentje hoog op een geveltop bij het Tolhuis, als speelse inval van een bouwheer van lang geleden. Je vindt ze enkel wanneer je weet dat ze er zit, roerloos en in natuursteen gehouwen, die waakzame, grijze kat. Het vergt haviksogen om te merken dat ze een muis in haar muil houdt. Op de arm van haar pa â je zou van minder moe worden â glunderen Lauraâs oogjes nog een laatste keer. In de lobby van hun hotel drinken we nog iets. In een fluwelen zetel knikkebolt een meisje van vijf. Straks, in haar luxueuze bed, onder strak gestreken zijden lakens, droomt zij een hele dierentuin bij mekaar.
Bij de Sleutelbrug zegt ze dat ze de roerloze, bronzen laarzen op het wateroppervlak best wel schoon vindt. Schoon en poĂ«tisch. Maar anderzijds, ât is braaf brons en de stad staat daar al vol van. âDie TriĂ«nnale moet veel stouter!â meent ze. Mijn nichtje dat ik mee op sleeptouw neem, zit niet om een portie kritiek verlegen, dat is mij bekend. Maar kan ik haar ongelijk geven? Een vlotte gids leidt ons langs het gros van de kunstwerken en met zijn deskundige duiding kom je een heel eind. Maar of elk van die creaties mij raakt? “Een halve eeuw geleden”, zeg ik, “toen de stadsdiensten zich haastten om op de reien de houten zwanen weg te halen waarmee Roger Raveel onze toen heel onfrisse stadswateren in vraag stelde, zo’n TriĂ«nnale deed stof opwaaien! Nationaal nieuws was het!â Mijn relaas laat haar glunderen.
Zo’n TriĂ«nnale deed tenminste stof opwaaien!
Tussen ât Zand en het station, waar het VTI plaats ruimde voor een chaotisch bouwkluwen, komen we bij een volgend kunstwerk. De houten toren waarop een klok wacht op het moment waarop we haar luiden. âHet eindwerk van een laatstejaars van de kunsthumaniora?â grijnst ze. Ik knipoog naar onze gids, die intussen door heeft dat mijn gezelschap zich doorgaans moeilijk laat overtuigen. Op een infobord lezen we over het idee achter het bouwwerk. Ik zie hoe ze geĂ«rgerd met de ogen draait. âWat zit je dwars?â âHet modewoord!â, zegt ze, âHet alomtegenwoordige woord, het staat hier! Iconisch, ineens is alles iconisch!â âHoezo?â âEr is geen ontkomen aan! Kijk, âk heb hier nog de folder bij over de heropening van ât Provincaal Hof. Daâs een iconisch gebouw, lees ik. Laatst was er in de schouwburg een avond rond het repertoire van Burt Bacharach. In een stadsmagazine heet die mens de iconische Burt Bacharach!
âHet alomtegenwoordige woord, het staat hier!
En zoek je ât verder van huis, dan hoorde je ongetwijfeld in ât nieuws hoe in Parijs de wieken naar beneden donderden van de iconische Moulin Rouge! Vandaag is al wat langer dan veertien dagen meegaat iconisch!â
De volgende middag. Ik neem haar mee naar de Poortersloge. Omdat daar een handvol plaatselijke kunstenaars naar aanleiding van de TriĂ«nnale hun ding mogen doen. En wat blijkt? Wat we daar treffen, daar gaat ze helemaal in mee! Het zijn niet de makkelijkste verhalen die de kunstwerken vertellen. Maar ze maken haar nieuwsgierig. En mij ook, geef ik toe. Het wat rommelig opgemaakte informatieblad dat je bij de aanvang van de tentoonstelling meekrijgt mocht wat overzichtelijker. Maar dat kan de pret niet bederven. Nou ja, veel pret hangt hier niet in de lucht, maar wel word je bij je nekvel gegrepen door verrassend origineel materiaal. Dat de stilte in de Poortersloge â veel volk is er niet â bijna gewijd aanvoelt, helpt uiteraard. Neen, ât is hier geen stormloop. Wat mij herinnert aan de commotie rond de intussen opgeborgen stedelijke plannen om het historische pand te verkopen. En die medewerker van het Cultuurcentrum die al wie het oneens was met dat voornemen, uitnodigde om massaal langs te komen in de Poortersloge om er de tijdelijke exposities te bezoeken. Om de nodige druk op de ketel te houden. Met als extra troef meer belangstelling voor de kunst in dat huis. De verontrustende sculpturen van Pierre Goetinck, de contrasterende fotoreeks die Ria Verhaeghe brengt en de eigenzinnigheid van een paar anderen ⊠Jasper Rigole toont in een heus cinemazaaltje niet zomaar een filmpje. Terug op straat beseffen we welke merkwaardige dingen we hier aantroffen. Op een terras op het Jan van Eyckplein profiteren we nog van een onverwacht zomers aanvoelende middagzon. Mijn nichtje hoort mij uit over de Poortersloge. Ik vertel haar over de lobby-plek voor de happy few in de late middeleeuwen. En het was ooit de wieg van de kunstacademie, de straat hier vlakbij heet niet voor niets Academiestraat. Het rijksarchief dat vele jaren het gebouw inpalmde maar inmiddels verhuisde naar een nieuwe stek aan de Coupure. En sinds enkele jaren vind je hier dus van tijd tot tijd tentoonstellingen van het Cultuurcentrum.
… de opvolger van De Bond aan de Smedenpoort?
Of dit dan de opvolger is van De Bond aan de Smedenpoort, waar het Cultuurcentrum lang uitpakte met exposities? In zekere zin wel, ja. Al gaat daar op dit moment ook iets door dat met de TriĂ«nnale verband houdt. âAch, die TriĂ«nnale!â, zucht ze met gespeelde ergernis.
Al kijkt vanop zijn sokkel Jan van Eyck in sombere gedachten verzonken op ons neer.
ât Is aangenaam toeven op dit voorjaars plein. Al kijkt vanop zijn sokkel Jan van Eyck in sombere gedachten verzonken op ons neer. We bestellen er nog eentje. Zij diept haar e-reader op uit haar handtas. Ze is helemaal mee met haar tijd, zo ken ik haar. Zelf blader ik, een echte opa, door de jongste editie van de papieren EXit. Er staat iets in over âMirageâ, dat zich straks presenteert als opvolger van het Airbag-festivalletje. Net als zijn voorganger gaat dat feest door aan de molens, lees ik, in dezelfde ⊠iconische spiegeltent. Zwijgzaam blader ik door, rep met geen woord over het adjectief dat ik net las. Maar amper een bladzijde verder ziet ze mij heimelijk grinniken. âWaarmee lach je?â wil ze weten. âHier staat een artikeltje over de expositie die we net bezochtenâ, zeg ik. âZe hebben het over de vele mogelijkheden van dit iconische bouwwerk.â Heel even doet het nichtje alsof ze haar e-reader naar mijn hoofd wil keilen. “’t Zou zonde zijn‘, zeg ik, “Zo’n iconische machine!“
Over jeugd ⊠en andere bewegingen ât Is enkele weken geleden dat hij mij opbelde. Achteraf drong het tot mij door, het nieuws waarmee Ignace die ochtend kwam aanzetten mocht minder verbazen dan ik eerst dacht. Maar ât was toch wennen aan de gedachte. Want ginder in dat dorp van hem is Ignace al sinds lang voorzitter van zijn vereniging. En hoe vaak heb ik de leden daarvan niet meegenomen op een voorjaarse verkenning van onze stad? Elk jaar een ander parcours. Het Gezellekwartier, West-Brugge, de omgeving van de Botanieken Hof en de Coupure en nog wat buurten, allemaal kwamen ze aan bod. Aangename middagen, keer op keer.
Maar ach, de eenentwintigste eeuw is al even gaande, andere tijden andere noden. Hebben we mekaar niet meer nodig, dan? Zoals we de supermarkt uit wandelen zonder babbeltje met de kassiĂšre. Brood uit de muur halen of centen. Pizza, kledij en andere spullen door een haastige koerier laten neerzetten bij onze voordeur.
VoilĂ , daar heb je ât, de voordeurbel rinkelt. Ze moeten even wachten, de weinig opbeurende woorden die zich op mijn avondlijk pc-scherm opmaken voor wat een weinig opbeurend cursiefje lijkt te worden. Verwachten we nog een pakje? Even kijken.
Vorige week werd ‘Naar de wuppe’ van ’t Zesde Metaal door de lezers van KW verkozen tot beste West-Vlaamse lied van de voorbije tien jaar … https://www.youtube.com/watch?v=eZIC55v4fSs
âAlles is onmogelijk, als je het maar wilâ ⊠Wijlen Johan Anthierens zat zelden verlegen om een gevat aforisme, dat is u wellicht bekend, maar deze mag u tot zijn betere rekenen. Wellicht was het de ondersteboven gehouden logica waarop hij hier alludeert die hem ertoe bracht om te pleiten voor een bronzen Marieke van Jacques Brel bij de Coupure. Tegenwind was zijn deel, ook in de Brugse gemeenteraad. Het was in die dagen al tien jaar geleden dat Brel overleed, maar toch vonden sommige raadsleden het nog altijd niet kunnen dat de grootste chansonnier die ons land heeft gekend hier een standbeeld kreeg. De tijd gaf hen ongelijk. Al kon je hun bezwaar moeilijk helemaal ongegrond noemen. Want Brel vertolkte dan wel het meest iconische repertoire dat ooit over Vlaanderen werden gezongen, hij geneerde zich niet om bijvoorbeeld in âLes Flamandesâ ronduit denigrerend uit te halen naar wat hij zag als de bekrompenheid van de Vlaamse vrouw. Al duidde hij dat veel later als kritiek op de katholieke kerk die de Vlaamse volksvrouw onder de knoet hield.
Zomer 1988 … een bericht in de krant – bron: erfgoedbrugge.be
En dan zwijgen we nog over âLes Flamingantsâ, dat ene dwaalmoment op zijn laatste langspeelplaat, waarmee hij het zelfs verkorven had bij wie de meest matige Vlaams gezindheid aan de dag legde. Doch verdeeldheid of niet, Johan Anthierens zette rustig door en in de zomer van â88 zag beeldhouwer Jef Claerhout zijn Marieke aan de Coupure ingehuldigd worden.
Dat we het doorzettingsvermogen van onze medemens wel eens onderschatten, daar kan ondergetekende van meespreken. De voorbije jaren las hij af en toe in kranten iets over de broers Wittevrongel. Waar die zich mee inlieten, dat vond hij te zot voor woorden. Staf en Piet, zo heten de broers, kwamen lang geleden aanzetten met het geflipte idee om iets aan te vangen met de âAskoy IIâ. De twee uit Blankenberge wisten van het bestaan van het wrak van wat ooit de zeilboot was van Jacques Brel. En namen zich voor om wat van die boot overbleef naar hier te halen om hem te restaureren. Meer tegendraads kan het niet worden, wie ooit een foto zag van die povere resten kon zich amper een gerestaureerde boot voorstellen. En dus dacht uw dienaar, dat lukt die gasten nooit.
Net als ik bewondert u wellicht Jacques Brel, de meester van het chanson. En toch. De prestigieuze doos, een handvol schijven met daarop het sterkste van de zanger, waar is die hier ergens in dit huis beland? Ligt ze op zolder stof te vergaren?
Zoals Brel zijn er geen twee. Maar kies je zijn muziek bij een gezapig aperitiefje? Jacques Brel zingt niet alleen, hij acteert en dat doet hij met passie. Dat leer je uit oude filmopnames die je vindt op het net. En je hoort het op zijn platen. Ja, âMijn vlakke landâ of âNe me quitte pasâ, de zachtmoedige Brel, daar droom je mee weg. Maar zelfs bij âAmsterdamâ, met die melancholische aanzet, zetten de slotakkoorden je op het puntje van je stoel. Brel eist je op.
Er waren en zijn veel zangstemmen die zich wagen aan het oeuvre van Jacques Brel. Bij ons nam Johan Verminnen iets van hem op en ook ooit Will Ferdy. En verderop zelfs David Bowie, echt waar. Of Terry Jacks, weet je nog, âSeasons in the sunâ, het klonk als was âJacquesâ een merk van suikerwafels. Sta mij toe, Liesbeth List deed wel iets indringends met de muziek van Brel. Verbaast het dat nog met de regelmaat van een klok iemand een podium op stapt om Jacques Brel te zingen? Te imiteren zelfs, je moet durven. Er zijn er die volle zalen lokken met, ik neem aan, verdienstelijke versies van âLa valse Ă mille tempsâ. Laten ze âLes Flamingantsâ wijselijk achterwege? Ik vermoed zoiets.
Die keer ook om de gebroeders uit Blankenberge een hart onder de riem te steken.
Beste Wim, op de Markt is de gevel van het Provinciaal Hof al even van zijn stellingen verlost, tijd om het pand weer open te stellen voor het publiek. Op zoek naar een West-Vlaming om het feestrumoer bij die heropening in min of meer goede banen te leiden, kwamen ze bij jou terecht. En dat lijkt ons ⊠terecht.
De gevel van het provinciegebouw, dat weet elke Bruggeling, wordt geflankeerd door twee hoekpanden. Bij de Breidelstraat is er het voormalig postgebouw. En aan de andere kant is er sinds jaar en dag âHistoriumâ. Kwam je daar al een keer over de vloer, Wim? Ze maken zich sterk dat je er eeuwen teruggaat in de tijd, al gaat het er behoorlijk hedendaags aan toe, met virtual reality en zo.
Mag het mij verbazen, dat zoân plek vol nieuwerwetse snufjes de bezoekers verwelkomt met ⊠een stramme ledenpop? Het ding bij de ingang moet een middeleeuwse âbellemanâ voorstellen, in zijn hand houdt hij een bel waarmee hij af en toe stijfjes rinkelt. En dan roept hij, in een taal of drie, dat je welkom bent en nog een paar dingen. En dat gaat luid, zoals je dat van zoân omroeper verwacht. Maar ondanks al dat kabaal verroert zijn mond voor geen millimeter. ât Is een masker, kortom. Een pop die een masker draagt. Beetje zielig.
… in het voormalig klooster van de Rode Nonnen … – foto Fran Osteux
Nacht is er zo eentje. Is al jaren in de weer met schilderen en andere plastische creativiteit. Dus mocht je, in alle drukte omtrent ât Provinciaal Hof, nog even vrij hebben, je vindt DaniĂ«l in het voormalig klooster van de Rode Nonnen in de Katelijnestraat. Daar is ie nog tot eind dit weekend present met zijn jongste kunstwerken. Je gelooft het amper ⊠het is iets met maskers.
Dat buitenlandse bezoekers zich net zo welkom zouden voelen met ons eigen âWelkomâ, daar valt weinig aan te twijfelen. Maar de kous is nog niet af. Die slogan waarmee het museum uitpakt, âFeel the heartbeatâ, wat als je die in onze moedertaal afficheert? En staat daar nu bij de toegang ook niet een bord met daarop ‘Rebel Garden‘? Daarover ging het, de voorbije week.
Over de plek van ons Nederlands in onze samenleving. Ons Vlaams, zo je wil. ât Is waar, voor de status van onze moedertaal werd ooit gestreden. Niet met de zwaarden en goedendags van 1302, weliswaar, wel in latere tijden waarin je alleen in het Frans hoger op de maatschappelijke ladder klom. Zetten we daarover aan de toog een boompje op, gaat het algauw over fier zijn op je taal. Over âhouden vanâ.
Onze bevlogen leraar Nederlands, weet ik nog, drukte het ons op het hart. Onze taal was om van te houden! Daar was iets voor te zeggen. Zoân gedicht waarbij je wegsmelt, u kent er vast eentje. En die grootse roman waarin je helemaal wegzonk. Maar in diezelfde taal van ons hoor ik mensen, niet zelden invloedrijke lieden, ook de meest verwerpelijke nonsens uitkramen. Ook dĂĄt is onze taal. ’t Is wat je ermee aanvangt, met taal. Zoals schilderstalent aan de slag gaat met verf, muzikanten met muzieknoten. Elke taal heeft haar rijkdom, hoor ik u denken en wie ben ik om u tegen te spreken. Taal kan uitdagen. Verrassen, ook. Soms met meesterwerken, soms met de eenvoudigste dingen. De straatnaambordjes die in het Frans Vlaanderen van vandaag, naast het Frans, ook weer de oude benamingen in de streektaal vermelden. Je verwondering wanneer je iemand uit Zuid-Afrika in zijn of haar Afrikaans bezig hoort. Zalig, toch? Wat niets afdoet van die kleine ergernis om het Engels dat sluiks in onze eigen woordenschat binnensijpelt. Al sinds ât eind van de Tweede Wereldoorlog zien we dat land van over de oceaan als roerganger van alles en nog wat. En Engels als een soort eenheidsmunt.
Mijn platenkast? Het Engels druipt ervan af. En geen hogeschool waar de taal van Shakespeare zich niet in de cursussen nestelde. English is the new French? Voor de lezingen waarvoor het Brugse stadsarchief ons uitnodigt halen ze weliswaar nog het belegen woord ‘causerieĂ«n‘ van stal, maar er is ook hoop. Want op de komende Erfgoeddag kan je in Brugge hier en daar terecht voor een paar âtalksâ. Ziet, onze opgang in de vaart der volkeren!
Na onze afspraak op het terras aan de Coupure fiets ik huiswaarts. Langs het standbeeld van Gezelle, bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Onze onovertroffen poĂ«et, uit zijn pen vloeiden de meest waardevolle gedichten. Maar in de kranten van zijn tijd haalde de priester kwetsend en vaak allerminst respectvol uit naar al wie de samenleving anders zag dan hij door zijn katholieke bril. Taal, nogmaals, en wat je ermee aanvangt. Guido Gezelle en zijn Vlaams dat hij liefst zijn eigen, regionale gang liet gaan. Maar ook de Gezelle die met plezier âThe song of Haiwathaâ van Longfellow vertaalde naar âzijnâ moederspraak. De dichter op zijn sokkel, hoe zou hij ons taaltje van vandaag aanhoren? Met heimwee? Mededogen? Ik herinner mij twee jonge mensen die lang geleden een flatje deelden onder een mansardedak in de Dweersstraat. Bij de koekoekvensters die uitkeken op de torens van de binnenstad hing in onze leefkamer een poster. Daarop las je, verzonken in een foto met wuivende haverknoppen, woorden van Gezelle. Er stond âAls de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft.â
Dat het een zwoele zomeravond was, daar in Damme, dat weet ik nog. We kwamen er met wat vrienden naar een optreden onder de kerktoren. Dat laatste mocht je overigens gewoon letterlijk nemen. Wie Damme en de kerk daar kent, weet van de vervallen muren tussen de toren en het schip van de kerk. Heel lang geleden bleek die kerk gewoon te groot voor het stilaan leeglopende stadje dat zijn rol als voorhaven van Brugge was kwijtgespeeld. En dus sloopten ze een deel van het gebedshuis. Tussen toren en kerk vertellen alleen nog die brokkelige muurresten over wat ooit was.
… een zekere Raymond, zijn familienaam hadden we niet verstaan.
Enkele zomers later. Iedereen te lande kent Raymond van het Groenewoud. Hij heeft een langspeelplaat of twee op zijn naam en een handvol van zijn liedjes maakt indruk. Om de woorden waarmee Raymond de dingen van ’t leven noemt en erover zingt. Elk van ons kent wel een âBleke Lenaâ en alleen Raymond kan Vlaanderen benoemen zoals hij dat doet in âVlaanderen bovenâ. En âMeisjesâ, ach ja, meisjes. Dat was er helemaal bovenop.
Vanuit zijn nis, hoog in het fronton van de imposante voorgevel van de Sint-Walburgakerk, kijkt het beeld van Franciscus Xaverius uit over het plein. Heel vriendelijk oogt de heilige niet. Misschien omdat alweer bijna vier jaar verstreek sinds ik de trappen van dit bordes op ging? Dat realiseer ik mij wanneer ik thuis op mijn pc de fotoâs van die keer opzoekt.
… stilzwijgend wachten op een volgende gelegenheid om voluit te gaan.
ât Was beiaardier Frank Deleu die ik toen mocht vergezellen naar boven, de klokkentoren in. Een behoorlijke klim, want al is die toren een flink stuk minder hoog gebouwd dan oorspronkelijk in de zeventiende eeuw voorzien, toch verrast de route naar boven. Een comfortabele trap, denk je aanvankelijk, tot je jezelf een paar wankele ladders ziet op klauteren, helemaal tot bij de vier klokken die stilzwijgend wachten op een volgende gelegenheid om voluit te gaan. Maar vanavond hoeft dat klimwerk niet, samen met een groep geĂŻnteresseerden word ik in de kerk ontvangen door de burgemeester, een handvol mensen van de plaatselijke kerkfabriek en nog wat betrokkenen. De toekomst van de Sint-Walburgakerk, daarover zou het gaan, vanavond. Iemand die beroepshalve begaan is met dat soort projecten neemt het woord en geeft dat door aan de burgemeester. Die meteen het honderdtal opgedaagde belangstellenden geruststelt. De kerk wordt niĂšt ontwijd, verzekert hij.
Blijkbaar is er een vzw Sint-Walburga die zich daar druk om maakte. Even wordt het grappig wanneer Andries Van den Abeele, hoogbejaard maar nog immer strijdvaardig, de micro zowat uit de handen van onze burgervader ontfutselt om nog een keer de felle standpunten van die stichting op een rijtje te zetten.
Vorig najaar. Op een avond zit in deze kerk aan de piano Craig Taborn. Het AMOK-festival brengt de man hierheen. Hedendaagse improvisatie, wie de dingen graag in vakjes wil zal het jazz noemen. Stemmige jazz. Meditatieve jazz, zo je wil. Maar wel jazz!
… in deze kerk aan zijn piano, Craig Taborn. – foto Tom Leentjens
En van jazz gesproken, draaien we de wijzers van het belfort nog een eind verder terug, zoân veertig jaar. Fernand Tamsin organiseert nogal wat muziekavonden in ât Boudewijnpark. Will Tura is bij hem zowat kind aan huis. Maar dit keer strikt Fernand een wel heel grote vis! Op de vrijdagavond voor kerstmis wordt een bomvolle Sint-Walburgakerk ingepalmd door de stemmen van het legendarische Golden Gate Quartet! Afro-Amerikaanse meerstemmigheid van grote klasse!
Ronald heeft een wijngaard. Een wijngaard in de Biezenpolder. Vanuit Brugge is dat een half uurtje rijden, een boogscheut over de Zeeuwse grens, naar de boerderij die zijn grootvader daar ooit bouwde. Een dikke twintig jaar geleden plantte mijn neef Ronald er de eerste wijnstokken. Dat daar nu wijnranken opschieten, ’t Biezenhof kijkt er amper verbaasd van op. Die buurt beleefde in de loop van de geschiedenis wel vaker ongewone avonturen. Werd het buurtschap de Biezen op ât eind van de zestiende eeuw niet vakkundig onder water gezet tijdens de Tachtigjarige Oorlog, alleen maar om Alexander Farnese, die moeial, te beletten om met zijn troepen naar het noorden op te rukken? ât Waren de dagen van versterkte forten en ander onheil. Dagen waarin Zeeuws-Vlaanderen trouwens voorgoed aan de Nederlanders âverloren gingâ. Om maar te zeggen, een veld, gevuld met wijnranken is echt niet het meest bizarre dat die streek ooit meemaakte. Weer op weg naar Brugge wil mijn wederhelft graag nog even halt houden in Sluis. Ha, daarom moest de frigobox in de wagen! Ze heeft een idee omtrent een visschotel en in het Zeeuwse stadje weet ze een plek waar we vast en zeker het nodige vinden. Het is aangenaam toeven in Sluis. Ik neem haar mee op een wandeling op de wallen omheen de stad, da’s lang geleden. En die vestingen zijn nog van veel langer geleden, daar heb je die nodeloze krijgshaftigheden weer. Trouwens, gaan we nog wat verder terug in het verleden van onze kuststreek, dan is Sluis, net als Damme en nog wat plaatsen aan het Zwin, met wat goeie wil een voorstad van Brugge, toch?
De kanalen, de Stinker en de Blinker …
Een wandeltoertje, een dampende koffie op een fris terras, onze visaankoop en huiswaarts zijn wij. In het landschap van onze terugweg snijdt de A11 als een betonnen mes de bomenrijen langs het Schipdonkkanaal en het Leopoldkanaal genadeloos middendoor. Heel even hapt de horizon naar adem.
Huizenhoge boten, roerloos aan een kade, containers en vrachtwagens, een roestige buurt.
Die kanalen, de Stinker en de Blinker, vertrouwde tweeling die gemoedelijk zijn weg zoekt naar zee. Een verhaal dat lang in vraag werd gesteld, u herinnert zich het vermetele plan. Het voornemen om de bedding van die vaarten te benutten voor een breed kanaal waarlangs de binnenvaart Zeebrugge zou bereiken. De commotie daaromtrent, denken we er nog een keer aan wanneer we straks in ons aloude Brugge met tegenzin de sluis bij de Dampoort meer ruimte geven?
Net wanneer we de middendoor gesneden bomenrijen naderen, komt mijn eega aanzetten met nog een aardig voorstel. Zeg, nu we hier toch in de buurt passeren, in Zeebrugge openden ze onlangs een nieuwe kringwinkel! Laten we daar nog een keer een kijkje nemen! Een wegwijzer meldt heel zakelijk ‘afrit 19, kaaien 400 tot 999‘.
Ook die aan de oude vissershaven …
De vertrouwde weg die Lissewege rakelings passeert, die nemen we gewoonlijk als ’t naar Zeebrugge gaat. Maar hier leidt de gps ons dwars doorheen de bevreemdende omgeving van de haven. Huizenhoge boten, roerloos aan een kade. Stapels containers, luidruchtige vrachtwagens. Een roestige buurt. Hoe je ook in eigen omgeving ver van huis kan zijn. Maar wij hebben iets met het soort blij makende verrassingen waar kringwinkels in uitblinken. Ook die aan de oude vissershaven in Zeebrugge speelt die rol voortreffelijk. In de koffer een handvol flessen wijn, de belofte van een lekkere visschotel en een paar tweedehands spullen, meer hoeft niet voor een geslaagde uitstap.
Alleen onze frigobox is teleurgesteld. Op weg naar Zeebrugge, Brugge aan Zee, keek hij uit naar zijn middagje frigoboxtoerisme. In Zeebrugge mag dat, maar ât zal voor een andere keer zijn.
Een Zeebrugge-tip … nog tot zondag 21 april loopt daar in de Sint-Donaaskerk een tentoonstelling ‘Honderd jaar Ferry Boats’, een project van verzamelaar Chris Vantorre.