De geboeide blik van mijn jonge neef, wanneer ik hem een foto toon van het Ursulaschrijn. Zijn verwondering om het delicate kunstwerk van Hans Memling. Terwijl het hem en mij evengoed zou kunnen verbazen dat een ogenblik tokkelen op mijn telefoon volstaat om de afbeelding zomaar van het net te plukken. Wanneer ik mijn neef die bedenking voorleg, kijkt hij mij aan als was ik een tijdgenoot van Memling die zopas vanuit de middeleeuwen de wereld van vandaag in tuimelde. Maar laten we daar even op doorgaan, beste neef. De alledaagsheid van wat ik zonet deed, laat ons vergeten vanwaar we komen.
Tot nader order wordt niemand uit vroeger tijden naar vandaag gebracht, maar ook andersom lukt vooralsnog niet. Kon dat wel, hoefde je niet meer dan een paar eeuwen in de tijd terug te keren om vast te stellen dat het bewonderen van het Ursulaschrijn toen veel meer voeten in de aarde vergde. Wou je het zien, ging je ter plaatse kijken. Was je bemiddeld, dan had je misschien een gravure in huis waarop dat meesterwerk stond afgebeeld. Je koesterde het kleinood, al betrof het wellicht een niet-ingekleurde prent. De kleurenrijkdom verzon je erbij. En vandaag, tja, de tsunami aan informatie die ons vandaag overspoelt, die konden Memling en zijn tijdgenoten zich niet eens inbeelden. Het kleurenpalet van de schilder kon je dan wel bewonderen in het Sint-Janshospitaal. Maar ook alleen maar daar. Tot de drukkunst zich schoorvoetend op kleurafbeeldingen toelegde en je ook thuis kon kennis maken met plastische kunst in al zijn rijkdom. Ook met die van onze Vlaamse Primitieven, dus. En al even schoorvoetend kwam ook de film over de brug met kleuren.
âKomgasten, we gaan spelen in ât bilkske!â De lezer weet meteen waar de jongelui naartoe gaan. Tenminste, wanneer ie van hier is. Maar komend van andere oorden vraagt u zich misschien af wat ze in âs hemelsnaam bedoelen met dat âbilkskeâ. In dat geval verwijzen wij graag naar het Brugs Woordenboek. Daarin wordt een âbilkâ omschreven als een omheinde weide. Het jonge volkje heeft het gewoon over dat lapje grasland in de wijk. Al kan het, aldus datzelfde boek, ook een plek zijn waar linnen wordt gebleekt. Maar dat lijkt dan wel een benaming van heel lang geleden. Al is dat allerminst een reden om aan te nemen dat zoân woord zijn tijd heeft gehad. Laat u van het tegendeel overtuigen door een Brugse straatnaam. Meer zelfs, door twee straatnamen. In West-Brugge vinden we, in de schaduw van de nieuwe beurshal, de Sint-Maartensbilk. En een zijstraatje van de Langestraat heet gewoon ât Bilkske. Zoân landelijke benaming zegt iets over het relatief pastorale karakter van het oude Brugge binnen zijn vesten.
Hoewel, in de kern rond Markt en Burg zoek je tevergeefs zoân weide-toponiem. ât Is in de bescheiden wijken waar straatnamen naar den buiten verwijzen. Sint-Maartensbilk in West-Brugge, een dorp op zich. En ook ât Bilkske is een straat zonder hooghartige herenhuisgevels. Een volksbuurt is het, daar in die hoek van de Sint-Annaparochie. Jawel, de wijk tussen Langestraat en Coupure hoort bij Sint-Anna. Al is ât een eindje stappen naar de Sint-Annakerk, dat beseften ze in pastoorsmiddens. Daarom werd in ât begin van vorige eeuw in ât Bilkske een hulpkerkje ingewijd dat later een zelfstandige parochiestatus kreeg, de nieuwe parochie heette ‘Heilige Familie’. Tien jaar geleden kwam aan dat verhaal een einde en werd het kerkje ontwijd.
Want wat volgde was een rits concerten en feestavonden met namen waar al wie zich onledig houdt met populaire muziek van opkeek. In wat was omgebouwd tot een verrassend eigentijds concertzaaltje passeerde het integrale Vlaamse hitwereldje de revue. Dana Winner, Helmut Lotti, Nathalia, noem ze en ze kwamen langs in Owla.
âUr yezh kaer a gomzont e Brugge âŠâ Oei, slaat het klavier van mijn pc tilt? Of was die tweede fles Bourgogne van gisterenavond de fles te veel? Maakt u zich geen zorgen, lezer, dit toetsenbord Ăšn hij die het beroert houden het hoofd koel. Meer zelfs, samen weten ze u te verrassen met het handvol woorden dat u zonet trachtte te ontcijferen. Maar u herkende geen Engels en ook geen Frans of Duits of welke taal dan ook en dat brengt een mens algauw van de wijs, niet? Zijn het woorden uit een wellicht ver afgelegen uithoek der aarde? Soms liggen uithoeken gewoon om de hoek. Want hoe lang doet u erover om met de auto pakweg zeshonderd kilometer zuidwestwaarts te rijden? Waar aan de einder de Mont Saint-Michel opdoemt, glooit uw almaar rustiger route het pastorale Bretagne binnen. En hoor, ze spreken hier ⊠Bretons. Enfin, sommigen althans, die hun oude taal nog machtig zijn.
En ons Brugge? Wandel je midden de vrolijke drukte van de binnenstad, hoor je een veelheid van soms amper thuis te wijzen talen. Toeristen, nieuwe Bruggelingen, elk heeft zijn zegje. Brugge? Het Babylon aan de Reie. Talen leg je niet zomaar het zwijgen op, de wereld blijft een boeiende smeltkroes, een kolk van woordenrijkdom. Al is het dan een kolk waarin de taal van Shakespeare bovendrijft. Dus wij maar mee murmelen met alle Engelse deuntjes die de radio ons serveert, dag in, dag uit. En in een oude lijst die ik laatst terugvond met alle langspeelplaten die ik ooit aanschafte, had het Engels ook de bovenhand. Al bevestigden een paar uitzonderingen de regel. Zoals die ene plaat, het destijds spraakmakende âAlan Stivell Ă lâOlympiaâ.
Alan Stivell, Bretoens muzikant, was in zijn gloriedagen ronduit een monument. We snapten van wat hij zong geen gebenedijd woord, maar lag er iets van Stivell op je draaitafel, dan telde je mee in je vriendenkring. Alternatieve folk mĂšt een eigentijdse draai, waarmee ons werd duidelijk gemaakt dat er meer te beluisteren viel dan Angelsaksische deuntjes. Al hadden we ook in eigen contreien zoân roergangers, met het heir der kleinkunstenaars op elk denkbaar podium. Maar ook achter zoân podium vond je lieden die ruimer dachten. Knapen zoals, hier bij ons in Brugge, een Jo Van Driessche.
De recente muzikale terugblik op âBruggeâs Festivalâ in de Biekorfzaal was een terecht eerbetoon aan Jo, een ons veel te vroeg ontvallen vaandeldrager die zijn leven wijdde aan het alternatieve muziekcircuit. Het begrip âwereldmuziekâ was nog jong toen jaar na jaar in deze stad een âBruggeâs Festivalâ doorging. De namen op de affiches waren veelal niet van de minste. Paco de Lucia, Madredeus, Maria Farantouri, Irene Papas, allemaal kwamen ze hier langs om Jo en ons een plezier te doen. Een waaier aan talen klonken op zijn podium. Ja, ook Engels, Jo droeg geen oorkleppen. Jo Van Driessche, op zijn manier een Alan Stivell.
Trouwens, iets zegt mij dat bij Jo thuis ook wel een keer een flard Bretoens door de boxen klonk. O ja, en bijna vergeten … ik ben u nog een vertaling verschuldigd. âUr yezh kaer a gomzont e Brugge âŠâ gaat over Brugge, dat had u al door. Maar wat staat er precies? Wel, we geven een Bretoen overschot van gelijk wanneer hij beweert âZe spreken een prachtige taal, daar in Brugge …â.
Ach, de seizoenen van vroeger! Het vriezen was Vriezen-met-Hoofdletter. En waaide het, dan woei het Wind-met-Hoofdletter. Was mijn vader nog onder ons, dan wist hij het zeker, de wind van weleer kwam uit een veel verder vriezegat. ât Was in die dagen, het jaar 1963 was nog pril en mijn vaders jongste telg nog een klein prutske. In het jongensschooltje in het buitendorp zat in een hoge, houten bank dat frĂȘle manneke. Krabbelde moeizaam met pen en vlekkerige inkt zijn eerste hoekige woordjes binnen die vermaledijde schoonschrift-lijntjes. Midden het klaslokaal stond een kolenkachel waarvan de aluminium ‘stovebuis‘ hoog boven het bord een weg naar buiten vond. De meester liet de kachel moedig ronken want buiten was het koud. Bar koud. En het sneeuwde.
Ze is altijd blijven liggen, die sneeuw, in de straten, in de dreven en op de velden van mijn kindermemorie. Opgewaaid tegen gevels van huizen en stallen, bomen en struiken. Huizenhoog, of toch in de ogen van het kleine jongetje dat ik was. En geen gracht, geen vijver of plas midden de weiden of er werd op geschaatst. Verderop, langs de Damse Vaart, trokken ze schaatsgewijs van Brugge naar Sluis. En nog verder van ons, hoog in Friesland, reden ze de Elfstedentocht. Een heroĂŻsche editie, zou achteraf blijken. Het vroor de stenen uit de Friese grond en het ijs was weliswaar voetdik maar van slechte schaatskwaliteit. En de wind? Tja, wellicht kennen ze ginder in hun schone Friese taal ook zoiets als een vriezegat.
Jaren kwamen, winters gingen. En het jongetje groeide op. In een stad waar het water zijn schilderachtige plek opeist. En soms een keer in ijs verandert. Dan kan je de stad verkennen, wandelend of schaatsend op de reien. Wie Brugge al wat langer kent, herinnert zich, van een paar winters uit de jaren tachtig en negentig, hoe je wandelen kon van bij ât Begijnhof tot een eind op de Langerei. Een enkele winter zelfs langs de Gouden Handrei, helemaal tot bij de Beenhouwersstraat waar je langs de trap naast de Sleutelbrug weer omhoog klauterde. HeroĂŻsche herinneringen!
VoilĂ , een mijmering over de tijd toen er in de winter nog winterweer was. Maken u en ik ze ooit nog mee, echt winterse winters? Of zullen we aannemen, ons kantelende klimaat indachtig, dat het er nooit meer van komt? Het is inmiddels midden februari, we mogen het voorlopig alvast vergeten. Hoewel, momentje ⊠Fotoâs op een website, tja. Maar je eigen, zelf genomen prentjes, met op de achterzijde een paar woorden, die zoek je in een scheefgezakte kast op zolder. Kijk hier, die ene, wat onscherpe foto met wandelaars op een bevroren Brugse reie. Iemand krabbelde iets op de achterkant. Daar staat, onmiskenbaar ⊠âOp de reien, 1986, zondag 2 maartâ. Misschien kijk ik toch nog maar beter uit naar een paar nieuwe handschoenen.
ât Heeft vannacht gesneeuwd in Sint-Andries, onverwacht en gul gesneeuwd. Midden onze onder een witwollig deken stil geworden tuin hapt Hond uitbundig blij naar de laatste neerdwarrelende vlokken. Ravotten, baas? Wandeling?
Maar neen, baas en vrouwtje moeten zo nodig naar Roeselare. Dan ligt hier een keer zoân plezierig pak sneeuw! Dat ze maar voorzichtig zijn, de onveilige weg op, alleen maar voor een tentoonstelling of wat het ook wezen mag. Jammer, Hond, onze toegangskaarten voor âHet Kunstuurâ laten ons weinig keuze, ze gelden enkel vandaag.
Bij die schilderijen horen soms alledaagse, soms ontroerende verhalen, kunstpausen halen er ongetwijfeld hun betweterige neuzen voor op. Och wat, een kortademige vorm van kunst beleven, mag het even? Wanneer je na precies een uur de kerk verlaat â in Roeselare speelt âHet Kunstuurâ zich af in de ontwijde Sint-Amandskerk â is ât namijmeren over een niet bepaald hoog gegrepen maar toch beklijvende ochtend. Over treffende belevenissen, verteld door een Frank Deboosere, een Tess Uytterhoeven of een Jo Demeyere. Maar evengoed door een gepensioneerd mijnwerker of een slagersvrouw uit de buurt.
Terug naar huis, naar Sint-Andries. Roeselare kreeg geen vlok sneeuw, vannacht, maar bij ons is ze in de voorbije uren amper geweken. Kwispelend herinnert Hond mij aan haar eis. Wandeling, baas, nu! Langs lichtjes morsige stoepen brengt het toertje ons naar het nabije bos. Onderweg kijkt Hond smalend naar mij op. Wat een idee was dat vanmorgen, sneeuwpret ruilen voor een onderbelicht museum!
Hoe vertel je een hardleerse viervoeter dat zoân dag wĂšl de moeite loont? Wacht, ik weet iets! Luister, Hond, we zagen een doek, âMeisje met hondâ, van een lang vergeten schilder. En je raadt nooit wie over dat werk vertelde. Danny Verbiest! DĂš Danny Verbiest, de geestelijke vader van Samson! Je weet wel, Samson en Gert, jouw helden! Wat volgt is matig enthousiasme, merk ik. Want intussen staan we midden het bos. Hoge, donkerkale beukenstammen rijzen op boven een licht deinend sneeuwtapijt. Da’s pas een wintertafereel, baas! Gij met uw De Saedeleer! De terugweg. Hond en ik, elk diep in eigen gedachten verzonken. Ik geef haar ongelijk. Zij geeft mij ongelijk … Heb je dan allebei ongelijk of allebei gelijk?
En misschien had Godried Bomans het toch bij het rechte eind toen hij het had over geschiedenis. Godfried, altijd al de flegmatieke kwinkslager van dienst, merkte op dat we er weliswaar oeverloos over palaveren, maar per slot van rekening is geschiedenis gewoon het heden, gezien vanuit de toekomst. Breng daar maar iets tegenin. De karrenvracht verleden die de mensheid met zich meedraagt, wĂ s ooit gewoon het moment ânuâ. Meer zelfs, een aaneengesloten rij van momenten ânuâ. Heeft ânuâ een meervoud? En laten we wel wezen, het gros van die tijd vulde zich met doordeweekse alledaagsheid. Niks om over naar huis te schrijven, laat staan om er geschiedenisboeken mee te vullen. Memorabele momenten? ât Zijn naalden in de hooiberg die we tijd noemen. En toch, telkens zich iets minder alledaags aandient, overvalt ons de koorts van het moment met een onvermijdelijke opstoot van overroepen conclusies. Waw, zoân uitzonderlijk gebeuren, dat wij dit mogen meemaken! Wat ons hier overkomt, dat blijft voor eeuwig in het geheugen der mensheid gegrift!
Wat ons hier overkomt, dat blijft voor eeuwig in het geheugen der mensheid gegrift!
Vorige week liet ondergetekende, meestal niet de meest geestdriftige tv-kijker, zich gedurende een paar etmalen betrappen op een bovengemiddeld aantal uren voor de buis. Het leerde hem enkele dingen. Zo onder meer omtrent de alomtegenwoordigheid van het begrip âhistorisch momentâ. Het weekend leek er zowaar een vrolijke aaneenschakeling van.
De eretitel âhistorischâ staat in de aanbieding? Dan is ’t nu aan ons om ook een paar geschiedenisprijzen uit te delen. Laten we het niet ver zoeken en het ook gewoon houden bij coureurs, muzikanten en politiekers. Volgt u ons in verhalen over een muzikant die zich ergert aan een zelfvoldaan leider, een dictator die door een topsporter voor schut wordt gezet en een muziekmaker met een milde kijk op het sportleven. Het eerste voorval is u misschien verteld, destijds in de les Muzikale Opvoeding. Ludwig van Beethoven is als componist goed bezig en daarenboven met artistieke onstuimigheid enthousiast over wat zich recent in Frankrijk afspeelt. De revolutie van het volk! Een nieuwe sterke man, Napoleon, zal daar krachtig orde op zaken stellen.
Ludwig dweept met Napoleon, dus het mag niet verbazen dat hij zijn jongste symfonie, zijn derde, opdraagt aan de Redder des Volks. In zelfzekere letters schrijft hij âNapoleonâ op het titelblad van zijn partituur. Maar dan verneemt hij dat Bonaparte zich zopas tot keizer liet kronen. Ludwig is verbolgen, gedegouteerd om zoveel grootheidswaanzin. Napoleon zal het nooit vernemen, maar het grote genie Beethoven doorstreept op zijn partituur met zoveel gramschap de letters âNapoleonâ dat het papier er moet aan geloven. Een historische doorhaling! Omtrent sport en leiderschap, een tweede historie. Het jaar is 1936, ât is zomer in het Berlijn van de Olympische Spelen. Voor de almaar meer macht opeisende Grote Roerganger, Adolf Hitler, zijn de Spelen de gedroomde kans om zijn nationaalsocialistische ideologie in het zonnetje te zetten. Op de spelen zal het superieure âArische Rasâ zegevieren, dat staat vast!
En een lied van ’t Zesde Metaal, het groepje van Wannes Cappelle.
Zullen we bovenstaande historische eretitels uitdelen op een Grand Gala, volgestouwd met Bekende Vlamingen? Laat maar. ât Gaat om dingen die er toe doen. Lichtpunten hoeven geen spotlights.
Dichtkunst, daarin schuilt ware scheppingskracht, weet de jonge gast met stellige zekerheid! De voorbije maanden doorploegde hij wat bundels en zodoende verkeert de overmoedige adolescent â pleonasme! – in de waan dat hij kenner is van dichters en hun creaties. Tot nu. De dichtbundel die hij meenam, âOostakkerse gedichtenâ staat er op de voorkaft en de naam van de schrijver, Hugo Claus. Oostakker? Een plaatsnaam die herinneringen oproept aan een Lourdesgrot uit zijn kinderjaren. De jongeling, door tochtige winterstraten op weg naar huis, wat verwacht hij van zoân boek? Dat het hem helemaal uit zijn poĂ«tische lood zal slaan, daar heeft hij nog geen weet van.
De jaarlijkse PoĂ«zieweek, van donderdag 30 januari tot en met woensdag 5 februari, met op donderdag Gedichtendag in de Biekorf-bib … https://brugge.bibliotheek.be/gedichtendag
Zo alomtegenwoordig het modewoord âcomfortzoneâ anno 2025 is, zo weinig komt het in de jaren zestig voor in de dagdagelijkse spreektaal. En nochtans, in de zomer van 1967 waagt Salvatore Adamo zich met het uitbrengen van zijn nieuwe single een behoorlijk eind buiten zijn comfortzone.
Sinds kort tot tieneridool gebombardeerd, brengt een opeenvolging van verrassende successen de jonge Belg met Italiaanse roots zelfs op het podium van lâ Olympia, hoofdaltaar van het Franse chanson. Â En wat meer is, nog voor hij Parijs verovert, komt hij ook een paar keer hier bij ons langs. Voor een optreden in Oostkamp en een tweetal avonden in de âvolksschouwburgâ, daâs de Gilde in de Oude Burg. Een zaal met een weliswaar net iets bescheidener status dan lâ Olympia, doch we vermelden ze toch maar.
… bron: Erfgoedbrugge.be
Want âTombe la neigeâ, âVous permettez, monsieurâ, âQuand les rosesâ, ze worden ook hier bij ons gesmaakt. Klassiekers zouden het worden. En de zanger een blijver. Maar voor het in stand houden van zoân status is op zeker spelen aangewezen. En net nu komt Salvatore op de proppen met âInchâ Allahâ.
Hij schrijft het in de zomer waarin het Midden-Oosten zich onderdompelt in het kolkende geweld van de Zesdaagse Oorlog. IsraĂ«l en zijn vijandige buurlanden staan in vuur en vlam. Salvatore Adamo bezingt, op een melodie waarvan je het tegelijk warm en koud krijgt, wat voor drama zich afspeelt voor wie daar tracht te overleven, in IsraĂ«l. Al is zijn lied â âInchâ Allahâ is het moslim-equivalent van het âAls ât God belieftâ van onze grootouders â vooral een oproep voor vrede. Zijn poĂ«tische woordkeuze maakt indruk. Maar zorgt meteen ook voor polemiek. In de Arabische wereld wordt Adamoâs lied verguisd. Focust de zanger niet uitsluitend op het lijden van het Joodse volk?
Adamo bekent in latere interviews dat hij in de knoop ligt met zijn eigen tekst. Want wie zijn bewoording in vraag stelt heeft geen ongelijk, realiseert hij zich. Al doet de tijd die voorbijgaat niets af van de kracht die uitgaat van het lied.
Salvatore Adamo ontving zopas een ‘Lifetime Achievement Award‘. Adamo en Maurane … https://www.youtube.com/watch?v=VtosoG-Dx1w – met excuses omtrent de bij Youtube onvermijdelijke into-promoclip … –
2004 – Een Brugse crowdfunding voorde aankoop van een Ensor.
Eerste zijpaneel â Lang leve de kringwinkel! Er beweegt iets in kringwinkelland. Iets? Een revolutie is daar gaande! Tweedehands is het nieuwe nieuw! Wil je trendy voor de dag komen, pak je trots uit met spullen die een verleden met zich meedragen. Ontwaar je op je koopwaar hier of daar toch een vaag vlekje? Een lichte verkleuring? Geen nood, wat eertijds als âslijtageâ werd afgedaan, kennen we vandaag als âpatinaâ, een soort eretitel. En de knapen en deernen die zoân doorverkoopwinkels runnen zijn ook niet van gisteren. Aan verkooppunten geen gebrek! ât Rad, van ouds een begrip in het Brugse, met een vestiging in Sint-Kruis Ăšn eentje in Sint-Andries. En laatst met een opstart in ât Zilverpand. Dat winkelcentrum is al even op zoek naar een nieuw elan en wie weet, helpt zoân tweedehandszaak wel een handje. Enfin, in dit geval een tweedehandje. Ook recent is hun winkel in Zeebrugge, op de Seafront-basis van de oude vismijn. Tot een tijd geleden kon je daar een bejaarde duikboot verkennen, weet je nog? DĂ t was nog een keer recyclage! Maar ook in die nieuwe vestiging vind je altijd wel iets onverwacht.
Wie af en toe door de Smedenstraat passeert, weet van de Oxfam-winkel daar. Nog een plek waar je gebruikte spullen aanschaft. En ât is voor occasiezoekers fijn rondhangen in de Langestraat. Ligt die â met wat goeie wil â niet in het verre verlengde van de Steenstraat? Tegenover het voorspelbare van onze moeder der winkelstraten is de Langestraat de kassei geworden verademing! Waar we ons als consument een schoon geweten kopen met de aanschaf van brocante, krassende grammofoonplaten of beduimelde boeken. Heerlijk toeven! En wie zal uitsluiten dat je er op een dag niet de vondst van je leven doet? Een Ensor, ik zeg maar wat. Charlotte kan het weten âŠ
Middenpaneel â Weg met Ensor! Het jaar van James Ensor, 2024. Omdat hij vijfenzeventig jaar geleden overleed. Groot kunstenaar, zonder meer. Meer, alleszins, dan de maskers waar hij tot in den treure mee vereenzelvigd wordt. Jamesâ vakkennis staat buiten kijf, zie zijn portretten en stillevens. Maar toch torent het cynische van zijn verwrongen maskermensen uit boven dat vakmanschap. En alleman is in de wolken om het oeuvre van de meester. Alleman?
Toulouse-Lautrec stond, met al zijn fysieke beperktheid en tragische lotsbestemming, zelf midden het Parijse nachtleven dat hij in beeld bracht. ’t Is waar, net als Ensor toonde hij wat onvolkomen is, het hypocriete ook. Maar hij maakte er deel van uit, leek hij toe te geven. Terwijl Ensor … stond die niet veeleer vanop de stoep toe te kijken naar de carnavalstoet van het leven? Zijn spot – minachting? – mist het inlevingsvermogen van de Parijzenaar. Kortom, de betrokkenheid waar Henri de Toulouse-Lautrec toe in staat lijkt, die mis ik bij Ensor. Mag het? Of laat deze knaap zich al te makkelijk leiden door de affiches waaraan de Franse schilder voor een flink deel zijn status dankt? Weg met Ensor?
Wat er wel in staat, is dat Jezus die avond met een kom water kwam aanzetten om de voeten van zijn apostelen te wassen. Ja, u denkt net als ik aan de shoe shine boys die we kennen van grijze fotoâs uit het Amerika van lang geleden. Maar ’t zit eigenlijk zo, in het stoffige land waar Jezus leefde en waar men veelal op sandalen liep, hoorde je als gastheer bij het verwelkomen van je bezoekers hun voeten te wassen. Ik stel mij voor dat rijke lieden daarbij niet zelf de handen uit de mouwen staken, ze hadden daar personeel voor. U hebt het door, de man van Nazareth gaf zijn discipelen een lesje in nederigheid. Als verwijzing naar die boodschap wast de priester nog altijd elke Witte Donderdag de voeten van twaalf van zijn parochianen. Het ritueel werd vooraf afgesproken, dus je kan ervan op aan dat mijn schoonmoeder erop toezag dat manlief die ochtend frisse sokken aan trok.
Dat jaarlijkse partijtje voetwassen, zo leert ons een recente tentoonstelling, wordt ook in pauselijke kringen in ere gehouden. âKant voor de pausenâ is een kleine maar opmerkelijke expositie in het Kantcentum, in de Balstraat is dat de achterbuur van de Jeruzalemkapel. Het Vaticaan geeft daartoe een hoogst markant stapeltje archiefstukken in bruikleen. Midden de vaste collectie van het Kantcentrum pronken vitrinekasten met eeuwenoude documenten die voor het eerst het daglicht zien. Een soort offertes waarop met een zegelstempel staaltjes Vlaamse kant zijn vastgemaakt. Het komt erop neer dat pausen en hun entourage schaamteloos pronkten met prestigieuze pracht, en kant van bij ons hielp daarbij. Droeg Jezus destijds bij die oer-voetwassing een met frĂȘle kant afgeboorde schort? De kans lijkt ons eerder klein, maar daar veegden de pausen van weleer vrolijk â jeu de mots! â hun voeten aan! In de achttiende eeuw was Vlaamse kant dĂš veruiterlijking van rijkdom en zodoende vind je in het Kantcentrum ook een pauselijk formulier dat verwijst naar de pauselijke voetwassing mĂšt erop gekleefd een kantstaaltje. Terloops lees je ergens in de expositie dat ze vanuit Rome ook wel eens kant bestelden om lakens en hoofdkussens af te boorden. En bedenk je ⊠mocht dat Roomse beddengoed kunnen spreken ⊠Om maar te zeggen, op soberheid lieten de pausen van die dagen zich nimmer betrappen. En wat gebeurde als het in Rome pretentie regende? Dan druppelde het hier bij ons. Zo bijvoorbeeld ten huize van ons aller bisschop Hendrik-Jozef van Susteren. Hij liet zijn zomerverblijfje, kasteel Rooigem op Sint-Kruis, uitbouwen tot een klein Versailles. En was niet te beroerd om voor zichzelf een pronkerig praalgraf te bestellen. Na de sloop van Sint-Donaas op de Burg, waar hij begraven lag, verhuisde zijn monument naar Sint-Salvator. Daar ligt nog altijd een marmeren bisschop te pronken als een zonnekoning. Het woord ‘vadsig’ loert om de hoek. Zijn opvolger, Jean-Baptiste de Castillion, wou niet onderdoen. Vond naast zijn job als bisschop ook tijd voor het schrijven van âgeleerde boekenâ en ⊠gitaar spelen in zijn statige herenwoonst in de Heilige Geeststraat, vandaag is dat een hotel dat zijn naam draagt.
Waren die knapen dan niet begaan met hun medemens? Toch wel. Het lot der armen was dan wel de Wil Gods, het bood de gemijterde heren ook de kans om met weldadigheid hun hemel te verdienen. Daar lijken ze redelijk gerust op, zoals ze daar na een luxueus leventje toch maar goed doorvoed en zelfvoldaan uitrusten op hun praalgraf, de deugnieten.
… dat onder het plaveisel van het Jan van Eyckplein nog restanten rusten van je middeleeuwse Nieuwjaarsbrug?
Maar de tijd deed wat hij altijd doet, verder gaan, en Brugge miste de boot. De boot, want het Zwin was niet meer bevaarbaar en de scheepvaart vond zijn weg naar Antwerpen en later werden vanuit weer een andere haven, Amsterdam, de zeven wereldzeeën bevaren. Bij die behoorlijk roofzuchtige tochten werden kolonies gesticht met ook weer nieuwe namen. Hoewel, nieuw. Veelal namen waar het heimwee vanaf droop. Nieuw Amsterdam werd dan later wel New York, maar ook die naam bleef verwijzen naar het Avondland. En er was La Nouvelle Orleans dat zich vandaag New Orleans laat noemen. Dat is genoemd naar de graaf van Orleans, maar dus evengoed naar de Franse stad. En zo kunnen we nog wel even doorgaan, langs Nieuw-Zeeland en New South Wales en Nova Scotia en nog wat geografische nieuwigheden. Telde Brugge in die kolonietijden nog mee, dan stichtte men ongetwijfeld ergens op de aardbol een Nieuw Brugge, maar we moeten het doen met ons eigen oude stadje.
De keukenradio babbelt zich gezapig een weg doorheen de ochtend, maar wat hij vertelt maakt weinig uit voor je nog slaperige hoofd. Tot hij je ineens, tussen twee deuntjes door, toch laat luisteren. Ze hebben aan jonge gasten gevraagd naar de betekenis van kerstmis. Voor de meesten lukt het om daar een zinnig antwoord op te verzinnen. Tot eentje zich afvraagt ⊠âKerstmis, is dat niet iets van de geboortedag van de kerstman of zo?â
En dus vieren die parochies op 11 november hun âSinte Maartenâ. Met schoolkinderen die komen aanbellen met een liedje in ruil voor iets lekkers. Of met een heuse stoet. Niet zelden met Sint-Maarten op een paard. Soldaat, tenslotte.
Maar Sint-Maarten-dorpen moeten zich weren om hun heilige de aandacht te geven die hij verdient. Als we ât over De Sint hebben, denkt amper iemand aan Sint-Maarten. De Sint, daâs de man van 6 december. Die, elke keer iets vroeger dan het jaar ervoor, komt aandraven met te veel en te duur speelgoed. Sint-Maarten? Is dat niet iets uit opaâs kindertijd? Dus ja, we kunnen erin komen dat ze in Loppem en Sijsele met heimelijk leedvermaak staan te kijken naar de opkomst van de Kerstman. Een concurrent die op je territorium aast, nu zal die Spanjaard ook een keer weten hoe dat voelt, zie! En zowaar, ziehier nog een reden waarom het niet klikt tussen de Kerstman en Sinterklaas. Die reden heet identiteitscrisis. U weet dat lang geleden veel gelukszoekers uit de Lage Landen naar het toen jonge Amerika emigreerden. Daar vertelden ze over hun Sinterklaas. Geen mens die wist waarover ze ât hadden. Maar dan herinnerden weer andere kolonisten uit ScandinaviĂ« of Duitsland zich vaag een heidense legende uit hun thuisland. Over de Vriezeman, een vent die rond nieuwjaar met geschenken kwam aanzetten. En zo evolueerde ginder over de oceaan onze Sinterklaas tot de winterse … Santa Claus. Sinds een tijd vraagt die Kerstman bij ons asiel. En kijk, hij is meer welkom dan veel andere nieuwkomers. Zou ’t kunnen dat commercie daar voor iets tussen zit? Alleen Sinterklaas kan er niet om lachen. Sint-Maarten wel. In zijn vuistje.
De mensheid kan je, neem dat van mij aan, onderverdelen in twee groepen. Er zijn diegenen die mensen nooit onderverdelen in groepen en er zijn er die dat wel doen. Dat ik mij zelf nooit aan dat soort gemakzucht zou bezondigen, daar hoef ik de lezer niet van te overtuigen. Toch?
De mensenverdeler komt in de verleiding om de bezoekers, afgaande op hun reacties, te gaan onderverdelen in ⊠twee groepen. De ene groep zijn de goedgelovigen, het is onze middeleeuwse gravin! De andere groep zijn de sceptici, ze fronzen de wenkbrauwen. Maar wie vanuit Brugge de trein neemt om de expositie te zien, kan op de terugweg zijn tijd benutten met het overpeinzen van een heel andere vraag. Ze vertellen daar in Gent veel boeiends over Judith en haar hoofse, maar voor de rest behoorlijk barbaarse leefwereld. Barbaars? Wel, Judith is de dochter van Karel de Kale, koning van het West-Frankische rijk, met veel goede wil is dat min of meer het Frankrijk in ons dagen. ât Zal je maar overkomen, door je pa op je twaalfde uitgehuwelijkt worden aan een Engelse koning op leeftijd. En als die er kort daarna het koninklijke bijltje bij neerlegt, doen ze je trouwen met zijn zoon. Barbaars? Doch niet getreurd, of toch niet voor altijd, op een dag is er de ommekeer in Judithâs leven. Want ook die troonopvolger gaat algauw het hoekje om en zij keert terug naar haar vader. Die haar in een klooster parkeert in afwachting van een volgend strategisch huwelijksplan.
gotische zaal ontwaar je daar het koppel hoog boven de hoofden van de raadsleden. Wie had het daar over de Rode Ridder? Met zijn wel heel krijgshaftige flair reduceert graaf Boudewijn de stripheld tot schooljongetje. Naast hem, Judith. Haar maak je niks wijs, ze denkt het hare van al die vechtlust. In haar handen houdt zij een maquette van de Sint-Donaaskerk. Een Gentse tentoonstelling, ja, maar een Brugse affiche! Of Judith en Boudewijn thuis waren in Brugge? We ontwaren twee kampen. Sommigen zijn van goede wil en menen van wel. Anderen, minder meegaand, van niet. Mensen opdelen in groepen, wij? We zouden niet durven!
Zelden ergens te laat toekomen, maar wel vaak op ât laatste nippertje, zalig zij die gezegend zijn met die gave. Gave, hoort u het goed? Wel, laatst genoot ondergetekende van de voordelen van het op de valreep ergens opdagen. ât Was in de gotische zaal van ons stadhuis, de maandagavond waarop de nieuwe gemeenteraad werd geĂŻnstalleerd. De raadszaal, waar onze raadsleden eens per maand samenkomen om het bestuur van onze stad â die zware last â te torsen, die statige ruimte schrok zich die avond een hoedje. Op een doorsnee raadszitting tref je er als toehoorders een paar persmensen en hooguit een handvol belangstellenden. Maar dit keer barstte het stadhuis uit zijn voegen van al het volk. Familie en vrienden, opgedaagd om de eedaflegging van âhunâ raadslid bij te wonen. Zo kwam het dat uw dienaar, weer een keer laat aangekomen, de bijeenkomst rechtstaand mocht meemaken.
Helemaal achterin de raadzaal was nog een plekje vrij, in een uithoek op de treden naar een onopvallend zijdeurtje. En vanop die stek, twee treden hoog, overschouwde ik tot mijn genoegdoening de hele zaal, beter dan alle andere toeschouwers. Over hun reikhalzende hoofden heen had ik zicht op alle raadsleden Ăšn op de tafel van schepenen en burgemeester. Laat arriveren, een voorrecht! Alle verkozenen legden de traditionele eed af, raadsleden, schepenen Ăšn de burgemeester. Dat die laatste vanuit mijn verre uitkijkpost opvallend veel gelijkenis vertoonde met de vorige mag niet verbazen, het Ăs gewoon vorige.
… veel gelijkenis vertoonde met de vorige …
Het ging er verder gemoedelijk aan toe, daar in het stadhuis. Alles liep op wieltjes, op een paar obligate interpellaties na, de ene al meer gesmaakt dan de andere. En ondanks de nog altijd ondermaatse geluidsversterking waarmee Bruggeâs meest prestigieuze zaal genoegen moet nemen. Achteraf was er tijd voor een drankje, voor verkozenen Ăšn publiek..
Met zo’n burgervader die aan zijn tweede ronde begint, verloopt een avond als deze net iets minder spannend. Al organiseren we zelfs voor een gloednieuwe burgemeester geen groots opgezette, officiĂ«le inhuldiging meer, laat staan voor een niet-nieuwbakken exemplaar. In lang vervlogen tijden, ja, toen ‘verdiende’ elke kersverse burgemeester een feestelijke optocht. De laatste die zich hier zoân inhuldigingsstoet liet welgevallen was Michel Van Maele, in 1972. Dat in de nochtans al behoorlijk ontvoogde jaren zeventig nog zoân optocht door Brugge trok, zegt dat iets over onze stad of over de burgemeester in kwestie? Politici en bescheidenheid, het was hoe dan ook een lange weg. En hoe verder je terugkeert op die weg, hoe groter je verbazing om wat ooit gangbaar was. Een voorbeeld? Laat ons een kijkje nemen in de stadsschouwburg. In de begindagen van dat gebouw, pakweg de jaren 1870. De architect die het bouwwerk heeft uitgetekend is een Brusselaar, dus die weet hoe het eraan toe gaat in betere kringen. En hoe hij die kringen in de watten hoort te leggen in zoân cultuurtempel. Met een prestigieuze hoofdingang, compleet met arcade waaronder de koetsier zijn monsieur en madame in alle weersomstandigheden tot bij de toegangsdeur kan voeren.
… want wie er zit, die is gezien.
En in de zaal, opzichtig vooraan naast het podium, een paar voorbehouden loges. Een âkoninklijkeâ, voor het vorstenhuis of de officiĂ«le vertegenwoordiger daarvan, de provinciegouverneur. En tegenover die suite, net zo in het oog springend, de loge van de burgemeester. Met toegang tot een discreet salonnetje waar de stedelijke voorman zijn gasten kan ontvangen met een glaasje port of champagne. Die toeschouwers genieten vanuit hun bevoorrechte hoek lang niet van het meest geschikte uitzicht op het podium. Maar hun plaats heeft een andere, onmiskenbare troef. Want wie er zit, die is gezien. U kent ze, de onverslijtbare uitdrukking mâas-tu-vu?
Want stelt u zich even voor, winteravond in Brugge. In de stadsschouwburg, een operette. Veel belangstelling, uitverkocht. En uw dienaar is door de burgemeester geĂŻnviteerd om hem te vergezellen.
… een discreet salonnetje … – foto Michel De Pourcq –
Er gingen al een paar concerten en voorstellingen voorbij … – foto Michel De Pourcq –
u niet kennen, wat u ervoor neertelt is bestemd voor de Warmste Week. Er gingen al een paar concerten en voorstellingen voorbij met select publiek in de legendarische ‘loge van de burgemeester’. Maar er volgen er nog enkele en ook na de Warmste Week gaan uw gulle centen die warme kant op. En wat meer is, uw aanwezigheid in het fraaiste hoekje van de schouwburg gaat over de tong, wees daar maar zeker van. Dus wees er snel bij. En kom op tijd. Hoewel, de charmes van laat arriveren, daar weet u intussen het fijne van.
Sinterklaas? Mocht hij niet bestaan, we zouden hem verzinnen! Maar daâs overbodig, de Goedheilige Man bestaat, daar zijn u en ik het over eens. Ja toch, waarde lezer? Kom mij niet vertellen dat u bij het kransje complotdenkers hoort dat de waarheid omtrent de Grote Kindervriend in twijfel trekt!
Trouwens, zoals in elk van de voorbije jaren zit ook in deze Sinterklaastijd weer nogal wat ruis op de lijn omtrent Piet. Dat hij geenszins zwart mag wezen en alleszins niet zo benoemd mag worden. We gaan dat debat hier niet oprakelen. Onder de mat vegen evenmin, maar we hebben het nogal voor prioriteiten. En naast die discussie over de knecht van de Sint is daar toch ook dat hardnekkige, zij het stokoude gerucht als zou Sinterklaas een verzinsel wezen. Al zijn er meer dan genoeg aanwijzingen omtrent het tegendeel. Zelfs in ons eigenste Brugge. Zal ik u meenemen naar het Groeningemuseum? Daar hebben ze een eeuwenoud schilderij met Sint Nicolaas erop, de Ăšchte! Op dat paneel zie je hem met zijn mijter en bisschoppelijke staf. Zonder baard? Dat wil niks zeggen, ook heiligen passeerden wel een keer langs de plaatselijke barbier.
… een hulp-Sint in zo’n toeristenbootje komt aanvaren.
Toch houdt dat ongeloof hardnekkig stand, daar kan je niet om heen. Mensen laten zich misleiden, zo is dat. Door de Werners onder ons. Maar dus niet deze jongen, hij gelooft ten volle in het grote Sinterklaas-mysterie. En dus schreef hij, zoals elk jaar, ook nu weer een brief aan de Sint. Dit keer met de melding dat stilaan een nieuwe printer van pas zou komen. En zodoende brengt hij straks alles in praktische gereedheid. De haard uit de traditionele Sinterklaasliedjes is vandaag een stoof en het schoentje erbij heeft schoenmaat 42. Maar daarvoor toont Sinterklaas ongetwijfeld begrip. Voor de Sint zijn paard leggen we er een flink uit de kluiten gewassen wortel bij, een karote. En een Straffe Hendrik voor Ge-Weet-Wel-Welke-Piet. En ik krabbelde ook nog een korte nota voor de Sint.
Met daarop, kwestie van misverstanden tegen te gaan, enige technische duiding omtrent welk type printer ik op het oog heb. Sinterklaas heeft in zijn magazijnen allicht verschillende modellen in stock. âMorgenochtend ben ik vast vroeger wakker dan ooit!â, zeg ik, lichtjes opgewonden, tegen mijn vrouw, âIk heb er alle vertrouwen in, de printer zal er staan!â Ze haalt zwijgend haar schouders op, daâs niet haar gewoonte. Wat mij ook verrast, waarom is zij die vroege ochtend al eerder uit de veren dan ik? Maar goed nieuws, de printer, hij is er! “Zie je wel, de Sint kwam langs!“, glunder ik. Mijn wederhelft glimlacht maar zegt niets. Daâs ook raar.
Die ochtend in het âStille Bruggeâ. Een stel vrienden treft mekaar voor een introductie in het hanteren van pijl en boog. Wie onze stad kent, weet van het âStille Bruggeâ. Of het âGuido Gezellekwartierâ, zo je wil. En die weet ook waar te zoeken naar de âVerloren Hoekâ. Knusse, ietwat dorpse omschrijvingen die allemaal verwijzen naar de Sint-Annawijk. En toch is het in die buurt met zijn vleiende, schier pastorale namen dat we terecht kunnen voor zoiets strijdvaardig als boogschieten. Want als ze ergens in Brugge jongleren met allerlei wapentuig, dan is het aan die kant van de stad. Echt waar, het âStille Bruggeâ, het komt zowat overeen met de spie tussen de Dampoort en de Kruispoort, is veruit de meest bewapende hoek van het hele stadscentrum.
Het begint al bij de Kruispoort. Of liever, ĂŹn de Kruispoort, daar huist de Sint-Michielsgilde van de Hallebardiers. Ik weet het, ze zullen het met klem tegenspreken, maar het zijn vechtersbazen! Ja, ze noemen zich âschermverenigingâ, dat klinkt redelijk geruststellend. En ze doen aan olympisch schermen, ook dat heeft iets veiligs. Maar vergis u niet, in die bovenzaal van die stadspoort hanteren ze naast de gracieuze degen ook andere wapenspullen. Die luisteren naar namen als ârapierâ, âlangzwaardâ en âdussackâ. En ik verzeker u, loopt ge daarmee over de Markt of de Burg, dan gaat ge over de tong. Hoed u voor de Hallebardiers!
Wandel je verderop door de wijk tot bij de smakelijke etablissementen van de Verloren Hoek, kom je bij de Sint-Sebastiaansgilde. Ook een oord vol wapens, ze gaan er zich te buiten aan het schieten met de handboog.
Ach, de kruisboog. Doorgaans krijgt deze jongen koude rillingen bij het aanschouwen van vechterstuig. Maar hij geeft toe, iets omtrent het vakmanschap dat uitgaat van zoân kruisboog weet hem te charmeren. Vergeleken met de modale boog oogt de kruisboog aanzienlijk imposanter. En bovenal, ze herinnert hem aan de avontuurlijke jongensboeken die hij lang geleden verslond. Maar wacht, er is meer omtrent dat verschil met de gewone kermishandboog. Met een kruisboog, namelijk, kan alleman aan de slag, ook wie niet gezegend is met een forse lichaamsbouw. Ondergetekende kan het weten, laatst torste hij in de Sint-Jorisgilde een kruisboog op zijn frĂȘle schouder. Toegegeven, haar gewicht verraste hem, maar hij gaf geen kik. Wou niet onderdoen voor de vrienden en vriendinnen met wie hij die ochtend op pad was.
Elk van ons kon zich, na wat deskundige uitleg van een ervaren Sint-Jorisschutter, wagen aan een schot. In de roos, in ât beste geval. De meesten onder ons namen genoegen met een bescheiden resultaat. Eentje schoot raak. Al was ze dat aan zichzelf verplicht, ze heet Roos. Wat onze plaatselijke leermeester de opmerking ontlokte, dat dames bij het boogschieten doorgaans nauwkeuriger resultaten boeken dan mannen. Jolijt bij de vrouwelijke helft van ons gezelschap! Dat is hier een mannenclubje? Jullie hoeven al niet meer te vertellen waarom! Er volgden nog wat verhalen. Zoals dat frappante over een paus die ooit het gebruik van de kruisboog op het slagveld verbood. Wegens al tĂš efficiĂ«nt, zeg maar.
De kruisboog was het wapen van de duivel. Ridders mochten er mekaar niet mee bekampen. Kruisvaarders, daarentegen, die bestreden de onchristelijke vijand en dan mocht het weer wel. En dan kijkt uw dienaar, ongeschoold maar graag historicus-met-de-natte-vinger, verbaasd op. Dat in die bloeddorstige middeleeuwen een paus zich inliet met het soort wapens dat ridders hanteerden om mekaar het hoekje om te helpen? Zou het? Zit onder het gras van die pauselijke richtlijn een addertje? Stel, de Heilige Vader laat zich zoân order influisteren door ⊠de adellijke heren, bang dat hun onmondige maar morrende lijfeigenen kruisbogen in handen krijgen? Of wacht, wat vernamen we daarnet? Vrouwen zijn kundiger schutters dan mannen? Daarom was de paus op zijn hoede! Vrouwen aan de macht! De lunch die we die middag namen in een nabijgelegen eethuis verliep vreedzaam. Een vriend opperde, voor een volgende samenkomst overwegen we graag een andere activiteit. Wat denk je, zouden dames sterker staan dan mannen in het kaartspel?
Een bordje met daarop âBen aan het blokken, niet storen!â, zou het hier of daar online te vinden zijn, nu stilaan een heleboel jongelui in hun cursussen duiken? In dat geval hangt er binnenkort zo eentje aan mijn voordeur. Grapje, lieve lezer, u bent altijd welkom in die bescheiden woonst van ons. Al verzeilt ook uw dienaar dezer dagen in een soort blokmodus. En dat is de schuld van die gasten in het Provinciaal Hof. ât Zit namelijk zo.
U herinnert zich, van een tijd geleden, hoe de gevel van het Provinciaal Hof zich verschool achter een immens laken dat aan stellingen was opgehangen. Het imposante bouwwerk hadden ze op het doek nauwgezet overgetekend, kwam je vanuit de Steenstraat naar de Markt toe, had je niet eens door dat het in de steigers stond. Het was in die dagen dat ze stadsgidsen uitnodigden voor een infomoment. In het Tolhuis aan ât Jan van Eyckplein werd ons verteld over de plannen die ze koesterden om na de restauratie van het Provinciaal Hof het gebouw open te stellen voor rondleidingen. Wie van ons te vinden was voor zoân initiatief, was de vraag.
Een sympathiek idee, daar niet van, al dacht ondergetekende er het zijne van. Had dat provinciaal huis niet vanouds een eerder muf imago? Al ging daar van tijd tot tijd wel een boeiende activiteit door, een tentoonstelling of zo. Maar valt daar een meeslepend verhaal rond te verzinnen? En zodoende liet ik het aanbod aan mij voorbijgaan.
Af en toe haalden de renovatiewerken het nieuws. Met een torenhoge kraan en veel bravoure werd de zorgzaam opgeblonken Sint-Michiel weer naar zijn vaste stek, hoog op de geveltop, gehesen. En toen de gevel van zijn stellingen werd bevrijd, zag Brugge dat het goed was. En dan, op een dag, zwaaiden de deuren van het gerenoveerde gebouw open en kon je gaan zien wat ze al die tijd binnenin hadden uitgespookt. Verrassing! Verwondering! Hoe fris kan zoân bejaard huis ogen!
En toen op een avond de raadszaal van het Hof volliep voor de officiĂ«le opening van Wim Opbrouckâs âHof der dingenâ, keek deze jongen met verbazing naar Wims tastbare maar eigenzinnige benadering van ons West-Vlaamse eigenheid. En bij de babbeldrink achteraf, naar het gebouw zelf. In elke hoek kom je ze tegen, het respect voor de historische architectuur en de durf om iets nieuws toe te voegen, een twee-eiige tweeling die vrolijk doorheen het pand huppelt. Wim heeft gelijk, dit is ongezien. Uw dienaar daarentegen, tja, die had het tot nu helemaal bij het verkeerde eind.
Maar kijk, inmiddels liet hij zich bekeren, met beide handen greep hij de kans om aan te sluiten bij het gezelschap dat het verhaal vertelt over het Provinciaal Hof. Enfin, de verhalen, meervoud. Want dit gaat over veel meer dan het monument. Het gaat ook over onze provincie en over ons, West-Vlamingen. Bewoners van een provincie, noem je die âprovincialenâ? Klinkt denigrerend? Weet je wat, we maken er een geuzennaam van! Brugge, provincienest!
En in afwachting van zijn eerste rondleiding buigt hij zich over een stapel documentatie. Blokken, gelijk in zijn jonge jaren. Om straks te vertellen. Een neogotisch verhaal en een verhaal van vandaag. Aan streekgenoten en aan wie van verder komt. Die streekgenoten, die krijgen een vertelling, doordrongen van herkenning. En zij die van elders komen, laten we kennis maken met onze eigenheid. De spullen van Wim Opbrouck zijn âHof der Dingenâ, het benieuwt mij nu al hoe je dat aanbrengt naar pakweg een Amerikaans gezelschap. Om over provincies nog te zwijgen. Begin er maar een keer aan, alleen al de Vlaamse situatie uit de doeken doen lijkt mij een heerlijke uitdaging.
Hoewel, waarde bezoeker, ât is heel eenvoudig. We hebben een provincie Limburg. Wat merkwaardig is, want die naam heeft met dat gebied amper iets te maken, weten onze historici. Er is een provincie Antwerpen, die is genoemd naar een stadje. Wat evenzo merkwaardig is, want die streek hoort Midden-Brabant te heten. Immers, ten zuiden ervan ligt Vlaams-Brabant en in het noorden, in Nederland, Noord-Brabant. Al zien die lieden van het eerder genoemde stadje dat wellicht anders. Wijzelf houden het simpel. Zo zijn we, hier in het westen van Vlaanderen is ’t gewoon West-Vlaanderen. Terwijl Oost-Vlaanderen, dat vind je dan weer middenin. En dat Zeeuws Vlaanderen en Frans Vlaanderen niet in Vlaanderen liggen, daar kunnen wij niks aan doen. Zo eenvoudig is het. En mocht u alsnog moeite hebben met het memoriseren, dan vindt u vast wel online een bordje met âNiet storen, ben aan ât blokkenâ. En anders helpt in ât Provinciaal Hof u wel iemand op weg.
Wat meer over het Provinciaal Hof en wat daar allemaal gaande is, vind je hier: www.provinciaalhof.be/nl
In de inkomhal van de stadsschouwburg sijpelen ze mondjesmaat binnen, de jongens en meisjes, laatstejaars van het college in Assebroek. Straks gaan we samen op verkenning doorheen de oude Brugse cultuurtempel. Van in de zaal over het podium tot achter de coulissen en van hoog op de zolder tot helemaal in de orkestbak.
Allez vooruit, âElke tijd zijn zottigheidâ wist mijn grootvader al en hij was van ât jaar 1900. Beleefde zijn dorpse jeugd ergens in de jaren twintig van vorige eeuw. De prehistorie, kortom. Voor hem en zijn kameraden stond uitgaan gelijk aan de kermis in omliggende dorpen. Op fietsafstand. En neen, er bestond nog niet zoiets als het Entrepot. Al kent vandaag ondergetekende het wereldje van het Entrepot, die âcreatieve vrijhaven voor jongerencultuurâ ook alleen van zijn buitenkant. En schudt hij het hoofd als ze ât hier hebben over tegen middernacht een feestplek opzoeken. Maar dit is hĂșn tijd en â dixit mijn opa zaliger â alle tijden hebben hun rariteiten. Dus kent de uitgaanswereld anno vandaag eigen rituelen.
Het hoe en wat op een studentenbal? Voor de muziek zorgt steevast âden discoâ van dienst, Brygensis of Apache of het legendarische Studio Barcka. De discojongens â nooit meisjes achter de draaitafels â volgen een vast muziekstramien. Een paar stevige up-tempo nummers en dan een tango of een scottisch.
Met dan de onmisbare La Bamba ofte de ‘kuskesdans‘. Even duiden? Met zân allen in een wijde kring, ietwat onhandig schouder aan schouder rondjes draaien. Stilletjes hopend dat bij de groep midden de kring dat ene meiske jou aanwijst. Gaat ze jou voorbij? Of heb je chance? Waarna drie zoentjes volgen. Zedige kusjes, veelal, maar het kan ook iets inniger.
ât Is nog tussen donkeren en klaren, woensdagochtend. Op de radio diept Vivaldi zijn schoonste viooltje op om mij op te vrolijken en intussen dampt mijn thee uitnodigend. Het nieuws komt er aan. Nieuws van over de oceaan. Mensen in een ver land kozen een nieuwe leider. En inmiddels kennen ze zijn naam. Zo vroeg op de dag ben ik doorgaans weinig spraakzaam, dus het valt amper op dat ik stil word van wat ik hoor. Kwam ooit een president uit dat land hier in Brugge langs? Neen, en in de eerstkomende jaren mag dat alvast zo blijven. En wat met de verzamelaar? Een affiche in zijn collectie die verwijst naar presidenten? Dat vergt even zoeken, maar ja dus. Dik veertig jaar geleden was er die tentoonstelling in de Bank Brussel Lambert. Toen huisde die nog in een pand op de Markt, vandaag haal je daar spullen in ât Kruidvat.
Nog eens twintig jaar eerder, in de herfst van 1963, werd in Dallas, Texas, John Fidzgerald Kennedy van het leven beroofd door een gek met een geweer. Twee jaar eerder was de jonge politicus door zijn landgenoten verkozen tot president. Na die aanslag zou de schokgolf die door zijn land en de wereld ging nog lang, heel lang nazinderen. Dat maakt het aannemelijk dat twee decennia later iemand het plan opvatte om een tentoonstelling op te zetten. Een tentoonstelling over Joseph en Rose Kennedy en hun familie. In de jaren zestig verloren zij niet enkel hun zoon John. Vijf jaar na hem werd ook zijn jongere broer Robert vermoord. Robert, ook hij droomde van het presidentschap. Dat land, zijn politiek, zijn wapengekte, in de Kennedy-saga kwam het allemaal samen. En vandaar dus, bij dat tragische jubileum, die tentoonstelling in het onthaalcentrum van de Brugse BBL.
Het initiatief stond op naam van de âPresident John F. Kennedy Foundation Europeâ en de schouders waarop die vereniging rustte, waren die van het Brugse echtpaar Eddy Neyts en Laurette Borny. Als jonge knaap raakte Eddy in de ban van het Kennedy-verhaal. De verzameling die hij daarrond opbouwde vormde de kern van de tentoonstelling. Die Kennedy-stichting met de plechtstatige naam werd overigens pas het jaar voor de expositie door hem in ât leven geroepen. Wat het vermoeden kan oproepen, dat het initiatief stoelde op een weinig relevant eenmansproject. Maar dat is dan wel zonder Eddy’s connecties gerekend.
Mijn beste Freek, âEr is leven, er is leven na de dood!â, uiteraard herinneren wij ons de schalkse leute van jouw meezinger op de radio van alweer behoorlijk lang geleden. Het idee en de melodie voor het niemendalletje leende je van Bob Dylan. ât Was in tijden waarin Dylan het Licht had gezien, weet je nog? Maar van de doorleefde ernst waarmee de herboren christen elke lettergreep mompelde van zijn âDeath is not the endâ bleef bij jou niks overeind. Het was lachen geblazen met je absurde suggesties om het leven drastisch in te korten, omdat er toch nog wat volgt na dit aardse bestaan. Je blijde boodschap âEr is leven na de dood!â liet je vlotjes rijmen op âRij dus rustig door oranje en geef extra gas bij roodâ en we zongen met zân allen mee. Zingend over de dood, vierden we het leven. Wat is het tegengestelde van âlevensliedâ?
Maar laten we redelijk blijven, het lijkt me weinig gepast om in deze zwijgzame dagen de lezer achter te laten met alleen dat onnozele lied van jou. Weet je wat, we hadden het daarnet over Bram. De betreurde, veel te jong vertrokken Bram Vermeulen, jouw compagnon de route van vele jaren. Bram, de meer contemplatieve van Neerlands Hoop, jullie tweespan. Laten we met zijn woorden de lezer uitwuiven, Freek, daar kan je vast wel in komen. Simpele woorden over wat er echt toe doet, je weet welk lied ik bedoel. âTestamentâ noemde Bram het. En of er leven is na de dood, dat laten we hier even in het midden. âEn als ik dood ga, huil maar niet, ik ben niet echt dood moet je weten. ât Is het verlangen dat ik achterliet, dood ben ik pas als jij me bent vergeten âŠâ