Posted in Zonder categorie, voorlopig | Leave a comment

De ogen van Lara

Elke ochtend lag een krant in onze brievenbus. Zo’n kwaliteitskrant die haar lezers de geruststellende gedachte biedt dat ze mee zijn met hun tijd. Maar dag na dag zo’n stapeltje papier, dat zadelt je ook op met een ietwat ander gevoel. Want zo’n ernstig blad neemt niet alleen zichzelf, maar ook de wereld serieus. En veronderstelt van zijn lezers hetzelfde. En dat vergde net iets meer tijd dan we bereid waren aan krantenlezen te besteden. Zo kwam het voor dat, nog voor wij alles doornamen dat ons het lezen waard leek, op de ontbijttafel alweer een nieuwe gazet op ons wachtte.
En dan was er nog dat vage ongenoegen waar we onszelf zo nu en dan op betrapten. Ongenoegen om het stiefmoederlijke waarmee die krant ons eigenste West-Vlaanderen benaderde. Het soms amper verholen neerkijken vanuit Antwerpen, Brussel en andere ‘wereldsteden’. Een enkele keer las ik over een journalist die ‘zich naar het verre West-Vlaanderen begaf’. Klonk net niet als een vertelling uit onze kindertijd, over onze missionarissen, die koene avonturiers die het ‘primitieve’ Congolese binnenland in trokken.

We zegden De Morgen op en trakteerden onszelf op een weekblad en meteen ook op zeven dagen soepele leesruimte. Al mogen ook bij Knack de ‘grote steden’ niet klagen over een tekort aan aandacht.
Zo las ik er laatst de brief die journalist Stijn Bosmans schreef aan de burgemeester van een stad aan de Schelde. Over een plein, daar in die stad, waar ze een charmante, vertrouwde kiosk slopen. Schrijver van het luchtig neergepende artikel maakt zowaar van de gelegenheid gebruik om het grote verhaal van kiosken en hun plaats in de wereld te duiden. Het woord ‘kiosk’ blijkt warempel van Perzische oorsprong.
Daarover mijmerend kom ik tot een verrassende vaststelling … Bedenk maar een keer een woord dat rijmt op ‘kiosk’. Zelfs Van Dale kent er niet één.
En dat mijmeren leidt mijn gedachten uiteraard af naar die ene kiosk die we hier in onze eigen binnenstad koesteren, in ons Koningin Astridpark. Nog geen tien jaar geleden onderging de muziektempel in den Botanieken Hof een hoognodige maar geslaagde restauratie, dus dat charmante bouwsel blijft nog wel even.

En al wordt de botanische reputatie van het park tegenwoordig wel héél geestverruimend ingevuld – naast een zomerfleurig aroma ontwaar je er niet zelden een mild vleugje cannabis – het blijft een schilderachtig oord. En die kiosk, die is in zo’n Engelse landschapstuin net zo onmisbaar als de vijver met zijn Neptunusfontein.
Trouwens, dat onderdak voor musici, kon het praten dan zou dat vast een boeket aan boeiende weetjes opleveren.

… naast een zomerfleurig aroma – foto Benny Proot

Dat laatst op een snikhete middag ondergetekende met een groepje zielsverwanten de schaduwkoelte in de kiosk opzocht voor een riante picknick telt niet mee, daar kijkt niemand van op. Maar Brugge keek wel op toen op een dag, ergens midden de jaren zeventig, een Hollandse filmploeg het park èn de kiosk inpalmde. En vooral de reden daartoe ging in Brugge over de tong. Regisseur Paul Verhoeven was namelijk druk in de weer met het verfilmen van ‘Keetje Tippel’. Voor wie toen nog in de bloemkolen zat, even duiden.

Eenmaal in de cinema zou ‘Keetje Tippel’ uitgroeien tot één van de meest succesvolle Nederlandstalige films ooit. En naam maken als één van de eerste ‘erotische’ prenten van onze Noorderburen, die op dat vlak al enige reputatie hadden. Vandaag – de film vind je na enig zoeken integraal op Youtube – maakt niemand zich nog druk om een film met blote boezems of billen. Maar toen was bloot nog synoniem voor stout en gedurfd.
Het verhaal ‘Keetje Tippel’ is dat van een arm meisje dat in de prostitutie belandt, maar uiteindelijk kent de historie een relatief schoon einde. Het avontuur speelt zich af in Amsterdam, maar in het Vondelpark vond regisseur Verhoeven nergens een hoek die voldeed aan zijn verwachtingen zoals het Brugse Koningin Astridpark met zijn fontein en kiosk dat deed. Zo komt het dat de toen immens populaire actrice Moniek van de Ven, parasol over de frêle schouder, in ’t gezelschap van een jongeling paradeert langs een kiosk in het Amsterdamse Vondelpark … een kiosk die verdacht veel lijkt op die in onze Botanieken Hof.

… Moniek van de Ven, parasol over de frêle schouder, in ’t gezelschap van een jongeling.

En terwijl in het stuk in mijn weekblad de kiosken van allerlei steden worden genoemd, vrees ik verder lezend dat de kiosk in ‘het verre Brugge’ over ’t hoofd gezien wordt. ’t Zal toch niet weer van dat zijn?
Maar neen hoor, tenslotte komt ze ter sprake, dat zit goed. En omtrent onze kiosk geeft de schrijver terloops een weetje mee dat ik nog niet kende. Hij vernam het uit eerste hand, dus ’t is echt gebeurd. Al wat jaren geleden, maar schoon genoeg om het hier te vertellen.
Stel u voor, een zonnige zomerdag. Een jongen en een meisje hebben een afspraakje, zoals dat gaat met meisjes en jongens. Hoe de knaap heet, dat vernemen we niet. Van het meisje weten we dat wel, ze heet Lara. De jongen, neem ik aan, droomt van dat waar jongens van dromen. En zij? Zij is een specialleke, droomt van boeken en van verhalen verzinnen.
Waar ze mekaar ontmoeten? De kiosk in den Botanieken Hof, dat lijkt het meisje een romantische plaats om af te spreken! Geen coole plek, meent de knaap, maar hij is op post. Hoe zou je zelf zijn, zo’n schoon meiske dat hem een blik waardig acht. En bovendien, die kameraden van hem zijn stik jaloers. Gelijk hebben ze, tenslotte is hij de knul die mag verdrinken in de vijverdonkere ogen … van Lara Taveirne.

Posted in Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van film | 6 Comments

Een stille groet aan Bieke Hillewaert

Steden en streken, dat zijn mensen. Ja hoor, het zijn ook huizen, straten, velden en weiden. Maar een plek is, voor alles, wat mensen ervan maken. Mensen die er komen en gaan. Die er bouwen en breken, helpen en hopen, loven en lachen, vloeken en vrijen. Die er ‘mensen’, kortom.
Daarom ook, gelijken plaatsen en steden op mensen. Neem nu die stad van ons. Die stad ontwaakt als u en ik, sluimerend en traag, in ochtendnevels die daken en torens omhullen. Al kan zo’n stad ook stralen in zelfvertrouwen, wanneer het zonlicht zijn straten en pleinen kleurt onder klaterende beiaardklanken.
Doch wanneer dreigend lage wolken zich weerspiegelen in het donkere water van zijn reien, dan zal deze stad ook somberen zoals elk van ons.
Maar soms kan deze stad – en ook dat overkomt ons mensen wel een keer – zich opgewekt voordoen, verzwijgend dat de dagen hem zwaar vallen. Zoals vandaag en de voorbije dagen.

foto Fernand Proot

Dit lijkt een zonnig Brugs najaar als alle andere. Straten, pleinen, winkels en terrassen vullen zich met volk. Bootjes, koetsen en paraplugidsen loodsen bezoekers door de oude binnenstad en de vertrouwde beiaard riedelt als vanouds. Brugge, de blije. Maar diep onder dat vrolijk kabaal knaagt iets, doet iets zeer. Al ziet niemand het.

Brugge, ons Brugge, treurt. Treurt om het heengaan, veel te vroeg, van Bieke Hillewaert.
Bieke was archeologe. Maar niet zomaar één. Hier bij ons stond zij ruim een kwarteeuw op de voorplecht van het schip dat archeologie heet. Bieke Hillewaert was ónze archeologe.
Treuren is wat deze stad doet en ook de polders eromheen. Het Zwin, zoals het is en ooit was, treurt. De vroegere havenplaatsen bij die oude vaargeul, ze treuren. Hoeke en Sluis, Damme ook. En het sinds lang vergane Monnikenrede dat Bieke zo nauw aan het hart lag.

Ooit met jeugdige geestdrift begonnen bij de Stedelijke Archeologische Dienst, verruimde Bieke Hillewaert dat team tot Raakvlak, het project dat archeologie in de wijde omgeving onder zijn hoede nam. Jong, minder jong of oud, al wie meer wou weten omtrent haar vak, haar passie, kon bij Bieke terecht.

En het Archeologisch Museum in de schaduw
van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, weet u nog?

Het vakkundig gereconstrueerde Merovingische hallenhuis in Sint-Andries was, is, bij wijze van spreken, het hare. En het Archeologisch Museum in de schaduw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, weet u nog?
En toen ze samen met Marc Ryckaert en anderen ‘Op het raakvlak van twee landschappen’ publiceerde, kreeg al wie begaan was met het vroegste verhaal van onze contreien een standaardwerk in handen.

Jaren geleden op sleeptouw genomen door Bieke’s voordrachten en toonmomenten, door hoe ze eeuwenoud aardewerk zorgzaam in de hand nam, besefte ik, archeologie gaat niet over stenen of muren. Niet over putten of sleuven, brokstukken of botten.
Archeologie gaat over mensen. Over mensen en hoe ze komen en gaan. Hoe ze bouwen en breken, helpen en hopen. Hoe ze loven en lachen, vloeken en vrijen. Hoe ze ‘mensen’.
Dat is het schone aan archeologie. Dat was het schone aan Bieke.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven | 14 Comments

Brugge, een postzegel groot.

Brugge op een postzegel! Een vriend van ons had bij de mail die hij mij toestuurde, de afbeelding van een postzegel gevoegd. Hij noemde het een Brugse en eigenlijk was  het dat ook. Van het oude Sint-Janshospitaal herkende je op de zegel de zijgevels langs de reie. In zijn mail vroeg die vriend van ons, de kluchtigaard, of ik indertijd niet beter postzegels was gaan verzamelen in plaats van affiches. Zo’n zegels nemen een pak minder plaats in, toch? En laten we ’t maar gewoon toegeven, op dat vlak heeft hij een punt.
Want het is me wat, zo’n affichecollectie. Gedwee laat onze woonst zich inpalmen door een veelheid van ingekaderde, overjaarse affiches. En dan hebben we het nog niet over wat hier bij ons doorgaans omschrijven wordt als ‘de affichekamer’. Hoeft die plek enige omschrijving, of laten we dat aan de verbeelding van de lezer over? Vanaf wanneer vervaagt de grens tussen woonst en verzamelmuseum?
Het zal de filatelist een zorg wezen. Die bewaart zijn zorgvuldig geordende collectie in specifiek daarvoor bedachte mappen. In het boekenkastje, hier bij ons in de living, zou je meer postzegels kwijt kunnen dan affiches in het hele huis.
Helaas, helaas, om het nu nog over een andere boeg te gooien zijn we al tè lang in de weer met die zoveel ruimte inpalmende affiches. En wat zou ik ze missen, mijn gekoesterde verzamelstukken. Het verhaal van Brugge dat ze vertellen, in die affichekamer vol kaften en kokers. En de mij intussen zo vertrouwde namen van ontwerpers van al dat fraais, Flori Van Acker, Jules Fonteyne en de anderen.

Maar terwijl ik de mail van mijn vriend beantwoord, vink ik terloops nog een keer de bijlage aan, de Brugse postzegel waarover het ging. En vult de afbeelding mijn scherm, valt mij iets op in de linker benedenhoek van het kleinood. Twee letters zijn het, ‘H’ en ‘V’, schouder aan schouder. Signeerde de ontwerper de zegel met zijn initialen? Wie thuis is in de wereld van de filatelie kijkt daar wellicht niet van op. Maar wie is of was in dit geval die ‘HV’?
’t Zal toch niet waar zijn, zeker?
Het vergt onverwacht weinig schermzoekwerk om te laten bevestigen wat ik vermoed. En voor ik het goed en wel besef, ben ik weer helemaal op vertrouwd terrein.

HV’, namelijk, staat voor ‘Herman Verbaere’. En die ken ik uit het rijtje namen waarover ik het hierboven even had. Lang geleden, van kort voor de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren zestig, verwierf Herman Verbaere als aquarellist en lithograaf behoorlijk wat faam met talloze affiches. Vooral met zijn opdrachten voor de Belgische Spoorwegen. Overal in dit landje bij de Noordzee koos hij stemmige landschappen en stadsgezichten en vereeuwigde ze doorgaans in een kenmerkend zijdezacht, ietwat melancholisch kleurenpalet. Soms leek zijn kenmerkende beeldtaal te contrasteren met de moderne boodschap die de affiches uitdroegen.
Maar dat Herman Verbaere ook met postzegels in de weer was, leerde ik nu pas.

Drie keer kreeg Brugge als reisbestemming een Verbaere-affiche. De affiche die Lissewege promootte – lang voor dat dorp bij Groot Brugge werd ingelijfd – kon ik pas recent aan mijn verzameling toevoegen. Het verstilde Lissewege nestelt zich onder zijn stoere kerktoren, Verbaere koesterde zich wat graag aan zo’n dromerige beelden.
Een wat aftands ogend exemplaar is het, sinds de affiche vele jaren geleden werd gedrukt, maakte ze al wat mee. Maar zoiets draagt bij aan de charme van het stuk.
Het meest typerende Verbaere-ontwerp in dat bescheiden Brugse reeksje is dat met het uitzicht op het belfort van bij de Rozenhoedkaai. Ook hier laat de ontwerper zich voluit kennen als de schilder met de fluwelen hand. Met de reflectie in het water van de reie, zoals de slagschaduw in de straat op de Lissewege-affiche, als amper ‘roerend’ element in het beeld.

Merkwaardig, anderzijds, en ietwat buiten de lijntjes van zijn gebruikelijke werk, is de affiche waarbij hij het Ursulaschrijn van Hans Memling in het Sint-Janshospitaal als campagnebeeld kiest. Ook hier neigen de gekozen tinten naar het weeë dat Verbaere zo herkenbaar maakt. Maar het is de achtergrond die voor de verrassing zorgt. Want zowat alle Brugse monumenten krijgen een plekje op de affiche … maar het meest iconische ontbreekt.
Bedacht hij eerst een soort drager waarop hij al die gebouwen tekende, met prominent middenin ons belfort? Om dan de eigenlijke blikvanger er bovenop te zetten, waardoor het belfort uit het zicht verdwijnt?

Nog één keer, in de nadagen van Verbaere’s loopbaan als afficheontwerper, komt Brugge in het vizier. Was het zijn eigen keuze, of liet de opdrachtgever fijntjes weten dat de tijden veranderden? Dat een meer eigentijds campagnebeeld gewenst was?

De affiche richt zich tot buitenlandse treinreizigers en promoot ons land, met Brugge als blikvanger van dienst. Herman Verbaere lijkt met de keuze van zijn achtergrond terug te keren naar de collage van zijn Ursulaschrijn-ontwerp. Dit keer wijselijk mèt belfort. Maar hier komt niet langer de subtiele schilder Verbaere tot zijn recht. Hij stelt zich, of de opdrachtgever, tevreden met een heuse fotocollage, twee kantwerksters. Het fotorealisme van de nieuwerwetse jaren zestig. Je kan je zo voorstellen, dat Herman in deze affiche stilletjes de voldoening uit zijn gloriejaren miste.

’t Is dertig zomers geleden dat aan het lange leven en de loopbaan van de kunstschilder en tekenaar een eind kwam. Maar Herman Verbaere blijft de bedenker van aardig wat ontwerpen. Dat herinnert zich de filatelist. En ondergetekende, die dat postzegel-idee van een vriend toch maar achterwege laat en verder zijn affichecollectie en zijn stad koestert. Trouwens, Brugge oogt zo onooglijk klein op zo’n zegeltje.

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren | 8 Comments

Open monumenten en … kattenkwaad.

Monumentenzorg
in de verre jaren zeventig …

Wat lees ik hier, de kerk van mijn geboortedorp zou verkocht zijn? En wat gaan ze straks aanvatten met het pronte bouwwerk dat met z’n spitse toren wel heel beeldbepalend is voor dat buitendorp? Het is mij voorlopig een raadsel.
Er werd voor die neogotische kerk al even een koper gezocht, maar nu is het dus zover. Het bisdom vroeg er, herinner ik mij, net geen driehonderdduizend euro voor. Een heel redelijk bedrag, meende de man van het immokantoor dat het kleinood in de aanbieding had. Neen, dat vertelde hij mij niet toen ik langsging om een bod te doen, ik heb het van horen zeggen.
Maar, eerlijk, het doet wel wat met een mens, zo’n melding. Want al gaat het om verhalen van lang geleden, ze zijn er wel. Laat ze beginnen bij onze ouders die er ongetwijfeld werden gedoopt. Ze trouwden er, hielden er hun kinderen boven dezelfde doopfont, het jawoord van mijn zus en schoonbroer klonk er en ja, het was ook de plek waar wij die ouders van ons voor ’t allerlaatst naartoe brachten. Zo’n kerk is ook, en boven alles, herinnering.

Laten we vooral hopen dat ze in haar nieuwe bestaan haar verleden mag meenemen. Hier en elders kennen we voorbeelden van gepaste invullingen voor zo’n pand. De Bourgondische buffetten die hier in Brugge jarenlang in de voormalige Jezuïetenkerk in de Vlamingstraat doorgingen, reken ik daar liever niet toe. Maar zoals een mensenleven, neemt ook het leven van een gebouw wel eens verrassende wendingen.
Zo kon het gebeuren dat het gebedshuis in de Vlamingstraat, als een Bijbelse ‘verloren zoon’, onlangs zijn oorspronkelijke taak weer opnam. Vandaag houdt een Roemeense evangelische gemeenschap er haar wekelijkse gebedsdiensten.

… en in de tachtiger jaren.

Volgende zondag, de tweede zondag van september, is traditioneel Open Monumentendag. Het Brugse team van Monumentenzorg pakt dat doorgaans grondig aan en maakt er dus weer een weekendje van. Met weer een heleboel doorgaans niet, maar voor één keer wel te bezoeken gebouwen en plaatsen.  Het imposante interieur van een herenhuis in de Wulfhagestraat? Een volkswoonst in Ver Assebroek? Een schermgilde in de bovenzaal van de Kruispoort of de anders zorgvuldig afgesloten kloostertuin van ’t begijnhof? ’t Is Monumentenweekend, dus het kan!

Nog één loftrompetje, mag het? Voor het programmaboekje van dat weekend halen we toch maar weer de term ‘vakkundig’ van stal. In die brochure staat overigens dat u ook in de Jezuïetenkerk van daarnet een kijkje kan gaan nemen. Alleen op zaterdag, ’s zondags is er een viering, dat vraagt om enig respect.

Maar er is meer. Bij een Jezuïetenkerk hoort een Jezuïetenklooster. Dat leegstaande maar imposante complex kan u, weet het programmaboekje, op reservatie verkennen. Gidsen loodsen u door een doolhof van kamers, gangen, kelders en zolders.
En misschien is ondergetekende toevallig uw gids van dienst, ’t zou kunnen, maar ook

van zijn collega’s valt veel te leren. Zo kwam één van hen met een merkwaardig weetje op de proppen. De Jezuïeten die hier tot voor enkele jaren thuis waren, hadden naar verluidt een reputatie als biechtvaders. Dag in, dag uit was één van de paters paraat als ervaringsdeskundige, luisterend oor voor devote Bruggelingen of passanten die er hun pekelzonden of, gewichtiger, hun serieuze blunders kwamen opbiechten.
De laatste Jezuïeten gingen hier al enkele jaren geleden vandaan. Vandaag wacht in dit vrome huis geen biechtvader meer op berouwvolle zondaars. Was dat wel zo, dan trok die Eerwaarde best wat tijd uit voor mijn passage in zijn biechtstoel.

’t Is geleden van in die dorpskerk uit mijn jongenstijd dat ik nog zo’n meubel van binnen zag. “Wat hebt gij op uw geweten, mijn zoon?” Al het kattenkwaad dat ik in die veelheid van jaren uitspookte, wil hij dat allemaal aanhoren? Dan zijn hij en ik gegarandeerd nog een tijdje zoet.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van zin, zen en zijn | 10 Comments

Brugge, ken uw grenzen

’t Was met toeters en bellen dat ze Chantal in Varsenare verwelkomden toen ze haar eigen Smissebeekstraat in fietste, weer thuis na anderhalve maand. Moet ge zot zijn om met de velo de integrale grenslijn van het Franse grondgebied te verkennen, kilometer na kilometer? Op je fietsende eentje langs kusten van zee en oceaan, over Pyreneeën en Alpen en helemaal langs de Elzas weer terug naar huis. Of volstaat, naast een meer dan gemiddelde conditie, de goesting?
De Tour de France, de koers zoals we die kennen, kan nog wat leren van Chantal haar ‘ronde’. Neem er Google Maps bij en stel vast, ’t is geen sinecure.
Ons eigen Belgenland rond peddelen, in onze gloriejaren was dat misschien net haalbaar, maar vandaag zou deze jongen passen. Al wekt het onze nieuwsgierigheid, natuurlijk, zo’n grensverhaal. Een praktijkles Aardrijkskunde. Of Geschiedenis, zo u wil, grenzen vertellen ook daarover.
Ik verdwaal dezer dagen met plezier in het nieuwste boek dat hier bij ons in huis kwam, ‘Atlas van de Wereldgeschiedenis’, een redelijke baksteen van de hand van ene Christian Grataloup. Waarin je leert hoe grenzen nooit voor altijd zijn. Niet die van ideeën, niet die van landen.

Van steden en gemeenten? Vergeet het maar. Neem nu ons Brugge. Al in een middeleeuws verleden bakende de stad zijn gerechtelijke ‘paallanden’ af, tot behoorlijk ver buiten zijn omwalling, het ei van de vesten. Fluistert men vandaag over een fusie met naburige gemeenten?

Weet ge wat, voor ’t zover is halen we ons stalen ros van stal. Maken een toer rond Brugge, Groot Brugge. Simpel? Op sportief vlak wel, maar uitzoeken waar die grenzen liggen, dat vergt enig zoekwerk.
We spreken af bij de voordeur van onze stad. De Grote Voordeur op de Wereld, Zeebrugge, tussen vrachtschepen en cruiseboten. Van in Zeebrugge Dorp gaat het westwaarts tot bij de Fonteintjes, de plassen in het natuurreservaat tussen duinen en Kustlaan.
We passeren langs Zwankendamme, Asterix-dorp dat moedig standhoudt tussen al het havengeweld. ’t Lisseweegs Vaartje leidt er, wat had u verwacht, naar het vanouds schilderachtige Lissewege.
Van bij het zo mogelijks nóg imposanter Ter Doest is ’t moeizaam kronkelen om heelhuids langs het klaverblad aan de Blauwe Toren in Sint-Pieters de oevers van de Sint-Pietersplas te bereiken.

Een lommerrijk weggetje tussen Expresweg en AZ Sint-Jan brengt ons aan het kanaal naar Oostende, naar de Jonckheere Brug, de naam van die fietsbrug verwijst naar de man die er in verre tijden met zijn veerbootje doende was.
Het jaagpad langs ’t kanaal volgen we tot de Grote Moerstraat ons bij de Gistelse Steenweg laat komen. We passeren de Koude Keuken in Sint-Andries, wuiven van ver naar de cafés op de Platse en vinden langs de Gistelse Steenweg het bospad door het groen dat ons langs Kasteel ’t Foreyst in de Doornstraat naar Beisbroek, het sterrenkijkerskasteel, voert.
Om de paters van Zevenkerken goeiedag te zeggen, hun abdij ligt nog net binnen Sint-Andries, zoeken we de fietstunnel van de Diksmuidse Heerweg onder de autoweg.  Om dan voorbij Tudor en door de statige bosbuurt van Tillegembos, dwars over de Koning Albert I Laan langs de Chartreuseweg naar Stokvelde in Sint-Michiels te peddelen. In Steenbrugge over de vaart en dan de oude spoorwegbedding langs het Sint-Lukasziekenhuis, da’s de weg naar Ver Assebroek, onze moeders gingen er op bedevaart, en de zompige Assebroekse Meersen.
Langs de Engelendalelaan gaat het naar ’t kasteel van Male en dat van Rooigem op Sint-Kruis. ’t Apertje bij de Damse Vaart is nog Brugs, maar we moeten van daar helemaal tot bij de Dampoort om de Damse Vaart over te steken.

Naar ’t Fort van Beieren in Koolkerke gaat het nu.
Sint-Jozef mag dan wel steevast als volks omschreven worden, het pronkt wel met zijn sprookjeskasteel Ten Berghe, zoals Dudzele met zijn imposante kerkruïne.
Door de polders trekken we tot bij de Stinker en de Blinker, de afleidingskanalen die zusterlijk naast mekaar de weg wijzen naar zee.
De ronde langs de stadsgrenzen leidt ons weer naar de voordeur. Naar Zeebrugge, waar lieden uit verre landen met cruiseboten de haven in varen. Op weg naar een stad waarover ze veel schoons hoorden.
Zeebrugge, waar andere lieden uit weer andere verre landen proberen, misschien tegen beter weten in, om de haven uit te varen.  Clandestien en op goed geluk naar de overkant, het Beloofde Engeland waar ze zoveel van hoorden.
En wij, we fietsen weer naar huis, naar ons Brugge. Waar ooit in de schouwburg de betreurde Thé Lau voor ons zong.

Ik herinner mij Thé Lau en dat ene, stoere lied van hem. Over grenzen en waar ze niet toe doen … Hoe ging het ook alweer? “Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen!
Thé Lau met The Scene … ‘Iedereen is van de wereld … u hoort het hier.

Posted in Het Brugge van nu, Van toeristen, Van wielen en op weg zijn, Zeebrugge, de haven | 6 Comments

Het dakterras van ’t Concertgebouw … een pleidooi

De Eiffeltoren, ’t moet voor de Parijzenaars wat geweest zijn toen bij de wereldtentoonstelling van 1889 dat immense bouwwerk boven de Lichtstad oprees. Dat niet iedereen in de Franse hoofdstad er content mee zou zijn, stond in de sterren geschreven. Wellicht het meest tot de verbeelding sprekende verhaal daaromtrent is dat over Guy de Maupassant.

De schrijver was één van de meest fervente tegenstanders van het in zijn ogen megalomane bouwsel. En toch trof je hem om de haverklap in het restaurant, hoog in de toren. Daarop aangesproken, kwam hij met de melding voor de dag, dat hij die plek koos omdat je alleen daar die afschuwelijke Eiffeltoren niet zag.
Als hier bij ons iemand die historie kent, dan is dat zeker Jo Berten. Stadsgids Jo is romanist van opleiding en publiceerde één en ander omtrent de link tussen Franstalige auteurs en Brugge. En is daarenboven de man achter een handvol gedenkplaten daaromtrent aan Brugse gevels. Om maar te zeggen, hem hoef je die vertelling over de Maupassant niet uit te leggen.
Hij was het ook die een aantal middagen geleden bij een vraaggesprek op Radio Eén zijn stad presenteerde aan de wereld. Nou ja, aan de landelijke luisteraar. Onvermijdelijk passeerden de voorspelbare onderwerpen de revue. Het Venetië van het Noorden? Check! ‘Zie je van Brugge, zet je vanachter’? Check! Kant? Idem. ’t Was dan ook geen overbodige luxe dat Jo zijn eigen kijk op het Brugse doen en laten naar voor bracht. Soms verrassend, soms goed voor een bedenking.

Op de vraag, welke van de Brugse torens zijn voorkeur wegdraagt, kwam je te weten dat hij het belfort verkiest. Hoorde ik hem vertellen dat hij als gids zijn gasten doorgaans afraadt om de toren te beklimmen? Zijn argument? Een stad als Brugge hoor je van in zijn straten te ervaren. Wie zo’n oud stratenpatroon van bovenaf aanschouwt, reduceert de stad tot een soort Madurodam. Dus verken de straten en steegjes met je voeten op de kasseien!

En toen zijn tijdgenoot Marcus Gerards van de Brugse magistraat opdracht kreeg om een kaart te tekenen van de stad …

Welnu, Jo, weet ge wat ik denk? Ik denk iets anders. Ik zal ’t u maar meteen een keer zeggen zie, ge hebt overschot van ongelijk! En wel hierom.
Sinds mensenheugenis droomt de mens ervan om de wereld van bovenaf te aanschouwen. Brueghel schilderde een iconische Val van Icarus, toch? En wanneer zijn tijdgenoot Marcus Gerards van de Brugse magistraat opdracht kreeg om een kaart te tekenen van de stad, kwam hij aanzetten met een heus panoramisch meesterwerkje. En toen ondergetekende, die zijn naam zelfs niet in één zin durft vermelden met die van hogergenoemde grootmeesters, enkele jaren geleden de gelegenheid kreeg om met een luchtballon over Brugge te zeilen, kwam hij ogen en verbazing tekort. Om maar te zeggen, in onze stoutste dromen zijn we vogels.

Lang geleden stond de toren van Sint-Salvator
in de stijgers.

Wat niet wil zeggen, Jo, dat ik bij elke passage in de binnenstad de treden van het belfort ga tellen. Of een andere toren verover. Met Benoit Kerveyn kwam ik een hele tijd geleden in en op de toren van Sint-Jacobs en die van Walburga kon ik ook ooit verkennen. En nu ik ’t overdenk, ook het torentje van de Poortersloge en dat van de Sint-Sebastiaansgilde kan ik hieraan toevoegen. Maar daarmee is het lijstje rond.
Hola, bijna vergeten! Lang geleden stond de toren van Sint-Salvator in de steigers. En toen mocht ik helemaal tot bij de spits. De haan was weggehaald, weet ik nog.

Inviteert iemand mij ooit in die schilderachtige toren van de Jeruzalemkapel, denk ik geen twee keer na. En was een paar jaar geleden niet een vogelliefhebber in de weer met torenvalken in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk? Mocht die mens ooit een helpend handje van doen hebben, hij mag mij contacteren. Want ’t Hoogste van Brugge is dan wel de naam van een straatje bij ’t Zand, de spits van die kerktoren is het èchte hoogste van Brugge!

… de spits van die kerktoren
is het èchte hoogste van Brugge!

Torens, Jo, kan je om hun poëtische waarde heen? D’alletorre is met voorsprong het meest bezochte museum van de stad, zoals je zelf terloops meegaf in die radiobabbel. ’t Is de Eiffeltoren niet, daar passeren elk jaar evenveel toeristen als bij ons in de hele binnenstad. Maar er is in Brugge maar één toren waar je op kan klauteren, laat ons die troef koesteren.
Laat ons zeggen, ga die toren op! Laat u verbazen door deze stad. Door een Brugge dat zich lang geleden nestelde rond dit belfort. En zich ontvouwde, later, tot ver buiten zijn middeleeuwse vesten. En met een hoopvol uitgestrekte arm, het Boudewijnkanaal, wenkt naar de zee die haar eens verliet.

De nuchtere lezer merkt aan dat binnen afzienbare tijd dat belfort van ons een grondige restauratie ondergaat. Dat het een hele tijd ontoegankelijk zal wezen. Gedaan met al dat volk op de krappe trappen. En da’s nog waar ook.

… ons Concertgebouw
met zijn onovertroffen dakterras.

Maar niet getreurd, of toch maar een beetje. Dromers geven zich niet zomaar gewonnen. Daar is zowaar nog ons Concertgebouw met zijn onovertroffen dakterras. Ooit, in de jonge jaren van de cultuurtempel op ’t Zand, was dat bedoeld als troef voor het restaurant dat er nooit echt werd uitgebouwd. Vandaag kan je er heel af en toe terecht, bij het Concertgebouw Circuit. Of wanneer een receptie of privéfeest de locatie inpalmt. En ja, heel soms en heel voorwaardelijk kan een gezelschap met gids zich laten verrassen door een uitzicht, zo mogelijk nóg indrukwekkender dan dat op het belfort.

Die gids, af en toe is dat uw dienaar die mensen op sleeptouw neemt doorheen de stad en als verrassend en letterlijk hoogtepunt die grootse uitkijk achter de hand mag houden. En dan nog maar een keer zijn vraag oppert. De meerwaarde van zo’n dakterras dat permanent voor iedereen toegankelijk zou wezen, zoals we zeggen hier in Brugge, dat ‘gaapt toch gelijk nen oven’?
Heren en dames politici, mensen van musea en ’t Concertgebouw, het woord ‘pleidooi’ staat niet zomaar in de titel van dit … nou ja, pleidooi. Naar wij vernemen duurt het nog een tijdje voor ze beginnen met de restauratie van het belfort. Zal dat tijdje volstaan om daar hoog boven ’t Zand iets te verzinnen?
Dan zal, wedden wij, zelfs Jo Berten met plezier de lift nemen naar ’t zevende van het Concertgebouw. Want we gaan ’t hier maar toegegeven, Jo, die klim tot bij de klokkengaten van ’t belfort wordt voor lieden op jaren, de jaren van jou en van mij, stilaan een gedoe. Al houden we dat voor ons, niet?

Posted in Het Brugge van nu, Van Brugse politiek, Van toeristen | 11 Comments

Toen jij en ik het Reiefeest organiseerden

Weet je nog, lang geleden, toen jij en ik het Reiefeest organiseerden? Wij hadden iets te vieren, die zomeravond. Hoeveel jaren waren we ook alweer getrouwd?  Genoeg om wat vrienden en familie samen te brengen op een plek die voorbestemd leek voor dat soort feestjes. Op een bescheiden poortje langs de Oude Burg, die straat achter ’t belfort, hing een vergeelde foto van een trouwkoppel en de boodschap ‘’t is alier’. Dat poortje bracht onze genodigden naar een riante tuin. Achterin die tuin leunt de ook niet onaardige Orangerie tegen de Dijver aan. En in die Orangerie hebben we gevierd.

Er was, zoals dat hoort op zo’n keren, iets te eten en iets te drinken. En er was muziek. Die mannen met hun viool, gitaar en accordeon, speelden al wat hen gevraagd werd. En wij en onze gasten vroegen veel.

En de zomernacht was nog zo’n echte, een zwoele die erom vroeg, de hoge ramen van de Orangerie open te zwaaien. Vanuit die vensters keken we uit op de Dijver, aan de overkant van ’t water tekende het donkere lommer van de linden zich af tegen de nachtelijke hemel.

Op de oever, onder die bomen, wandelde nog keuvelend volk. Bruggelingen op de terugweg van een laat terras? Toeristen die hun warme hotelkamers ontvluchtten? Ze wuifden ons vrolijk toe wanneer we hen van over de reie begroetten. En ongegeneerd dwarrelden de deuntjes van onze muzikanten door de wijd open ramen de nacht in. En daar, onder die boomkruinen van de Dijver, walsten passanten op de muziek die hen van over het water toelachte. Die keer waren dàt de Reiefeesten, die van ons.

En ongegeneerd dwarrelden de deuntjes van onze muzikanten
door de wijd open ramen de nacht in.

De andere Reiefeesten, daar begonnen ze al veel eerder mee, zestig zomers geleden, in het ver afgelegen 1963. In het Brugge dat vanouds zo vertrouwd was met stoeten en processies, kwam iemand aanzetten met een voorstel. Een lichtjes origineel voorstel, zowaar. Want terwijl zo’n optocht, stoet of processie traagjes passeert voorbij een publiek dat postvat langs stoepen en pleinen, keerde het Reiefeest die spelregel om. Het waren de toeschouwers die, wandelend langs de avondlijke oevers, op verschillende plaatsen bij en op het water allerlei scenes kregen voorgeschoteld.

Om de twee, later om de drie zomers
en nog later vijfjaarlijks …

In de kortste keren bleek het Reiefeest een schot in de culturele roos. Goed voor een onverhoopte volkstoeloop, toeschouwers verdrongen mekaar langs de waterkant om een glimp op te vangen van het met toneel, dans en muziek opgetooide verleden van Brugge.
Om de twee, later om de drie zomers en nog later vijfjaarlijks pakte de stad uit met een nieuw Reiefeest. Al oogde dat nieuw na vele edities almaar minder nieuw.
Wij waren meer dan eens van de partij, maar je herinnert je hoe we mekaar bij één van de laatste edities aankeken en ik zag aan je blik dat je je hetzelfde afvroeg als ik … ‘Valt hier minder verrassing mee te maken dan vroegere jaren?’. De jubileumversie, tien jaar geleden, zou achteraf de laatste blijken. Voortaan waren de Reiefeesten zelf geschiedenis.
Tot enkele zomers geleden iemand een voorzichtig vuurtje aan de smeulende lont stak. Het was Brugge-beschouwer Erik Van Hove die liet weten dat, wat hem betrof, het oude idee dat Reiefeest heette, vanonder het stof mocht. Niet om weer te putten uit het oude receptenboek, klonk het waarschuwend, maar om herdacht te worden tot een nieuw concept.

De jubileumversie, tien jaar geleden, bleek de laatste.

En vandaag zijn we zover. Tijd voor nieuwe wijn in oude vaten. Het Reie Festival, zo heet het project straks, belooft op de pijlers van toen een heel ander kunstproject te bouwen. Met het verleden van onze stad nog enkel als los cement.
Het thema van deze eerste keer, ‘Geloof’, wacht op een heel ruime invulling, zo luidt het. Zangers en zwevers, dansers en durvers worden opgetrommeld om er eigen vormen, kleuren, geluiden en verhalen bij te bedenken.
Een beloftevol cultuurfeest dat met de Gouden Boomstoet en de Triënnale instaat voor een zomercyclus, komt dat zien en horen! Nu is uw kans, zo niet hoort gij drie zomers te wachten op het volgende Reie Festival!

Maar … soms lopen kalenderdagen mekaar in de weg. Dat is wat jou en mij nu overkomt, zie. Dat komt door die uitnodiging die jij laatst uit onze brievenbus opdiepte. Die heeft het over een veelbelovend weekend in aangenaam gezelschap. Maar wel ver van onze eigen stad. Kiezen en verliezen, het gekende verhaal. Het Reie Festival zal het zonder ons moeten klaren. En wij zonder één van de meest nieuwsgierig makende evenementen van deze Brugse zomer. En het wordt best lang wachten op een volgende editie. Komende zomer zal er een zijn zonder avondlijk feest langs de Brugse reien.
Hoewel, wacht eens even … hoeveel jaar zijn jij en ik volgend jaar getrouwd?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies, Van zingen en spelen | 5 Comments

Vrouwenmars voor vrede, een Brugse belofte …

Ze leest boeken. En veel, maar altijd van die e-boeken. “Handig, nonkel, je hoeft niks meer mee te sleuren, al wat je nodig hebt is zo’n e-reader!” En dus mag het niet verbazen dat mijn nichtje die papieren banden in mijn boekenkast ouwe rommel vindt. Wat erin staat, wekt soms haar nieuwsgierigheid, maar dat haar nonkel nog met de regelmaat van een klok zo’n vuistdik pak papier in huis haalt? Plagend gegrinnik! Mijn nichtje en ik schieten goed met mekaar op, al leven we op een andere planeet. Maar vorige week kwam planeet Nonkel toch plots in beeld bij planeet Nicht. “Nonkel, help! Ik zoek een boek en het is zo oud dat je ’t niet meer vindt in de boekhandel. En, stel je voor, het bestaat niet eens digitaal!
Het arme kind heeft geen bibliotheekpas en dus trok ik met haar naar de Biekorf. Op zoek naar … oud papier.

In de bib loopt momenteel een kleine tentoonstelling, dat komt wel vaker voor. Dit keer hebben ze één en ander samengebracht over de ‘Brugse Belofte’. Grote vraagtekens in de ogen van mijn jong gezelschap. Brugse Belofte?
Dat jonge volk, wat heeft het nog verdomd veel te leren!

En dus vertel ik haar over die eeuwenoude traditie. Dat elk jaar in de ochtend van de vijftiende augustus een plechtige processie door het op zo’n hoogdag nog slaperige Brugge trekt. Over de Pevelenberg vertel ik, de Vlaamse plek die nu in ’t noorden van Frankrijk ligt. In de zomer van 1304 vond daar een veldslag plaats zoals ze er in die tijden wel meer uitvochten. En over wat de Brugse vrouwen toen beloofden aan de Maagd Maria. Als hun mannen, hun zonen, hun lief, heelhuids mochten terugkeren van dat slagveld, zouden zij de Moeder Gods een schone kaars offeren, jaar na jaar en tot in lengte van dagen.

Van de vele knokpartijen tussen de Vlaamse steden en de Franse legers hebben we doorgaans weinig onthouden. De Gulden Sporenslag is daarop de uitzondering. Want die ene keer wonnen, niet in de laatste plaats tot verwondering van de Vlamingen zelf, de Vlaamse strijders.
Maar een paar zomers later stonden Franse ridders en Vlaamse vechters dus nog maar een keer neus aan neus, dit keer bij die molshoop die ze Pevelenberg noemen, Mons-en-Pévèle in ’t Frans. Wie die schermutseling won? De bronnen spreken mekaar tegen. Laten we ’t houden op een gelijkspel. Maar ’t moet zijn dat toch nogal wat Bruggelingen het er levend van af brachten. Aangezien sindsdien elke zomer een processie door de stad trekt. Van bij de kapel van Blindekens, in de buurt van de Smedenpoort, gaat het naar de Potterie. Om aan het Onze Lieve Vrouwbeeld dat daar wordt vereerd, een kaars van zesendertig pond te offeren. De Brugse Belofte, het is Brugge op zijn meest middeleeuws.

De tentoonstelling in de bibliotheek oogt bescheiden. Al vind je in een handvol vitrinekasten boeiende spullen. Een oorkonde, wat rekwisieten, een paar brieven en tekeningen die vertellen over hoe de Brugse Belofte doorheen de tijd werd gestoffeerd, hoe de deelnemers aan die plechtigheid gekleed gingen en gaan. Een wat zielige ledenpop in zo’n klederdracht springt in het oog, maar draagt niet bij tot de waarde van het geheel.
Er is één en ander over de Blindekensprocessie, ook. Dat was niet de Brugse Belofte – zo leert zelfs een ouwe nonkel nog iets van zo’n tentoonstelling – maar wel een processie die slechts om de drie jaar door West-Brugge trok, een soort ‘toemaatje’ bij de jaarlijkse Brugse Belofte. Je zou voor minder dat soort tradities met mekaar verwarren.
En in die vitrines liggen ook bedevaartvaantjes. Leg dat maar een keer uit aan een nichtje voor wie het woord bedevaart al ongemeen archaïsch klinkt.

Een hele tijd geleden werd wel het campagnebeeld
van een vooroorlogs ontwerp gebruikt …

En al las ik omtrent de tentoonstelling ook iets omtrent affiches, ze zijn er niet. Misschien heeft wie de expositie opbouwde een kans gemist. Neen, het hoefden geen affiches uit mijn collectie te wezen. Over de Brugse Belofte heb ik er een handvol in huis, maar die zijn niet uitzonderlijk oud of opmerkelijk. Tenslotte gaat de Belofte altijd op dezelfde vijftiende augustus door, zodoende wordt eenzelfde affiche vaak meerdere jaren na mekaar gebruikt. Een hele tijd geleden werd wel het campagnebeeld van een vooroorlogs ontwerp gebruikt, maar dat is het zowat.

Maar de gemiste kans houdt verband met wat kunsthistoricus Jean Luc Meulemeester mij laatst vertelde.

Het betreft een hoogst uitzonderlijke vondst. Een tot nu volkomen onbekende affiche die de Blindekensprocessie aankondigt in het jaar … 1901. Dat een stuk van zo’n uitzonderlijk formaat, ze meet in de hoogte zomaar eventjes 180 centimeter, al die jaren bewaard bleef, mag hoogst verrassend heten. Bovendien werd ze ontworpen door een graficus waarover tot vandaag weinig geweten was.
Jean Luc schrijft uitgebreid over zijn jongste aanwinst in het zomernummer van ‘Brugs Ommeland‘, het tijdschrift van de vereniging met die naam.
Die vondst onder de aandacht brengen, zonde dat de tentoonstellingsbouwers die kans lieten liggen.

We fietsen de stad uit, mijn nichtje en ik. We vonden het boek dat ze zocht, de dag kan niet meer stuk. Maar mijn fietsgenote heeft een vraag. “Die Brugse Belofte, waarom draagt wie daarin mee stapt nog altijd van die middeleeuwse kleren? Da’s toch gewoon uit de tijd?” Niet alle nichtjesvragen zijn makkelijk door nonkels te beantwoorden. Meer zelfs, er wordt niet op een antwoord gewacht. “Weet je wat ik mij afvraag?”, klinkt het vanop de fiets naast die van mij, “Waarom trekken die mensen niet gewoon hun zondagse kleren aan? Die ouwe lompen slaan nergens op, ze maken er een Bokrijk van! Dit is de eenentwintigste eeuw, nonkel!

Mijn gevatte repliek laat even op zich wachten, maar ze gaat vrolijk door met haar jeugdig pleidooi. “Weet je wat? Die vrouwen van toen, die hoopten niet alleen dat hun venten zouden weerkeren. Ze hoopten vooral dat ze nooit meer zouden meedoen aan zo’n dwaze vechtpartijen! Dat is het, nonkel! Het was een optocht van verontwaardigde vrouwen! Een vrouwenmars voor vrede!
Fietsen met je mond vol tanden, ’t is niet niks voor een nonkel op leeftijd. “We moeten dat bepleiten, nonkel! Die Brugse Belofte gaat niet over de veertiende eeuw! Die Belofte is er voor de vrouwen van vandaag, alle vrouwen! Ze gaat verdorie over nu!
Dat jonge volkje? We kunnen er nog van leren.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over oorlog, Van boeken en schrijven, Van stoeten en processies | 12 Comments

‘No de zji!’… of, voor anderstaligen, ‘Naar zee!’

Een kloek boek dat zich schijnbaar nonchalant neervlijt op uw salontafel, het komt van pas om indruk te maken op wie langs komt. Advies? Kies een boek van enig gewicht, met op de bij voorkeur harde band een tot de verbeelding sprekende titel.

… een moeilijk te overtreffen overzichtstentoonstelling …

U bent bijvoorbeeld goed bezig als u ‘Naar zee! Belgische kustaffiches’ in huis haalt, de cataloog van een expositie die wij een paar weken geleden bezochten. Al is zijn tijdelijk verblijf op mijn salontafel voor mij niet de enige reden om het boek aan te schaffen.
Want het is alweer twintig jaar geleden dat over dat onderwerp een standaardwerk van Karl Scheerlinck verscheen. En pas als we de klok nog een dikke tien jaar terugdraaien, treffen we nog een cataloog. Die verwees toen, in 1992, naar een expositie in het stadhuis van De Panne, met affiches van verzamelaar Roland Florizoone.
Dat de gedreven verzamelaar zijn collectie later nog aardig uitbouwde, kan u nu zien op dezelfde plek als toen.

Het resultaat, ‘Belgische kust op affiche, 1885-1960‘, is een moeilijk te overtreffen overzichtstentoonstelling. Al valt over de zaalopbouw weinig verrassend te melden. Denk aan rijen panelen met, onder een weliswaar rustgevende belichting, de affiches braaf schouder aan schouder. En net zo braaf chronologisch gerangschikt. Dat de ruimte te krap bleek om er alles in kwijt te kunnen, waardoor een reeks affiches in de sfeerloze trappenhal terecht kwam, is een jammere schaduwvlek op een voor het overige prachtig initiatief.

… in 1992, naar een expositie
in het stadhuis van De Panne …

Wat leert een mens van zo’n tentoonstelling? Wel, het gaat over de geschiedenis van de affichekunst en die van ons strandtoerisme en hoe dat opschoof van elitair naar volks. Maar over badmode ook, en feesten en sport. Over fabelachtige architectuur en hoe we al dat schoons schaamteloos inruilden voor lucratieve betontorens. En nog veel andere dingen. Maar u kan dat ook zelf gaan uitvissen, nog tot eind september in De Panne, op een al bij al zeer attractieve tentoonstelling.

En dat boek, hier op mijn salontafel, hoort daar dus bij. Een overvloed van bladzijden vullende reproducties van wat de verzamelaar in huis heeft. Een veelheid aan prenten, gelardeerd met puntige beschrijvingen en een verduidelijkende inleiding.

… twintig jaar geleden dat over
dat onderwerp een standaardwerk
van Karl Scheerlinck op de markt kwam.

De uitgever van de cataloog ziet de dingen groots. ‘Naar zee’, ‘Á la plage’ en ‘To the beach’ staat op de kaft, van titelblad tot laatste letter is het boek drietalig opgevat. Was ’t niet fijn geweest, mocht daar ook nog ‘No de zji’ bij staan? Dat West-Vlaams van ons heeft iets trendy vandaag, een streep lokale vocabulaire had voor extra charme gezorgd. Bijkomend argument, wat onze streektaal betreft? Op veel van die oude affiches maken fraai verpakte dames ’t schoon weer, maar soms komt ook de ‘autochtone’ kustbevolking in beeld. Een ruige visser op zijn boot, garnaalvissers met hun forse paarden, vissersvrouwen en hun kroost die zwijgend de beau monde gadeslaan.

O ja, voor ik het vergeet en de lezer zich afvraagt wat dit verhaal met Brugge van doen heeft, Roland Florizoone toont uiteraard ook affiches over Zeebrugge. Waarbij

ondergetekende schoorvoetend vaststelt dat in zijn eigen collectie nog behoorlijk wat ontbreekt. Dat het nooit ophoudt, houdt verzamelen boeiend.
Maar anderzijds haalt deze jongen courage uit de sobere opbouw van de presentatie, daar in dat stadhuis aan zee. Een tentoonstelling rond affiches, blijkbaar kan het nog. Dus wie weet, ooit een keer een ‘Brugge in affiches’-expositie, opgebouwd met al wie in onze stad dat soort dingen in huis heeft. En met een serieuze cataloog. Wij beloven een hoofdstukje West-Vlaams erin.
Zo’n boek voor op salontafels, kortom.

Hoe ‘de zee’ aan zee klinkt, hoort u hier:

Posted in Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen, Zeebrugge, de haven | 4 Comments

Schoon schip in de schouwburg

Ooit verkenden wij Holland met een boot, huurden zo’n schuit met alles erop en eraan. Traagzaam schoven oogstrelende plaatsen als Gouda, Oudewater en de Loosdrechtse Plassen aan ons oog voorbij. Het waterland uit de boekskes. En tegen het eind van die week, zelfzeker laverend door de statige grachten van het onvolprezen Utrecht, waanden wij ons volleerde bootslui. Niemand hoefde ons nog iets te vertellen over het schipperswereldje. Meenden we. Immers, intussen wisten wij van bakboord en stuurboord en zelfs de mastworp, de paalsteek en nog wel zo’n scheepsknoop waren ons min of meer vertrouwd.

2019 … En in ’t Arentshuis een expositie …

Toen Pieter ons enkele dagen geleden meenam in de catacomben van de stadsschouwburg, stond dat Hollandse avontuur mij ineens weer voor de geest. Dat kwam omdat Pieter het verleden van de schouwburg kaderde in een merkwaardig stuk geschiedenis. Hij nam ons mee naar het tijdperk waarin stoommachines de westerse wereld op zijn kop zetten. Dagen waarin reizen een heel nieuwe invulling kreeg. Vooreerst met de komst van de stoomtrein, ‘in een klein stationnetje’, u weet wel. En op zee kon, na eeuwen trouwe dienst, het aloude zeilschip met pensioen. Maak plaats, zie ginds komt de stoomboot!’

En op zo’n nieuwerwets schip had men de vakkundige matroos nog amper nodig. Zijn ervaring in het hijsen en strijken van zeilen, het vakkundig knopen van touwen en al die andere scheepskunde? Niet meer van de tijd!
Met de stoommachine kwam daarenboven ook de massaproductie in een stroomversnelling. Een stoomversnelling, woordgrapje. De kapitaalkrachtige klasse die daar baat bij had, kon zich de betere cultuurbeleving veroorloven. En zodoende werden in steden schouwburgen gebouwd. En daar wou Pieter naartoe met zijn verhaal.

2019 … Met een musical
in een heel bijzondere ambiance …

Want in die cultuurhuizen kon wie op het podium stond, niet schitteren zonder een heleboel mensen achter de schermen. Niet in de laatste plaats de zogenaamde machinisten. Gasten die overweg konden met … katrollen, touwen en van die dingen. En wie wist daar alles van? De voor bewezen diensten bedankte matroos van op die zeilboten!

’t Is maar één van de vertellingen die de komende weken aan bod komen in de stadsschouwburg. ‘De schouwburg vertelt’, zo belooft een uitnodigende affiche. Al dekt die vlag eigenlijk de lading niet. Want het is niet de schouwburg die aan het woord komt, wel al wie in die cultuurtempel achter, onder en boven de scene de boel draaiende houdt.
Vier personages ontmoet je op je verkenningstocht doorheen het gebouw. Er is de chaotische maar creatieve scenograaf, je ontmoet de punctuele dame die de rekwisieten beheert en de dagdromende ouvreuse. En dus ook, enthousiast en ambitieus, de jonge machinist. Elk met een eigen, soms eigenzinnige kijk op het podiumwereldje en zijn plaats daarin.
Waar het idee vandaan komt? Vier jaar geleden, onze stadsschouwburg vierde zijn honderdvijftigste verjaardag. Met een musical in een heel bijzondere ambiance, het publiek uitgedost als was het 1869. En in ’t Arentshuis een expositie over de historiek van de jarige. Waartoe nogal wat oude, sinds lang in vergetelheid geraakte attributen op zolders en uit kelders van de schouwburg werden opgediept. En was daar niet het enthousiasme van een jeugdig team theatertechnici, dan waren al die ouwe spullen achteraf in ’t beste geval weer opgeborgen, tot nooit meer.

Elk met een eigen, soms eigenzinnige kijk op het podiumwereldje
en zijn plaats daarin.

Het jaar dat volgde, het jaar van het masker dat we maar beter vergeten, werd door die jonge meute aangegrepen om met al die brocante souvenirs een verhaal uit te bouwen. Een verhaal dat op u wacht, zoals hierboven aangegeven, maar een verrassend andere invulling krijgt dan bij de edities van de voorbije twee zomers.
Je dwaalt door de catacomben, helemaal tot achter het podium, neemt plaats in de souffleurbak en ineens sta je zowaar in de koningsloge. Diezelfde verkenning krijgt nog meer elan als je ze onderneemt met een onderlegde gids. En het summum? Een zondags ontbijt in de majestueuze foyer, met daarna zo’n toer met gids. Die legt verbanden tussen wat je ziet en hoort, tussen wat toen was en wat nu is. En dat gaat om meer, veel meer dan om matrozen die in de schouwburg machinist werden.

En het summum? Een zondags ontbijt in de majestueuze foyer, met daarna zo’n bezoek met gids.

’t Is de laatste avond van onze boottocht, bij een dorp waarvan de naam mij na al die jaren ontsnapt. De zon zinkt tussen de scheepsmasten in de haven en op een terras drinkt hij een Heineken. ’t Is niet zijn eerste, vandaag. Een bootsman zoals ze er geen meer maken. Grijzende baard, sluiks kapsel onder zijn zeemanspet, alle clichés in één kop. Of neen, de pijp ontbreekt. Hij vertelt over zijn leven op en langs het water. Niets gaat boven een goeie zeilboot, meneer, ze mogen zeggen wat ze willen. Hij voer mee over de spreekwoordelijke zeven zeeën. Met grote kanjers, driemasters. Vertelt over ’s morgens de haven willen uitvaren, maar er staat geen wind. Daar sta je dan, als kapitein. Doe je niks, trekken je mannen ’t stad in, komt niks goeds van. En dus gebied je hen, om de boot op te schonen. Schoon schip maken, waar dacht je dat het vandaan komt? Alles is beter dan dronken matrozen. Of, erger nog, muiterij. De verteller neemt een loopje met zijn vertelling en met ons, op zo’n vredige avond mag dat.

In de schouwburg komen de eerste bezoekers langs, schoorvoetend, niet helemaal zeker van datgene waarvoor ze kiezen. Een paar van de techniekjongens en -meisjes wachten hen op. Leggen het spannende parcours uit. Ik sta erbij en kijk ernaar, naar hun enthousiasme. Matrozen zijn het, die de creatieve handen uit de mouwen steken. Want hun schip, de schouwburg, ligt dan wel aan de kade en ’t is windstil. Maar ze gaven het hele vaartuig een creatieve invulling. Ook een vorm van schoon schip maken, toch? En, kapitein, om het bij scheepstermen te houden … ze namen zelf het voortouw.
Die theatertechnici? Scheepslui met flair. Die hun schouwburg, hun boot, openstellen voor wie langskomt. Voor het derde jaar op rij.
Drie maal is scheepsrecht, tenslotte.

‘De schouwburg vertelt’ … hier vindt u alle praktische info … https://www.ccbrugge.be/agenda/3666/Beroepen_achter_de_schermen/De_Schouwburg_vertelt

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over toneel, Van zingen en spelen | 10 Comments

Brugge, Brussel … hoezo, Art Nouveau?

Een zonnige zondagochtend op het Vossenplein. Midden die Brusselse rommelmarkt staat ze daar ineens voor mij, na al die jaren. En tot mijn verwondering is ze nog altijd het kokette, slanke figuurtje van toen. Ik kijk naar haar en zucht. Mijn wederhelft merkt mijn verbazing en vraagt wat er scheelt. Hoe zoiets uitleggen? Hoe vertellen dat een simpele vaas je van je stuk brengt, heel even?
Het kleinood brengt mij terug naar de thuis uit mijn jongenstijd. Een interieur zoals je er destijds ontelbare vond. Waar elk ding van alledag, elk meubel en al het decoratieve zijn vaste plaats had, dat gaf rust aan wie er woonde. Daar, op de schouw in de voorkamer, bij het bureautje waaraan ik verondersteld werd mijn huiswerk te maken, stond het vaasje. Wellicht naast een Mariabeeld en een kader met een oude familiefoto. Die herinner ik mij amper, maar wat sprak mij zo aan bij het ranke, lichtgroene vaasje met die geëmailleerde lelies erop?
Een half leven verder staat de jongen van weleer, de knaap met meer verbeelding dan studieijver, onverwacht oog in oog met identiek dezelfde vaas. En nu pas ziet hij, ze heeft iets van een tenger meisje. Dat had ze toen ook. Maak jezelf niks wijs, jongmens, daarom en daarom alleen bleef ze je bij.

Het somptueuze Hotel Hannon

Pas later leerde ik dat er zoiets bestaat als art nouveau. In die bescheiden thuis van ons stond weinig van grote waarde, die vaas was ongetwijfeld gewoon een serieproduct. Maar wie ze maakte, wist van art nouveau. Van de sierlijk ranke ‘zweepslagstijl’ die in de jaren voor de Groote Oorlog heel even de kunstwereld een dromerig florale wending gaf.

Mijn levensgezellin en ik treinen elke zomer wel eens van Brugge naar Brussel en flaneren dan graag langs ’t Vossenplein, moeder van alle rommelmarkten, midden de Marollen. Om er vandaag die vaas te treffen. Jammer, bij nader toezien blijkt ze gebarsten. Wie weet, hoe dikwijls werd ze hier al neergepoot tussen alle andere spullen? Of neem ik ze toch maar mee?

Laat ze maar staan, laat ons van deze trip nu een keer ons Brussels dagje art nouveau maken, wat denk je? Met dat voorstel haalt mijn eega mij over de streep. En dus laat ik, tussen stapels boeken en dozen vol overjaarse spullen het vaasje, dat slanke meisje, achter. Zij begrijpt het, zegt ze.

Privat Livemont stond schouder aan schouder met zijn tijdgenoot Alfons Mucha

Er zijn meerdere Brussels en Sint-Gillis is er één van. Op een handvol straten van het morsige Vossenplein ontvouwt zich een heel andere, statige buurt. Het herenhuis Hotel Hannon opende er pas kortgeleden, na een nog niet helemaal voltooide restauratie, zijn deuren voor ’t publiek. Het somptueuze pand werd in volle bloeitijd van de Art Nouveau gebouwd voor een koppel uit het florissante kringetje rond industrieel Ernest Solvay. Een status die hen toeliet om dit juweel te realiseren. Want een juweel is het, dat hoekhuis waarin elk detail zich schikt naar het gracieuze geheel. Dat het tropisch hardhout dat hun huis sierde slavenwerk vereiste in het verre Belgisch Congo, kwam die gedachte bij hen op? Al het schone heeft zijn schaduwzijde.

Een uurtje stappen van het statige Sint-Gillis naar Schaarbeek, die smeltkroes van mensen en kleuren, loont de moeite. Vooral voor deze afficheliefhebber, want daar loopt in het Maison Autrique, één van de eerste realisaties van art nouveau-meester Victor Horta, een tentoonstelling rond Henri Privat Livemont. Die Belgische schilder-decorateur staat als afficheontwerper schouder aan schouder met zijn tijdgenoot, de legendarische Alfons Mucha. En in het wereldje van art nouveau wil dat wat zeggen.

De dag nadert de avond en wij sporen weer naar ons Brugge. Zware regendruppels striemen de ramen van de trein en mijn gedachten dwalen af naar wat Brugge te bieden heeft omtrent art nouveau. Veel is dat niet, al kan je in de Geldmuntstraat een heel

charmant staaltje aantreffen, een winkelpui van de Brusselse architect Joseph Lenoir. Jawel, nen Brusseleir. Wie als Bruggeling met architectuur in de weer was tekende doorgaans braaf binnen de lijntjes van de neogotiek.

En dan is er nog die eerder voorzichtige poging tot art nouveau in de schaduw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De gevel van het dubbelhuis ‘Dageraad’ en ‘Avond’, bedacht door Gentenaar Jules-Pascal Ledoux.
Maar omtrent die gevel is al even iets gaande. Iets verontrustends. Eén van de boogvelden, ‘Dageraad’, is al een tijd botweg verdwenen. Weg! Op het resterende cement ontwaar je enkel nog een vaag spoor van wat ooit was.
Iemand die ’t weten kan, vertelde mij dat de oorspronkelijke, vergane figuratie al lang vervangen was door … een op doek geschilderde repliek.

Als terloopse passant merkte je dat niet, maar toen het canvas tijdens een stormnacht scheurde, werd het naar een restauratieatelier gebracht. Als het boogveld wacht op de ook al dringende restauratie van de volledige dubbelgevel, kan dat best nog even duren.
En hoe zit het met art nouveau en Brugse affiches? Ach, in heel mijn collectie is er amper één te vinden, uit 1903. Art nouveau, de niet zo bijster getalenteerde ontwerper had er al

Het markante verhaal achter de affiche, daar komen we bij gelegenheid op terug …

van gehoord, maar daar houdt het ongeveer op. Het markante verhaal achter de affiche, daar komen we bij gelegenheid op terug, maar haar ‘art nouveau-niveau‘ … de betere kindertekening.
De trein die ons dichter bij huis brengt, laat de regen achter zich in het binnenland. Waar ze op een plensnat plein in de Marollen inderhaast hun spullen bijeen rapen en in bananendozen werpen. Haastig en hardhandig. Tè hardhandig voor een broos, gekneusd vaasje. Het breekt. Zal nooit meer terugkeren naar het Vossenplein.
In de trein staar ik naar buiten, naar voorbij glijdende weiden. Op het vensterglas zoeken de laatste regendruppels traag hun weg naar beneden. De gebogen lijnen van een kunstvorm van lang geleden.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 13 Comments

Festivals … Tamboer en andere headliners

Zomerfestivals, meer Bruggelingen dan je zou vermoeden vonden in de loop der jaren de courage om er eentje te bouwen. Sommige van die muziekfeesten bleven, andere verdwenen in de plooien van de tijd. ’t Is ook wat, zo’n festival op poten zetten.
En wees maar zeker, het rock&roll-gehalte van al dat voorbereiden is eerder aan de magere kant. Daarenboven wordt het stilaan minder simpel om een sterke headliner te strikken.
Grote namen, grote prijzen. De rendabele platenverkoop is iets van vroeger, ’t zijn hun concerten die bij de meeste muzikanten voor brood op de plank zorgen. En toch, niets gaat boven een affiche met een ronkende naam.
Dat begon allemaal lang geleden, met Elvis in de jaren vijftig. Niemand kon al zingend een boel volk zo zot maken als Elvis Presley, toch? En sindsdien zou het nooit meer ophouden. Zou de goegemeente, wij dus, keer op keer op zoek gaan naar podiumhelden. Naar telkens weer een nieuwe Prince, Abba of Tina Turner.
Althans, dat is het verhaal zoals het ging en gaat. Want eigenlijk had het ook allemaal heel anders kunnen lopen.

Laat ons bijvoorbeeld een keer aannemen dat er nooit zoiets was uitgevonden als geluidsopnamen. Dat vinylplaten, cd’s en onze Spotify-lijsten van vandaag nooit bestonden. Dan hadden we die Presley vast nooit horen zingen. En we wisten niets van de Beatles, van Beyoncé of Harry Styles. Dan moesten we het stellen met wie in eigen contreien noten op zijn of haar zang had, plaatselijk talent.

‘Hilversum drie bestond nog niet
maar ieder had zijn eigen stem.
Op elke steiger klonk een lied …’

Eigenlijk ging het eeuwenlang zo. Speelmannen en marktzangers trokken van de ene jaarmarkt naar de andere en van bedevaartsoord naar kermis. Om overal waar ze kwamen toehoorders te plezieren met liederen van allerlei slag.
Maar ook nog lang nadat in de jaren achttienhonderd toch iemand een manier vond om muziek op te nemen, verdrongen op markten en pleinen mensen mekaar om geen woord te missen van het gezongen verhaal van de marktzanger. En om de liedjesteksten mee te zingen van blaadjes die hij verkocht aan zijn nieuwsgierig publiek.

1938, volkstoeloop
op de Brugse zaterdagmarkt …
– foto Beeldbank Brugge –

Want nieuwsgierig was dat publiek. De zanger zong over dingen die de mensen graag hoorden, ge moet uw toehoorders geven wat ze vragen als ge centen wilt verdienen. En er viel best wat te rapen als liedjeszanger. En al helemaal als je een krak was in je vak, zoals Tamboer.
Ik heb het van mijn ouders, ’t verhaal over Tamboer, uit hun eigen jonge jaren herinnerden zij zich de marktzanger.
Geboren en opgegroeid in een arbeiderswijk in textielstad Eeklo, weliswaar ‘entre les tours de Bruges et Gand‘, maar in een andere context dan wat Brel voor ogen had. Tamboer beleefde zijn gloriedagen in het interbellum. Groeide zowat uit tot levende legende. En ik luisterde met open mond naar wat over hem werd verteld.
Naar markten overal te lande kwam men van heinde en verre om de man te zien en horen die als geen ander zijn publiek wist in te palmen met eigen, meeslepend gezongen teksten, vaak op bestaande melodieën. Zijn accordeon stond in dienst van de liedjes die hij bracht. Naast zijn ‘trekzak’ bespeelde Lionel Bauwens, zoals hij op zijn paspoort heette, met zijn voet ook nog de ‘grosse caisse‘, zo’n grote trom, hij hield er zijn ‘artiestennaam’ aan over.

Het was een breed repertoire waarmee Tamboer uitpakte. Hij zong over verloren liefde, over rijk en arm, trouw en verraad. En dan waren er ook zijn epische epistels over de iconische ‘moorden van Beernem’. Zo’n bloederige, nooit helemaal uitgeklaarde historie waarin ook de adel niet vrijuit ging, Tamboer bracht het met bravoure, als een klassieker uit de Griekse mythologie. En als geboren podiumbeest nam hij zingend, lachend, wenend, vloekend zijn toehoorders met zich mee. Had hij iets van de panache van Brel?
Drommen mensen hingen aan zijn lippen. En wat meer is, hij kwam weg met soms stout geformuleerde waarheden. In een lied van hem neemt hij boeren op de korrel, die tijdens de oorlog speculeerden met woekerprijzen voor schaars voedsel.

Had hij iets van de panache van Brel?

De stoutmoedigheid van Bob Dylan in zijn felle jaren? De hofnar hield zijn toehoorders een spiegel voor en al lachten ze groen, ze kochten zijn liedjes.
Ook op de Brugse zaterdagmarkt was Tamboer een begrip. Meer zelfs, er doet een verhaal de ronde over een Brugse ochtend waarop hij zevenduizend liedjesteksten verkocht. Zou dat kunnen? Nogal wat toehoorders kochten meerdere vellen om ze door te verkopen.
Vlamingen die naar Amerika waren geëmigreerd, vroegen in hun brieven naar de tekstblaadjes van Tamboer. Hoe dan ook, Tamboer verdiende aardig zijn boterham. Was in zijn thuisstad één van de eersten om een auto te kopen. En die contant te betalen.

Stel, Tamboer staat vandaag op een podium. Met zijn pathetische woordenschat van toen? Hij lijkt mij wijs genoeg om zijn repertoire en de manier waarop hij dat brengt bij te schaven naar de normen van vandaag. Wie weet, imponeert hij meer dan wij vermoeden. Lionel Bauwens overleed bijna vijftig jaar geleden, we zullen nooit weten wat het geeft, Tamboer, singer-songwriter op een festivalpodium. Al schuilt er mogelijks toch een kans in deze historie.
Want ooit, diep in de jaren zestig van vorige eeuw, bracht een nog onbekend

zangertje, Bob Dylan was zijn naam, in New Yorkse kroegen de songs van zijn grote voorbeeld, Woody Guthrie. Was dè Woody Guthrie niet zowat het Amerikaanse equivalent van onze Tamboer?
Misschien moet hier bij ons ook maar een keer iemand het repertoire van de marktzanger onder de loep nemen. Daar valt vast nog iets boeiends uit te puren. Zorg voor een stevige begeleidingsband en de nieuwe Tamboer komt eraan!
Festivalbouwers die moeilijk een goeie headliner strikken, hou moed, er is hoop voor volgende zomer!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van 't Cactusfestival, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 3 Comments

De Ronde van Frankrijk … volgend jaar in Brugge

Voilà, waarde lezer, met zo’n titel verklappen wij meteen onze primeur. Volgend jaar, namelijk, gaat de Tour van start in Brugge. Zeg dat mijn buurman Fernand en ik het gezegd hebben.
Fernand is wielerliefhebber hors catégorie. Is zowat vergroeid met zijn velo. Ik verdenk hem ervan, te gaan slapen in zijn wielertruitje. Ondergetekende heeft zelf weinig met competitie, maar de heroïek van zo’n wielerfeest als de Tour kan hij wel smaken. Of toch de meest heroïsche momenten van zo’n spektakel. Zij het liefst vanuit zijn makkelijke zetel, iets fris bij de hand. Fernand en ik, we hebben ’t op een akkoordje gegooid. Volgende zomer start de Ronde hier bij ons, aan onze voordeur. Wij gaan daarvoor zorgen.

Dat Brugge geen kans maakt voor zo’n prestigieus project? Ach, ze zeggen zoveel. Hangt er allemaal van af hoe je de dingen aanpakt. Dat doen wij verderop uit de doeken, eerst blikken we graag terug op wat tot nu toe de rol van Brugge was in de geschiedenis van de Tour. Maak u geen illusies, een hoofdrol was dat allerminst.
Dat de Fransen in de eerste jaren met hun tour binnen eigen landsgrenzen bleven zal niemand verbazen. Vandaag lijkt een ommetje in ’t buitenland eerder regel dan uitzondering. Al blijven ze met de startrit veelal dicht bij eigen grens, zoals dit jaar in Bilbao of eerder ook in Monaco, Charleroi of Luxemburg. Maar ook Kopenhagen en zelfs Dublin kwamen al een keer aan bod. Kijken we nog even de kat uit de boom, verhuist de aftrap van de Ronde definitief naar Dubai en komt Brugge nooit meer aan bod.
En nochtans, al sinds verre tijden, zelfs toen van televisie nog lang geen sprake was, was de Tour ook hier in Brugge hèt zomerse babbelonderwerp. Aan de toog, aan de keukentafel, aan de voordeur, overal ging het over de Tour de France. En had elk zijn held, zijn troetelcoureur. De gazet speelde daar gretig op in, ’t was goed voor de verkoop, en stilaan eiste in de huiskamer ook de radio zijn plek op als nieuwsbrenger. En daarnaast was er ook … de cinema.
Ja hoor, koers in de bioscoop. Cinema’s vond je overal te lande, zowat in elke gemeente.
‘t Was de enige plek waar je ‘bewegende beelden’ kon gaan zien. Ook sportbeelden, dus. En zoals het er in ’t café of op de bolbaan wel een keer verhit aan toe ging over de koers, zo liep het ook in de cinema.

Kom, wij nemen u mee naar ’t najaar van 1950. ’t Zijn voorspoedige jaren, er komen nieuwe tijden aan, nieuwe mogelijkheden! Want al een paar maanden nadat de Tour gereden is, tonen ze hem in de cinema!
In de Vieux Bruges in de Steenstraat, later zou de Sarma dat pand inpalmen, draait die zondagse voormiddag in oktober ‘een Vlaams gesproken sportfilm waarin al de prestaties van de 16 Belgische renners voorkomen’. ’t Staat niet op de affiche, maar de muziek die je op de filmband hoort, klinkt uit het accordeon van onze eigen Roger Danneels. En ook de ‘bijfilm’ over de Olympische Spelen is ‘een zeer prachtige film en Vlaams gesproken’. Komt dat allen zien!
En toch is er in Brugge deining over die filmvertoning.

Cinema ’t Zwart Huis, anno 1950
foto Beeldbank Brugge

Want een week later, de eerstvolgende zondagochtend, draaien ze in ’t Zwart Huis een film over … de Ronde van Frankrijk. Dezelfde film? Neen, een andere. Een voorstelling, georganiseerd door Olympic Brugge en de opbrengst gaat naar een goed doel, het Julien Saelensfonds. De atletiekclub droomt al enkele jaren van een sportstadion dat ze naar de Brugse verzetsheld Julien Saelens zouden noemen.

En wat dacht je, met de film in de Vieux Bruges, een week eerder, zien zij het gras vanonder hun sportieve plan weggemaaid. Ze zijn niet content, die van Olympic, en de lezer van de plaatselijke krant zal het geweten hebben. Leest u even mee in de Brugsche Courant van dinsdag 24 oktober.

Sportmannen hebben zich laten beetnemen! Verleden zondag werd in een Brugse bioscoop een film vertoond die aangekondigd was als officiële film van de Ronde van Frankrijk. Dit was echter brutale bedriegerij, want deze film had geen enkel officieel karakter en had in sommige passages met de Ronde geen uitstaans!

Verder in hetzelfde opiniestuk lezen we dat in ’t Zwart Huis, komende zondag, niet alleen de èchte film van de Ronde getoond wordt, ook twee koershelden zullen er hun opwachting maken! Niemand minder dan wielerlegende Sylveer Maes en coureur Hilaire Courvreur  worden geïnterviewd! Dat wordt pas een wielerhoogdag!
Sylvère Maes, oud-renner en tweevoudig tourwinnaar, is dat jaar ploegleider van de Belgische ploeg in de voorbije Tour. En Hilaire Couvreur uit Sint-Andries komt vertellen over zijn moedige strijd in de Ronde, waarin hij helaas moest opgeven in de Pyreneeën.
Sport en oplaaiende discussies … wat was er eerst, de kip of het ei? Misschien wel de Ronde? De Ronde, die zowaar vier zomers later in Brugge zou passeren. 

Want terwijl de Tour van 1950, die van de twee films, nog een echte ronde was, die begon in Parijs en daar ook eindigde, ging die van 1954 voor het eerst van start buiten Frankrijk. Helemaal in Amsterdam, zelfs. En zo kwam het, dat je de renners in de Brugse binnenstad langs de Steenstraat zag passeren, voorbij … cinema Vieux Bruges.

1954 … met de Vieux Bruges in de achtergrond – foto Beeldbank Brugge

Het zou bij die ene keer blijven. Tot volgend jaar, dus, want dan start de Tour hier in onze straat, in Sint-Andries.
Fernand en ik hebben al één en ander geregeld. Want zo’n start vraagt wat organisatie, onderschat dat niet. We hebben al partytentjes en een bar. Onze slager zorgt voor worsten en onze overbuur voor muziek en een paar micro’s. En werftoiletten, daar kan een aannemer uit de buurt voor kijken. Meer moet dat niet zijn, toch? O ja, nadars, maar ’t stad heeft zo’n dingen. De burgemeester mag ’t startschot geven. Hij en de schepen van Sport weten nog van niks, maar ‘t zijn verkiezingen volgend jaar, dus dat komt in orde.
Al was er even paniek, gisteren. Fernand las ergens dat de volgende Tour in Firenze zou starten. ‘k Heb hem gerustgesteld. Met die van Firenze valt te praten.
Als vijfhonderd jaar geleden een Bruggeling erin slaagde om een beeld van Michelangelo van ginder naar Brugge te halen, dan moet dat met de Ronde ook lukken.

Voor wie het weten wil, de Zwitser Ferdi Kübler won de Ronde in 1950.
Stan Ockers en West-Vlaming Maurice Blomme wonnen elk één rit.
In 1954 eindigde de Franse renner Louison Bobet in het Geel.
Fred De Bruyne won dat jaar drie ritten, Stan Ockers eentje.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van sport in 't algemeen, Van wielen en op weg zijn | 6 Comments

De canon, die van ons en die van d’ Ollanders

Ik ga op reis en ik neem mee … ‘De canon van Vlaanderen’
Laatst stuurden vrienden ons hun vakantiegroeten vanuit Argentinië. Anderen vertelden over een geplande trip naar Bali. Dus trokken wij er ook een weekje op uit, kwestie van niet uit de toon te vallen in die vriendenkring van ons. Holland is een schone reisbestemming en gegarandeerd jetlag-vrij.
En omdat de nabijheid van een boek een mens ’t gevoel geeft dat hij ook op vakantie zijn tijd zinnig besteedt, stopte ik ‘De canon van Vlaanderen’ in mijn reiskoffer. Dat boek ligt al een tijdje te pronken op onze salontafel, ongelezen weliswaar. Tot nu, dus.
Onderweg naar onze vakantiebestemming hielden we halt in Bergen op Zoom. Ze zagen ons daar al vaker voorbij komen, maar dit keer besloten we om de stad met een bezoek te plezieren. Al hielden we het bij een soort ‘snelbezoek’. Zoals ook in onze eigen stede nogal wat toeristen ons voor de voeten lopen? Niets menselijks is ons vreemd.
Wat was er gaande, die ochtend in het redelijk charmante Bergen op Zoom? Had het groepje verklede kinderen dat passeerde langs het terras waar we een koffie dronken, net een toneeltje opgevoerd op school? Toen later op de dag weer zo’n middeleeuws uitgedost jong volkje opdaagde, werden we nieuwsgierig.

Toen later op de dag weer zo’n middeleeuws uitgedost jong volkje opdaagde,
werden we nieuwsgierig.

Navraag bij hun ook al historisch uitgedoste lerares leerde ons dat alle basisscholen van de stad een middeleeuwse dag beleefden. Met een jaarmarkt, een wagenspel en zelfs een processie, proefde het jonge volkje het verleden van zijn eigen stad. Terwijl de babbelgrage lerares ons dat plan uit de doeken deed, kwam mij een affiche uit mijn verzameling voor ogen.

Was er niet, al redelijk wat jaren geleden, bij ons in Brugge een historisch spektakel dat toen ook in Bergen op Zoom werd opgevoerd?
Ja hoor, ik had het bij het rechte eind, bevestigde de vriendelijke dame die goede herinneringen koesterde aan ‘Baselius’, zo heette de evocatie.
Destijds – we spreken over de zomer van 2006 – werd in Brugge de hele Burg ingepalmd door een soort musical. Met een boel volk op het podium, acteurs, zangers, dansers, acrobaten. En een verhaallijn die zich situeerde op het eind van de zestiende eeuw.

De protagonist in het spektakel, ene Jacob Baselius, had ooit echt in Brugge geleefd, hij was er geboren. Jan D’hondt, die zomer wel al in de weer in ’t stadsarchief maar nog lang geen hoofdarchivaris, had dat uitgevist.
Baselius was in Brugge één van de roergangers van de protestantse revolutie die in de Lage Landen woedde. Maar toen het ernaar uit zag dat de Spaanse katholieke troepen Brugge zouden heroveren, koos de predikant het zekere voor het onzekere … het hazenpad. En waar kwam hij terecht? In Bergen op Zoom.

Voorjaar 1982, vierhonderd jaar na datum, een expositie omtrent ‘Brugge in de Geuzentijd’

Op de Burg werd het wedervaren van Baselius weliswaar avontuurlijk aangedikt, maar de sfeer waarin het verhaal zich situeerde, steden die gebukt gingen onder de donderwolken van pest en religieuze spanningen, die klopte helemaal.

Het ‘Baselius’-project was een samenwerking tussen een gezelschap dat in Bergen op Zoom wel vaker zo’n spektakels verzint, en ons eigen Comité voor Initiatief. Ergens las ik dat het bedoeld was als aanzet van een langdurende samenwerking tussen de twee steden. Zou ’t kunnen dat we daar achteraf nog weinig over vernamen?

Na de middag lieten we het Brabantse Bergen op Zoom achter ons en trokken verder, op naar het èchte Holland. Waar op een avondlijk terras een koel wijntje wonderwel bleek samen te gaan met enig leesvoer. In ‘De canon van Vlaanderen’ vond ik niets over Baselius maar wel over zijn tijd, de geuzenjaren van de beeldenstorm, het soort waanzin waar religieuze onverdraagzaamheid toe leiden kan.
En over onze eigen Simon Stevin las ik ook. Onze Simon? We hebben dat standbeeld op het plein dat zijn naam draagt. En we bouwden wel eens een paar tentoonstellingen over de briljante wetenschapper. Maar dat is het zo’n beetje, want Simon Stevin was dan wel van bij ons, net als Basilius versaste hij naar het protestantse Noorden. Kwam in dienst van de Oranjes, dat wilde wat zeggen in die dagen.

En we bouwden wel eens een paar tentoonstellingen over de briljante wetenschapper.

Trouwens, er trokken toentertijd echt heel veel protestanten vanuit Vlaanderen naar het protestantse noorden. Veelal ging dat om geschoold en bemiddeld volk. Of hoe het verschijnsel ‘braindrain’ er al was, lang voor iemand dat woord verzon. Migranten met centen en verstand, onze noorderburen zagen ze graag komen. Dat de eeuw die volgde voor d’ Ollanders hun voorspoedige  ‘Gouden Eeuw’ zou worden, dat hadden ze voor een aardig deel aan al die kundige, Vlaamse inwijkelingen te danken.
Dat weten die van Holland maar al te goed, maar of ze ’t ook zomaar zullen toegeven? Misschien lees ik dat in ‘De canon van Nederland’, een boek dat ze al publiceerden in 2006, het jaar van het Baselius-spektakel. Dat was lang voor ons canon. Ja, het gaat vooruit bij Nederlanders. Of hebben ze dat ook van die ondernemende Vlaamse migranten van toen?

Posted in Het Brugge van toen, Van stoeten en processies, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 9 Comments

Van boekenmarkten en cafés

Ha fijn, we gaan naar de kroegen! Of niet?
Straks wel, maar de dorstigen blijven nog even
op hun honger zitten. Enfin, op hun dorst.

De gasten die deze zomer weer bij de Vismarkt hun boekenmarktjes organiseren, hebben over die plek wel heel slim nagedacht. Het is aangenaam toeven onder de olmen aan de waterkant bij de Steenhouwersdijk. Als ’t weer een beetje meezit, krijgt de boekenverkoper er gegarandeerd belangstellenden op bezoek. De gloriedagen van het papieren boek liggen in ’t verleden, maar tot nader order is er nog altijd volk op zoek naar een goed boek.

’t Is merkwaardig, vlakbij laat de lome toeristenstroom zich braaf ombuigen, van bij het Huidenvetterspleintje langs de Blinde Ezelstraat naar de Burg. Waardoor amper een handvol kasseien verderop de relatieve rust van de reieboord aanvoelt als een verademing. Wat niet wegneemt dat de fotogenieke waterkant van de Steenhouwersdijk zich graag enige belangstelling laat welgevallen, vandaag met evenveel eigendunk als vroeger. Fotografen, schilders, ze vinden er het meest pittoreske Brugge.
Het mag dan ook niet verbazen dat vijftien jaar geleden de affiche van de tentoonstelling ‘Brugge in de verf’ getooid was met de Meebrug die Albert Goethals er op doek zette.

– foto ‘Beeldbank Brugge’

De man die zowat half Brugge op tekeningen en etsen vereeuwigde wist beter dan wie ook dat de Groenerei goed in de markt lag. En hij was niet de enige die er zijn schildersezel neerzette. Toen de Gistfabriek destijds bij Louis Reckelbus, die andere Bruggeling, aanklopte om een affiche voor hun ‘Koningsgist’ te bedenken, vond de schilder zijn campagnebeeld ook in die buurt.

En dan is er nog die foto van eind jaren veertig. Winston Churchill, in witte schort en met onafscheidelijke sigaar in de aanslag, zit er vredig bij. Kwam de altijd wat rusteloze politicus hier bij ons tot rust, in die naoorlogse jaren waarin hij in zijn Verenigd Koninkrijk even gemist kon worden als premier?

– foto Lauren Adhav –

Wist hij veel, dat de bakstenen gevel die hij schilderde, veel later vanuit voorbij varende bootjes ontelbare keren zou gefotografeerd worden. Omdat in het open venster van de erker Fidèle, de beroemde labrador, in de zon zou liggen soezen, even ontwapenend als onverstoorbaar.
De Groenerei en haar omgeving als symbool voor de charme van onze stad. Wat koos die stad laatst om de aandacht te trekken van mogelijke leveranciers?

En deze zomer kan u daar dus weer een paar weekends in boeken snuisteren, langs de lommerrijke Steenhouwersdijk en de even groene Groenerei.
Voor de lezer die zich nog altijd afvraagt waar de titel van dit cursiefje vandaan komt, heb ik hier het wellicht onverwachte antwoord. Dat heeft alles van doen met die twee straatnamen. Even op een rijtje. Een reitje, zo u wil. Bij de Meebrug verandert de straat abrupt van ‘Steenhouwersdijk’ in ‘Groenerei’. Weinig bijzonders, zal u bedenken, maar met het ontstaan van die straatnaam gaan we, zoals beloofd, op café-toer.

Wie zoekt naar de herkomst van straatnamen in onze stad, leert dat de hele waterkant hier eeuwenlang ‘Steenhouwersdijk’ heette. Niet langer dan tweehonderd jaar geleden – naar geschiedenisnormen is dat zowat gisteren – veranderde het verste deel van die straat in ‘Groenerei’. Hoezo? Wel, er zou daar ooit een café hebben bestaan. Dat heette ‘In ‘t Groene’ of zo. En die herberg gaf zijn naam aan de straat. Zomaar, ineens.
In Brugge verwijzen nog wel een paar straatnamen naar herbergen. De Blinde Ezelstraat zou naar een kroeg zijn genoemd. Café ’t Zonneke gaf zijn naam aan Zonnekemeers. Café ’t Oranjeboompje aan de Oranjeboomstraat.
Maar die herbergnamen die straatnamen werden, da’s iets uit lang vervlogen tijden. Al bevestigen uitzonderingen ook hier de regel. Dat pas twee eeuwen geleden een stokoude straat de naam van een kroeg overnam is hoogst markant. Temeer omdat over dat café verder niets is geweten. Een raadsel, verzonken in gerstenat.
Vandaar dat we vandaag langs die waterkant nergens onze dorst kunnen lessen. En daar komt dus die boekenmarkt, in een straat zonder ook maar één café? Bij elke markt hoort de ambiance van cafés, toch? Bijna begonnen wij dit verhaal met “De gasten die deze zomer weer hun boekenmarktjes organiseren, hebben omtrent hun plek geenszins nagedacht!”.
Maar geen nood, op weg naar de boekenverkoop passeert u bij de Vismarkt of aan de Coupure vast wel een paar aangename terrassen. Misschien treffen we mekaar daar wel. Een glas of twee aan de waterkant, het lijkt ons een zomers vooruitzicht. Of we nog op die boekenmarkt geraken, dat zien we nog wel.

De boekenmarkten, een initiatief van het Comité voor initiatief Brugge,
gaan door in de eerste weekends van juli, augustus en september 2023.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van proeven en smaken, Van schilderen en plaasteren | 25 Comments

Als een duivel in een … kathedraal

Sint-Salvator,
thuis van generaties organisten …

Hier zit je dan – buiten is ’t zo’n milde lenteavond die de vogels vrolijk stemt – op de tweede rij, midden de Sint-Salvatorkathedraal. Met om je heen, mensen die mekaar bij ’t binnenkomen hartelijk groeten. Ons kent ons. En ja, ook jij herkent wat gezichten van hier en daar. Een paar uit het Brugse cultuurveld, zowaar ook één of twee architecten die je niet onbekend zijn. En nogal wat politici. De burgemeester, een paar schepenen, ook lieden van verder in de provincie. En de man die hier thuis is, de bisschop. Samen met twee priesters die, net als hij, hun meest feestelijke kazuifel uit de pastoriekast haalden.
En jij daar middenin, dus. Zo’n moment waarop je tot je eigen verbazing jezelf aantreft op een plek en een tijdstip waar je normaal niet thuishoort, het overkomt een mens. “Ja, wat hebt ge hier eigenlijk te zoeken in dit klerikale nest?” Oeps, het duiveltje op je linkerschouder is paraat! Hij zit er altijd, maar doorgaans hoor je hem niet. Nu wel dus. ‘Hou je stoute mond, duivelmans!

Even geleden werd je opgebeld door iemand uit je kennissenkring. Of je soms zin had om mee te gaan naar de plechtige inzegening van de twee pas gerestaureerde orgels in de kathedraal.  Zijn wederhelft was niet vrij, die avond, en omdat hij weet heeft van je interesse in al wat Brugse geschiedenis aangaat, kwam jij in beeld. En zo maak je deze onverwachte avond mee. Gewoon omdat iemand in je entourage lid blijkt van de kerkfabriek van Sint-Salvator.
Wat je duiveltje inspiratie biedt voor enig weerwerk. Het stuk ondeugd fluistert in je oor “dat zo’n woord als ‘kerkfabriek’ toch wel geurt naar dingetjes regelen en bankbiljetten afstoffen?” Zelf weet je beter en dus roep je het duivelsventje tot de orde. En concentreer je je weer op dit moment waarop je, tussen gewichtig volk, de inzegening van twee orgels meemaakt.
Iemand neemt het woord, vertelt hoe de avond zal verlopen.

Het vertrouwde orgel zoals het eruit zag,
dertig zomers geleden …
en tot voor de recente restauratie.

Iemand anders komt aanzetten met uitleg over de lotgevallen van wat eens een historisch orgel was en in de loop der tijd werd uitgebouwd tot een veel groter instrument. Een zekere Johannes Klais nam dat karwei voor zijn rekening. “Zo’n beetje zoals Vlamingen hun eigendom graag om zeep helpen met schuurtjes en duivenkoten?” fluistert je duivelse vriendje. Maar neen, hier ging het om deskundig overwogen toevoegingen. Al kwam het er wel op neer dat het oorspronkelijke orgel zichzelf niet meer herkende.
Een aantal jaren geleden, bij de grote restauratiecampagne van de kathedraal, werd beslist om het orgel in de mate van ’t mogelijke te herleiden tot zijn oorspronkelijke staat, zoals in ’t begin van de achttiende eeuw gebouwd door Jacobus van den Eynde. Maar dan zou de ‘uitbouw’ van vorige eeuw verloren gaan en dat bleek ook weer jammer. Tenslotte ging men voor een spectaculair project, hou u vast.

Het oorspronkelijke orgel werd helemaal gereconstrueerd, werd een ‘oud nieuw’ orgel. En kreeg een plek vooraan in de kerk, bij de kooromgang. En op het doksaal, waar orgels doorgaans thuishoren, werd rond het negentiende-eeuwse project van Klais zowat een nieuw orgel gebouwd. Een ‘nieuw nieuw orgel’. Een monumentaal maar vooral fris ogend, eigentijds meubel. Twee orgels voor één kerk. Twee voor de prijs van één? “Nou ja, zeg maar twee voor de prijs van twee!“, klinkt het duivelsstemmetje in je oor.

In volle glorie, het ‘oude nieuwe’ en het ‘nieuwe nieuwe’ orgel.

De man die het woord voert ziet in het hele restauratieproject van de kathedraal de inhuldiging van de orgels als het ultieme orgelpunt. “Orgelpunt, waar hààlt ie het, kan het nóg flauwer als woordspeling?“, sneert je duivelse vriendje.
De bisschop en zijn medepriesters nemen ruim de tijd om de orgels in te zegenen. Zo’n plechtstatig kerkmoment, hoe vaak maak je zoiets mee? ‘Zie ze daar staan, in hun sinterklaaspakken!’ klinkt het links, maar je doet alsof je ‘t niet hoort. Want wanneer organist Ignace Michiels de klankkleur van beide orgels om beurt de ruimte laat vullen is allerminst plaats voor frivole ondeugendheid. Op een scherm zie je de organist doende aan zijn klavieren. Je luistert èn kijkt met stijgende verbazing. Werden hem door de schepper meer handen en voeten toegekend dan de doorsnee sterveling? De hele kerk ademt orgelklanken.
Het plechtige deel van de avond loopt op zijn eind en we worden uitgenodigd naar de lantaarntoren van het concertgebouw, iets verderop. Om nog even na te kaarten. Ons wacht zowaar een redelijk uitgebreide receptie. De hapjes zijn fijn en de wijn is mild. En wanneer wat later ook nog een paar schotels Brugse Zot worden aangedragen is de avond helemaal af. “Eigenlijk best wel een goed idee, zo’n orgelavond!” grinnikt op mijn linker schouder een mannetje. Likkebaardend. Maar hij krijgt lekker niks.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 11 Comments

Het station … waar we trouwen

De lokettenhal van het Brugse station verliest zijn belangrijkste functie met … het definitief sluiten van de loketten. Een nieuwe functie voor deze iconische ruimte? Een voorstel …

Veel laat vermoeden dat René er meewarig zou om glimlachen. Om dan een blad papier op te diepen, ’t zou tijd zijn voor een spotprent. Want zat iets hem dwars, dan zocht de anders redelijk milde schilder zijn toevlucht in ironie. En die sluiting van de loketten in de grote inkomhal van het Brugse station, die zou hem allerminst onverschillig laten.

‘Wij zijn verhuisd’ staat er in slordig uitvergrote letters te lezen op de met grote kartons afgedekte loketten. Dat de blauwe pijltjes eronder je helemaal naar de achterzijde van het station doorsturen, heb je niet meteen door. Al wacht ons ginder, kant Sint-Michiels, een verrassend eigentijds ‘travel center’. En, naast automaten die tickets uitprinten, ook behulpzame ‘mobility guides’. Wij gingen er langs, vorige week, en ’t kwam ons voor dat die mensen deskundige informatie bezorgen. Over welke trein ons waarheen brengt en wanneer. Ook over vertragingen en ander transport-onheil? Die ‘mobility guides’, zijn dat dezelfde bedienden die ons tot voor kort aan hun loketten te woord stonden in de grote lokettenhal?

Sinds het station kort voor de Tweede Wereldoorlog in gebruik werd genomen, is die lokettenhal in dat naar Brugse normen opvallend moderne bouwwerk zonder meer beeldbepalend. Met in de hoofdrol de muurschildering van onze René De Pauw.
Zesenvijftig panelen zijn het, die als een soort triptiek ons land evoceren zoals we het kennen uit de boekskes van onze schooltijd.

Wereldoorlog Eén, René De Pauw tekent de Duitse admiraal von Schröder, te paard op weg door Brugge … De admiraal houdt niet van honden …

Met als middelpunt ons eigen Brugge en naarmate je de veelheid aan details verder langs de zijmuren volgt, kom je voorbij een waaier van Belgische steden, stadjes en streken. Als een soort Belgisch canon, zo oogt de overvloed aan details waarmee René De Pauw de muren van de hal overlaadt. Trek je er de nodige tijd voor uit, kan je je kennis omtrent schoolse Belgische clichés aftoetsen, van de oorlogskerkhoven in de Westhoek tot de Leeuw van Waterloo.
René De Pauw’s kunstwerk oogt verstild, maar kijk je aandachtig toe, dan ontwaar je een krioelende levendigheid. En ergens in een hoekje is ook de kunstenaar zelf aan het werk. Met op zijn schildersezel de titel van zijn muurschildering, ‘Mijn landeken ter ere’. Charmant, hé?

Charmant, ja, maar verwaarloosd. Je hoeft geen kenner te zijn om te merken dat het muurkunstwerk dringend, héél dringend aan renovatie toe is. Samen met de voorgevel van ons station is ook de lokettenhal erkend als beschermd monument.

Voorjaar 1960 … de enige retrospectieve ooit over het werk van René De pauw.

Maar zo oogt de hal allerminst. Is ’t waar dat de Belgische Spoorwegen ooit overwogen om het gebouw te slopen? Wie vandaag door de verpauperde hal passeert, krijgt het gevoel dat ie op een dwaalspoor is gebracht. Maar, waarde spoorwegbonzen, doe daar iets aan … doe er iets mee! Begin alvast met restaureren! En geef deze plek dan weer een functie!

Het verzinnen van een nieuwe invulling voor zo’n ruimte ligt niet voor de hand, da’s waar. Maar sta ons toe, een voorzichtig voorstel te formuleren. Neen, ondergetekende kent niks van erfgoed en herbestemming. Maar toen hij er vorige week langs kwam en nog maar een keer de creativiteit van De Pauw bewonderde, kwam hem onverwacht het woord ‘sacraal’ voor de geest. Dat klinkt zo plechtstatig dat ik er zelf van schrok, maar toch.
Zomaar uit het niets deed die muurschildering mij aan een kerkinterieur denken. De Pauw’s werk? Het is een soort retabel! En weet je wat, die loketten met hun geperforeerde vensterglas waarachter de bedienden je aanhoorden, hebben die niet iets van biechtstoelen? Die buitenmaatse lokettenhal van ons station, da’s gewoon een kerk met wereldse invulling!
En voilà, ineens wist ik het! Dát zou voor deze ruimte pas een zinnige invulling wezen! Wijs haar de functie toe die ooit aan kerken werd toebedeeld! In een eerder cursiefje brachten we Jan Hoet, onze kunstpaus van weleer, al een keer ter sprake. Jan opperde dat we de meest fundamentele bestaansreden van kerken vergeten zijn. Een plek waar je samenkomt bij alle cruciale momenten van een mensenleven. De geboorte, het huwelijk, de dood … Welaan dan, laat deze zo groots en, jawel, sacraal aangeklede ruimte die functie op zich nemen! Maakt niet uit of je devoot in ’t leven staat of fervent goddeloos, er is een plaats waar je terecht kan voor een babyborrel. Je kan er trouwen. En waarom ook niet, wanneer een leven voorbij is, afscheid nemen. In een profane kerk, met die grootse muurschildering als geruststellende ruggensteun.
Een passage langs een stationshal als metafoor voor de gang van ’t leven, ’t is een idee, meer niet.  Maar ik wed dat ook René De Pauw, mocht hij nog onder ons zijn, er zou in meegaan.
Al zit het er dik in dat hij ook nu een tekenblok ter hand neemt. Want een doop, een trouw of een begrafenis in een station, dat vraagt om een paar spotprenten, toch?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van wielen en op weg zijn, Van zin, zen en zijn | 14 Comments

Marec tekent ’s morgens de dingen

Ineens beseffen wij het, mijn huisgenote en ik, wij zijn cool. En dat zeggen wij niet zelf, ik lees het hier aan mijn ontbijttafel in een deftig tijdschrift met daarin een artikel, vooral foto’s eigenlijk, over kringwinkels. Blijkbaar zijn die vandaag trendy. En wie daar wel eens langs komt, die is cool.
Weet je nog hoe we vroeger spraken over winkels waar ze tweedehandsspullen verkochten? Was dat in termen als ‘trendy’ of ‘cool’? Nee, toch. Omdat die Engelse termen nog niet tot onze woordenschat waren doorgedrongen? Ook, ja, maar toch vooral omdat tweedehands iets was voor wie zich geen nieuwigheden kon permitteren. Waardeloze rommel, opgekocht door lieden die er hun waardeloze interieurs mee vulden, zoiets.
Maar vandaag, lees ik hier, pronk je ongegeneerd met wat je op de kop tikte in zo’n tweedehandsbedrijf. Waarbij je toehoorders liefst ook blije kreetjes slaken als je vertelt hoe weinig centen je ervoor neerlegde.

En tot dat soort volk horen nu dus ook mijn huisgenote en ik. Een tijdje geleden kreeg mijn vrouw de smaak te pakken en intussen kreeg ze ook haar wederhelft over de streep.

Marec maakt het lezers met genoeg Brugse jaren op de teller makkelijk om ze aan te wijzen, Frank Van Acker, Bob Vanhaverbeke, Jacques Devolder, Fernand Vandamme, Patrick Moenaert en Guido Maertens.

Haar wederhelft, die winkelen doorgaans als een noodzakelijk karwei beschouwt, struint zowaar ook wel eens met enige genoegdoening langs de rekken van zo’n kringwinkel. Je laten verrassen door het onverwachte. Het weerzien van een vergeten platenhoes of een oud boek.
Vorige week kwam ze thuis, mijn vrouw, met niet één maar drie boeken, propvol kostelijke cartoons van Marec. ‘Verrassing!’ klonk het, want oogden ze gloednieuw, misschien nog niet eens geopend.
Het wat gênante gevoel dat je overvalt wanneer je een cadeau krijgt waar je niks aan hebt, we kennen het allemaal. Was dat het lot dat deze boeken te beurt viel? En zo beland je, nieuw maar overbodig boek zijnde, in de recyclagewinkel. Tot iemand zich over je ontfermt.

En zo staan sinds kort in onze boekenkast flink uit de kluiten gewassen, getekende overzichten omtrent de voorbije drie jaar. We gaan ze koesteren, want onze Brugse tekenmeester is zijn gewicht in goud waard. Alleszins meer dan de spreekwoordelijke appel en het bijhorende ei die mijn vrouw voor de boekjes in ruil gaf.

En daarenboven brengt zo’n aanwinst de verzamelaar op een idee. Want in zijn collectie zit toch ook één en ander van Marec? Wie zoekt, die hoort te vinden en dus diepten we in de korte keren een overzichtje bijeen. Zeg maar ‘een overzicht’.
De oudste Marec in mijn verzameling is er eentje van vijfendertig jaar geleden. In die tijden is Marec huiscartoonist bij het Brugse blad Uitkrant.
’t Zijn verkiezingen in 1988 en de Volkshogeschool uit de Baliestraat organiseert een lijsttrekkersdebat  in ‘cultureel centrum Boterhuis’. Da’s in de Sint-Jacobsstraat, waar vandaag de Republiek en de Lumière huizen.

Twee jaar later tekent hij zijn eerste van wat een reeks van zes ‘Fietseling’-affiches zou worden. En van ’t Gezellejaar 1999 vonden we een kleinood van zijn hand.

” … een collage van Marec’s vroegere affiche-ontwerpen. ” Daarvoor komen de organisatoren overigens langs bij ondergetekende, zelf hebben ze de affiches niet meer in huis.

Marec is lang kind aan huis bij Exit Magazine, waarvoor hij een promoaffiche tekent bij het honderdste nummer en nog een keer bij de tiende verjaardag van het blad.
In 2012 wordt ‘Fietseling’ een eenmalig nieuw leven ingeblazen, goed voor een collage van Marec’s vroegere affiche-ontwerpen.
En tenslotte is dit jaar, met de terugkeer van de Ronde van Vlaanderen naar Brugge, in de Langestraat en Hoogstraat een etalagewedstijd goed voor een Marec-tekening.

Is dat hard labeur, zo’n vakmanschap verwerven? Of krijg je het mee van in de wieg? Of, wie weet, overvalt het je op een keer. Stel je voor, op een frisse ochtend is er bij ’t ontbijt ineens die drang om te tekenen wat de radio vertelt over de dingen van de dag. En voor je ’t weet staat op je servet een hilarisch prentje. Kranten en andere media verdringen mekaar om je tekentalent in huis te halen. En er komen boeken met cartoons van jou. In de betere boekhandel? Natuurlijk, maar ze zijn óók te vinden in kringloopwinkels!
Da’s het moment waarop je als auteur beseft … nu ben ik pas ècht cool!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van Brugse politiek, Van schilderen en plaasteren, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

Hoe het zit met dat Heilig Bloed

Vorige week stak in elke Brugse brievenbus een folder omtrent de Heilig Bloedprocessie.
Met daarin, naast praktische informatie over die dag, ook historische duiding over de processie.
Bij de jonge generatie kan de parate kennis over die traditie wel een duwtje in de rug gebruiken.
Al kwam rond de vraag hoe het zit met dat Heilig Bloed, vroeger ook wel enige uitleg van pas

Sylvia glundert. Zonet heeft Henri, haar man, hun gast uitgeleide gedaan en er is een goeie zaak beklonken. Niet dat het ontwerpen van een affiche zoveel centen opbrengt, maar echt uitbundig verloopt Henri’s loopbaan als kunstschilder tot dusver niet, dus het kan geen kwaad om ook als graficus wat naam te maken in de stad.
Later zou dat wel goed komen, Henri De Graer zou uitgroeien tot een gerespecteerd portretschilder. Een postuum portret van Gezelle zou zijn naam vestigen. En Henri ontwerpt ook een tegeltafereel met heiligenfiguren op de hoek van de Poitevinstraat en de Sint-Jorisstraat.

Maar dat is nu, in het voorjaar van 1900, nog vage toekomstmuziek. En er klinken al wat kinderstemmen in huize De Graer en zoals dat hoort in een braaf christelijk gezin, hopen zij op een ruime kroost, mettertijd. En dat vraagt om brood op de plank, weet Sylvia.

In het atelier van Henri De Graer is het gesprek met Gustave Herwyn gemoedelijk verlopen. De proost van de Edele Confrérie van het Heilig Bloed werd dan ook in de watten gelegd. De beste sigaren en jenever van een gerespecteerde distillerie in huis halen, bleek de correcte strategie. Uitvoerig deed de proost uit de doeken wat hij van Henri verwachte. Voor de affiche die de Heilig Bloedprocessie aankondigt heeft hij een breedvoerig ontwerp in gedachten, iets dat het grote publiek aanspreekt.

We zijn tenslotte in het jaar 1900, wat wil zeggen dat precies negentien eeuwen geleden de Verlosser werd geboren. Daarom kondigde de paus, Leo XIII, aan dat het om een Heilig Jaar gaat. Dat is, wat kort door de bocht, een jaar waarin de Kerk zichzelf extra in de schijnwerpers zet. En bij zo’n gelegenheid mag ook een processie wat meer om het plechtstatige lijf hebben.
Dit Heilig Jaar komt van pas‘, meent de proost, ‘want we moeten ons behoeden voor het verval van het christelijk geloof. Niet voor niets schreef onze paus enkele jaren geleden zijn ‘Rerum Novarum’, als repliek op de leer van de socialisten. De socialisten, ’t is door hun zondige schuld dat de mensen niet meer geïnteresseerd zijn in de christelijke verhalen, Henri!’
De proost van de Edele Confrérie benadrukte dan ook ‘ … dat de affiche uitgebreid uitleg mag geven over hoe dat zit met dat Heilig Bloed. De mensen weten dat nog amper, Henri!’
Komt voor mekaar!’, verzekerde de schilder en schonk Gustave Herwyn’s glas nog een keer vol. De proost knikte instemmend.

Bij dit Heilig Jaar‘, ging de nobele man verder, ‘krijgt de processie ook een heel nieuwe indeling. Daartoe wordt gerekend op de deskundigheid van kanunnik Adolf Duclos, hij bouwde de voorbije jaren in Brugge meerdere stoeten en processies. Trouwens, dit keer gaat de Heilig Bloedprocessie niet één maar twee keer uit. Eén keer, zoals vanouds, op maandag en ook nog eens de zondag daarop.’

Allemaal argumenten, beseft Henri De Graer, voor een groots opgezet plakkaat, een ontwerp dat zich kan meten met de modieuze affiches van tegenwoordig. Maar hier bij ons wèl, in tegenstelling tot de vaak gênante, wellustige ontwerpen in Parijs en Brussel, met godvruchtige inslag. Achter zijn tekentafel laat de kunstenaar zijn fantasie de vrije loop. En in die verbeelding van hem draait alles rond het kernmoment van het Heilig Bloed-verhaal, het ogenblik waarop Jezus sterft aan het kruis.

Dat ziet hij zo. De gekruisigde wordt omringd door een aureool van negentien engeltjes die elk een banderol dragen waarop een Romeins cijfer. Elk cijfer staat voor een eeuw.

Vanuit dat aureool schijnt een lichtstraal met daarin het getal ‘MCL’, ofte 1150. Da’s het jaar waarin, volgens de oude traditie, het Heilig Bloed aan Brugge werd geschonken.
De lichtbundel straalt overigens neer op dat ene moment, de overhandiging van de relikwie, voor de stadspoorten van het oude Brugge.

Intussen is Henri helemaal op dreef, hij laat een engel een kelk ophouden waarin het bloed van Jezus neer druppelt. De Heilige Graal? En er volgt nóg meer … Want er sijpelt ook bloed langs het kruis, helemaal naar beneden, over een soort wereldbol. En dat gewijde bloed vind zijn bestemming op een plaats op die aardbol en die plaats heet … Brugge.

Is dat niet wat ver gezocht, Henri?‘, vraagt Sylvie, wanneer ze haar vent een kop thee inschenkt. ‘Duidelijk, alleszins’, weerlegt de kunstenaar, ‘en is dat niet wat de proost vraagt?‘ ‘Da’s waar.’, weet zijn wederhelft.

Maar wat ze niet begrijpt … ‘Bovenaan staat ‘Negentiende eeuwfeest van het Heilig Bloed’ … Die relikwie hier bij ons, die dateert toch van toen Jezus gekruisigd werd, in ’t jaar 33? Dat is dit jaar toch geen negentienhonderd jaar geleden?
Henri krabt zich in de haren. Waarom stelt zijn Sylvie toch altijd van die vervelend juiste vragen?

Posted in Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Van stoeten en processies, Van zin, zen en zijn | 9 Comments

De scheve toren van … Brugge

De architect die ergens in de jaren achttienhonderd de Brugse stadsschouwburg uittekent, weet hoe het er in de wereld aan toe gaat. Hij is dan ook van Brussel en daar volgen ze de jongste trends. Eén van zijn bij-de-tijdse ideeën omtrent de schouwburg betreft een bovenbalkon voor het gewone volk. Ook het plebs, meent onze Brusselse bouwmeester, moet de kans krijgen om af en toe een voorstelling bij te wonen. Schoon van hem, vooral omdat hij er meteen ook voor zorgt dat die simpele zielen niet in de weg lopen van monsieur en madame die zich door hun koetsier tot bij de voordeur laten voeren. Daartoe bedenkt hij in de zijgevel van zijn cultuurtempel een deurtje waarlangs Jan met de Pet en Katelijne de kantwerkster naar een bescheiden trap worden geleid, helemaal tot bovenin de schouwburg. Zonder de beau monde te storen. Onderscheid moet er zijn, meneer!

Het raampje
Eenmaal daarboven, het vergt een behoorlijke klim langs die smalle, wat sombere trap, kom je dus bij de goedkope zitplaatsen, hoog boven het podium en het duurdere publiek dat parterre zit.

En ginder kom je, net voor je er je plek opzoekt, voorbij het raampje. Al kan het best zo wezen dat je, stilletjes naar adem happend, boven arriveert en het raam waarover wij je graag vertellen achteloos passeert. Want je bent op weg naar je zitplaats, benieuwd naar wat de avond brengen zal. En dan is een onopvallend venster niet datgene waar een mens oog voor heeft.

Dat je daar helemaal boven in ’t kiekenkot terecht komt, wil geenszins zeggen dat je een foute plaats uitkoos. Een tijd geleden waren vrienden van ons er voor een concert van ’t Zesde Metaal. Je weet wel, Wannes Cappelle en trawanten. Het verraste hen hoe de muziek daar hoog bij ’t plafond van de schouwburg, best genietbaar klonk. De Brugse stadsschouwburg en zijn akoestiek, ’t is niet voor niets dat artiesten er graag langs komen. Dus mocht je nog een keer een avond in de schouwburg plannen, dan is de keuze voor ’t kiekenkot ’t overwegen waard.
En bovendien heb je er dus het raampje als toemaatje.

Scheve toren
Jan met de Pet en Katelijne de kantwerkster waren er zich niet van bewust welk voorrecht hen ten deel viel. Want wat ze door dat venstertje bij hun goedkope etage te zien kregen, daar konden de hoge heren en dames naar fluiten.

Die uitkijk, dus. Je wordt er verrast door een onverhoopt uitzicht op de bovenbouw van het fris gerenoveerde Provinciaal Hof op de Markt. Dat bouwwerk probeert je aandacht te trekken en daar slaagt het ook in. Maar het is het belfort dat je zal verrassen.
Dat ons belfort scheef staat, dat weet inmiddels elke Bruggeling. Maar op weinig plaatsen valt dat zo op als hier, bij dat venster.

’t Is op een frisse zomerdag, zo’n dertig jaar geleden, dat koene alpinisten zich vakkundig van op het dak van het belfort naar beneden takelen, stoer Spiderman spelend. Om dan op specifieke plaatsen aluminium nagels in de torenwand aan te brengen die vakkundige lieden in staat stellen om van op de begane grond uit te zoeken hoe scheef het belfort precies staat.

En, nog net ièts belangrijker, om na te gaan of daar in de loop der tijd nog verandering in komt. Ze komen tot de vaststelling dat de toren een dikke tachtig centimeter naar het zuidoosten leunt. Naar de Wollestraat toe, zeg maar. Of dat veel is, tachtig centimeter? Niet echt, neen. Al zijn er een paar plaatsen waar je dat met wat goede wil met het blote oog kan zien.
Vooraan in de Vlamingstraat, alvast. En in ’t Geernaartstraatje, dat zich tussen de restaurantgevels aan de noordzijde van de Markt een weg zoekt naar de Eiermarkt.

Côté Jardin
Maar als er in de hele stad één plek is waar d’alletorre haar status als scheve toren zo ongegeneerd bevestigt, is dat ginder bovenaan die trap in de stadsschouwburg. Van overal op de begane grond sla je je ogen op, kijk je naar het belfort in kikvorsperspectief.

Maar van bij het kiekenkot kijk je het bouwwerk bij wijze van spreken recht in de ogen. En kan je er echt niet om heen … hoe ons belfort niet weinig neerbuigend naar de Wollestraat toe leunt. Heeft het iets onrustwekkend?

Het staat al eeuwen zo, zeggen ze …

Het staat al eeuwen zo, zeggen ze, dus geen nood. En dat zo’n bejaarde torens wel vaker wat uit de pas lopen. Zou te maken hebben met boomstammen in de fundering, lees je hier en daar. Dat bij zo’n fundaties ook koeienhuiden van pas kwamen?  We vroegen het stadsarcheoloog Frederik Roelens en die verzekert ons dat hij daar nog nooit een aanwijzing voor vond.

Vlaamse subsidies voor het restaureren van de meest iconische toren van onze stad laten op zich wachten. En dus besluiten onze Brugse politici om dat project uit te stellen. Maar heren en dames politiekers, wees toch maar waakzaam! Want of u meent dat de toren naar links, dan wel naar rechts buigt zegt mogelijks iets over uw politieke achtergrond, maar uit de pas staat hij in elk geval.
Laatst sta ik aan het raampje bij het kiekenkot, in ’t gezelschap van een dame die sinds jaren thuis is in de schouwburg. Naar welke kant ons belfort leunt, vraag ik. Haar vastberaden antwoord? “Dat zie je zo, côté jardin!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van Brugse politiek, Van zingen en spelen | 12 Comments