Posted in Zonder categorie, voorlopig | Leave a comment

Fietsen langs de Kerkhofblommenstraat

Haar naam onthult veel, maar houdt ook één en ander achter de hand. Dat een begraafplaats vlakbij ligt, is het minste wat we bij een Kerkhofblommenstraat mogen verwachten. En ’t is waar, ons aller Lara Taveirne gaf die naam aan een pakkend boek. Een titel die ze leende bij Guido Gezelle, die ze in die roman van haar ‘de Dichter’ noemt.
Gezelle debuteerde met ‘Kerkhofblommen’, poëtische beschouwingen bij het overlijden van één van zijn leerlingen in ’t Klein Seminarie in Roeselare. Je staat behoorlijk sterk in je apathische schoenen als je onberoerd het handvol woorden van Gezelle leest zoals het zich in onze collectieve herinnering nestelde.

Een handvol dagen geleden, we fietsen langs die Kerkhofblommenstraat op weg naar vrienden van ons die er in de buurt wonen. En ineens weet ik het weer, dit is geen straat als een andere. Hoe ze met haar kenmerkende ligging wijst op de gang van ’t leven. De eindigheid ervan. Met aan je linkerhand de zwijgzame, stenen muur, waarboven dreigend smeedijzer. Daarachter, de begraafplaats. Aan de andere kant, achter oude linden, het dagdagelijkse bestaan en hoe het zich afspeelt in woonhuizen zoals dat van jou en van mij. Panden waar mensen werken, eten, slapen, vrijen, leven. Ons dagdagelijkse doen en laten, kortom.

Al waait in de kronkels van mijn gedachten alweer een andere, minder filosofische bedenking langszij. Een overweging die mijn wederhelft verbaasd laat opkijken. Wanneer ik aanmerk dat de naam van de straat, met die ‘Kerkhofblommen’, hier eigenlijk niet thuis hoort. Hoezo niet? Welja, een kerk-hof hoort bij een kerk! Dat is hier helemaal geen kerkhof, het is de stedelijke begraafplaats!

Meewarig schudt zij het hoofd, wat mij leert dat ze mijn bedenking maar wat sneu vindt. En ze verhaalt over een warme babbel die ze laatst had met een oude dame. Al enige tijd komt mijn levenslief in een woonzorgcentrum langs – vrijwilligers zijn er meer dan welkom – bij mensen die terugblikken op hun veelal lange leven. Zoals toen dat vrouwtje haar toevertrouwde hoe ze elke dag praat met haar overleden dochter.
Een mens verliest een kind, het zou niet mogen. Maar een mens leeft verder. En zoekt troost, op eigen wijze zoals elkeen. Tja, dat is nog andere koek dan de vraag of een begraafplaats wel kerkhof mag heten.
Het herinnert mij aan een schone gewoonte van mijn wederhelft. Waar we ook langs komen, is er een kerk dan gaan we er even binnen. En nooit zonder een brandend kaarsje dat ze achterlaat bij een Mariabeeld. Waarom, hoef ik niet te vragen. Wat er echt toe doet laat zich niet altijd in woorden vatten.

… de oprijlaan naar een herenhoeve …

Al zijn er die andere, schijnbaar simpele woorden die mij zullen bijblijven. Het was aan het ziekbed van onze buurvrouw. Er zijn buurvrouwen en er zijn wijze buurvrouwen. Ze wist waar ze aan toe was en had er vrede mee, besefte ik om wat ze zei, toen we het hadden over later.
Het hiernamaals, het is een mysterie’, het klonk als haar eenvoudige zelf. Meer dan haar woorden trof mij de rust waarmee zij die uitsprak. Ik zweeg. Zij zweeg.
Want wie was ik, domme twijfelaar, om haar lastig te vallen met mijn eigen gedachten. Met die woorden van Remco Campert, ‘De tijd duurt één mens lang’, waar je een avondje kan over doorbomen.

Wij fietsen verder langs de Kerkhofblommenstraat, mijn levenslief en ik. Voorbij de witgekalkte toegangspoort van de begraafplaats. Van verderop bij de Baron Ruzettelaan naar dat imposante gebouw leidt, als was het de oprijlaan naar een herenhoeve, de Brugs-Kerkhofstraat. Dat ook die straatnaam ten onrechte verwijst naar een kerk-hof, dat hou ik wijselijk voor mezelf.
Want kijk, we zijn er en we zijn welkom bij die vrienden van ons en bij de peuter des huizes. De kleine lacht ons toe zoals peuters dat doen, met in zijn grote ogen de volle goesting in het leven dat hem wacht.

Posted in Het Brugge van nu, Van boeken en schrijven, Van zin, zen en zijn | 5 Comments

Wat Wals is, vals is

Pauzeknop
’t Is om te zeggen dat uw verteller volgende week even de pauzeknop indrukt. Om de week daarna meteen weer toe te geven aan de goesting om Brugge te vatten in afficheverhalen. Maar om even te ontwennen, zegt hij zijn stad een keertje goeiedag en trekt erop uit met een handvol vrienden.
Op reis? Tenerife! Dubai, Patagonië! Ach, inmiddels kent u deze verstokte dichtbij-reiziger!


… nu en dan een toerismebeurs, hier in Brugge.

Was het destijds niet de betreurde George Harrison die de wijsheid ‘The more one travels, the less one knows’ aan de wereld toevertrouwde? George, bij de Beatles altijd al degene met het hoogste schoolmeestersgehalte, bedoelde zoiets als ‘wie thuis blijft, denkt na en wie nadenkt, blijft thuis’.
Jammer voor George, zijn gezongen goede raad verzeilde op de B-kant van een single en da’s vanouds de plek waar liedjes in de vergetelheid geraken.
Mag het verbazen dat George’s thuisblijfadvies geen zoden aan de dijk bracht en vandaag de halve mensheid al reizend dooreen krioelt?

Meer ‘elders’ dan ‘hier’
De ironie? Ouwe George dweilde met zijn muzikale kompanen de halve aardbol af, om tenslotte in het verre Indië te beseffen dat de zin der dingen ook dicht bij huis te vinden is.
Of, zoals een ander wijs mens ooit orakelde … er is overal meer ‘elders’ dan ‘hier’.
George had zoiets net zo goed kunnen overwegen, nippend aan een ochtendlijk kopje thee, uitkijkend over een broos, in nevel ontwakend dal in ons aller Henegouwen.
’t Is daar dat u uw dienaar en zijn vrienden dezer dagen treffen kan. Als u grondig zoekt, tenminste, want de schone plaats waar ons reisgezelschap neerstrijkt, houdt zich gedeisd.

Henegouwen
Op naar onze zuidelijke landgenoten, dus, die ons eerder al over de taalschreef lokten met nu en dan een toerismebeurs, hier in Brugge. En veelal met de Ardennen als lokaas. Terwijl ginder ook andere oorden rust en schoonheid herbergen. Zoals het minder tot de verbeelding sprekende Henegouwen, waar wij straks neerstrijken, in zo’n dorp waar niets te beleven valt. Het huis waar we verblijven vlijt zich aan tegen een bos, van waar het zich elke ochtend vergaapt aan het weidse uitzicht aan zijn voeten.

Pastorale eenvoud, maar altijd opnieuw keren wij terug naar die kalmteplek. Daar en in het dorpscafé, waar iedereen alleman en zelfs ons kent. Met de Saint-Feuillien in frisse glazen, bij de bordjes met worst van de lokale slachter. En met Leonardo achter de toog. De in de streek geboren en getogen Leonardo is, dat raadt u, van Italiaanse komaf. Na de oorlog vestigden zich daar in de omgeving ‘Borinage Italianen’. Mijnwerkersfamilies.

Nabij een stad die wij Bergen noemen, maar die eigenlijk Mons heet. Daar hadden ze ooit een burgemeester – Elio is ook van Mediterrane komaf – die de stoffige binnenstad van Mons opfriste zodat tien jaar geleden de wegwijzer ‘Europese Culturele Hoofdstad’ daarheen leidde.
Van bij ‘ons’ boshuis is ’t een korte rit naar Mons. Om een blonde Paix Dieu te proeven zijn er kwalijker plekken dan een terras op het schilderachtige marktplein.
U merkt, waarde lezer, ze serveren bieren van klasse, daar in Henegouwen.

Salvator Dali in Brugge
En ze pakken daar, ook tien jaar na hun Culturele Hoofdstadjaar, nog geregeld uit met spraakmakende kunst. Straks zien wij in Mons een expositie rond David Hockney. Benieuwd of ons BRUSK binnenkort ook met zo’n wereldnamen uitpakt.
En ze hebben daar iets met Vincent van Gogh. Niet zoals Brugge, waar de gevel van ons meest imposante gebouw, het belfort, zich laat ontsieren door een ridicuul spandoek dat zowaar verwijst naar Salvador Dali. Alleen omdat onder die gekleurde lap stof een winkel zich de in dit geval pretentieuze status van museum aanmeet. De band tussen Dali en Brugge? Was de grootmeester nog onder ons, dan vond hij het ongetwijfeld een smakelijk surrealistische grap.

Maar de Borinage, Vincent van Gogh woonde daar. Korte tijd, maar niet zomaar een tijd. Wel in de dagen waarin hij zijn roeping vond als kunstenaar. Dat zijn woonst in het gehucht Cuesmes zich museum noemt, daar valt wèl mee te leven.

Slogan
Fietst deze Bruggeling een paar dagen geleden door zijn stad. Zoals veelal zonder acht te slaan op straatnaambordjes – op de kasseien van Brugge Fietsstad houdt de fietser zijn ogen maar beter op hobbels en putten.
Maar die keer wel met zijn gedachten bij dit stukje dat hij schrijven wil. Om ineens te beseffen, ik rij hier langs de Waalsestraat!

Waalse? Thuisgekomen, zoekt hij wat info. ‘Waal’ of ‘wal’ verwijst naar water, schrijft Chris Weymeis. Ha ja, een walgracht, dat is ons bekend. En Albert Schouteet, die van ‘De straatnamen van Brugge’, had het over de middeleeuwse handelsroutes tussen Vlaanderen en Frankrijk.
Om bij de straatnaam fijntjes te verwijzen naar ‘Wat Wals is, vals is’. Dat zijn woorden van Jacob van Maerlant die met dat ‘Wals’ de Franse literatuur, die van ‘zijn’ dertiende eeuw bedoelde. Die vond hij maar minnetjes, vandaar. Had zodoende met ons Belgisch Wallonië niks van doen.
We kijken er naar uit, naar ons lang weekend, ginder midden de Henegouwse velden. Waar we ons nuttig maken met het bedenken van een meer flatterende slogan, voor ‘t geval de Walen nog een keer naar Brugge afzakken met een vakantiebeurs.
Met een ontkurkte Prestige van brouwerij Dubuisson bij de hand, als inspiratiebron. De karakterbieren van ginder zijn daar goed in.
Een slogan? Wat te denken van ‘Henegouwen … weet van brouwen!’?

Posted in Van toeristen, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

De dirigent en de dichter, het debat

Aan Roger Deruwe en Marc Braet
– en voor Lieve Deruwe –
En dan beloof je, iets te schrijven over haar vader. Eén van de komende dagen zou de onlangs overleden Roger Deruwe zijn honderdste verjaardag vieren, vertelde ze over de man aan wie muzikaal Brugge iets warms in zijn klankkleur dankt. Ze had je laten langskomen om je een map vol affiches toe te vertrouwen. Affiches omtrent orgelconcerten van haar pa en van koren die hij begeleidde als dirigent, soms een heleboel jaren na mekaar. En omdat het ene plezier het andere waard is, plande je een cursiefje bij haar vaders honderdste geboortedag.

Je bedacht iets van een verhaallijn. Over vroeger, onze kindertijd, die van haar en van mij. Weet je nog hoe hoogst uitzonderlijk het toen was, iemand die honderd mocht worden?
Je zou vertellen over het jongetje op die foto van zestig jaar geleden. Dat ventje dat met meer zelfzekerheid in de lens kijkt dan je je van hem herinnert.
Wellicht was hij die keer gewoon trots omdat hij mocht mee opstappen in de stoet die door het zondagse dorp zou trekken? Nooit eerder werd ons stille buitendorp door zo’n feeststoet in rep en roer gezet. Wij hadden dan ook alle redenen om voluit te gaan. Want hoezee, Melanie De Mey, ‘Melleke’, een vrouwtje van bij ons, was honderd geworden! Iedereen, burgemeester en pastoor voorop, was erbij om Melleke te groeten. De meester op school vertelde dat niemand wist wanneer we nog een keer zouden meemaken wat vandaag voorviel.

In onze tijd, al die vandagen later, komt een verjaardagstaart met honderd kaarsjes wel vaker voor. Muziekmens Roger Deruwe nam vrede met achtennegentig. Geen toeters en bellen, dus. Een cursiefje dan maar.
Over de prille orgelpassie die Roger te pakken kreeg in het Brugse muziekconservatorium. Nogal wat Brugse orgels herinneren zich zijn vingerspel.
Later zou Roger – naast een loopbaan als muziekleraar, onder meer in Sint-Andreas en Sint-Leo – volop inzetten op het dirigeren. Aanvankelijk bij het Renaat Veremanskoor, later voor zijn zelf opgerichte Scola Gregoriana Brugensis, waarmee hij ook in het buitenland naam zou maken.

Ingewijden benoemden Scola Gregoriana kortweg en amicaal als ‘de Scola’ en hun dirigent als ‘de Chef’. Dat leer ik van Hendrik Vanden Abeele, die zijn jaren bij het koor kleurrijk omschreef in een hartverwarmend In Memoriam bij het overlijden van zijn leermeester.
Onlangs nog zag ik op een stemmige avond Hendrik Vanden Abeele zijn eigen zanggezelschap Psallentes begeleiden in de in duisternis gehulde begijnhofkerk. Pas achteraf realiseerde ik mij van wie hij de gedrevenheid erfde die hij die avond al dirigerend aan de dag legde. De appel en de boom.
Gaat komende dinsdag Roger Deruwe’s honderdste geboortedag in stilte voorbij? De stenen die hij verlegde in het Brugse muziekwater weten beter. Enige eenvoudige belangstelling had gemogen. En ineens bedenk ik, midden ’t verzinnen van dit tekstje … Allez kom, een tentoonstelling met concertaffiches waarop zijn naam prijkt! Ach, laat maar, daartoe zijn de affiches die zijn dochter mij gunde tè bescheiden ontworpen. Zeggen ze iets over de dirigent?

Doch kijk hoe merkwaardig soms, de gang van ’t leven. Want dat van die tentoonstelling herinnert mij aan wat momenteel loopt in de Bogardenkapel bij de Stedelijke Kunstacademie. Een groepje plastische creatievelingen brengt er materiaal bijeen dat herinnert aan … een honderdste geboortedag!
Drie maanden voor Roger Deruwe hier in Brugge, zag Marc Braet in Nieuwpoort het levenslicht. Ook de geëngageerde dichter met het hart op de zeer linkse plaats haalde de honderd niet. Maar krijgt bij zijn eeuwverjaardag wèl een expositie!
Roger en Marc, ze zullen er hun eeuwige rust niet voor laten. Al besluipt mij een vaag vermoeden dat de diepgelovige dirigent en de vanouds vrijzinnige dichter bij leven over dat eeuwig rusten niet bepaald eenzelfde kijk deelden. Zoals ze wellicht op meerdere vlakken elk op hun manier in ’t leven stonden.

Maar toch … lees ik hier in wat Hendrik Vanden Abeele neerpende over zijn overleden muziekmeester en zijn visie op Gregoriaanse zang, zowat de bestaansreden van zijn Scola Gregoriana. Hoe weigerachtig Roger Deruwe stond tegenover de algemeen aanvaarde stelling dat je Gregoriaans ook ten volle kan beleven buiten zijn liturgische context.
Zo’n stelling smaakt naar enig debat?

Welnu, neem even enige afstand, waarde lezer, want wat volgt speelt zich af in het hiernamaals. Dat hiernamaals waar Roger uiteraard met volle vertrouwen heen ging. Op een keer komen ze mekaar daar tegen, de dirigent en de dichter. Tot verbazing van de eerste en groot ongeloof van de tweede, die het bestaan van zo’n eeuwig leven altijd wegwuifde. Dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn, Roger wist het, Marc leert het.
Hoe dan ook, die twee gaan aan de babbel. Over wat ze allemaal meemaakten, hier in het ondermaanse. Over Brugge en hoezeer ze het allebei missen. En in de kortste keren gaat het over hetgeen je verwacht van kunstenmakers.
Bekent Marc Braet dat hij Gregoriaans best wel kan smaken en kijk, Rogers ogen blinken in het hemellicht! Tot de dichter droogjes opmerkt dat zo’n gezang zijn diepgang ook buiten het geloof behoudt. Voor even maakt ginder hoog de zo geprezen eeuwige rust plaats voor gezonde opschudding. Een hemels debat! Twee heren die elk een gedegen stelling verdedigen. De ene met dragend zingende stem, de andere met militante verzen. Voor wie de eeuwigheid moet slijten met rijstpap met gouden lepeltjes, de gedroomde, welkome ambiance. Roger Deruwe en Marc Braet? Helden van hierboven!
Ziehier, mijn waarde Lieve, de knaap die iets zou bedenken over uw vader. Maar met lede ogen toekijkt nu uit zijn pen een heel ander verhaal vloeit dan verwacht. Dat komt ervan als twee gedreven kunstenaars het overnemen.

Posted in Van boeken en schrijven, Van zingen en spelen | 7 Comments

’t Indiaantje … een salut aan Johan Verminnen

Kom, laat me je meenemen, Johan, naar de Ardennen. Naar een tijd toen daar de bossen, de beken nog iets van avontuur beloofden. Toen jij die jonge zanger was met veel goesting in ’t leven en ik die nog jongere scholier met meer dromen in zijn kop dan plannen.
Die dromer en zijn vrienden, ze konden Johan Verminnen wel smaken, hij zong van die liedjes die ergens over gingen. Een plaat van Verminnen mocht ongegeneerd rondslingeren in onze kamer, ze misstond allerminst naast een langspeler van Bob Dylan of een moeilijk boek van Harry Mulisch. Kwestie van toch vooral onze vermeende goede smaak te etaleren. Er klonken schlagers genoeg op de radio, van gasten als Verminnen ging tenminste iets alternatiefs uit, van hun muziek èn van hun voorkomen. Johan Verminnens ruige haardos en nonchalante garderobe, daar kon je je mee vereenzelvigen.

Maar kom, Johan, op naar de Ardennen. Zoals die keer op een zomerse vakantieochtend toen de wereld nog jong was. Een handvol schoolkameraden stapten in Brugge op de trein, met goede moed en fietsen en al. Een week of wat op verkenning aan de Ourthe, om dan fietsend naar Brugge weer te keren. Logeren kon in een chalet van de ouders van één van ons. ’t Is te zeggen, dat was de bedoeling, een paar dagen voor afreis bleek het huisje onverwacht niet langer vrij. Geen nood, we vertrouwden op onze vindingrijkheid.
En ja hoor, we vonden een plek. In een diepe vallei nabij het gehucht Logne, een hoeve die informeel was ingericht als een soort jeugdherberg. We waren er niet alleen, er logeerde een groepje Waalse studenten. Ons timide school-Frans was net toereikend genoeg om te begrijpen dat ze er betrokken waren bij een archeologisch project in de buurt.

Dat werd duidelijk toen ze ons de volgende ochtend meenamen naar hun werkplek. Hoog boven de vallei, de dreigend sombere ruïnes van wat ooit een kasteel was, le château de Logne, door de tijd aan zijn lot overgelaten. Daar waren die jongens en meisjes dag in, dag uit in de weer met het lospeuteren van al wat los te peuteren viel. In de ondergrond, in een waterput, in nauwe, vochtige ruimtes. Archeologie, het leek ons monnikenwerk.

En wij, we hingen wat rond in de buurt, amuseerden ons zoals jongelui dat doorgaans doen. Om ’s avonds naar de oude boerderij terug te keren. Waar wij en onze Waalse vrienden beetje bij beetje elkaars vertrouwen wonnen. Er werd verteld in moeizaam Frans, en in datzelfde Frans nog veel moeizamer gediscussieerd over één en ander. Maar gezapig ging het er wel aan toe, met een troepje vlotte knapen en jongedames. De ene al vlotter dan de andere, maar dat gold ook voor ons, wat dacht je.
Ik weet nog van een goedlachse, baardige gast die graag uitweidde over het hoe en wat omtrent klassenstrijd. Dat soort gezelschap.
En er was ook het indiaantje. Zo noemden we haar. Tenminste als ze niet in de buurt was. Indiaantje, omdat ze ons met haar donkere vlechten en nog donkerder ogen liet denken aan, wel ja, een indiaantje. Maar misschien toch vooral omdat ze elk van ons met die diepe blik van haar moeiteloos wist in te palmen. Je bent jong en in vakantiestemming. Al was het indiaantje zich schijnbaar allerminst bewust van onze belangstelling en het woord ‘desillusie’ kenden we nog maar alleen van horen zeggen.
Enfin, voorts ging het die knusse avonden daar in de Ardennen over koetjes en kalfjes, al wist geen van ons hoe je dat zegt in de taal van Molière. En er was wel meer dat we niet onder woorden wisten te brengen. Wat weinig helpt als je indruk wil maken op een indiaantje dat geen Vlaams begrijpt.

Maar op een keer had iemand een platenspeler bovengehaald en een handvol platen. Eentje daarvan was ‘Elle chante na na na’ van … Johan Verminnen! Ja, ze kenden allemaal Verminnen, al klonk zijn familienaam uit hun mond onverwacht anders.
Verminnen had wat liedjes in ’t Frans opgenomen en die vonden ze best oké. Hij was dan wel de enige muzikant van bij ons van wie ze het bestaan afwisten, maar wij waren toch best trots op onze ‘Vlaamse’ zanger. Al was hij in hun ogen – niet ten onrechte – vooral Brusselaar. “Verminnen? c’est vraiment un mec cool!”, wist ’t indiaantje.

Enfin, Johan, da’s wat ik je wou vertellen en daarom nam ik je mee naar dat afgelegen gehucht in de Ardennen. Dat oord waar later het toerisme ongetwijfeld zijn zware voetafdruk zette, was in die dagen een ronduit verloren uithoek. Waar een stel jongens van hier bij ons verbroederden met een groepje naarstige studenten van een Waalse universiteit. Waar een meiske met exotische ogen stilletjes onze harten stal.
Wat er van die scholieren geworden is? Elk van ons vond zijn weg, elk de zijne. En de studenten-archeologen? ’t Indiaantje? Wie zal het zeggen. Of zij zich nog die onbeholpen Brugse jongens met hun strompelend Frans herinnert? Vergeet het maar. Maar de plaat van die Brusselaar met zijn woelhaardos en zijn schorre ‘Elle chante na na na’? Wees maar zeker, dat weet ze nog.

Posted in Het Brugge van toen, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 5 Comments

Groeninge … een brusk bouwsel

Zijn doordeweekse aanwezigheid was mij inmiddels al lang vertrouwd. Lang genoeg om aan te nemen dat hij nog weinig geheimen voor me had. Tot voor een paar dagen, die onverwachte verwondering om wat ik vernam over zijn verleden. Voortaan zie ik hem met andere ogen. Met nog net iets meer achting dan voorheen.

Ja, hier bij ons voelt de Sint-Joris op zijn affiche zich al een hele tijd thuis. Samen met een handvol andere decoratieve litho’s van lang geleden kleurt zijn aanwezigheid onze leefkamer. De ridder, hoog op zijn paard in de weer met het overwinnen van de draak, kondigde in het Brugge van 1930 een ‘Tentoonstelling van Oude en toegepaste kunst‘ aan.

Een Parijse antiquair die het in handen kreeg,
zorgde voor een behouden terugkeer.

Kom je bij ons langs en toon je belangstelling voor de affiche, dan heb ik het graag over de graficus die ze maakte. Ze is van Jules Fonteyne, al ontbreekt zijn naam op het ontwerp. De plaats waar de tentoonstelling doorging overigens ook.
En ook over het campagnebeeld vertel ik, die Sint-Joris is gebaseerd op een gepolychromeerde sculptuur van zo’n vijfhonderd jaar geleden. Filips de Schone zou model hebben gestaan voor de dappere ruiter.
De makers van de expositie kregen het beeld in bruikleen van de parochiekerk van Sint-Joris ten Distel, daar wordt het al sinds mensenheugenis bewaard. Al is het op een keer, zowat een kwarteeuw geleden, spoorloos verdwenen. Gestolen. Een Parijse antiquair die het in handen kreeg, zorgde voor een behouden terugkeer.
Zo koestert de verzamelaar wel meer affiches met een markant verhaal. Maar de kleurrijke Sint-Joris ligt hem sinds kort nog net ièts nauwer aan het hart ligt. Dat kwam, u raadt het nooit, door het openingsweekend van BRUSK. Eigenlijk door de koorddanser van dat weekend, u weet wel, de onverlaat die hoog boven de stad de zwaartekracht naar zijn hand, of liever naar zijn voeten zette.

Die ochtend zijn wij samen met veel stadsgenoten op verkenning in het gloednieuwe BRUSK. Turend door één van de weidse vensterramen ontwaren wij hoog in de lucht een onooglijke stip die van toren naar toren stapt. De nonchalance van een winkelwandelaar in de Steenstraat. En terwijl de waaghals traagjes vordert, verkennen wij vanuit ons uitkijkpunt de omgeving van BRUSK. Het raam in de grote zaal verrast met een onverwacht uitzicht op het Groeningemuseum.
Groeninge dat tot voor kort bij elke tijdelijke expositie zijn befaamde vaste collectie noodgedwongen moest opbergen, bracht de stad op het idee om een nieuw tentoonstellingscomplex te bouwen. Groeninge is de moeder van BRUSK.

– foto Beeldbank Brugge –

En mijn gedachten dwalen af. Naar de tijd waarin ook het nieuwe Groeninge ongetwijfeld zo’n veelbesproken initiatief was. In Brugge vond je in die tijd kunst enkel in kerken, de kunstacademie en andere oude panden. En nu werd voor het eerst iets gebouwd dat specifiek als museum bedoeld was. Voor het ‘Stedelijk Museum voor Schilderkunst’ zou de huidige benaming ‘Groeningemuseum’ overigens pas na de oorlog gemeen goed worden.
Thuisgekomen ga ik op zoek naar wat informatie. Nogal wat Bruggelingen vonden aanvankelijk het bouwwerk allicht tè nieuwerwets voor onze stad? Maar goed dat oude, vertrouwde gevels de voorbijganger de aanblik van het moderne ding bespaarden. Groeninge? Een brusk bouwsel!

Al stond, zo leer ik, de zomer van 1930 helemaal in het teken van het gloednieuwe museum. Met als hoogtepunt, eind augustus, het bezoek van koning Albert en zijn Elisabeth.
Het inhuldigen van het museum, enkele weken eerder, de zesde juli, was meteen ook het startschot van een eerste tijdelijke tentoonstelling, lees ik in een krant uit die dagen. Tijdelijke tentoonstelling?
Stelt u zich mijn vragende blik voor. In Groeninge, de allereerste expositie? Welke dan? Was er een affiche?
Terwijl ik mij, in gedachten verzonken, die vraag stel valt mijn blik op de affiche die al zo lang naast onze boekenkast prijkt.
Zag ik dat goed? Zag ik zonet, heel even, Sint-Joris vanachter zijn hoog geheven speer naar mij knipogen?
Maar natuurlijk! Op zijn affiche, die datum! ‘Tentoonstelling van oude en toegepaste kunst’, de tentoonstelling, die ging open op 6 juli! Dat ik dat nu pas door heb, mijn affiche kondigt gewoon de allereerste expositie aan die ooit in het Groeningemuseum liep!
Al veel langer dan vandaag is Sint-Joris deel van onze woonst. Zo lang al, dat soms dagen voorbijgaan zonder dat ik hem een blik gun. Maar sinds kort zeg ik hem elke morgen goeiedag. Hij en ik, we verstaan mekaar beter dan ooit. Alleen dat knipogen van hem, dat is bij die ene keer gebleven.

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren | 5 Comments

De spin … een snelle!

De spin
Uit oprechte belangstelling – enfin, eigenlijk uit doordeweekse nieuwsgierigheid – fiets ik op dinsdagavond naar ’t Zand, ’t schijnt dat ze daar voor de eerste keer de spin gaan wekken. En warempel, er zijn dranghekkens waaromheen wat volk de spinnentemmers gadeslaat die in de weer zijn bij en bovenop het nog roerloze gevaarte. Voorts ontwaar ik wat bekende gezichten. De burgemeester en een paar schepenen nemen het zekere voor het minder zekere, houden zich op veilige afstand van het beest. En persknapen aan wie de prominenten gretig uitleggen wat we inmiddels al weten.

… de spinnentemmers …
– eigen foto –

De weinig betrouwbaar ogende geleedpotige maakt zich groot, komt vervaarlijk dichtbij, gehuld in een waterwolk, toeschouwers deinzen verschrikt achteruit. Kan nog een spannend weekend worden met dat spinnetje.
En of het leeft, de komst van het heerschap naar de stad. Zeg dezer dagen ‘spin’ en elke Bruggeling die de voorbije dagen niet onder een geluiddichte stolp doorbracht pakt uit met een mening. Omtrent de aanleiding van haar komst, de opstart van het pas voltooide BRUSK. Over het parcours dat het beest aanvankelijk zou afleggen en dan weer niet. Of toch, misschien?
En over hoeveel dat allemaal kost, wat dacht je?

De traagte
Bij thuiskomst vertel ik mijn wederhelft over de spin. “Weet je nog die keer, van de olifant en het meisje?”, vraag ze. Ik weet het nog. Jaren geleden in een stad, ergens aan de Schelde. Een ander Frans gezelschap, Royal de Luxe, liet er een buitenproportionele olifant door de straten paraderen. En een reusachtig meisje dat naar de olifant op zoek ging.

– foto Pol De Wilde –

Mijn wederhelft vond het die keer bij momenten ontroerend en dat was het ook. Dat en het langzame van toen zijn mij bijgebleven. Die olifant, het meisje en hun plechtstatig schrijden door de stad, in een ontwapenende traagheid. Een ‘traagte’, ik hoop dat het woord bestaat. Zoals diepte of warmte. Traagte.
Of de spin straks ook voor ontroering zorgt valt nog te bezien. Te betwijfelen? En traagte?

Echte spinnen zijn doorgaans, eenmaal in beweging, schichtig snel. Om zich uit de voeten, de poten, te maken, of om een in hun web verstrikte vlieg te bekampen.
Doe mij maar traagte. En niet enkel bij mechanische reuzenbeesten.
Al ligt in deze tijden traagte niet zo goed in de markt. Snel moet het gaan, vooruit met de geit!
Beseffen wij hoezeer we klem zitten in onze illusie van snelheid? Over onze ‘snel-wegen’ haasten we ons van file naar file. Om dan stil te staan als was het een onontkoombaar lot. Maar bewust kiezen voor traagte? Voor het onvolprezen te voet gaan?
Weet u, er is een wereldrecordhouder ‘surplace’. De Amerikaan David Steed zat ergens in de jaren tachtig precies vierentwintig uur en zes minuten roerloos stil op zijn fiets. Ooit nog iets vernomen over David? Over Tadej en Remco, ja!
Er is een sport die ‘snelwandelen’ heet. En traagwandelen, zou het?

Maaike
Laat dit een pleidooi wezen. Ter opwaardering van traagte, jongste der troetelwoorden.
In verkeersinformatie, vooreerst. ‘Maximum snelheid vijftig kilometer’ … En wat als we hier het woord ‘snelheid’ vervangen door ‘traagte’?
Momentje, tijd voor een doordenkertje. Want ‘maximum traagte’, daar schort wat aan.
Hoe groter onze traagte, hoe trager we rijden, toch? Dus het equivalent van ‘maximum snelheid’ is … ‘minimum traagte’. Hebt u hem?
In onze wijk, u mag er dertig rijden, komen straks borden met ‘minimum traagte dertig kilometer’.  Het went, geloof me.
U leest hoofdschuddend verder? Nochtans, wij vertoeven in goed gezelschap. Niet langer dan vorige week hoor ik ons aller Maaike Cafmeyer wijze woorden spreken op een avond met verwante zielen rond het repertoire van Willem Vermandere.

Maaike zong er Willems ‘Blanche en z’n peird’ en noemde het oude lied … een ode aan de traagheid. Over het woord ‘traagte’ moet ik haar nog inlichten, maar dat komt goed.

Een schone madam
En nu we er met Willem onze regionale woordenschat bij halen, ook nog iets over de Brugse feestelijkheden van komend weekend. Als wij het West-Vlaams zijn verdiende plaats als oertaal gunnen, dan heeft ‘de spin’ afgedaan. We hebben het over, u hoort mij al komen, de kobbe.
En ‘snel’, het woord? Dat komt ons ook nog van pas. Want zo’n jachtige spin noemen West-Vlamingen dan wel geen snelle maar een rappe, maar over een schone madam, wat zeggen we daarover? “’t is een … !”

Posted in Het Brugge van nu, Van beesten, planten, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

BierMonumentenWeekend

Uw eerste fiets. Eerste hondje, eerste sigaret, eerste kus … We hoeven het u amper uit te leggen, sommige momenten zijn monumenten. Het soort waarnaar het evenwel vergeefs zoeken is in folders van Open Monumentenweekends zoals er laatst weer eentje in mijn brievenbus viel.
Zo’n brochures gaan doorgaans over in de tijd versteende monumenten.
De warme, soms heimelijke herinneringen die u en ik koesteren, monumenten in ons dagdagelijks bestaan, horen niet in dat soort publicaties, daarvoor zijn ze ons tè dierbaar.
Een weekend …
Al licht een stad als Brugge op zijn monumentenfeest soms onverwacht ook een keer een tip van een discrete sluier op. Hoe vaak krijgt een mens de kans om een voet binnen te zetten in de tempel van de Vrijmetselaarsloge aan de Sleutelbrug?

Elders in de stad pronkt een privépand voor één keer met zijn authentieke Art Nouveau-charme. En ook achter de steevast zorgvuldig gesloten poort van het Europacollege aan de Verversdijk kunnen we ditmaal op verkenning.
Doch ziet, er doemt zowaar een probleem op. Want Open Monumentenweekend, al goed en wel maar er is tegelijk twee dagen lang het Bierfestival. ’t Is dat we naast onze passie voor oude panden ook ons alom befaamde gerstenat koesteren. Hoogst oneerlijk, hoe u en ik worden gestraft om zoveel ruimdenkendheid. En daarom zochten wij naar een uitweg uit dit dilemma. Die uitweg vonden wij een weekendje verderop. Al moeten we toegeven, ook dat is volgeladen met van alles en nog wat.

Een weekend verderop
Vooreerst is er dan autovrije zondag. En ze gaan met veel tamtam het lint doorknippen van ons gloednieuwe BRUSK-museum. En, hou u vast aan uw bretellen, dat weekend is er braderie in de Langestraat en omgeving èn Sint-Kruis Kermis.
Maar toch, die zaterdag en zondag verder op de kalender bieden loutering. U en ik hoeven niet langer wakker te liggen van de verscheurende keuze waar wij in de komende paar dagen voor staan, tussen Open Monumenten en Bierfestival.
Want, waarde meerwaardezoeker, wat lezen wij zopas in weer een andere folder? Dat ze in Sint-Kruis tijdens hun kermis uitpakken met een tentoonstelling ‘Van ’t Hamerken tot De Gouden Boom’, over de legendarische brouwerij in de buurt van Langestraat en Verbrand Nieuwland. Dit weekend laten wij dus het bierfestival voor wat het is en laven ons met gerust gemoed aan een veelheid aan open monumenten,

… in de buurt van Langestraat en Verbrand Nieuwland.

uitkijkend naar, een week verder, een expositie als opwaardering van onze bierkunde. We treffen mekaar wel op één of ander terras op Sint-Kruis Kermis of ergens in de Langestraat. Waar zonder twijfel het nodige schuimend genot op ons wacht. Misschien zetten we een Gouden Boompje op over ‘beschermde monumenten’ in dat leven van u en van mij. De eerste pint, ik noem maar wat. Wat ons bij de vraag brengt of we wel met al onze monumenten kunnen pronken.
Herinnert u zich uw eerste kater?

Omtrent ‘Van ’t Hamerken tot Gouden Boom’, tentoonstelling die loopt in het weekend van 20 en 21 september: https://www.heemkundebrugsommeland.be/komende-activiteiten/kermisexpo-2025-van-t-hamerken-tot-de-gouden-boom

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van proeven en smaken | 1 Comment

Reizen Memling

Hij en zijn wederhelft komen wel vaker vanuit de Kempen langs, hier in Brugge. Maar dit keer willen ze zowaar een koppel vrienden uit Polen verrassen met een bezoek aan onze stad. Zijn vraag of ik voor zijn gasten een Brugse historie kan linken aan de geschiedenis van hun land, daar moet ik nog even over nadenken.
We spreken af aan het Kanaaleiland. Daar wordt het gros van de parking tegenover het jonge Cactus Muziekcentrum ingepalmd door toeristenbussen, maar een hoek ervan is voorbehouden voor mobilhomes. Het is met zo’n mobilhome – of noem ik het een camper? – dat ze uit Kalmthout naar Brugge komen.

En terwijl ik op hen wacht, vraag ik mij af waarom in onze spreektaal een vanouds vertrouwd woord als ‘mobilhome’ zich de voorbije jaren gewillig in de berm liet rijden door het meer trendy ‘camper’. Allebei van vreemde komaf, rolden ze ons taaltje binnen langs de grote poort van het toerisme. Maar vandaag geraakt ‘mobilhome’, het woord, niet meer door de keuring en rijden in onze omgangstaal nog enkel Angelsaksische ‘campers’ langs onze wegen.
Maar laat ons een keer ons verstand samenleggen, misschien kan één of ander woord van bij ons doorgaan als volwaardig equivalent? Het eerste wat mij in gedachten komt … ‘woonwagen’? In ’t Duits, liet ik mij vertellen, staat ‘Wohnwagen’ voor caravan, maar dat zal ons een zorg wezen. Is ‘wagen’ in ons taaltje niet gewoon synoniem voor ‘auto’? En wat is een camper? Een auto, een wagen waarin je wonen kan! We zijn eruit geraakt! Campers en mobilhomes aller straten, ruim plaats voor de ‘woonwagen’!

’t Is waar, het Bokrijkgehalte van ‘woonwagen’ valt moeilijk te ontkennen. Het woord voert ons terug naar vroeger tijden, naar het circuswereldje van toen. En ook de nomadisch levende Roma trokken van hot naar her in woonwagens. En vergeet niet, lang geleden in ons grootouders tijd, werd zo’n woonwagen door paarden getrokken. De trage dagen van toen, ’t had zijn charme.
Maar niets weerhoudt ons ervan om onze camper voortaan als ‘woonwagen’ te benoemen. Doen?
Ik laat mijn mijmering voor wat ze is, mijn gasten draaien de parking op met hun camper, pardon, woonwagen. Een koppel van op de Kalmthoutse Heide en eentje van een heel eind verder, maar we vinden mekaar in het Engels waarmee onze Poolse gasten meer vertrouwd zijn dan ik verwachtte.
Het traditionele wandeltraject brengt ons naar het hart van de stad. Ik wacht tot bij het Sint-Janshospitaal met zijn onovertroffen collectie werken van Hans Memling om mijn Poolse gasten een verhaal te vertellen. Het verhaal van hen èn van ons. Een historie met een meesterwerk van Memling in de hoofdrol, zijn onovertroffen ‘Het Laatste Oordeel’. Zelden beleefde een schilderij zo’n bewogen avonturen.

Avonturen waarvoor we terugkeren naar een Bourgondisch Brugge in het voorjaar van 1473. Met een laatste penseeltrek voltooide meester Memling zopas zijn drieluik in opdracht van Angelo Tani, in Brugge de vertegenwoordiger van de Florentijnse Medici-bank. Het werk vergde Memling enkele jaren. De charme van trage dagen?
Wanneer het kunstwerk op 10 april 1473 in de haven van Damme met de grootste omzichtigheid aan boord wordt gehesen van het galjoen San Matteo, kan niemand vermoeden dat het zijn bestemming, een kerk in de buurt van Firenze, nooit zal bereiken.
Op weg naar de Middellandse Zee is een tussenstop in Londen gepland. Maar op de woelige wateren voor de kust van Duinkerke wordt de San Matteo geënterd door een zwaarbewapend karveel onder commando van Pavel Beneke. Die Beneke, een geducht piraat, maakt al langer de Noordzee onveilig in opdracht van de Duitse Hanze die overhoop ligt met de Engelsen. Hij heeft het gemunt op elke boot die afstevent op Engeland. En, mooi meegenomen, op alle buit die hij daarmee binnenhaalt.

Daar hebben ze een indrukwekkende kopie.

En zo komt het voor Firenze bedoelde meesterwerk van Memling terecht in … de Hanzestad Gdansk. Einde van zijn omzwervingen? Bij lange niet. Volgt u even. In de dagen van Napoleon wordt het omvangrijke werk overgebracht naar het Louvre. Met paard en kar, we zien het zo voor ons. Trage dagen, zei u?
Na Waterloo nemen de Pruisen het mee naar Berlijn, maar na een paar jaar komt het weer in Gdansk terecht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, u raadt het, nemen de nazi’s het mee naar hun heimat. Vervolgens ‘ontfermen’ de Russen zich erover en verhuist het naar de Hermitage in het toenmalige Leningrad. In 1956 komt ‘Het Laatste Oordeel’ tenslotte toch weer naar Gdansk.
Neen, Firenze zag het nooit. Trouwens, u gelooft het amper, maar één keer keerde het veelluik terug naar de plek waar zijn grootmeester het voltooide, hier bij ons in Brugge. In 1994 konden wij het in volle glorie bewonderen op de vermaarde Hans Memling Retrospectieve in ons eigenste Groeninge.

Dat het tegenwoordig nog zou lukken, zo’n buitenmaats topwerk in bruikleen krijgen, lijkt ons weinig waarschijnlijk. Voortaan moet je helemaal naar het Nationaal Museum in Gdansk, Polen, om het te zien. Of in diezelfde stad naar de Mariakerk, waar het werk oorspronkelijk door de gelovigen aanbeden werd. Daar hebben ze een indrukwekkende kopie. Dat vernam ik van mijn Poolse toehoorders, zo leer je nog een keer iets bij als gids.
De rondleiding zit erop, mijn gasten keren met hun woonwagen terug naar Kalmthout en ik fiets naar huis, naar Sint-Andries. Met in dat dromerige hoofd van mij de odyssee van Memlings kunstwerk. Dat en een plan. Een plan om iets te beginnen als reisorganisator.
Hier mijn advertentie voor ‘Reizen Memling‘.
Waarde reisliefhebber, ik neem u mee, één keer, op reis. We gaan op ‘grand tour’. Trekken van stad naar stad, langs alle eindeloze wegen die ‘Het Laatste Oordeel’ aflegde.
O ja, en zoals dat doorgaans gaat bij promopraat, let op de kleine lettertjes … ‘Aanbod onder voorwaarden’ staat er. Eén voorwaarde. Dat we comfortabel op weg gaan. Per woonwagen, dus. Mobilhome? Camper? Neen, een echte, getrokken door paarden. Trage dagen, het lijkt mij wel wat.

Posted in Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen, Van wielen en op weg zijn | 3 Comments

Kijk daar, een schooljaar!

Kijk daar, een schooljaar! En voor je ’t goed door hebt is het alweer voorbij. Althans, zo voelt het aan voor wie de schoolbanken lang geleden liet voor wat ze waren. Met alle begrip voor onze schoolgangertjes van vandaag. Want begin je eraan als jong veulen, dan doemt september op als de aanzet tot weer een eindeloze hoeveelheid schooldagen.
Doch laten we redelijk wezen, schoolvolk, wacht jullie enkel een saaie tijd vol saaie lessen? Of valt dat af en toe toch mee?
Trouwens, waarheen zou dat jonge leven jullie leiden zonder al wat je opsteekt op school? Antwoorden? Hoeft niet. Maar wacht, die vraag roept bij mij iets op van lang, héél lang geleden. Zo gaat dat met mensen die zelf van lang geleden zijn.

Will Tura
Kom, we gaan terug naar mijn eigen jongenstijd, op bezoek bij een nichtje van mij. Zij is een vurig fan van de meest geliefde Vlaamse zanger in die dagen. En dus ligt op de platenspeler bij haar thuis altijd weer vinyl van Will Tura. Zelf ben je allerminst in de wolken met zo’n gedoe maar dankzij je nichtje blijven sommige van Tura’s liedjes je bij tot in lengten van jaren. Zoals dat ene, op één of andere langspeelplaat. Het gaat over de eerste schooldag en er komt een kinderkoor aan te pas. En ergens in dat niemendalletje betrap je Will op een hoogst bizar pleidooi. Want wat dacht je van … ‘Maar wees blij dat je naar school mag, anders blijf je dwaas en dom!’ Dwaas en dom, echt waar, dat zingt Will. Sommige levensliedjes hebben nu eenmaal weinig met nuance van doen.
En nu we in dat verleden van mij zijn beland, gaan we ook maar meteen naar school.

Jimmy Frey
Deze puber ging naar een jongensschool. Een school waar leraren zowat allemaal een bijnaam hadden. We kregen les van ‘de Zage’ en ‘de Sigarre’ en van ‘Simonne’. En er waren ‘de Pinne’ en ‘Sidonie‘. En de turnleerkracht ging uiteraard door het leven als ‘den Beul’. Het verhaal ging dat een leerling, hij was nog niet lang bij ons op school, aan de leraarskamer ging aankloppen en vroeg of meneer Debeul er was.

En wijzelf, de leerlingen, spraken mekaar veelal aan met onze familienaam. Dat stond stoer en stoer was de norm.
Al had één van ons ook een lapnaam, ‘den Jimmy’, onze klasgenoot die zowaar dweepte met Jimmy Frey. Je weet wel, die van ‘Rozen voor Sandra‘.
Dat soortement liedjes, Will Tura en Jimmy Frey en konsoorten, vonden wij meisjesmuziekjes. Dus onze Jimmy viel uit de toon, maar dat kon hem worst wezen. Bruggeling Jimmy Frey was een Groot Zanger, wist hij en daar viel niet mee te lachen. En dus lachten we niet. Want de Jimmy van onze klas was een knaap waarmee we allemaal omzichtig omgingen. Geen makkelijke jongen, Jimmy nam geen blad voor de mond. Zinde iets of iemand hem niet, dan zou alleman dat weten. Jimmy zette je voor schut als hem dat goed uitkwam. En wat voor hem grappig was, hoorde je ook plezant te vinden. Dat ik hem veelal tè recht voor de raap vond, hield ik wijselijk voor mezelf. Tot op een dag.

Walter Capiau
De school had iets te vieren. Wat dat was, ben ik vergeten. We trokken met de hele schoolgroep naar het Boudewijnpark, de fameuze Oberbayern-zaal. Er was iets met muziek, allicht. Kleinkunst of zo? Maar wat mij bijbleef was een soort voorprogramma. Ze hadden daartoe een in die dagen populair man uitgenodigd. Walter Capiau was zijn naam. Later zou die Capiau furore maken op tv, maar in die dagen was hij populair op de radio. Al vonden wij die middag zijn grappen maar flets en blijkbaar had hij dat door. En dus meende sympathieke Walter ons op zijn hand te krijgen door een leraar op het podium te halen. Onze leraar Wetenschappen.

We trokken met de hele schoolgroep naar het Boudewijnpark,
de fameuze Oberbayern-zaal.

Die van Wetenschappen had aanzien. En misschien om die reden ook geen bijnaam. De school keek naar hem op, ook wie maling had aan dat vak vond hem een vent uit één stuk. Hij respecteerde ons, wij hem. Alleen, ’t was geen adonis die je op een catwalk verwacht.
Capiau stelde wat vragen en de wetenschapper deed zijn best om gevat te antwoorden. En dan, ineens, vond de radioman het nodig om iets te verzinnen dat hij zelf ongetwijfeld geestig vond … over onze wetenschapsleraar zijn uiterlijk.
Onze leraar, altijd al een tactvol man, deed alsof hij het niet hoorde. Maar wat volgde was … een muisstille zaal. Niemand lachte. De boodschap kon amper duidelijker. Lach met al wat je wil, maar met onze, ónze leraar Wetenschap zijn voorkomen lach je niet, zelfs al heet je Walter Capiau.
Al moet ik toegeven, ik verwachtte een bulderlach. Eén lach, die van den Jimmy verwachtte ik. We zaten op dezelfde rij, hij en ik. Heel even keek ik zijn kant op. En wat ik zag, verraste mij danig. Jimmy draaide met zijn ogen. Onze Jimmy, de soms zo boertige knaap die er steevast als eerste bij was om met mensen de spot te drijven, schudde van verontwaardiging het hoofd. Hoedje af, Jimmy, was wat ik toen dacht.
Stond hij op dat ogenblik op om Capiau midden de bomvolle zaal de huid vol te schelden, het had mij allerminst verbaasd. Maar dat vond onze tegendraadse te veel eer voor de flauwerik op het podium.
Onze Jimmy is altijd zijn onveranderlijke zelve gebleven, daar niet van. Met zijn opzichtig doen en laten. Maar zelf herinner ik mij, al die levensjaren later, wat ik die dag

leerde. Dat mensen die tegendraads in ’t leven staan hun goeie kanten vaak heel deskundig weten te verbergen.
Mijn beste schoolgangertjes van vandaag, misschien dragen jullie straks, zoals ik destijds, weinig mee van hetgeen in jullie cursussen staat. Maar wat in die schoolzone van jullie allemaal te leren valt dat nooit in examens wordt gevraagd, ’t is dat wat ik jullie dit schooljaar toewens. Met de groeten van den Jimmy.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van leren en studeren, Van zingen en spelen | 6 Comments

Het strand van Nieuwmunster

Een avondje aperitief-bij-ondergaande-zon aan zee in Wenduine, iemand heeft er een strandcabine en nodigt haar vrienden uit. Wat valt tegen zo’n invitatie in te brengen? En dan nog op zo’n milde zomeravond die ons allerminst hoeft aan te porren om samen vanuit Sint-Andries daarheen te fietsen.
Ondergetekende verzint een route, weg van de drukke weg, doorheen de schilderachtige uitgestrektheid van de Meetkerkse moeren en de polders. Het gezelschap verwacht een onberispelijk parcours, tenslotte is deze jongen het gidsen gewoon. Als stadsgids weliswaar, maar gidsen is gidsen.

Maar dat die gids zijn huiswerk pas op ’t laatste moment en dan ook nog in zeven haasten in mekaar knutselde, dat blijft onder de radar. En bovendien, sinds hij dit landschap voor het laatst verkende ging al wat tijd voorbij.
Het gevolg? Zijn voornemen om er een nonchalant kronkelende tocht van te maken neemt hem onderweg in het ootje. Een paar keer loodst hij zijn volgelingen gezwind maar onhandig een verkeerde landweg in en in de verte lachen de kerktorens van de polderdorpen in hun vuistje.
Er rest deze knaap weinig om mee te pronken, maar eind goed al goed, bij de strandcabine worden wij opgewacht door onze gastvrouw èn haar vanouds smaakvolle picon.
De glazen zijn fris en bijgevolg de babbels los. Uiteraard mèt onvermijdelijke evaluatie omtrent onze  fietstocht en zoals wel vaker bij strandbabbels, komt ook de zee ter sprake en wat die doet met mensen. Waarom zoveel zomervolk de zee aanbidt. En hoe een winters strand een heel ander verhaal vertelt dan het vrolijke joelen van deze zomeravond.
Iemand wijst op een boot die roerloos op de einder lijkt uit te rusten van het verre varen. Terwijl een ander schip dat graag nog voor donker aanlegt, traagzaam richting Zeebrugge stevent. Ja, ook om de wereld te bereizen hebben we de zee van doen.
Zal ik iets vertellen over Brugge en de zee, over het Zwin en zijn voorhavens? Over onze stad die in recenter tijden met zijn Zeebrugge een nieuwe uitweg zocht naar zee?
Momentje, waarde gids, over een weg zoeken naar zee maak je ons vanavond niks meer wijs!

Over onze stad die in recenter tijden met zijn Zeebrugge een nieuwe uitweg zocht naar zee?

En toch brengt mijn voorzet één van ons op een idee. Zij woont sinds jaar en dag in het nabije Nieuwmunster. Ja jongens, jullie hebben gelijk, ook daar fietsten we daarstraks langs.
Maar of we het meest recente weetje over Nieuwmunster al hoorden? Dat het dorp zijn strand weer opeist!
Nieuwmunster? Strand?
Het blijkt een historie die ons terugvoert naar de jaren zeventig.
De jaren zeventig, toen het merendeel van de Belgische gemeenten betrokken werd bij een fusiecampagne. Nieuwmunster, bijvoorbeeld, vond onderdak bij het naburige Zuienkerke. En De Haan en Wenduine zouden samen één gemeente vormen.
Maar daar dook zowaar een spelbreker op. Want lag tussen die twee kustgemeenten niet een strook strand die altijd al bij Nieuwmunster hoorde? Een uithoek van die gemeente reikte met wat duinbos en duinen tot enkele honderden meter ongerept strand.
Wenduine en De Haan hadden een probleem en het heette Nieuwmunster Plage. Doch die van de polder bleken de moeilijkste niet. Ridderlijk stonden ze hun stukje Belgische kust af en De Haan en Wenduine konden trouwen zoals gepland.
Nieuwmunster hield voorgoed op met kustgemeente zijn. Maar vandaag, zoveel jaren en een paar generaties later, dromen nogal wat Nieuwmunstenaars – zo heten die van Nieuwmunster – van het opnieuw ‘heroveren’ van hun strand. Een droom die ze deze zomer inkleuren met een handvol speelse acties. Ludieke speldenprikken, want ze

… een handvol speelse acties.
– foto Dorpsraad Nieuwmunster –

zijn ook niet van gisteren en beseffen dat hun droom wellicht droom blijft, hoe kort van bij hen de afstand tot het zandstrand ook mag wezen.
Waarop er eentje, de speelvogel in ons gezelschap, wijst op ‘afstand tot het zandstrand’. Heeft dat iets van een tongbreker? Zeg het snel tien keer na mekaar en je struikelt over je woorden, meent hij. Wat volgt is een uitdaging. Wie bedenkt met zo’n strandwoorden de strafste tongbreker? We eindigen bij ‘het strandzand van Cadzands zandstrand’. Van diepzinnige gesprekken gesproken.
En zo kabbelen, picontje bij de hand, de avond en ons gekeuvel rustig verder. Tot men zich terloops afvraagt langs welke weg we straks naar Brugge terugfietsen. De plezante van daarnet werpt een gespeeld verwachtingsvolle blik in mijn richting. Gespeelde verontwaardiging vanuit de groep.
Waarop de gastvrouw ons weer bij de les brengt wanneer ze wijst naar de einder. Waar de

zon, een ansichtkaart waardig, zwijgzaam in zee zinkt. Naar andere zeeën van de aarde, zegt ze, soms zeeën waar ze geen picon drinken op zomerstranden.
Een overweging waar zelfs een vrolijk benevelde vriendengroep stil van wordt. Had nu iemand een gitaar, we zongen een oud kamplied.

Posted in Het Brugge van nu, Over de wereld, Van toeristen, Zeebrugge, de haven | 15 Comments

Zal ik het hen vertellen? Of zwijgen? Een Brugse Belofte …

18 augustus 1304
Zal ik het hen vertellen? Zeg ik het aan de vrouwen die een belofte deden? Of zwijg ik?
Die vrouwen en meisjes in het Brugge van 1304, ze zien hun mannen optrekken naar een slagveld. Een slagveld, schrikwekkend als alle vorige. Die vrouwen bidden. Ze leggen een belofte af. Om de terugkeer van wie vechten gaat. Het is geen overwinning die ze vragen, geen heldenglorie voor hun strijders. Enkel dat ze zouden weerkeren, ongedeerd.
Zal ik hen zeggen dat we nog altijd vechten?

14 december 1917
Zal ik zeggen wat gezegd moet worden? Of hou ik het stil om haar te sparen, de grootmoeder van mijn moeder?
Twee van haar zoons zag zij het huis uit gaan. Opgeroepen om te ploeteren in de loopgraven van wat de Groote Oorlog zou worden. En zij bidt. In simpele woorden vraagt ze om minder, veel minder dan je van moeders verwachten zou.

Dat toch minstens één van haar kinderen in leven mag blijven, ’t is al wat ze vraagt.
Vandaag, een brief. De facteur leest hem voor, zelf is ze niet zo geletterd. Dat Willem gevallen is op het Veld van Eer, staat in de brief. Na Cyriel, het jaar eerder, nu ook Willem. Geen van hen zou ze ooit weerzien.
Laat ik haar weten dat we ook vandaag mekaar nog onverdroten naar het leven staan?

Woensdag 28 mei 2025
De jongelui die trots poseren voor een foto in de krant, zal ik hen duiden wat gaande is?
Wie ze zijn? Zijn het niet de verre, verre kinderen van de moeders die ooit in vroeger tijden een belofte aflegden?
Of ik het hen zal uitleggen, dat vechten van ons? Laat maar, als iemand het weet dan zijn zij het. Kinderen van hun tijd, tenslotte.
De laatstejaars van de Maricolen, studierichting ‘Publiciteit’, die elk een ontwerp indienden omtrent de ‘Brugse Belofte’. Met Luna Denys voorop, haar frisse ontwerp werd gekozen om als nieuwe affiche de Belofte aan te kondigen.

– eigen foto –

Zij zijn de toekomst, die jongelui, hun eigen toekomst. Dat weten ze zoals ze ook weten wat ik wil vertellen.
Hen hoef ik niet uit te leggen waar het vandaag op aan komt.
Op raketten, tanks, gevechtsvliegtuigen, drones waarvan gezegd wordt hoe onmisbaar ze wel zijn. En dat zoiets geld vergt, veel geld.
Hen wordt geleerd dat elders bespaard moet worden. Maar dat ‘elders’, is dat niet alles waar een samenleving, de wereld, nood aan heeft, ècht nood?
En wees maar zeker, ze beseffen meer nog dan u en ik hoe wij faalden.
Eeuwen verstreken sinds onze Brugse vrouwen hun belofte aflegden.
Meer dan een eeuw ging voorbij sinds twee grootnonkels van mij nooit weerkeerden van de Groote Oorlog.
En toch zijn het vandaag, al die veldslagen en oorlogen verder, wapens waar we nood aan hebben. Dat leren wij hen. Alleen … hun fout is het allerminst. Die van vorige generaties des te meer. Onze generatie?
’t Waren woorden van Ingeborg Bachmann, Oostenrijks schrijfster, die mij laatst bij mijn nekvel grepen … ‘De geschiedenis onderwijst voortdurend, maar zij vindt geen leerlingen …

Vrijdag 15 augustus 2025
… en straks stroomt de stad weer vol zomerdrukte, vol gejoel. Maar vanmorgen zien de oude gevels, terwijl ze zich nog de slaap uit de ogen wrijven, hoe dat aloud gebruik zich voltrekt. Hoe Brugge een belofte in ere houdt.
Hopend op een behouden terugkeer van een veldslag. Van alle veldslagen van lang geleden … Helaas, ook van vandaag.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over de wereld, Over oorlog | 8 Comments

Jongerdom in Brugge

Kijk eens wat de digitale postbode in mijn computerbrievenbus dropt!
Een mail van onze gidsenvereniging is zelden opzienbarend. Een opdracht, doorgaans, voor een klant die veelal de vertrouwde route vraagt, van ’t Minnewater langs het begijnhof en voorbij de Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Dijver naar de Burg om te eindigen op de Markt.
Maar dit mailtje kleurt buiten die voorspelbare lijntjes. Dit keer is Stad Brugge de klant. De opdracht, op een nabije namiddag, is voor deze jongen en een handvol collega-gidsen. Plaats van afspraak, de Burg. Van daar kiest elk van ons zijn eigen parcours met in ons kielzog elk een meute volgelingen. En die hebben allemaal iets gemeen. Allemaal zijn ze Bruggeling en elk van hen wordt dit jaar vijfenzestig en daarom inviteert de stad hen op een wandeling in eigen heimat.
Deze gids kijkt graag uit naar dat jaarlijks ritueel. Met zijn gasten dolend door minder voor de hand liggende Brugse straatjes is hij in de kortste keren meer stadsgenoot onder stadsgenoten dan stadsgids. En gegarandeerd komen zijn ‘locals‘ weer met de meest onvermoede lokale herinneringen op de proppen. Als gids steek je altijd wat op, op zo’n keren. Op stap met de oudjes, dus.

… de erfenis van de moeilijke kindertijd
waarin zij opgroeiden?

Hela, wacht eens even!
Oudjes, die Bruggelingen met vijfenzestig op de teller? Wil iemand er deze stadsgids op wijzen dat hij zelf die leeftijd al even achter zich liet?
Trouwens, dat hij vergeet te melden dat naast Stad Brugge ook de Seniorenadviesraad instaat voor het organiseren van die wandelingen, ligt dat aan zijn genoegzaam bekende verstrooidheid of eerder aan die voortschrijdende leeftijd van hem? In dat geval klopt hij best een keer aan bij die seniorenraad. Daar weten ze ongetwijfeld hoe je op je ouwe dag de fitheid van je brein op peil houdt.

Mijn grootvader zaliger wist een raadseltje. ‘Iedereen wil het worden maar niemand wil het zijn, rara wat is het?’ Dat het antwoord ‘Oud!’ was, wisten we omdat opa dat grapje ook het vorige nieuwjaar vertelde. Wat hij zich overigens niet meer herinnerde, maar wij hielden ons graag voor de domme. Om opa te plezieren en om het bescheiden nieuwjaar dat hij elk jaar uit zijn beduimelde portefeuille opdiepte. Brave mens, mijn opa.
Die brave mens, mijn moeders pa, was geboren in 1900. Zijn eega was iets jonger. Hen wachtte een beladen bestaan. De donkere dagen van de Eerste Wereldoorlog beleefden ze als puber, een woord dat in dat dorp van hen wellicht niemand kende. Een andere wereldoorlog overschaduwde de fleur van hun leven. Je zou van minder somber door de dagen gaan.
Maar onze grootouders hielden zich staande. Zoals dat hoorde in hun tijd, werd in soberheid een ruim bemeten kroost opgevoed. Onbewust drukten zij die soberheid uit in hun van vrolijkheid verstoken kledij. Ik herinner mij mijn opa en oma zoals ik hen zag door mijn kinderogen. In die kindertijd van mij waren ze zestigers, zo jong als de Bruggelingen die ik straks op sleeptouw neem. Maar ze droegen, met die bescheiden kleren van hen, ook een oud voorkomen met zich mee. Was die onwrikbare kledingstijl, als je die zo noemen mag, de erfenis van de lastige kindertijd waarin zij opgroeiden?

Gebrek aan verjonging, mag men aannemen.

Ze lieten ze aan zich voorbijgaan, de almaar andere wendingen die de wereld keer op keer nam. Wendingen die, naarmate de tijd verstreek, mekaar almaar sneller opvolgden. Na de oorlog was er de wervelend toenemende levensstandaard, de frivoliteiten van de jaren zestig, ondanks het klimaat van een koude oorlog en nog hield het niet op.
Dat gold ook voor de plaats die ‘oude mensen’ in onze samenleving opeisten. Ik herinner mij, ’t was op onze zwartwit-televisie thuis, ‘Jonger dan je denkt’, een wekelijks programma, gericht op wat ‘derde leeftijd‘ was gaan heten. Het toonde wat je op je ouwe dag kon aanvangen met je leven. Compleet met belerend uitgelegde turnoefeningen-voor-ouderen en zo.
Dat in onze dagen de minder jonge medemens zijn bestaan in eigen handen neemt, mag lovenswaardig genoemd worden.

Al dient heel af en toe een vleug nuance of ironie als voetnoot toegevoegd.
U herinnert zich ons aller dokter Herman Lecompte en het onwaarschijnlijk lange leven dat hij voor de mens van de toekomst en zichzelf mogelijk achtte. Zijn ophefmakende ‘Misschien word ik wel duizend jaar!’ Dokter Lecompte hield geen woord, overleed op zijn achtenzeventigste.
En midden jaren negentig kon je hier bij ons bij een verkiezing je stem uitbrengen op de lijst WOW, dat stond voor ‘Waardig Ouder Worden’. Sindsdien is nimmer iets vernomen omtrent WOW, de partij hield gewoon op te bestaan. Gebrek aan verjonging, mag men aannemen.

Maar er bloeiden en bloeien in de loop der jaren uiteraard ook ontelbare te koesteren initiatieven. Zoals die keer, toen in de Brugse stadsschouwburg het ‘Young@Heart Chorus’ aantrad. Het toert nog altijd, het koor van Amerikaanse oudjes, met een repertoire dat gaat van Rolling Stones tot Coldplay.

En ook sterk, straks, een heleboel Brugse vijfenzestigjarigen die op weg gaan met ondergetekende en zijn collega-gidsen. Met z’n allen maken wij de overstap naar het ‘Jonger dan je denkt’-statuut. Laten we gaan voor een meer opwekkend equivalent voor ‘ouderdom’. Zoiets als ‘jongerdom’?
Want, waarde lezer, het leven begint bij vijfenzestig en mocht u dat betwijfelen, dan laat ik u achter met de diepzinnige woorden die ooit een wijs man in de mond nam. Ik wens u verhelderende inzichten bij het overwegen van dit filosofisch beladen enigma. Het luidt als volgt:
‘Iedereen wil het worden, niemand wil het zijn, rara wat is het?’

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over welzijn en gezondheid | 9 Comments

MA Festival Brugge, ons Tomorrowland

Ge kunt u aan geen kanten die ambiance voorstellen! Die vibes waarin de hele festivalweide opgaat in een tranche van onweerstaanbare beats!
Onze buurjongen ging voor het eerst naar Tomorrowland en dat zullen we geweten hebben.

Hij vertelt over zijn wedervaren en ik luister gedwee. Dat zo’n megafuif ook heel wat ‘minder jonge’ bezoekers aantrekt, verzekert hij met klem. Een boodschap voor de goede verstaander. Of daar iets voor te zeggen valt, voor een trip naar Boom? Een weekend vol klanken die in onbestemde toonaarden zonder onderbreking uit moeilijk te omschrijven machines rollen?
Oordelen zonder kennis van zaken, het is me wat, al kent mijn jonge buurman mij lang genoeg om te weten dat ik die beker liever aan mij voorbij laat gaan.
En bovendien, merk ik op, in de aanloop naar dat dreunfeest was er al geen ontkomen aan het schier infantiele enthousiasme waarmee de pers zich door Tomorrowland op sleeptouw liet nemen. En toen na die ontluisterende brand in zeven haasten een nieuw podium werd gebouwd, waren de heren en dames van de pers al helemaal het nuchtere noorden kwijt. Dat noodpodium kreeg zowat de status van achtste wereldwonder toebedeeld. Geslepen jongens, die van Tomorrowland. Ze weten hun doelpubliek naar hun hand te zetten, dat moet je hen nageven.
Buurman is maar matig onder de indruk van mijn aanmerkingen maar dit ochtendlijke uur, de eerste zonnewarmte brengt de zomer in de veranda achter ons huis, nodigt niet uit tot discussie. En dus kijkt buur toe – zijn nieuwsgierigheid siert hem – hoe ik doende ben met een map affiches die vertellen over klassieke muziek in Brugge. Het Brugse MA Festival, Musica Antiqua, gaat van start en daar wil ik mijn volgende afficheverhaal aan linken.

We bladeren langs oude en minder oude aankondigingen van concerten. Kijk, een affiche over een avond in 1961, het Westvlaams Kamerorkest was nog maar pas door dirigent Dirk Varendonck opgericht.
En hier, deze uit 1969, met rechtsboven een logo ‘FVB’. Dat verwijst naar ‘Festival van Vlaanderen Brugge’, dat veel later MAfestival zou gaan heten.
Dat hier is een specialleke. Het Westvlaams Orkest van daarnet brengt een avond Beethoven in de stadsschouwburg. Solist van dienst is Igor Oistrach. De vader van Igor, David Oistrach, was een violist van wereldfaam. Zoon Igor genoot een gedegen reputatie, maar voor de meeste muziekliefhebbers was de familienaam Oistrach toch onlosmakelijk verbonden met de voornaam van vader David. Betrappen we het Westvlaams Orkest hier op een leep promotietrucje door de voornaam van zoon Igor achterwege te laten?

Maar keren wij terug naar Festival van Vlaanderen Brugge. In ’t begin van de jaren zeventig kiezen ze een vast campagnebeeld. Ze zoeken het niet ver, hebben het bij wijze van spreken in het Sint-janshospitaalmuseum maar weg te knippen uit dat wereldvermaard veelluik van Hans Memling. Op de voorgrond zit een prinselijk uitgedoste Heilige Catharina, maar het is hem uiteraard te doen om de engel. Die tokkelt fijntjes op zo’n ‘portatief orgel’. Een courant instrument in Memlings tijd dat natuurlijk verwijst naar de oude muziek waarop het festival zich toelegt.
Dat devote schilderij doemde als affiche zovele jaren op in de straten van Brugge dat het op den duur gewoon werd vereenzelvigd met het festival. Maar met het omdopen van Festival van Vlaanderen Brugge tot ‘Musica Antiqua’ ofte MA Festival kwam men

aanzetten met jongere affiches. Frisser, meer van vandaag. Een snor die lijkt op de klankgaten van een cello of, dit jaar, een blote madam gevangen in een warmrode gloed, we laten ons helemaal gaan. Ons MA Festival, beste buurman, is bij de tijd! En die ambiance op zo’n avonden, je kan je dat nauwelijks voorstellen! En weet je wat, ook jongelui komen naar zo’n klassieke concerten! Een boodschap, ja, voor de goeie verstaander.
Mijn jeugdige gebuur overschouwt de affiches op de verandatafel. Eentje die haar publiek op ’t verkeerde been zet met een verzwegen voornaam. Een andere waarop een op zich al belachelijke pruikenman een ridicule snor krijgt op gekleefd. Humor, voorwaar! En een affiche met ronduit wulpse allures. Weet je wat ik merk, zegt buurman en hij zwijgt even. Dat die organisatoren van klassieke muziekskes verdomd bedreven zijn in het naar hun hand zetten van hun doelpubliek! Wie zei daar iets over Tomorrowland?

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van zingen en spelen | 2 Comments

Het Zwart Huis in een cowboyfilm

De gevel, er is iets met die gevel. Dat het Zwart Huis pronkt met de grootste schermgevel van de stad, merkt een aandachtige Bruggeling op en da’s waar.
Je vindt hier bij ons een paar zo’n huizen waarvan de gevel zich ongegeneerd een stuk hoger opricht dan het achterliggende zadeldak. Waardoor zo’n pand nóg groter lijkt dan het in werkelijkheid is. Sommige dingen zijn van alle tijden, ook in de late middeleeuwen kwam het erop aan al wie je huis passeerde te imponeren.
Maar ’t is iets anders dat mij intrigeert aan die overweldigende bakstenen gevel.

… een concern dat kiest
voor de naam ‘Gulden Vlies’.

Weet je wat het is? Zoals het imposante gebouw op je neerkijkt als je de straat in fietst, daar steekt iets van eigenwijsheid in. Met zijn sluwe spleetogen, hoog in zijn schermgevel, lijkt het je met licht wantrouwen te volgen. Wie weet, heeft het Zwart Huis het aan die koppige uitstraling te danken dat het destijds overeind bleef bij de komst van de stadsschouwburg.
Want met de bouw van de schouwburg, ergens in de jaren achttienhonderd, neemt men geen genoegen met het bouwwerk op zich. Neen, de hele wijk krijgt ervan langs. Kronkelsteegjes ruimen met tegenzin plaats voor prestigieus hoge, Brussels ogende lijstgevels. Het heeft er alle schijn van dat ook in de achterliggende Kuipersstraat die grootstedelijke pretentie de norm wordt, maar een paar eeuwenoude gevels blijft halsstarrig overeind. Niet met ons, heren architecten! Eén van die weerstanders, het meest beeldbepalende, is het Zwart Huis.

Voor de Eerste Wereldoorlog wordt op een binnenkoer achter het middeleeuwse Zwart Huis een zaal gebouwd. Cinema Zwart Huis is een feit. Tot begin jaren tachtig, wanneer de bioscoop in handen komt van Rex, een concern dat kiest voor de naam ‘Gulden Vlies’.
Maar in ’t najaar van 1994 verschijnt in het Brugse straatbeeld een notariële aankondiging. Rex is failliet, de cinema staat te koop. En komt in handen van Patrick Declerck, overbekend Brugs filmmens. Weet iemand wat hem op de naam ‘Liberty’ brengt? Maakt weinig uit, voor u en mij blijft de zaal gewoon zichzelf, ’t Zwart Huis.
Het staat buiten kijf, de komst van Kinepolis gaat met grove borstel door het bioscooplandschap in de binnenstad.

Weet iemand wat hem
op de naam ‘Liberty’ bracht?

Vanaf 2007 wordt in de cinema in de Kuipersstraat alleen nog sporadisch een film vertoond. Voor ‘De Andere Film’, voor ‘Cinema Novo’ of het Jeugdfilmfestival. Ergens tussen 2007 en 2010 zet een Britse dame, Clare Allen, zelfs haar moedige schouders onder toneelavonden in het Engels, een gedurfd maar kortstondig initiatief.
Door de jaren heen houdt de horecaruimte in het Zwart Huis stand, met de achterliggende filmzaal als schone slaapster.

Maar recent komen twee prinsen langs die het op zich nemen om haar te wekken. ‘Er was een keer een Bruggeling en een Amerikaan’ klinkt als de aanzet van een belegen mopje maar het is de beide heren menens. De oude filmzaal beleeft, als ’t van hen afhangt, binnenkort een zoveelste tweede leven. Als een soort museum over zichzelf en de filmwereld, al dromen de heren in kwestie ook luidop van premièrevoorstellingen en samenwerking met filmfestivals. Dromen doet vooral deugd als datgene waarvan je droomt ook werkelijkheid mag worden.
En de gevel van ’t Zwart Huis? Hij vertrouwt erop dat het goed komt. Al geeft hij geen krimp als ik er voorbij fiets, als vanouds begluurt hij mij. Roerloos, een schietgrage knaap in zo’n revolverduel in één van die ouwe cowboyfilms.

Posted in Het Brugge van nu, Over toneel, Van film | 2 Comments

Een kwestie van koningen … de koningskwestie?

Op doordeweekse dagen schieten we aardig met mekaar op, de man in de badkamerspiegel en ik. Vanmorgen lukt dat opschieten minder. Zijn gedachten lezen valt doorgaans mee, maar de bezorgdheid waarmee hij mij aankijkt … Of ik het meen, vraagt hij zich af. Of ik heus iets wil schrijven over de koningskwestie.
De koningskwestie! Je hebt dat naoorlogse verhaal alleen van horen zeggen, manneke! En ik verzeker je, als dat vaderlandje van ons door één hoofdstuk uit zijn geschiedenis tot op het bot werd geraakt, dan wel door de koningskwestie!
Begin er maar een keer aan, aan die historie omtrent die Tweede Wereldoorlog. Al van bij het begin had koning Leopold III het verkorven bij zijn regering. Er was zijn eigengereide kijk op het verloop van de oorlog, zijn houding tegenover de bezetter en nog wat factoren, te gewichtig en veel te gecompliceerd voor een schrijver van niemendalletjes!
Mijn verbolgen blik hindert Spiegelman allerminst in zijn onverstoorde pleidooi. Over het naoorlogse tumult dat het land liet wankelen en de volksraadpleging die de natie verdeelde. ‘Weg met Leopold!’ versus ‘Leve Leopold!’ Waarna de vorst zijn kroon overdroeg aan de nog jonge Boudewijn.
Was dat hetgeen je zeggen wou, Spiegelman? Ewel, luister dan nu een keer naar mij. ’t Is maandag onze Nationale Feestdag. Over wat in onze stad zoal te vinden is omtrent onze vorsten, daar schrijf ik straks een stukje over. ‘Een kwestie van koningen’ gaat het heten. Da’s iets anders dan die koningskwestie, toch?

Spiegelman lijkt enigszins gerustgesteld. Ik geef hem nog mee dat mijn verhaal zou beginnen in ’t Provinciaal Hof. Nergens in Brugge vind je zoveel vorstelijke koppen bijeen, nu ze daar recent een handvol bustes van koningskoppels schouder aan schouder hebben gezet.

Dat onze eerste vorst, Leopold I, ontbreekt is logisch. Er was in het Brugge van zijn tijd nog geen sprake van het Provinciaal Hof.

Albert I met zijn Elisabeth, Leopold III met Astrid en Boudewijn en Fabiola. Werd bij elke blijde intrede zo’n beeldenpaar aangemaakt? Toch niet, onze twee jongste koningskoppels, Albert en Paola en Filip en Mathilde, moeten het stellen zonder borstbeelden.
Dat onze eerste vorst, Leopold I, ook ontbreekt is logisch. Er was in het Brugge van zijn tijd nog geen sprake van het Provinciaal Hof. Later kreeg hij wel een straatnaam in Kristus-Koning. Al had het ook elders gekund. In het Koning Albertpark, achter ’t concertgebouw, pronkt één van zijn opvolgers, Albert I, op zijn bronzen paard. Eigenlijk kon ook onze eerste vorst aanspraak maken op die plek. Was het niet daarlangs dat in de zomer van 1838 de allereerste trein Brugge binnenreed, met aan boord Leopold I en zijn Louise-Marie?
Zijn zoon, de tweede Leopold, bedachten we dan weer met de hoofdlaan van ’t Stubbekwartier. Ook hij ontbreekt in ’t Provinciaal Hof, al was hij een fervent voorstander van

de neogotische heropleving van Brugge, waar het Hof in paste.
De sierlijke letter ‘L’, hoog op de nok van het gebouw, verwijst dan ook naar hem. En binnen is er dat buitenmaats groot schilderij uit 1865. Leopold laat zich in de straten van Brussel toejuichen. Zijne Hoogheid … zijne hooghartigheid? De gruwel die zich later in zijn naam in Afrika zou afspelen, daarvan hadden zijn onderdanen nog geen weet.

Leopold II wordt opgevolgd door zijn broers zoon, Albert I. Waarom Albert en zijn koningin Elisabeth in ’t Provinciaal Hof niet schouder aan schouder staan? ’t Is mij een raadsel, al maakt het patina van elke buste duidelijk wie bij wie hoort. Elisabeth, die met zelfzekere blik van ons wegkijkt, trekt alle aandacht naar zich toe.

December 2000 … Hopelijk was de expositie in de abdij van Zevenkerken deskundiger opgebouwd
dan haar schamele affiche.

Terwijl de norse ogen van Leopold III dan weer contrasteren met de lieflijke trekken van zijn Astrid. De verbitterde koning? We zouden ze onbesproken laten, toch, de koningskwestie? De verontwaardiging om het huwelijk, midden de oorlog, van de weduwnaar met Lilian Baels en zo? Laten we liever verwijzen naar het Astridpark, de Botanieken Hof. De jammerlijk verongelukte koningin Astrid kreeg ook daar een bescheiden borstbeeld.
Kregen haar zoon Boudewijn en zijn Fabiola zo’n prominente plaats midden de beeldengroep toebedeeld omdat ze tot in lengten van dagen hèt iconische Belgische vorstenpaar blijven? Bo en Fab, ultiem rolmodel van huwelijkstrouw in goede en kwade dagen? Onze latere vorsten erven een hele boterham.
Al torst ook Boudewijn zware lasten op zijn frêle schouders. Als jonge gast wordt hij plotsklaps koning van zo’n roerig land en daar is algauw de Congolese revolutie en het nimmer ontraadselde verhaal rond de moord op Patrice Lumumba. En

wellicht wordt hij voor altijd herinnerd om die fameuze offday van hem bij de bekrachtiging van de abortuswet … Het koningschap, het is me wat.
Die gedachte vergezelt mij wanneer ik van ’t Provinciaal Hof naar huis terug fiets, naar Sint-Andries. Langs de Legeweg waar de betonnen doorsteek onder de spoorweg mij onverwacht met mijn neus op ons Belgisch verleden duwt. Vermoeide letters zijn het, maar ook na al die jaren laten ze geen twijfel toe.
Vanavond kijk ik Spiegelman recht in de ogen. Ik verzeker hem, hij mag op zijn twee oren slapen. Koning hoeft hij nooit te worden. Zijn knipoog wenst mij goedenacht.

Posted in Het Brugge van toen, Over de wereld | 3 Comments

Het Cactusfestival op de kaart van Marcus Gerards

Hond en baas op wandel aan de vesten, bij de Smedenpoort. Jongedame komt vrolijk aangefietst, ze houdt halt als ze mij opmerkt. Ha, jij bent het!

Je woont bij ons in de buurt en je was leerlinge in de school waar ik mijn boterham verdiende. Een babbel. Over Hond van mij en die van jou. Over je twee kleine koters thuis, jouw overvolle leventje en het iets minder drukke van mij. En, dat herinner ik van een vorig praatje, dat je bijna altijd mijn afficheverhalen leest. Alleen, en da’s wel nieuws, mag het best wat minder vaak over lang geleden gaan, over stambomen of vergeelde stratenplannen. “Geschiedenis en zo, ik vind er weinig aan!”
Zo gaat dat, wie jong is, is van nu en liever nog van straks.
Weet je wat”, zeg je, “’t is dit weekend weer Cactusfestival, doe mij een plezier en schrijf daar een keer iets over!
En terwijl je terug op je fiets stapt geef je nog mee … ‘En maak ons niet wijs dat het podium van Cactus al op de kaart van Marcus Gerards stond!
Weg ben je, wuivende jurk in de zomerbries. Ik kijk je na tot het zonnegeel van de Smedenpoort je meeneemt, de stad in. Hond kijkt mij vragend aan. Waarom blijf je hier staan dromen, baas?

Het Cactusfestival, daar schreef ik al eerder over, bedenk ik. En dus fiets ik in de namiddag naar ’t Minnewaterpark waar straks het muziekfeest doorgaat, wie weet vind ik daar wat inspiratie tussen het groen. Het park is al even in feeststemming. Laatst was er een zaterdag lang de ambiance van ‘Feest in ’t Park’. Speelt dat multiculti tentenkamp min of meer voorprogramma van het Cactusfestival?
Ja, ‘Feest in ’t Park’ en Cactus in amper een paar weken tijd, het doorgaans sluimerende Minnewaterpark heeft zo zijn eigen cadans als ’t op feesten aan komt. Al laat het zich heel soms ook inpalmen door druktes van een heel andere aard. Zullen we er lukraak een paar benoemen?

Wij waren erbij die avond, vijftien najaren geleden, het Minnewaterpark stond in vuur en vlam. De flamboyante, poëtische vuurzee waarin een stel Franse kunstenmakers het openingsweekend van cultuurfestival ‘Brugge Centraal 2010’ onderdompelde is ons bijgebleven. Het park en zijn omgeving in bedwelmend vuurdronkenschap.

Een andere keer, langer geleden, begin jaren tachtig, die paar zomers waarin het Minnewaterpark zich tooide met sculpturen. In een enthousiaste bui vroeg een krant zich af of het park zich voortaan zou meten met het Antwerpse Middelheim. Zo’n vaart liep het niet, maar tussen al dat groen stond het daar wel vol beeldhouwwerk. Het project was een idee van wijlen Jef Vandecaesbeek, zelf beeldhouwer en broer van een destijds in Brugge wereldberoemde madam, Loetje van de Schoare.

We diepten de affiche van de editie 1983 voor u op. Het ontwerp, een knipoog naar Roger Raveel, was uit inzendingen van eindejaarstudenten aan de kunstacademie geselecteerd. Het kwam uit de bol van Guy Buseyne die later zelf naam zou maken als beeldend kunstenaar.

Het Minnewaterpark schreef zijn eigen levensverhaal dat we nog amper kunnen wegdenken uit de binnenstad, al werd het domein pas eind jaren zeventig aangelegd. Dat het er kwam lag niet voor de hand want midden de verkavelingsdrift van toen kwam de site even in beeld als mogelijke villawijk. Je zou het allerminst verwachten, maar die groene long heeft de stad te danken aan burgemeester Michel Van Maele. Zijn reputatie als inhalig zakenman indachtig, mag dat verrassend heten.
Die oorspronkelijke verkavelingsplannen verklaren op hun beurt wel de spijtige sloop van een soort retrokasteel dat er vroeg in de vorige eeuw was gebouwd. Ene meneer Ludovic Fraeys de Veubeke, rechter van beroep, woonde er. Ludovic gaf zijn eigen naam aan zijn woonst, goed voor de zowaar fraaie benaming ‘Fraey Huis’.

… de spijtige sloop van een soort retrokasteel …
– foto Beeldbank Brugge

Zoeken we verder in het verleden van onze stad, dan vinden we het Minnewaterpark als bleekweide waar linnen in de zon ‘te bleken’ werd gelegd. En nieuwsgierig als we zijn, gaan we op zoek. Op de kaart van Marcus Gerards, altijd een dankbare bron. Daar komt een waterrijke hoek in beeld, een kronkeling van reien, al het vergt weinig moeite om er min of meer ons Minnewaterpark te traceren. Een blekerijweide? Ze zeggen dat pas

eind jaren vijftienhonderd Brugse blekerijen vermeld worden. Marcus zijn kaart dateert van 1562. Het verleden laat ons graag in het ongewisse, wat onze leergierigheid alleen maar voedt.
Al kan dat sommigen geen ene moer schelen. Zo ken ik een jongedame die hoegenaamd niet maalt om historieverhalen.
Beloofde ik haar daarom iets te schrijven over het Brugge van vandaag? Over het Cactusfestival. Daar kwam weinig van in huis. Maar ik kan wel bevestigen, van het podium van ’t Cactusfestival is op de kaart van Marcus Gerards geen spoor te bekennen. Dat zocht ik dan wel weer voor jou uit. Graag gedaan.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van 't Cactusfestival, Van Feest in 't Park, Van feesten en vieren, Van zingen en spelen | 6 Comments

Marxtje en ik en de Canon van Brugge

Wij fietsen naar de markt van Brugge, ’t is valavond maar nog zomers warm. Wij, dat zijn ‘kameraad Marxtje’ en ik. Dat mijn fietsgezel niet echt Marxtje heet, dat kon u vermoeden, zo’n bizarre manier om een naam te spellen. Destijds was er natuurlijk wel Marx, Karl voor de vrienden, maar het valt te betwijfelen of die zich als Marxtje liet aanspreken.
Maar ‘kameraard Marxtje’ kan leven met zijn roepnaam die past bij zijn redelijk donkerrode kijk op de samenleving. Een doorwinterd Marxist, hij? Ach neen, hij laat zich al tè graag betrappen op hoofs koketteren met contraire denkspelletjes. We hebben hem door en Marxtje weet dat.

Waarover straks meer, laat mij eerst duiden wat ons naar de markt brengt. ‘Het belfort vertelt’, het zou mij verbazen mocht u daar nog niks omtrent hebben vernomen. ‘Het verhaal van Brugge, prestigieus lichtspektakel op de markt van Brugge’, zo staat het op de affiche die de elf avonden aankondigt.
Terwijl we over ’t Zand passeren, vertel ik dat het mij geenszins verbaast dat de markt van Brugge weer wordt ingepalmd door zo’n totaalspektakel. Dat plein is van geen kleintje vervaard als het op prestigieuze evenementen aankomt.
Mijn jeugdig gezelschap kijkt ietwat vragend mijn kant op.
Weet, jonge vriend, door de eeuwen heen liet onze markt zich graag overrompelen door allerlei festiviteiten.
En wat daar met kop en schouders bovenuit stak, zo vervolg ik mijn verhaal terwijl we in de Steenstraat de altijd verraderlijke putten ontwijken, is het Heilig Bloedspel. Die evocatie werd sinds eind jaren dertig zowat om de vijf jaar opgevoerd. Voor tienduizenden toeschouwers, editie na editie. Die van 1962 zou de laatste worden.
Stilaan dagen op de markt meer en meer toeschouwers op en de beiaard heet ze welkom. Vrienden en kennissen komen langs en uiteraard ontwaren we her en der ook leden van het ’11 juli-komitee’ dat zijn schouders zet onder deze avonden. Dat brengt mij bij hun voorzitter die, naar mij werd verteld, in het Franse Rouen op het idee kwam voor dit lichtspektakel. Daar ondernamen ze iets gelijkaardigs op hun kathedraal. Iets met licht? Bij voorzitter Pol Van Den Driessche ging … nou ja, een lichtje op.

Trouwens, al wat jaren geleden vond die voorzitter de tijd gekomen om het aloude Heilig Bloedspel vanonder het stof te halen. Had hij het zwaar-op-de-handse scenario in gedachten dat men in de joligheid van de jaren zestig al achterhaald vond? Dat zijn vader in dat Heilig Bloedspel ooit de Jezus-rol op zich nam is mogelijks niet vreemd aan zijn voornemen. Zag Pol zichzelf al in de rol van Verlosser? Zijn plan werd in stilte afgevoerd.

Doch ziet, kameraad Marxtje, vanavond laat de markt van Brugge zich weer inpalmen door een hoogst zelfverzekerd project. Het mocht wat kosten en dat deed het ook. Eerder kwam het nieuws dat Burgrock, festivalletje dat zich altijd linkt aan de Vlaamse feestdag, een sabbatjaar inlast. Intussen weten we waarom.

Vanavond en de komende avonden komen de uitgespaarde centen aardig van pas. Samen met subsidies vanuit stad en Vlaamse gemeenschap. En sponsoring.
Inmiddels is het duister gevallen. De beiaardier tokkelt ‘Vlaanderen Boven’ van Raymond en dan zwijgen de klokken.
Uit luidsprekers rollen traag aanzwellende klanken over het plein. ’t Gaat beginnen! Maar voor het begint krijgt het ruim toegestroomde publiek op de gevel van het belfort ongevraagd warrige beelden van logo’s en merken geserveerd … Boter bij de vis, vuistregel in het sponsorwereldje. Lichtjes geagiteerd schudt kameraad Marxtje zijn jongenshoofd, dat is hij aan zijn antikapitalistische imago verplicht.
Maar wat volgt, slaagt er vlotjes in om ons bij de les te houden. Het adjectief ‘wervelend’ mag van stal gehaald en door de begeleidende vertelling – het belfort neemt zelf het woord – laten we ons graag op sleeptouw nemen. Technisch valt weinig aan te merken. Hoewel, het Franse koppel naast ons probeert de vertaalde ‘onderschriften’ op hun smartphone te volgen, maar verliest daarmee ongewild nogal wat van hetgeen op de belfortgevel te bewonderen valt.
Laten we voorts de dingen benoemen zoals ze zijn, wie een van nostalgie doordrenkt flamingantisch pleidooi verwacht, blijft op zijn of haar honger zitten. Het verhaal van onze stad – van toen tot nu – dwarrelt en stroomt over en langs de oude toren naar beneden. Onvermoede maar kranige keuzes worden gemaakt. De Gulden Sporenslag die als sociaal conflict wordt benoemd, in plaats van het aloude Vlaamse ontvoogdingsverhaaltje. En het vermelden van de gruwelijke terechtstellingen in deze ooit om zijn homofobie beruchte stad.
Ook het Brugge van vandaag krijgt zijn moment de gloire met sport en nog van alles. En met de opbeurende, net niet sloganeske teneur waarmee het belfort zijn pleidooi afrondt is het vrolijk naar huis terugkeren. Op de terugweg trakteer ik graag nog eentje, benieuwd als ik ben naar de beoordeling van kameraad Marxtje. Die meteen mijn verwachtingen inlost door maar deels mijn enthousiasme te delen. Tè rooskleurig, meent hij, terwijl hij schol-gewijs zijn werkmanspint optilt.
Hoezo, te rooskleurig?

Welja, weinig mis met Jan van Eyck en konsoorten, mompelt Marxtje, maar toch weer nogal platgetreden clichés.
Zelfs in de Canon van Vlaanderen hebben ze meer aandacht voor de sociale geschiedenis! Waar bleef Achiel Van Acker, vader van onze sociale zekerheid? En ‘paster’ Fonteyne die hier in Brugge het Daensisme trachtte te belichamen!
Ach, Marxtje, in een half uurtje tijd kan je moeilijk alles en iedereen benoemen, hé.
Ewel, repliceert mijn tegenspeler, hadden ze dat onnozel verhaal over die ridicule berenmutsen van de Engelse koninklijke garde maar achterwege gelaten! Dat die ondingen hier bij ons werden bedacht, wie maalt erom? In die uitgespaarde tijd konden ze een ander textielverhaal vertellen.
Welk verhaal, wil ik weten.
Over de sjofele kantwerksters en hun ‘kantmadammen’, opkoopsters die de dikke winst van dat vlijtige thuiswerk opstreken! Misschien zet het een enkele toerist aan het denken, wanneer hij straks zijn ogen uitkijkt bij onze etalages vol kant van bedenkelijk oosterse komaf.
Waardig voorstel, Marxtje, zoiets een plek geven in de projectie. Maar tegen de tijd dat die toerist hier het onderschrift op zijn smartphone ontcijfert, gaat het lichtspel alweer over Club of Cercle.
Club, repliceert Marxtje, kreeg op die projectie te veel aandacht, Cercle moest zoals altijd het onderspit delven!
Ons Marxtje? Salonrevolutionair maar boven alles rasechte Bruggeling!
Laat ons daarop klinken! ’t Is aan jou om te trakteren, kameraad, kan een uitgebuite werkmens zich dat veroorloven?

Nog tot vrijdag 11 juli kan je ‘Het belfort vertelt’ meemaken, een eerste vertoning vangt aan rond 22.30 uur, de tweede een half uur later. Vroeger langs komen hoeft niet, er daagt best wat volk op maar ’t is geen overrompeling.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies | 4 Comments

Te weinig toeristen

Het belfort, altijd opnieuw het belfort. Al moet dat vermaledijde belfort in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwkerk zijn meerdere – zijn hogere – erkennen, toch eist dat ene monument keer op keer zijn plaats op als icoon van onze stad. Waarom komt wie het over Brugge heeft almaar opnieuw aanzetten met datzelfde bouwsel? Waarom liet ondergetekende onlangs het vorige logo voor zijn affichecollectie, met het belfort als uitgangspunt, vervangen door een nieuw logo met een knipoog naar … het belfort?

Veel ligt natuurlijk aan de herkenbaarheid van zijn silhouet. De drieledigheid van die toren met het kenmerkende kroontje op zijn oude hoofd, dit kan alleen Brugge wezen! Maar droegen andere blikvangers, het stadhuis, de poortersloge, het concertgebouw, ook niet hun picturale steentje bij aan het imago van deze stad?
En je raadt nooit hoe ik onlangs, op een plaats waar ik al ontelbare keren langs kwam, met verbazing om mij heen stond te kijken. Ineens realiseerde ik mij de doorslaggevende rol, lang geleden, van die ene plek in wat Brugge als toeristische bestemming zou worden. Dat ik daar nooit eerder over nadacht! Daar stond ik, lichtjes van mijn slag … midden de Hof van het Arentshuis bij de Dijver.

Was deze stad een brief aan de wereld, dan was de tuin van het Arentshuis zijn postzegel. Bescheiden in zijn onmisbaarheid, zoals het postzegels betaamt. Een postzegel, voorzien van een duidelijk leesbare afstempeldatum, het jaar 1911.
In de recente geschiedenis van onze stad mag het jaar 1911 zich niet beroepen op de status van meest genoemde jaartal. Maar er voltrokken zich in en om die tijd een handvol markante feiten en verbazend vaak was de tuin van het Arentshuis daarbij het decor van dienst.
Al was de aanzet tot die gebeurtenissen al wat eerder gegeven. Op zaterdag 11 juli 1908, toen een stel prominente kameraden de koppen bijeen stak om ‘Die Roya’ te stichten
Met in de naam van hun vereniging een verwijzing naar de Brugse reien, luidde de omschrijving – die leest vandaag ietwat bevreemdend – ‘Maatschappij ter bevordering van het vreemdelingenverkeer’. Het promoten van Brugge als toeristische bestemming, dus.
De stedelijke overheid lag nog niet wakker van toerisme, maar ‘Die Roya’ meende dat Brugge best wat meer bezoekers mocht verwelkomen. En maakte meteen werk van zijn voornemens.

– foto’s Beeldbank Brugge –

Er werden een paar boekjes gepubliceerd die je onder meer kon kopen in een charmante kiosk aan de Sint-Salvatorskathedraal, een eerste aanzet tot toeristisch infokantoor. Later zou hun ‘chalet’ verhuizen naar ’t ‘statieplein’, het Zand, bij de ingang van het station.
En dan kwam Die Roya ook nog aanzetten met een spraakmakende affiche, ‘Brugge kunststad’, een creatie van Flori Van Acker. En wanneer liet Die Roya die tot de verbeelding sprekende affiche op de wereld los?

In het daarnet al gekoesterde jaar 1911! Wat ons terugleidt naar ons uitgangspunt, de Hof van het Arentshuis.

… de praalboot van Die Roya op het Minnewater …
– foto Beeldbank Brugge –

Kort daarvoor kwam het Arentshuis in handen van de stad en in ‘ons’ 1911 werd de tuin opengesteld voor het publiek. Wat blijk geeft van enige toekomstvisie, want toen al had men de Hof in gedachten als verbinding tussen het recent als museum ingerichte Gruuthuse en … het pas jaren later te bouwen Groeningemuseum!

Om dat plan te vervolledigen werd ook het fameuze brugje gebouwd. De ‘eeuwenoude’ Bonifaciusbrug dateert van het jaar … ja hoor, 1911.
Dat de bootsmannen die er onderdoor varen niet vertellen dat hun ‘bridge of love’ amper een goeie eeuw oud is, we kunnen ’t verstaan.

Achterin de tuin werd meteen ook de zuidelijke poort voorzien, waarlangs sindsdien de koetsiers hun paard en rijtuig richting begijnhof loodsen.
En de doorgang in een zijmuur leidt de argeloze bezoeker vanzelf naar … Groeninge, het museum.
Dat de twee zuilen in Doornikse steen, eenzame restanten van de op de Markt verdwenen waterhalle, ook rond datzelfde jaar in de tuin werden opgesteld, dat kon u al vermoeden. De uiteraard veel jongere ‘Ruiters van de Apocalyps’ van Rik Poot markeren op hun eigen manier de Hof als toeristisch knooppunt.
Want dat is de Hof van Arents vandaag, een draaischijf waaromheen het bezoekerslegioen zich wentelt dat dag in, dag uit ons Brugge doorkruist.
De Bruggeling, die komt er amper maar fietst vrolijk langs de Dijver, slaat geen acht op de onschatbaar cruciale betekenis van de Hof van Arents in het toeristenverhaal van ons stad. En vraagt zich misschien zuchtend af of Brugge niet stilaan … genoeg toeristen over de vloer krijgt.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van toeristen | 2 Comments

De pannenkoeken van de kruisvaarder

Pannenkoeken? Je wou al eerder iets vertellen over de kruisvaarders en de veelal weinig lovenswaardige fratsen waarmee die mannen de wereldgeschiedenis bijstuurden.  Maar je kon niet meteen een aanleiding bedenken. Tot zich vandaag eindelijk een uitgelezen kans aandient … in de vorm van een stapeltje ruim bemeten, gul met bloemsuiker besprenkelde pannenkoeken.

… iets vertellen over de kruisvaarders … 

De zon doet wat van haar wordt verwacht op deze fietstochtdag. Zodoende merkt op de terugweg iemand van ons op dat dorst stilaan zijn opwachting maakt. Waar kunnen we dat vieren?
Of hier iets verfrissend in de buurt is, vragen wij ons af. Waarna de koptrekker van ’t moment een verrassend besluit neemt door ons groepje de dreef naar Zevenkerken in te loodsen.
Zevenkerken? Bij de paters? Welja, de cafetaria. Oord dat wij doorgaans gniffelend omschrijven als voorbehouden voor mensen op leeftijd. Maar laten we toegeven, daar op het gazon onder de fruitbomen vallen wij inmiddels ook zelf almaar minder uit de toon. En ’t is waar, daar staan een paar aangename bieren op de kaart. Maar eenmaal onze glazen geleegd, laten wij ons verleiden door de verlokkelijke geur van pannenkoeken aan een nabije tafel. Weinig later dampt op elk van onze borden zo’n warmbruine lekkernij.

Zevenkerken, dus. ‘k Weet nog de eerste keer dat ik hier kwam met wat vrienden. Was het een soort bezinning? Ach neen, daarvoor ging het er te informeel en nonchalant aan toe.
We waren het soort ‘opgroeiende knapen die de wereld gaan veranderen’.
Iemand tokkelde wat op een gitaar, je kon ongegeneerd ‘The Times They Are a-Changin’ zingen en het nog geloven ook.
We waren min of meer lid van een groepje dat zich om één of andere godvergeten reden ‘Gamma‘ liet noemen. Een losvast genootschap van studenten en scholieren die zich op sleeptouw lieten nemen door een hoogst markant figuur. Luc Vranckx gaf als priester les in een paar Brugse scholen – godsdienst, uiteraard. Hij woonde in een heel bescheiden huisje in de Boeveriestraat. Boeiende middagen, daar bij Vranckx. Of avonden in café de Goezeput.

Dat Luc ons met zijn ‘Gamma‘ vooral wilde behoeden voor de destijds wervende extreemlinkse wind, het Rode Gevaar van ‘Amada‘ en konsoorten? Daar waren wij ons amper van bewust. Veel later zou de naam Luc Vranckx overigens opduiken in redelijk donkerrechtse middens.
Maar in die schooltijd van ons speelden wij dus als ‘Gamma’ een weekendje lang wereldverbeteraars in een soort woonschuurtje in de schaduw van de abdij van Zevenkerken. En Luc, hij vertelde.

Het enige wat van dat eerste  bouwsel rest
is de toren van de parochiekerk van Sint-Andries.

Over de plek waar we waren, in de bossen bij de ‘Sint-Andriesabdij Zevenkerken’, zoals ze officieel heet. Dat de abdij eigenlijk niet zo heel oud is, vertelde hij, ze werd pas rond het jaar 1900 gebouwd op initiatief van ene Gerard van Caloen, zoon van de fameuze van Caloens van ’t kasteel van Loppem.
Een herstichting werd het, eigenlijk de erfgename van een eerdere, eeuwenoude beneditcijnerabdij die de Franse Revolutie niet overleefde. Het enige wat van dat eerste  bouwsel rest is de toren van de parochiekerk van Sint-Andries. Daar was dus ooit die eerste abdij waaraan de deelgemeente haar naam dankt.

Chagrijnig ventje, onze Robrecht?

De stichting van die oorspronkelijke monnikengemeenschap, da’s een heel bijzondere historie. Die had namelijk van doen met – u voelt ‘m komen – een kruistocht, de eerste.
Robrecht, graaf van Vlaanderen, trok samen met de meer tot de verbeelding sprekende Godfried van Bouillon op naar Jeruzalem. Die eerste kruistocht werd een ongemeen bloederige bedoening, en volgens sommige bronnen liet onze graaf zich lang niet onbetuigd als ’t op moorden en plunderen aankwam. Chagrijnig ventje, onze Robrecht?
Hoe ging het verhaal ook weer? Over één van hun vele gevechten waarbij graaf Robrecht met zijn leger in het nauw gedreven werd, wanneer hij plots in de wolken een Sint-Andreaskruis meende te herkennen. Inderhaast beloofde de graaf aan de heilige Andreas een abdij als hij en zijn trawanten behouden zouden thuis geraken. De heilige verhoorde zijn gebed en zo verrees in de nabijheid van onze stad een Sint-Andriesabdij.

Dat van die kruisvaarders die de geschiedenis hertekenden, waar we het daarnet over hadden, was dat niet wat sterk gezegd? Wel neen, waarde lezer, volgt u even.
Stel, onze graaf Robrecht bleef thuis, ging nooit op kruistocht. Dan hoefde hij op dat slagveld die gelofte niet af te leggen. En was er nooit sprake van een Sint-Andriesabdij, die bij de Franse Revolutie dan ook niet werd gesloopt. En dus plande Gerard van Caloen geen nieuwe abdij van Zevenkerken. Waar dan ook nimmer een monnik met het idee voor de dag kwam om een cafetaria te openen. En dientengevolge – het woord! – dampten hier ook geen pannenkoeken voor de neus van een handvol fietsers. Robrecht, de kruisvaarder, was zelfs verantwoordelijk voor onze pannenkoeken.
Zeg nog een keer dat die kruisvaarders het verloop van de wereldgeschiedenis niet bepaalden.

Posted in Het Brugge van toen, Over de wereld, Over oorlog, Van zin, zen en zijn | 4 Comments

Of kunst ook schoon mag wezen

Met de jongelui naar een tentoonstelling, eentje omtrent de ‘Brugse School’.
De kunstenaars van die schildersclub hebben mekaar in onnoemelijk lange tijd niet meer ontmoet, dus de expositie voelt ietwat als een reünie van klasgenoten van vele academiejaren geleden. En hoewel wij eerder toevallig en onaangekondigd langskomen, voelen ook wij ons meteen welkom.
De ‘Brugse School’, dus. Van die artistieke lichting beleven nog amper een paar oud-strijders hun inmiddels zeer oude dag. Op die tentoonstelling in dat hoekhuis in de Sint-Jacobsstraat zijn het dan ook niet de kunstenaars in eigen persoon die mekaar weerzien, het zijn hun schilderijen die er een klasreünie houden.
En nu is ’t aan mijn jong gezelschap, het prille volkje dat pakweg de Belgische Frank of Boudewijn en Fabiola nooit heeft gekend. En die ‘Brugse School‘ al helemaal niet. Want ‘Brugse School’, allemaal goed en wel, maar waarover gaat het hier eigenlijk?

Wel, jongelui, er hoorden een paar generaties kunstenaars tot die ‘Brugse School’. Ze floreerden pakweg van voor de Eerste Wereldoorlog tot een heel eind in vorige eeuw. Doorgaans opgeleid in onze kunstacademie waar sommigen later ook als lesgever aan de bak kwamen. Het gaat om nogal wat namen, maar eentje, Florimond Van Acker – ‘Flori’ voor de vrienden – steekt daar met kop en schouders bovenuit.
Als schilder èn als directeur van de academie groeide Van Acker uit tot peetvader van de kliek. We besparen jullie graag een resem namen, maar ’t is goed mogelijk dat bij de opa of oma van jullie pa of ma een kadertje met iets van Emile Rommelaere, Louis Reckelbus of een gelijkgestemde schilder boven het dressoir hing.
Wat de ‘Brugse School’ geliefd maakte? Wel, op het gros van wat ze op doek zetten was Brugge met zijn schilderachtige hoeken en kanten te bewonderen. Bewonderen, want als die mannen in één ding bedreven waren, dan zeker in het pittoresk weergeven van hun thuisstad.

… sommigen later ook als lesgever
aan de bak kwamen.
– foto Beeldbank Brugge –

Elk met zijn eigen palet, maar zonder uitzondering braaf binnen de artistieke lijntjes. Op straffe vernieuwingsdrang zal je die gasten nimmer betrappen.
Liever bedachten zij in gulle kleuren, een Brugge zoals zij het zagen. Of liever, zoals zijzelf en hun publiek het zich droomden. Romantiek in elke penseeltrek, gul strooiend met het warmst denkbare licht. Nergens een storend element. Vakkundig herschiepen ze hun stad, schoner en meer ongerept dan die ooit in ’t echt is geweest.

Zoals op het doek van Louis Reckelbus op die affiche van een vroegere tentoonstelling. De godshuisjes van het Rooms Convent ogen, hoe scheefgezakt ook, toch vooral lieflijk. Je kan je voorstellen, er was een markt voor zo’n schilderijtjes.

Laat ons een keer de klok terugdraaien, helemaal naar de gloriejaren van de ‘Brugse School’. Wellicht treffen we ze her en der in de stad aan ’t werk, een Albert Goethals of een Guillaume Michiels. Zitten ze aan één of andere reieboord achter hun schildersezel? Vaak, maar lang niet altijd. Neem nu Flori Van Ackers ‘De Meebrug in de sneeuw’. Ik kan mij moeilijk voorstellen dat hij daar in ’t putje van de winter zit te verkleumen aan de Groenerei.

… de behaaglijke warmte van zijn atelier in de Korte Vulderstraat.

Maar Flori is een fervent liefhebber van de nog jonge fotografie. Een goeie foto met de juiste lichtinval en hij kan aan de slag in de behaaglijke warmte van zijn atelier in de Korte Vuldersstraat.
Wat onze Brugse schilders op doek zetten is, binnen hun beeldtaal, best sterk.
En al verzetten intussen elders in de wereld een Picasso, een Egon Schiele of een Marcel Duchamp voorgoed de kunstbakens, de ‘Brugse School‘ kijkt ostentatief de andere kant op. Elk zijn stiel, Brugge vraagt om brave schilderijtjes, Brugge krijgt wat het wil. Mag kunst nog schoon wezen, of hoe zit het?
En vandaag? Wel, nog tot eind deze maand huist de ‘Brugse School’ in een pand in de binnenstad, op de hoek van de Sint-Jabobsstraat en de Naaldenstraat. Daar loopt een expositie met nogal wat van die namen. En mocht je willen, kan je er eentje kopen.

Een werk van toen, maar lang niet meer aan de prijs van toen. Want, jong volkje, in jullie interieur staat wellicht geen dressoir zoals toen bij opa en oma. En zodoende is jullie generatie niet meer op zoek naar een Brugs tafereeltje voor boven dat meubel.
En dat doet iets met vraagprijzen.
Waarom ik zelf die kans laat liggen? Omdat bij ons de plek boven wat min of meer als dressoir kan doorgaan al is ingepalmd door … een affiche, wat dacht je. ’t Is een litho van Flori Van Acker, dus toch ook een beetje ‘Brugse School‘.
Maar wie weet, zijn jullie onverhoopt gecharmeerd door wat ons hier op de tentoonstelling toelacht. Een lekker ouderwets schilderijtje, als contrapunt midden jullie ongetwijfeld trendy woonkamer …
Of kunst ook gewoon schoon mag wezen? Zeg dat die met zijn affiches het gezegd heeft.

Meer info omtrent de tentoonstelling vind je hier: www.brugarto.be

Posted in Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments