Posted in Zonder categorie, voorlopig | Leave a comment

Van je oom, die uit de middeleeuwen

De geboeide blik van mijn jonge neef, wanneer ik hem een foto toon van het Ursulaschrijn. Zijn verwondering om het delicate kunstwerk van Hans Memling. Terwijl het hem en mij evengoed zou kunnen verbazen dat een ogenblik tokkelen op mijn telefoon volstaat om de afbeelding zomaar van het net te plukken. Wanneer ik mijn neef die bedenking voorleg, kijkt hij mij aan als was ik een tijdgenoot van Memling die zopas vanuit de middeleeuwen de wereld van vandaag in tuimelde. Maar laten we daar even op doorgaan, beste neef. De alledaagsheid van wat ik zonet deed, laat ons vergeten vanwaar we komen.

Tot nader order wordt niemand uit vroeger tijden naar vandaag gebracht, maar ook andersom lukt vooralsnog niet. Kon dat wel, hoefde je niet meer dan een paar eeuwen in de tijd terug te keren om vast te stellen dat het bewonderen van het Ursulaschrijn toen veel meer voeten in de aarde vergde. Wou je het zien, ging je ter plaatse kijken. Was je bemiddeld, dan had je misschien een gravure in huis waarop dat meesterwerk stond afgebeeld. Je koesterde het kleinood, al betrof het wellicht een niet-ingekleurde prent. De kleurenrijkdom verzon je erbij.
En vandaag, tja, de tsunami aan informatie die ons vandaag overspoelt, die konden Memling en zijn tijdgenoten zich niet eens inbeelden.
Het kleurenpalet van de schilder kon je dan wel bewonderen in het Sint-Janshospitaal. Maar ook alleen maar daar. Tot de drukkunst zich schoorvoetend op kleurafbeeldingen toelegde en je ook thuis kon kennis maken met plastische kunst in al zijn rijkdom. Ook met die van onze Vlaamse Primitieven, dus. En al even schoorvoetend kwam ook de film over de brug met kleuren.

Wanneer verkende voor het eerst iemand met een filmcamera het museum? Er is de affiche die ‘Ten huuse van Sint-jan’ aankondigt, de film die Erik Weymeersch draaide in de jaren zeventig. Met zijn documentaire belicht Weymeersch de geschiedenis van het hospitaal aan de hand van Memlings schilderijen en enkele geĂ«nsceneerde taferelen. Erik Weymeersch was een uitgetreden ‘witte pater’ met een verleden als missionaris in Congo. Later ging hij aan de slag als cineast actief in Duitsland, bij de Beierse Omroep.
Op zoek naar recentere opnamen in Sint-Jan komen we zowaar bij Aspe terecht, de aan Brugge en auteur Pieter Aspe gelinkte tv-serie. In het vijfde seizoen baseerden de verhalen zich niet meer op de boeken van Pieter. In Ă©Ă©n van de afleveringen krijgt Herbert Flack – inspecteur Van In, weet je nog? – te horen dat in het Sint-Jansmuseum twee panelen van Hans Memling werden gestolen, de portretten van Willem Moreel en Barbara Van Vlaenderberch.
Voorwaar een hoogst merkwaardige verhaallijn. Was er bij de opnamen niemand die de scenarist aan de mouw trok? Zeg, mijn beste, die portretten zijn van Memling, maar dat ze geroofd worden in Sint-Jan? Ze hangen sinds jaar en dag in ’t Museum voor Schone Kunsten in Brussel! Ze zijn ooit wel aan Brugge uitgeleend, de laatste keer bij de grote Memling-tentoonstelling. Maar die ging door in Groeninge, niet in Sint-Jan, en da’s geleden van het verre 1994!
Dwalende scenarioschrijvers, ze bestaan.
Ook op tv, maar veel recenter, zagen we ‘Nacht in het museum’, waarin Thomas Vanderveken in elke aflevering een bekende Vlaming voor een nachtje meetroont naar een kunstwerk ergens te lande. Het concept is markant en doorgaans best genietbaar. Ook die aflevering waarin Herman Brusselmans het Ursulaschrijn van Memling bewondert. De kijker maakt kennis met het schrijn ùn een onvermoed eerbiedige Brusselmans.

– foto Benny Proot –

En zo zijn we intussen vrolijk de eenentwintigste eeuw in geduikeld en komt het hospitaalmusuem  niet enkel op het scherm, er komen ook schermen in het museum. ‘Closer to Memling’ brengt je naar de ongeĂ«venaard grootse zolder van het museum. Daar gingen al meermaals imposante exposities door, maar dit keer steek je er zelf de handen uit de mouwen. Vind je die ouwe olieverfpanelen veel te eenduidig, kan je met interactieve toestanden de zotste details van Hans Memlings schilderkunst naar je hand zetten. En er is een nieuwe stadswandeling en zo’n zoektocht waarbij je smartphone je op weg helpt.
Van het ongetwijfeld voorbeeldig brave verslag van een filmende pater naar een speurtocht met je slimme telefoon bij de hand 
 Voila, beste neef, dat is waar je Memling zoal visueel kan treffen. Een vogelvluchtig overzicht, bijeengezocht door je ouwe oom. Niet slecht, hé, voor een naar vandaag gekatapulteerde middeleeuwer?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 2 Comments

De lotgevallen van ’t Bilkske

“Kom gasten, we gaan spelen in ‘t bilkske!”
De lezer weet meteen waar de jongelui naartoe gaan. Tenminste, wanneer ie van hier is. Maar komend van andere oorden vraagt u zich misschien af wat ze in ’s hemelsnaam bedoelen met dat ‘bilkske’. In dat geval verwijzen wij graag naar het Brugs Woordenboek. Daarin wordt een ‘bilk’ omschreven als een omheinde weide. Het jonge volkje heeft het gewoon over dat lapje grasland in de wijk.
Al kan het, aldus datzelfde boek, ook een plek zijn waar linnen wordt gebleekt. Maar dat lijkt dan wel een benaming van heel lang geleden. Al is dat allerminst een reden om aan te nemen dat zo’n woord zijn tijd heeft gehad. Laat u van het tegendeel overtuigen door een Brugse straatnaam. Meer zelfs, door twee straatnamen.
In West-Brugge vinden we, in de schaduw van de nieuwe beurshal, de Sint-Maartensbilk. En een zijstraatje van de Langestraat heet gewoon ’t Bilkske. Zo’n landelijke benaming zegt iets over het relatief pastorale karakter van het oude Brugge binnen zijn vesten.

Hoewel, in de kern rond Markt en Burg zoek je tevergeefs zo’n weide-toponiem. ’t Is in de bescheiden wijken waar straatnamen naar den buiten verwijzen. Sint-Maartensbilk in West-Brugge, een dorp op zich. En ook ’t Bilkske is een straat zonder hooghartige herenhuisgevels. Een volksbuurt is het, daar in die hoek van de Sint-Annaparochie.
Jawel, de wijk tussen Langestraat en Coupure hoort bij Sint-Anna. Al is ’t een eindje stappen naar de Sint-Annakerk, dat beseften ze in pastoorsmiddens. Daarom werd in ’t begin van vorige eeuw in ’t Bilkske een hulpkerkje ingewijd dat later een zelfstandige parochiestatus kreeg, de nieuwe parochie heette ‘Heilige Familie’. Tien jaar geleden kwam aan dat verhaal een einde en werd het kerkje ontwijd.

Een poging om het gebouw openbaar te verkopen liep uit op een sisser, niemand deed een bod. Zat de redelijk onbescheiden instelprijs, 440.000 euro, daar voor iets tussen? Al werd het gebedshuis na verloop van tijd toch van de hand gedaan.
In die dagen werd in het pand Ă©Ă©n en ander georganiseerd, een kerstmarkt en dat soort activiteiten. Tot een drietal jaar geleden ‘Owla’ van zich liet horen. En dat ‘horen’, dat mag gerust letterlijk worden opgevat. In ’t Bilkske hadden ze al eerder kennis gemaakt met muziek, jarenlang met het sympathieke September Jazz in basisschool De Ganzenveer. Maar dit keer klonk een heel ander geluid door de wijk.
Aanvankelijk heette het nieuwe initiatief ‘Uilenspiegel Events’, naar een nabijgelegen horecazaak. Muziek zou er klinken in de Heilige Familiekerk! Geen gregoriaans of Ă©Ă©n of ander oratorium, neen. Muziek van vandaag, muziek van de straat!
En toen op een schone meiavond Raymond van het Groenewoud er het podium beklom, bleek de zaak ineens ‘Owla’ te heten. Van dan af ging het snel, verrassend snel.

Want wat volgde was een rits concerten en feestavonden met namen waar al wie zich onledig houdt met populaire muziek van opkeek. In wat was omgebouwd tot een verrassend eigentijds concertzaaltje passeerde het integrale Vlaamse hitwereldje de revue. Dana Winner, Helmut Lotti, Nathalia, noem ze en ze kwamen langs in Owla.

– foto Franky Schutz –

Maar ook steviger namen, Soul Sister of Guy Swinnen. En Raymond, dus. Buitenlandse sterren ook, het in een ver verleden befaamde Britse hitgezelschap 10CC stond er op het podium en songfestival-winnaar Johnny Logan was er zowat kind aan huis. Het leek alsof Owla een leemte wou opvullen, maar welke leegte? Iemand heimwee naar de gloriedagen van de Oberbayernzaal in ’t Boudewijnpark?
Een simpel kerkje in een smal straatje, zo’n klein adres, zo’n klinkende namen. Boksen die knapen van Owla niet boven hun gewicht, klonk hier en daar gefluister.
Inmiddels rommelde het in ’t Bilkske. Niet elke buur was opgezet met al dat feestgedruis. Tussen stad en provincie werd heen en weer geschoven met vergunningen en om te voldoen aan geluidsnormen pasten de uitbaters Ă©Ă©n en ander aan. Op een keer deed een bizar verhaal de ronde omtrent een inbraak, onenigheid binnenskamers en andere ontluisterende toestanden.
Het nieuwe jaar 2024 werd nog verwelkomd met een feestelijk Bal MasquĂ©. Maar dan, ergens midden vorige zomer, viel het doek over Owla, ineens. In kranten verscheen iets omtrent een faillissement. Owla was geschiedenis en ’t Bilkske weer de stille straat van weleer.
Ze zijn voorgoed voorbij, de dagen waarin al die publiekstrekkers konden zeggen, “Kom gasten, we gaan spelen in ’t Bilkske!”

Posted in Het Brugge van nu, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 11 Comments

Het Babylon aan de Reie

“Ur yezh kaer a gomzont e Brugge 
”
Oei, slaat het klavier van mijn pc tilt? Of was die tweede fles Bourgogne van gisterenavond de fles te veel? Maakt u zich geen zorgen, lezer, dit toetsenbord Ăšn hij die het beroert houden het hoofd koel. Meer zelfs, samen weten ze u te verrassen met het handvol woorden dat u zonet trachtte te ontcijferen. Maar u herkende geen Engels en ook geen Frans of Duits of welke taal dan ook en dat brengt een mens algauw van de wijs, niet?
Zijn het woorden uit een wellicht ver afgelegen uithoek der aarde? Soms liggen uithoeken gewoon om de hoek. Want hoe lang doet u erover om met de auto pakweg zeshonderd kilometer zuidwestwaarts te rijden? Waar aan de einder de Mont Saint-Michel opdoemt, glooit uw almaar rustiger route het pastorale Bretagne binnen. En hoor, ze spreken hier 
 Bretons. Enfin, sommigen althans, die hun oude taal nog machtig zijn.

De hierboven nauwgezet gespelde woorden zijn dus in ’t Bretons. Of Bretoens, hoe ze genoemd wordt maakt die taal weinig uit. Van meer belang is dat ginder achter almaar minder Bretoenen vertrouwd zijn met hun voorouderlijke moederspraak. Trouwens, Bretoens, hoeveel Bruggeling denkt u te vinden die het verstaan? Net genoeg om te kaarten?
Wel was er lang geleden hier bij ons een knaap, een Jan Brito, die kreeg als kind het Bretoens met de spreekwoordelijke paplepel ingelepeld. Geboren ergens in hartje Bretagne, in Pipriac, een gehucht van een schort groot, kwam kalligraaf Jan in het toen zeer florissante Brugge terecht. Waar hij zichzelf de drukkersstiel aanleerde. Brito was Ă©Ă©n van onze allereerste drukkers. Vandaag heeft Brugge een Hotel Jan Brito en in Sint-Andries een straatje dat zijn naam draagt. En na enig zoeken vind je in ’t Provinciaal Hof een beeld dat de drukker voorstelt.

Maar wij herinneren ons vooral de ambachtelijke ‘devotie’ die wijlen Alfons Walleyn van de gelijknamige Brugse drukkerij koesterde voor zijn middeleeuwse voorganger. In Pipriac waren Alfons en zijn wederhelft bij herdenkingen van ‘hun’ drukker graag geziene gasten. Al hadden ook zij het Bretoens wellicht niet onder de knie, maar wie zijn wij om daarop te wijzen?
Want laten we wel wezen, zelfs de taalvaardigheid van de meest fervente taalknobbel verdampt bij de veelheid aan talen wereldwijd. Wie ze probeert te tellen komt algauw aanzetten met een cijfer in de buurt van 
 zevenduizend.
Geen nood, we hoeven ze niet allemaal te leren. Met één taal komen we vandaag al héél ver. Met haar prominente plek in de wereld van alledag gaat het Engels straks nog geloven dat we op weg zijn naar een soort eentaligheid.

Ontwaakt nu toch wel in mijn herinnering een zin, zeker. Een slogan, eigenlijk. Het gevleugelde ‘Spreek steeds uw taal te Brussel!’, zegt het u iets? Een oproep van toen al wie onze moedertaal koesterde bezorgd was om de dominantie van het Frans in de hoofdstad. Enfin, als Vlaming werd je aangepord om in Brussel Vlaams te spreken. Die stad en zijn inwoners legden inmiddels een lange taalweg af. Want ja, vandaag ‘spreekt iedereen zijn taal te Brussel’. Alleen zijn dat, van de Europawijk tot de Marollen, veel talen, hĂ©Ă©l veel. Brussel, het Babylon aan de Zenne.

En ons Brugge? Wandel je midden de vrolijke drukte van de binnenstad, hoor je een veelheid van soms amper thuis te wijzen talen. Toeristen, nieuwe Bruggelingen, elk heeft zijn zegje. Brugge? Het Babylon aan de Reie.
Talen leg je niet zomaar het zwijgen op, de wereld blijft een boeiende smeltkroes, een kolk van woordenrijkdom. Al is het dan een kolk waarin de taal van Shakespeare bovendrijft.
Dus wij maar mee murmelen met alle Engelse deuntjes die de radio ons serveert, dag in, dag uit. En in een oude lijst die ik laatst terugvond met alle langspeelplaten die ik ooit aanschafte, had het Engels ook de bovenhand. Al bevestigden een paar uitzonderingen de regel. Zoals die ene plaat, het destijds spraakmakende ‘Alan Stivell à l’Olympia’.

Alan Stivell, Bretoens muzikant, was in zijn gloriedagen ronduit een monument. We snapten van wat hij zong geen gebenedijd woord, maar lag er iets van Stivell op je draaitafel, dan telde je mee in je vriendenkring. Alternatieve folk mĂšt een eigentijdse draai, waarmee ons werd duidelijk gemaakt dat er meer te beluisteren viel dan Angelsaksische deuntjes.
Al hadden we ook in eigen contreien zo’n roergangers, met het heir der kleinkunstenaars op elk denkbaar podium. Maar ook achter zo’n podium vond je lieden die ruimer dachten. Knapen zoals, hier bij ons in Brugge, een Jo Van Driessche.

De recente muzikale terugblik op ‘Brugge’s Festival’ in de Biekorfzaal was een terecht eerbetoon aan Jo, een ons veel te vroeg ontvallen vaandeldrager die zijn leven wijdde aan het alternatieve muziekcircuit. Het begrip ‘wereldmuziek’ was nog jong toen jaar na jaar in deze stad een ‘Brugge’s Festival’ doorging. De namen op de affiches waren veelal niet van de minste. Paco de Lucia, Madredeus, Maria Farantouri, Irene Papas, allemaal kwamen ze hier langs om Jo en ons een plezier te doen. Een waaier aan talen klonken op zijn podium. Ja, ook Engels, Jo droeg geen oorkleppen. Jo Van Driessche, op zijn manier een Alan Stivell.

Trouwens, iets zegt mij dat bij Jo thuis ook wel een keer een flard Bretoens door de boxen klonk. O ja, en bijna vergeten … ik ben u nog een vertaling verschuldigd. “Ur yezh kaer a gomzont e Brugge 
” gaat over Brugge, dat had u al door. Maar wat staat er precies? Wel, we geven een Bretoen overschot van gelijk wanneer hij beweert “Ze spreken een prachtige taal, daar in Brugge …”.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van zingen en spelen | 7 Comments

De strenge winter van 2025

Ergens langs een straat in Sint-Andries ligt, misschien jammerlijk onder een haagje van Ă©Ă©n of andere voortuin gesukkeld, een handschoen. Het is een rechterhandschoen. En zoals dat voor het merendeel der rechterhandschoenen geldt, hoort ze bij een andere, een linker. Ik ging met lichte tegenzin met Hond op pad, op zo’n dag die zijn winterfrisse karakter dankte aan een taaie, kille wind. Die wind kwam, dixit mijn vader zaliger, uit het vriezegat. Maar eenmaal en route bleek de kou nog mee te vallen en zodoende gunde ik beide handschoenen een veilig onderkomen in mijn jaszak. Bij het thuiskomen bleek dat Ă©Ă©n van hen jammerlijk overboord was gevallen. Helaas, van mijn warme, trouwe handschoen is nimmer meer gehoord.
Handschoenen zijn, welja, handig. Tenminste zolang ze met z’n twee zijn. En dus wordt de rechterhandschoen gemist door haar linker zus. Mag ik hier spreken in haar naam? Hoe dan ook, zelf vind ik troost in de gedachte dat de winterdagen er stilaan op zitten.
Of ben ik te voortvarend? Neen, we hebben ‘m gehad, de winter. Of toch die frisse maanden die deden alsof ze winter waren.

Ach, de seizoenen van vroeger! Het vriezen was Vriezen-met-Hoofdletter. En waaide het, dan woei het Wind-met-Hoofdletter. Was mijn vader nog onder ons, dan wist hij het zeker, de wind van weleer kwam uit een veel verder vriezegat.
’t Was in die dagen, het jaar 1963 was nog pril en mijn vaders jongste telg nog een klein prutske. In het jongensschooltje in het buitendorp zat in een hoge, houten bank dat frĂȘle manneke. Krabbelde moeizaam met pen en vlekkerige inkt zijn eerste hoekige woordjes binnen die vermaledijde schoonschrift-lijntjes. Midden het klaslokaal stond een kolenkachel waarvan de aluminium ‘stovebuis‘ hoog boven het bord een weg naar buiten vond. De meester liet de kachel moedig ronken want buiten was het koud. Bar koud. En het sneeuwde.

Ze is altijd blijven liggen, die sneeuw, in de straten, in de dreven en op de velden van mijn kindermemorie. Opgewaaid tegen gevels van huizen en stallen, bomen en struiken. Huizenhoog, of toch in de ogen van het kleine jongetje dat ik was. En geen gracht, geen vijver of plas midden de weiden of er werd op geschaatst.
Verderop, langs de Damse Vaart, trokken ze schaatsgewijs van Brugge naar Sluis. En nog verder van ons, hoog in Friesland, reden ze de Elfstedentocht. Een heroĂŻsche editie, zou achteraf blijken. Het vroor de stenen uit de Friese grond en het ijs was weliswaar voetdik maar van slechte schaatskwaliteit. En de wind? Tja, wellicht kennen ze ginder in hun schone Friese taal ook zoiets als een vriezegat.

Jaren kwamen, winters gingen. En het jongetje groeide op. In een stad waar het water zijn schilderachtige plek opeist. En soms een keer in ijs verandert.
Dan kan je de stad verkennen, wandelend of schaatsend op de reien. Wie Brugge al wat langer kent, herinnert zich, van een paar winters uit de jaren tachtig en negentig, hoe je wandelen kon van bij ’t Begijnhof tot een eind op de Langerei. Een enkele winter zelfs langs de Gouden Handrei, helemaal tot bij de Beenhouwersstraat waar je langs de trap naast de Sleutelbrug weer omhoog klauterde. Heroïsche herinneringen!

En als zo’n stunt kon in de jaren tachtig, dan zeker ook in die krakende winterdagen van 1963! Of niet? Laat ons op zoek gaan naar foto’s van toen. ’t Is op zo’n keren dat ‘beeldbankbrugge.be’ dat bulkt van de foto’s uit de oude doos, de speurder van dienst is. En wat treffen we daar? Een enkele prent van een bevroren en besneeuwd Minnewater. En eentje van ’t Stil Ende bij de Ezelpoort. Niet Ă©Ă©n foto waarop je iemand ontwaart op dichtgevroren binnenreien. Mag het verbazen? Neen, dat mag het niet en daarvoor bedachten wij een verklaring.
Die verklaring ligt bij … de lamentabele waterkwaliteit van de reien van toentertijd. De Brugse reien, namelijk, waren open riolen. Geen huis langs de reien of het afvalwater – en nog wel Ă©Ă©n en ander, vraag ons niet om het te benoemen – vloeide doodgemoedereerd onze stadswateren in. Geen mens die erom zeurde, tenzij de bootjesmannen op warme zomerdagen. Dat zou rustig zo doorgaan tot de jaren zeventig, toen het reiewater gesaneerd werd, goed voor een pluim op de burgemeestershoed van Michel Van Maele. Pas vanaf toen vroor ons gezuiverde en dus koeler reiewater bij fors winterweer stevig dicht.
En vind je op de hierboven genoemde site prenten met volk op het ijs in de binnenstad.

VoilĂ , een mijmering over de tijd toen er in de winter nog winterweer was. Maken u en ik ze ooit nog mee, echt winterse winters? Of zullen we aannemen, ons kantelende klimaat indachtig, dat het er nooit meer van komt? Het is inmiddels midden februari, we mogen het voorlopig alvast vergeten.
Hoewel, momentje 
 Foto’s op een website, tja. Maar je eigen, zelf genomen prentjes, met op de achterzijde een paar woorden, die zoek je in een scheefgezakte kast op zolder. Kijk hier, die ene, wat onscherpe foto met wandelaars op een bevroren Brugse reie. Iemand krabbelde iets op de achterkant. Daar staat, onmiskenbaar 
 ‘Op de reien, 1986, zondag 2 maart’.
Misschien kijk ik toch nog maar beter uit naar een paar nieuwe handschoenen.

Posted in Het Brugge van toen | 10 Comments

Weer om een hond door te jagen

’t Heeft vannacht gesneeuwd in Sint-Andries, onverwacht en gul gesneeuwd. Midden onze onder een witwollig deken stil geworden tuin hapt Hond uitbundig blij naar de laatste neerdwarrelende vlokken. Ravotten, baas? Wandeling?

Maar neen, baas en vrouwtje moeten zo nodig naar Roeselare. Dan ligt hier een keer zo’n plezierig pak sneeuw! Dat ze maar voorzichtig zijn, de onveilige weg op, alleen maar voor een tentoonstelling of wat het ook wezen mag.
Jammer, Hond, onze toegangskaarten voor ‘Het Kunstuur’ laten ons weinig keuze, ze gelden enkel vandaag.

… de markante
Jean Brusselmans.

We gingen al eerder langs bij vorige edities van ‘Het Kunstuur’, in Mechelen en Roeselare. Dus voor wie de formule niet kent, even schetsen.
Een klein gezelschap bezoekers in een verduisterde ruimte. In een lichtbundel doemt Ă©Ă©n schilderij op. In die donkerte krijg je, naast het kunstwerk, het gefilmde gezelschap van iemand die kort verhaalt wat hem of haar in dat schilderij aanspreekt. Waarna het licht dooft en een ander werk belicht wordt en toelichting krijgt, soms door een bekend iemand, soms iemand ongekend.
Zo passeert werk van een twintigtal schilders de revue. En ja, ’t is redelijk vertrouwde kunst van al even geleden, van ver in vorige eeuw, soms nog iets ouder zelfs. Rik Wouters, Permeke, de markante Jean Brusselmans. Of Valerius De Saedeleer, die laat ik niet onvermeld, ik smelt bij zijn melancholische wintertaferelen.

Of Valerius De Saedeleer …

Bij die schilderijen horen soms alledaagse, soms ontroerende verhalen, kunstpausen halen er ongetwijfeld hun betweterige neuzen voor op. Och wat, een kortademige vorm van kunst beleven, mag het even?
Wanneer je na precies een uur de kerk verlaat – in Roeselare speelt ‘Het Kunstuur’ zich af in de ontwijde Sint-Amandskerk – is ’t namijmeren over een niet bepaald hoog gegrepen maar toch beklijvende ochtend. Over treffende belevenissen, verteld door een Frank Deboosere, een Tess Uytterhoeven of een Jo Demeyere. Maar evengoed door een gepensioneerd mijnwerker of een slagersvrouw uit de buurt.

Terug naar huis, naar Sint-Andries. Roeselare kreeg geen vlok sneeuw, vannacht, maar bij ons is ze in de voorbije uren amper geweken. Kwispelend herinnert Hond mij aan haar eis. Wandeling, baas, nu!
Langs lichtjes morsige stoepen brengt het toertje ons naar het nabije bos. Onderweg kijkt Hond smalend naar mij op. Wat een idee was dat vanmorgen, sneeuwpret ruilen voor een onderbelicht museum!

Hoe vertel je een hardleerse viervoeter dat zo’n dag wùl de moeite loont? Wacht, ik weet iets!
Luister, Hond, we zagen een doek, ‘Meisje met hond’, van een lang vergeten schilder. En je raadt nooit wie over dat werk vertelde. Danny Verbiest! Dù Danny Verbiest, de geestelijke vader van Samson! Je weet wel, Samson en Gert, jouw helden!
Wat volgt is matig enthousiasme, merk ik.
Want intussen staan we midden het bos. Hoge, donkerkale beukenstammen rijzen op boven een licht deinend sneeuwtapijt.
Da’s pas een wintertafereel, baas! Gij met uw De Saedeleer!
De terugweg. Hond en ik, elk diep in eigen gedachten verzonken.
Ik geef haar ongelijk. Zij geeft mij ongelijk … Heb je dan allebei ongelijk of allebei gelijk?

Posted in Van beesten, planten, Van schilderen en plaasteren | 1 Comment

De Wever, van der Poel en Red Sebastian … een geschiedenisles

En misschien had Godried Bomans het toch bij het rechte eind toen hij het had over geschiedenis. Godfried, altijd al de flegmatieke kwinkslager van dienst, merkte op dat we er weliswaar oeverloos over palaveren, maar per slot van rekening is geschiedenis gewoon het heden, gezien vanuit de toekomst.
Breng daar maar iets tegenin. De karrenvracht verleden die de mensheid met zich meedraagt, wàs ooit gewoon het moment ‘nu’. Meer zelfs, een aaneengesloten rij van momenten ‘nu’. Heeft ‘nu’ een meervoud?
En laten we wel wezen, het gros van die tijd vulde zich met doordeweekse alledaagsheid. Niks om over naar huis te schrijven, laat staan om er geschiedenisboeken mee te vullen. Memorabele momenten? ’t Zijn naalden in de hooiberg die we tijd noemen.
En toch, telkens zich iets minder alledaags aandient, overvalt ons de koorts van het moment met een onvermijdelijke opstoot van overroepen conclusies. Waw, zo’n uitzonderlijk gebeuren, dat wij dit mogen meemaken! Wat ons hier overkomt, dat blijft voor eeuwig in het geheugen der mensheid gegrift!

Wat ons hier overkomt, dat blijft voor eeuwig
in het geheugen der mensheid gegrift!

Vorige week liet ondergetekende, meestal niet de meest geestdriftige tv-kijker, zich gedurende een paar etmalen betrappen op een bovengemiddeld aantal uren voor de buis. Het leerde hem enkele dingen. Zo onder meer omtrent de alomtegenwoordigheid van het begrip ‘historisch moment’. Het weekend leek er zowaar een vrolijke aaneenschakeling van.

Het begint op zaterdag. We hebben een nieuwe regering, klinkt het bij Kathleen Cools die ons doorverwijst naar haar collega Bart Verhulst. Die gooit de kersverse eerste minister meteen de vraag voor de voeten of hij zijn premierschap als Vlaams-nationalist ook, zoals velen 
 historisch vindt.
Later die avond. Een liedjesprogramma loopt op zijn eind. Peter Van de Veire kondigt winnaar Red Sebastian aan met de gevleugelde uitspraak ‘En geniet nog Ă©Ă©n keer mee met de winnaar van Eurosong 2025, dit is historisch!”
Zondagmiddag. Op een mijnterril ergens in ’t noorden van Frankrijk rijden coureurs zich uit de naad en in het zweet. Mathieu van der Poel is er als eerste vanaf en dat levert hem de trui van wereldkampioen op, voor de zevende keer. Een respectabele prestatie die hem weliswaar is voorgedaan, zo verneemt de kijker, door de betreurde Erik De Vlaminck. Maar dat belet de presentator niet om te juichen dat Mathieu hier een historische prestatie levert.

Ludwig dweept met Napoleon …

De eretitel ‘historisch’ staat in de aanbieding? Dan is ’t nu aan ons om ook een paar geschiedenisprijzen uit te delen. Laten we het niet ver zoeken en het ook gewoon houden bij coureurs, muzikanten en politiekers.
Volgt u ons in verhalen over een muzikant die zich ergert aan een zelfvoldaan leider, een dictator die door een topsporter voor schut wordt gezet en een muziekmaker met een milde kijk op het sportleven.
Het eerste voorval is u misschien verteld, destijds in de les Muzikale Opvoeding.
Ludwig van Beethoven is als componist goed bezig en daarenboven met artistieke onstuimigheid enthousiast over wat zich recent in Frankrijk afspeelt. De revolutie van het volk! Een nieuwe sterke man, Napoleon, zal daar krachtig orde op zaken stellen.

Ludwig dweept met Napoleon, dus het mag niet verbazen dat hij zijn jongste symfonie, zijn derde, opdraagt aan de Redder des Volks. In zelfzekere letters schrijft hij ‘Napoleon’ op het titelblad van zijn partituur.
Maar dan verneemt hij dat Bonaparte zich zopas tot keizer liet kronen. Ludwig is verbolgen, gedegouteerd om zoveel grootheidswaanzin.
Napoleon zal het nooit vernemen, maar het grote genie Beethoven doorstreept op zijn partituur met zoveel gramschap de letters ‘Napoleon’ dat het papier er moet aan geloven. Een historische doorhaling!
Omtrent sport en leiderschap, een tweede historie. Het jaar is 1936, ’t is zomer in het Berlijn van de Olympische Spelen. Voor de almaar meer macht opeisende Grote Roerganger, Adolf Hitler, zijn de Spelen de gedroomde kans om zijn nationaalsocialistische ideologie in het zonnetje te zetten. Op de spelen zal het superieure ‘Arische Ras’ zegevieren, dat staat vast!

En een lied van ’t Zesde Metaal,
het groepje van Wannes Cappelle.

Dat draait enigszins anders uit. De zwarte Amerikaan Jesse Owens gaat met vier gouden medailles naar huis. Zijn vlasblonde, Duitse tegenstander Carl Ludwig ‘Luz’ Long moet vrede nemen met Ă©Ă©n zilveren. Wat geenszins het blijvend wederzijds respect tussen Long en Owen in de weg staat. Een historische kameraadschap.
Het laatste memorabele verhaal waar ik in volle overtuiging de term ‘historisch’ op plak is van muziek en 
 wielrennen. ‘Ploegsteert’ is een dorp. En een lied van ’t Zesde Metaal, het groepje van Wannes Cappelle.  Ze zijn u bekend, de West-Vlaamse woorden die Wannes koos om te verhalen over het vallen en opstaan in coureur Frank Vandenbroecke’s leven. In ’t leven, tout court.

Zullen we bovenstaande historische eretitels uitdelen op een Grand Gala, volgestouwd met Bekende Vlamingen? Laat maar. ’t Gaat om dingen die er toe doen. Lichtpunten hoeven geen spotlights.

Posted in Over de wereld, Van sport in 't algemeen, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 2 Comments

Dichten zonder je …

Die winterse vooravond scheert vanop de Spiegelrei een schrale oostenwind over het godverlaten Jan van Eyckplein. Een jongen die zich, warm ingeduffeld, vanuit de bibliotheek in het Tolhuis naar de Academiestraat haast is er het enige spoor van leven. De knaap komt wel vaker langs in de stadsbib. Haalt er wat boeken en een paar langspeelplaten. Maar ditmaal houdt hij het bij één enkel boek, een dichtbundel. Want sinds deze zomer is hij helemaal in de ban van alles wat met poëzie van doen heeft.
Onze leraar Nederlands gunt schrijvers en hun boeken hun terechte podium. Maar het plegen van gedichten is in die mens zijn ogen toch eerder onderaanneming. Spelling, ja, daarover zeurt hij tot in den treure, meent deze leerling bij wie al die strakke richtlijnen een lichte weerzin oproepen. Ach, kon schrijven maar zonder al die regelgeving, ’t zou aangenaam zijn. Wie maalt nu om een foutje meer of minder? ‘Jouw ogen’ of ‘jou ogen’, in een goed gedicht blijven ze even schoon, toch? Weet hij veel dat zijn roekeloosheid omtrent spellingsdiscipline hem zal blijven achtervolgen. Tot veel later zelfs, bij het schrijven van blogverhalen.

Dichtkunst, daarin schuilt ware scheppingskracht, weet de jonge gast met stellige zekerheid! De voorbije maanden doorploegde hij wat bundels en zodoende verkeert de overmoedige adolescent – pleonasme! – in de waan dat hij kenner is van dichters en hun creaties. Tot nu.
De dichtbundel die hij meenam, ‘Oostakkerse gedichten’ staat er op de voorkaft en de naam van de schrijver, Hugo Claus.
Oostakker? Een plaatsnaam die herinneringen oproept aan een Lourdesgrot uit zijn kinderjaren. De jongeling, door tochtige winterstraten op weg naar huis, wat verwacht hij van zo’n boek? Dat het hem helemaal uit zijn poĂ«tische lood zal slaan, daar heeft hij nog geen weet van.

Danig in bewondering voor Herman de Coninck, in die dagen de ongekroonde koning van Dichtersland van wie het schijnbaar achteloos woordenspel vlotjes wegleest, wacht deze jongen een soort poëzie waarbij je best even gaat zitten.
We schrijven midden jaren zeventig en ‘Oostakkerse gedichten’ is al van heel wat tijd geleden, maar voor het pas onlangs door de angel der dichtkunst gestoken jongmens is dit een openbaring. Claus’ overdaad aan eigenwijze woordwendingen, klankverbindingen en een ontembare verbeeldingskracht. De wellust druip tussen de zinnen door, wat binnenkomt bij een jongeman die het leven nog volop aan ’t verkennen is. Wordt hij door de dichter met zijn raadselachtige, copieuze beeldtaal om de tuin geleid? Te veel woordenweelde voor Ă©Ă©n bundel, je wordt er stil van.

In late uurtjes leg je de dichtbundel op je nachtkastje en weet, poĂ«zie zal nooit meer zijn als voorheen. En al helemaal niet wanneer weinig later Ă©Ă©n van je helden, het rebels aanstormende dichterstalent Jotie ’t Hooft, hier in Brugge in een kille kamer in de Meestraat, aan zijn zielig einde komt. Een overdaad aan verdovende dingen. Jotie was van de Doors en van Lou Reed. En als dichter een soort tragische bohemien-Herman-de-Coninck. Daar kijk je als opgroeiende gast makkelijk naar op. Al had Jotie ongetwijfeld smalend neergekeken op de burgerlijke levensweg die je inmiddels op ging.
Maar de tijd neemt je mee, verder op die geplaveide levenswandel die je koos. Trouwens, er is meer onder de zon dan poëzie, al kruist dat woordenwonder nog af en toe je pad.
Leid je bezoekers door Brugge, dan verzin je graag een ommetje onder de arcaden achter de stadshallen. Waar je je volgelingen wijst op de warmhartige verzen van Jan van der Hoeven die in vijf talen en evenveel kalligrafische letterstijlen tussen de kruisribben kronkelen.
Verder op zo’n wandeling wacht Guido Gezelle jullie op bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Gezelle was dan wel geen Claus, maar zijn ‘Dien avond en die roze’ ging in zijn tijd ook over de tong. En terwijl de meeste rijmelaars van zijn generatie compleet door de mand vallen, krijgt Gezelle’s oeuvre nog altijd alle respect en aandacht. Laatst nog, met die markante expositie in de Biekorf.
Al leert een affiche uit je collectie dat de dichter ook wel een keer mag opdraven voor minder poëtische projecten. Gezelle verkoopt goed, zeg maar. Ooit komt het ervan, in één van de niet meer te tellen chocolade-etalages in de Gouden Driehoek een fondant versie van zijn standbeeld.

Maar je zet met je gezelschap en andere verhalen je rondleiding verder. Het Brugse dichtersgild van vandaag, Marieke De Maré, Peter Verhelst of ons aller Delphine Lecompte laat je onvermeld, je kan niet elke Bruggeling benoemen.
De gidsbeurt zit erop en thuis aan je schrijftafel wacht nog een blogverhaal. En heel af en toe laat je je zowaar betrappen op een karamellenvers.  Zoals onlangs, bij de jaarwende, eentje voor al wie jou na aan het hart ligt.
Al doe je het kleinood pas op de post nadat je het voorlegde aan je wederhelft. Trouw als levensgezel Ăšn op zo’n keren ook als gelegenheidscorrector. Het vers mag er zijn en het staat er voorwaar foutloos. Dat je je schrijvend wat nonchalante slordigheid kunnen permitteren! Dichten zonder je 
 zorgen te maken om spelling, een voorrecht!
Vreest verder niet, stadsgenoten, het ambt van stadsdichter laat deze ouwe jongen aan zich voorbijgaan. Voor die stiel, zo vermoedt hij, is spellingstalent gewenst, zodus. Dus neen, nooit zal een chocolade versie van zijn tronie de etalages van de Katelijnestraat sieren. Al is dat veeleer een troostende gedachte.

De jaarlijkse PoĂ«zieweek, van donderdag 30 januari tot en met woensdag 5 februari, met op donderdag Gedichtendag in de Biekorf-bib … https://brugge.bibliotheek.be/gedichtendag

Posted in Het Brugge van nu, Van boeken en schrijven | 3 Comments

Inch’ Allah

Zo alomtegenwoordig het modewoord ‘comfortzone’ anno 2025 is, zo weinig komt het in de jaren zestig voor in de dagdagelijkse spreektaal. En nochtans, in de zomer van 1967 waagt Salvatore Adamo zich met het uitbrengen van zijn nieuwe single een behoorlijk eind buiten zijn comfortzone.

Sinds kort tot tieneridool gebombardeerd, brengt een opeenvolging van verrassende successen de jonge Belg met Italiaanse roots zelfs op het podium van l’ Olympia, hoofdaltaar van het Franse chanson.  En wat meer is, nog voor hij Parijs verovert, komt hij ook een paar keer hier bij ons langs. Voor een optreden in Oostkamp en een tweetal avonden in de ‘volksschouwburg’, da’s de Gilde in de Oude Burg. Een zaal met een weliswaar net iets bescheidener status dan l’ Olympia, doch we vermelden ze toch maar.

… bron: Erfgoedbrugge.be

Want ‘Tombe la neige’, ‘Vous permettez, monsieur’, ‘Quand les roses’, ze worden ook hier bij ons gesmaakt. Klassiekers zouden het worden. En de zanger een blijver. Maar voor het in stand houden van zo’n status is op zeker spelen aangewezen. En net nu komt Salvatore op de proppen met ‘Inch’ Allah’.

Hij schrijft het in de zomer waarin het Midden-Oosten zich onderdompelt in het kolkende geweld van de Zesdaagse Oorlog.
Israël en zijn vijandige buurlanden staan in vuur en vlam.
Salvatore Adamo bezingt, op een melodie waarvan je het tegelijk warm en koud krijgt, wat voor drama zich afspeelt voor wie daar tracht te overleven, in Israël.
Al is zijn lied – ‘Inch’ Allah’ is het moslim-equivalent van het ‘Als ‘t God belieft’ van onze grootouders – vooral een oproep voor vrede. Zijn poĂ«tische woordkeuze maakt indruk.
Maar zorgt meteen ook voor polemiek. In de Arabische wereld wordt Adamo’s lied verguisd.
Focust de zanger niet uitsluitend op het lijden van het Joodse volk?

Adamo bekent in latere interviews dat hij in de knoop ligt met zijn eigen tekst.
Want wie zijn bewoording in vraag stelt heeft geen ongelijk, realiseert hij zich.
Al doet de tijd die voorbijgaat niets af van de kracht die uitgaat van het lied.

Helaas zorgt die voorbijgaande tijd evenmin voor het uitklaren van wat zich afspeelt in de brandhaard die Midden-Oosten heet.
En dus komt de zanger, ouder geworden en wijzer, er op een dag toe om zijn beklijvende boodschap te verrijken met een paar genuanceerde woorden …
Requiem pour toutes les Ăąmes
de ces enfants, ces femmes, ces hommes
tombés des deux cotés du drame
assez de sang, Salam, Shalom
!”
Onder meer een aangrijpend duet met onze betreurde landgenote Maurane, die het net als Adamo maakte bij onze zuiderburen, is daar getuige van, ook vandaag nog.
Vandaag, nu hier en daar aan Brugse ramen en aan ramen op veel andere plaatsen een duif opvliegt midden een boodschap. ‘Peace’ staat er en ‘now’. Met minder woorden, dezelfde boodschap als die van de zanger, lang geleden.
“Ach, naĂŻevelingen, vrede, dat vergt bewapening! Veel wapens! Dure!”
Vrede … Vrede is een klein meisje, doelloos dwalend door een tot puin herleide stad.
Ergens in het Midden-Oosten.

Salvatore Adamo ontving zopas een ‘Lifetime Achievement Award‘.
Adamo en Maurane … https://www.youtube.com/watch?v=VtosoG-Dx1w

met excuses omtrent de bij Youtube onvermijdelijke into-promoclip …

Posted in Over de wereld, Over oorlog, Van zingen en spelen | 11 Comments

Weg met Ensor

Waarom wij hier in alle talen zwegen over James Ensor, de man waarrond het voorbije jaar zoveel te doen was? Omdat u en ik geen krant konden openslaan, geen radio of tv zijn ding laten doen, laat staan een museum binnen wandelen zonder dat James om de hoek kwam kijken. Daarom.
En ja, nu ‘zijn’ jaar erop zit, komen wij op de proppen met een Ensor-bijdrage. Niet met Ă©Ă©n verhaal, maar – schildersjargon – met een heuse triptiek. Drie invalshoeken, zeg nog een keer dat we Ensor niet genegen zijn.

2004 – Een Brugse crowdfunding voor de aankoop van een Ensor.

Eerste zijpaneel – Lang leve de kringwinkel!
Er beweegt iets in kringwinkelland. Iets? Een revolutie is daar gaande! Tweedehands is het nieuwe nieuw! Wil je trendy voor de dag komen, pak je trots uit met spullen die een verleden met zich meedragen. Ontwaar je op je koopwaar hier of daar toch een vaag vlekje? Een lichte verkleuring? Geen nood, wat eertijds als ‘slijtage’ werd afgedaan, kennen we vandaag als ‘patina’, een soort eretitel.
En de knapen en deernen die zo’n doorverkoopwinkels runnen zijn ook niet van gisteren. Aan verkooppunten geen gebrek!
’t Rad, van ouds een begrip in het Brugse, met een vestiging in Sint-Kruis ùn eentje in Sint-Andries. En laatst met een opstart in ‘t Zilverpand. Dat winkelcentrum is al even op zoek naar een nieuw elan en wie weet, helpt zo’n tweedehandszaak wel een handje. Enfin, in dit geval een tweedehandje.
Ook recent is hun winkel in Zeebrugge, op de Seafront-basis van de oude vismijn. Tot een tijd geleden kon je daar een bejaarde duikboot verkennen, weet je nog? DĂ t was nog een keer recyclage! Maar ook in die nieuwe vestiging vind je altijd wel iets onverwacht.

Wie af en toe door de Smedenstraat passeert, weet van de Oxfam-winkel daar. Nog een plek waar je gebruikte spullen aanschaft. En ’t is voor occasiezoekers fijn rondhangen in de Langestraat. Ligt die – met wat goeie wil – niet in het verre verlengde van de Steenstraat? Tegenover het voorspelbare van onze moeder der winkelstraten is de Langestraat de kassei geworden verademing! Waar we ons als consument een schoon geweten kopen met de aanschaf van brocante, krassende grammofoonplaten of beduimelde boeken. Heerlijk toeven!
En wie zal uitsluiten dat je er op een dag niet de vondst van je leven doet? Een Ensor, ik zeg maar wat. Charlotte kan het weten 


Tweede zijpaneel – Lang leve Charlotte!
Het vergt weinig moeite om het voor je te zien. Een zolder. Rommel, veel rommel. Oma gaat naar ’t woonzorgcentrum en wij ontruimen haar woonst. We gaan er met de grove borstel door, zoals dat gaat op zo’n keren. Kaders? Opa en oma hun trouwfoto, Ă©Ă©n van ons neemt hem mee, ge gooit niet alles weg. Maar al dat andere? ‘Huisje op de heide bij zonsondergang’ en ‘Zigeunerjongetje met betraande wang’? En die andere, die prent. Och ja, in de kringwinkel weten ze daar weg mee. Hoewel, ze hebben daar zeker en vast stapels zo’n rommel.
Verderop, de kringwinkel. Charlotte heeft een opdracht. Zij neemt onder handen wat binnenkomt.  Of er soms iets bij zit dat in waarde uit de toon valt. Kijk, deze tekening. Wie ze op papier heeft gezet, weet wat James Ensor deed met maskers en zo. Aan de kant zetten, toch maar.
Een paar dagen gaan voorbij. En iemand die iets kent van James Ensor. Iemand die vaststelt wat je amper voor mogelijk houdt. Dit Ă­s een Ensor! Een koperets, weliswaar, dus er werden meerdere afdrukken van geperst. Maar wel in opdracht van de grootmeester, die ze in potlood handtekende.
Een paar weken gaan voorbij. Met terecht kabaal wordt in het Antwerpse KMSKA een ets onthuld van James Ensor. Met dank aan een jongedame van een kringwinkel in de buurt. Zij had een opdracht. Ze ging ervoor. Lang leven Charlotte!

Middenpaneel – Weg met Ensor!
Het jaar van James Ensor, 2024. Omdat hij vijfenzeventig jaar geleden overleed. Groot kunstenaar, zonder meer. Meer, alleszins, dan de maskers waar hij tot in den treure mee vereenzelvigd wordt. James’ vakkennis staat buiten kijf, zie zijn portretten en stillevens. Maar toch torent het cynische van zijn verwrongen maskermensen uit boven dat vakmanschap. En alleman is in de wolken om het oeuvre van de meester. Alleman?

Een jaar lang vroeg ik mij af wat mij weerhield om mee te gaan in dat feest. Een terughoudendheid die ik, heus waar, al die tijd niet kon thuiswijzen. Tot ik, louter toevallig, twee datums naast mekaar zag verschijnen. De geboortedatum van Ensor en die van Henri de Toulouse-Lautrec, 1860 en 1864. DĂ t was het! Generatiegenoten, in leeftijd amper vier levensjaren van mekaar verwijderd. En allebei een beladen kijk op mens en wereld torsend. James hier in de straten van Oostende, Henri tussen de hoertjes van Montmartre.
Maar hoe we kijken bepaalt wat we zien. Bij Ensor en Toulouse-Lautrec heeft die blik met betrokkenheid van doen. Interpreteer ik hier Ă©Ă©n en ander verkeerd, vergeef mij dan mijn ongeschoolde kijk op kunst.

Toulouse-Lautrec stond, met al zijn fysieke beperktheid en tragische lotsbestemming, zelf midden het Parijse nachtleven dat hij in beeld bracht.
’t Is waar, net als Ensor toonde hij wat onvolkomen is, het hypocriete ook. Maar hij maakte er deel van uit, leek hij toe te geven.
Terwijl Ensor … stond die niet veeleer vanop de stoep toe te kijken naar de carnavalstoet van het leven? Zijn spot – minachting? – mist het inlevingsvermogen van de Parijzenaar.
Kortom, de betrokkenheid waar Henri de Toulouse-Lautrec toe in staat lijkt, die mis ik bij Ensor. Mag het?
Of laat deze knaap zich al te makkelijk leiden door de affiches waaraan de Franse schilder voor een flink deel zijn status dankt? Weg met Ensor?

Ach, stel, deze afficheverzamelaar is in de weer in een kringwinkel. Zoals Charlotte. En stel, op een keer vindt hij een tekening. Ensor? En daarnaast, een authentieke litho-affiche van Henri de Toulouse-Lautrec. EĂ©n ervan mag hij houden voor zichzelf. Raad eens?

Posted in Van schilderen en plaasteren | 3 Comments

Van pausen, dikke bisschoppen en … kant

De ‘voetwassing’, zegt het u iets? Een bolwassing, ja, daar hebben u en ik weet van. Of ervaring mee, laten we dat hier even in het midden. Wie daarnaast ook het begrip ‘voetwassing’ herkent, die is óf al enigszins op leeftijd óf een trouw kerkganger. Een combinatie van beide is mogelijk.
Mijn schoonvader zaliger deed zowat elk jaar mee aan de voetwassing. Mijn schoonvader, namelijk, was een man van parochie en wekelijkse zondagsmis. En dus trof je hem op Witte Donderdag – voor de ketters onder ons, de donderdag voor Pasen – in de kerk bij dat markante ritueel. Duiding? Hier komt ze.
Het laatste Avondmaal, u weet wel, Da Vinci maakte er een niet onaardig schilderijtje van, Jezus van Nazareth en zijn volgelingen. Waarom met z’n allen aan Ă©Ă©n kant van de kamerbrede tafel? In de bijbel vind je daar niets over.

Wat er wel in staat, is dat Jezus die avond met een kom water kwam aanzetten om de voeten van zijn apostelen te wassen. Ja, u denkt net als ik aan de shoe shine boys die we kennen van grijze foto’s uit het Amerika van lang geleden.
Maar ’t zit eigenlijk zo, in het stoffige land waar Jezus leefde en waar men veelal op sandalen liep, hoorde je als gastheer bij het verwelkomen van je bezoekers hun voeten te wassen. Ik stel mij voor dat rijke lieden daarbij niet zelf de handen uit de mouwen staken, ze hadden daar personeel voor.
U hebt het door, de man van Nazareth gaf zijn discipelen een lesje in nederigheid.
Als verwijzing naar die boodschap wast de priester nog altijd elke Witte Donderdag de voeten van twaalf van zijn parochianen. Het ritueel werd vooraf afgesproken, dus je kan ervan op aan dat mijn schoonmoeder erop toezag dat manlief die ochtend frisse sokken aan trok.

Dat jaarlijkse partijtje voetwassen, zo leert ons een recente tentoonstelling, wordt ook in pauselijke kringen in ere gehouden. “Kant voor de pausen” is een kleine maar opmerkelijke expositie in het Kantcentum, in de Balstraat is dat de achterbuur van de Jeruzalemkapel.
Het Vaticaan geeft daartoe een hoogst markant stapeltje archiefstukken in bruikleen.
Midden de vaste collectie van het Kantcentrum pronken vitrinekasten met eeuwenoude documenten die voor het eerst het daglicht zien. Een soort offertes waarop met een zegelstempel staaltjes Vlaamse kant zijn vastgemaakt.
Het komt erop neer dat pausen en hun entourage schaamteloos pronkten met prestigieuze pracht, en kant van bij ons hielp daarbij.
Droeg Jezus destijds bij die oer-voetwassing een met frĂȘle kant afgeboorde schort? De kans lijkt ons eerder klein, maar daar veegden de pausen van weleer vrolijk – jeu de mots! – hun voeten aan! In de achttiende eeuw was Vlaamse kant dĂš veruiterlijking van rijkdom en zodoende vind je in het Kantcentrum ook een pauselijk formulier dat verwijst naar de pauselijke voetwassing mĂšt erop gekleefd een kantstaaltje.
Terloops lees je ergens in de expositie dat ze vanuit Rome ook wel eens kant bestelden om lakens en hoofdkussens af te boorden. En bedenk je 
 mocht dat Roomse beddengoed kunnen spreken 

Om maar te zeggen, op soberheid lieten de pausen van die dagen zich nimmer betrappen. En wat gebeurde als het in Rome pretentie regende? Dan druppelde het hier bij ons.
Zo bijvoorbeeld ten huize van ons aller bisschop Hendrik-Jozef van Susteren. Hij liet zijn zomerverblijfje, kasteel Rooigem op Sint-Kruis, uitbouwen tot een klein Versailles. En was niet te beroerd om voor zichzelf een pronkerig praalgraf te bestellen. Na de sloop van Sint-Donaas op de Burg, waar hij begraven lag, verhuisde zijn monument naar Sint-Salvator. Daar ligt nog altijd een marmeren bisschop te pronken als een zonnekoning. Het woord ‘vadsig’ loert om de hoek.
Zijn opvolger, Jean-Baptiste de Castillion, wou niet onderdoen. Vond naast zijn job als bisschop ook tijd voor het schrijven van ‘geleerde boeken’ en 
 gitaar spelen in zijn statige herenwoonst in de Heilige Geeststraat, vandaag is dat een hotel dat zijn naam draagt.

Waren die knapen dan niet begaan met hun medemens? Toch wel. Het lot der armen was dan wel de Wil Gods, het bood de gemijterde heren ook de kans om met weldadigheid hun hemel te verdienen. Daar lijken ze redelijk gerust op, zoals ze daar na een luxueus leventje toch maar goed doorvoed en zelfvoldaan uitrusten op hun praalgraf, de deugnieten.

Fratsen die bisschoppen uithalen, in Brugge weten we er Ă©Ă©n en ander van. Maar da’s misschien voor een andere keer. Want neen, de ene bisschop is de andere niet.
Zo was er eens eentje die uit een ver land naar hier kwam om ons te vertellen over zijn idealen. Kort na zijn bezoek aan Brugge werd hij vermoord. Want Óscar Romero, zo heette de man, kwam op voor wie onderdrukt werd en in dat Zuid-Amerikaanse land van hem deed je dat niet ongestraft. Romero-dag was in Brugge lang een jaarlijks actiemoment waarop de visie van Romero werd uitgedragen. En in de achtertuin van de Gilde aan de Oude Burg stond een boomstronk die Romero en zijn strijd in herinnering bracht.
Maar de Gilde, bakermat van de christelijke arbeidersbeweging in deze stad, is verkocht. Ze zijn er aan ’t verbouwen, er komen flats. En het beeld, wat is er van het boombeeld geworden? Navraag bracht ons bij het spijtige nieuws.

De houten sculptuur bleek na al die jaren in weer en wind aangetast door Ă©Ă©n of andere indringer waartegen boomstammen niet bestand zijn.
Weg, houten Óscar Romero. Komt ervan als je niet uit marmer bent opgetrokken. Blijft over, Romero’s kijk op de wereld. De woorden konden van hem zijn, maar kwamen uit de mond van een andere kritische bisschop uit hetzelfde werelddeel, Dom Helder Camara 
 “Geef ik de armen brood, noemen ze mij een heilige. Vraag ik waarom de armen geen brood hebben, noemen ze mij een communist.” Bisschop zijn, je kan er alle kanten mee op.
Vorige week was ik in Sint-Salvator. Het hoofdaltaar wordt er geflankeerd door twee corpulente, gesculpteerde levensgenieters. Ontwaar ik op hun somptueuze klederdracht iets van vakkundig gekloste kant? Als ’t waar is wat die snoepers geloofden, komt er ooit zoiets als een Dag des Oordeels. Wat hen te wachten staat? Een bolwassing, op zijn minst.

Nog tot eind februari vind je in het kantcentrum de bescheiden maar verrassende tentoonstelling ‘Kant voor de pausen’: https://www.kantcentrum.eu/nl/kant-voor-de-pausen

Posted in Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van zin, zen en zijn | 8 Comments

Nieuw Brugge – een nieuwjaarsbrief

Liefste Brugge,
het laat zich raden dat ik u verras met dat hoogdravend adjectief in bovenstaande aanspreking, maar dit is nu eenmaal een nieuwjaarsbrief. En in een schrijverij van die aard is ‘liefste’ op zijn plaats, herinner ik mij maar al te goed van de zinnetjes die ik als klein manneke in zo’n brief bijeen moest krabbelen. Foutloos en zonder ook maar Ă©Ă©n doorhaling, een karwei. Om ze dan met knikkende knietjes voor te lezen, die zinnen, met rondom mij zwijgende volwassenen die van boven hun bril op mij neerkeken, een soort keuringsdienst. En toch. Toch zou ik er een stukje jaar voor over hebben om nog Ă©Ă©n keertje zo’n tekstje voor te dragen. Maar de toehoorders van toen, ze zochten andere werelden op. Keerden ze terug, dan trokken ze grote ogen bij het zien van de wereld waarin wij vandaag leven.

… u koestert graag de dingen die blijven, hĂ©.

Maar ik kan het schrijven niet laten en omdat ge mij al bij al dierbaar zijt, richt ik mij dan maar tot u, Brugge. Met zo’n ouderwetse brief die het nieuwe jaar aankondigt.
‘k Weet het, doorgaans bent u niet zo opgezet met nieuwigheden, u koestert graag de dingen die blijven, hĂ©. Daar is weinig mis mee, maar ooit was dat anders.
In verre eeuwen was u trendsetter, zonder meer. Overal in de toenmalige wereld sprak men van een Jan van Eyck of een Hans Memling, artistieke nieuwlichters die hier bij ons ’t schoon weer maakten. En zelf pakte u uit met gotiek, de hypermoderne nieuwbouw van die dagen. Met een stadhuis om naar op te kijken en met kerkgebouwen vol grensverleggende kunst. Brugge en nieuwigheden, ze gingen hand in hand. En verwees ook uw stratenpatroon van toen niet naar uw lichte voorkeur voor het nieuwe? U verzon een Nieuwe Gentweg en een Verbrand Nieuwland. Een heuse Nieuwstraat zelfs, en wedden dat onder het plaveisel van het Jan van Eyckplein nog restanten rusten van uw middeleeuwse Nieuwjaarsbrug?

… dat onder het plaveisel van het Jan van Eyckplein nog restanten rusten van
je middeleeuwse Nieuwjaarsbrug?

Maar de tijd deed wat hij altijd doet, verder gaan, en Brugge miste de boot. De boot, want het Zwin was niet meer bevaarbaar en de scheepvaart vond zijn weg naar Antwerpen en later werden vanuit weer een andere haven, Amsterdam, de zeven wereldzeeën bevaren. Bij die behoorlijk roofzuchtige tochten werden kolonies gesticht met ook weer nieuwe namen. Hoewel, nieuw. Veelal namen waar het heimwee vanaf droop. Nieuw Amsterdam werd dan later wel New York, maar ook die naam bleef verwijzen naar het Avondland. En er was La Nouvelle Orleans dat zich vandaag New Orleans laat noemen. Dat is genoemd naar de graaf van Orleans, maar dus evengoed naar de Franse stad. En zo kunnen we nog wel even doorgaan, langs Nieuw-Zeeland en New South Wales en Nova Scotia en nog wat geografische nieuwigheden.
Telde Brugge in die kolonietijden nog mee, dan stichtte men ongetwijfeld ergens op de aardbol een Nieuw Brugge, maar we moeten het doen met ons eigen oude stadje.

De komst van het concertgebouw …

Maar wacht, bij elk nieuw jaar hoort een goed voornemen. We bouwen geen nieuw Brugge, het oude gaat nog wel even mee maar als we dat nu een keer grondig renoveren?
Renoveren, wat renoveren? Wel, beginnen met de manier waarop we naar onszelf kijken lijkt een aanzet. Laat onze stad zich nieuwe vragen stellen. Hoe hij zijn bezoekers verder laat kijken dan hun chocoladeneus lang is, ik noem maar wat. En voor Ă©Ă©n sport twee stadions bouwen, of dat echt wel steek houdt. Of zijn bewoners heus nog jaren moeten doen alsof ze trots zijn op zeezoogdieren in een zwembad. En hoe dat zit met die tienduizenden auto’s die in zijn haven dag in dag uit van een boot rollen, klaar om wereldwijd files te vervoegen. Of we weten wat we willen, mobiliteit of elk onze eigen auto. Wat met een haven, waar luxebezoekers van luxeboten stappen terwijl vlakbij, in verscholen hoeken, sjofele lieden dromen van de overkant.
En – taai stokpaardje van ondergetekende – of die stad van ons het aandurft om bij een volgende TriĂ«nnale al zijn grijze standbeelden een zomer lang op stal te zetten en hun sokkels te benutten voor kunst van nu. Nadenken over een nieuwe stad … iets voor een nieuw stadsbestuur?
U zette al eerder stappen, Brugge. De komst van het Concertgebouw, weet u nog? Een zelfzeker uitroepteken midden een brave nieuwjaarsbrief! En ook dit jaar verheft zich tussen uw baksteengevels en dakpandaken een gloednieuw uitroepteken. BRUSK laat zijn naam met hoofdletters schrijven, dat schept verwachtingen. Wie weet, wordt de invulling van dat tentoonstellingsgebouw, hopelijk ook voor de Bruggeling in de straat, de aanzet tot een Ăšcht Nieuw Brugge!
In afwachting wens ik u, stad van mij, een gelukkig nieuwjaar.
U en de lezer van deze brief.
Uw kapoen, Pol

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van zin, zen en zijn | 6 Comments

Sinterkerstman

De keukenradio babbelt zich gezapig een weg doorheen de ochtend, maar wat hij vertelt maakt weinig uit voor je nog slaperige hoofd. Tot hij je ineens, tussen twee deuntjes door, toch laat luisteren. Ze hebben aan jonge gasten gevraagd naar de betekenis van kerstmis. Voor de meesten lukt het om daar een zinnig antwoord op te verzinnen. Tot eentje zich afvraagt 
 “Kerstmis, is dat niet iets van de geboortedag van de kerstman of zo?”

De kerstman, dus. Zoals je daarnet amper aandacht had voor hetgeen gaande was op de radio, zo had je destijds als kind weinig oog voor de kerstman. En je was lang niet de enige. De kerstman, om Ă©Ă©n of andere vage reden was die niet van ons. Dat hij geschenken uitdeelt? Sinterklaas was nog maar net gepasseerd, aan speeltuig was geen gebrek.
Maar met de nieuwe wind die met de jaren onze kant op waaide, kwam ook de Kerstman. Voor onze aloude weldoener Sinterklaas is ’t geen sinecure, zo’n indringer die met een min of meer gelijkaardig aanbod een bijna identiek parcours aflegt. Ocharme, die Sint.
Al zijn intussen in de ruime omgeving van Brugge ook een paar plekken waar ze meewarig het hoofd schudden om wat Nikolaas overkomt. In Sijsele, bijvoorbeeld, en in Loppem. En ik begrijp het, ze ondervonden in de loop van de tijd zelf behoorlijk wat tegenwind 
 van Sinterklaas!
In die dorpen en stadjes hebben ze namelijk hun heel eigen patroonheilige en die knaap is net zo gul als de Sint uit Spanje. Zijn naam is Sint-Martinus, Maarten voor de vrienden. In lang voorbije tijden was Sint-Maarten een Romeins soldaat die zich tot het Christendom had bekeerd. Op een dag kwam hij langs de portiek van een kerk waar een dakloze versteven van de kou beschutting zocht. Om de arme drommel iets warms te geven, sneed Sint-Martinus zijn kostbare mantel met zijn zwaard in twee. Wat blijkbaar volstaat om heilig verklaard te worden. Hoe dan ook, Maarten was geen knaap van blablabla, wel een vent die van aanpakken wist. Daar houden ze van in Sijsele, in Ardooie en Koekelare en nog een resem parochies hier te lande.

En dus vieren die parochies op 11 november hun “Sinte Maarten”. Met schoolkinderen die komen aanbellen met een liedje in ruil voor iets lekkers. Of met een heuse stoet. Niet zelden met Sint-Maarten op een paard. Soldaat, tenslotte.

Maar Sint-Maarten-dorpen moeten zich weren om hun heilige de aandacht te geven die hij verdient. Als we ’t over De Sint hebben, denkt amper iemand aan Sint-Maarten. De Sint, da’s de man van 6 december. Die, elke keer iets vroeger dan het jaar ervoor, komt aandraven met te veel en te duur speelgoed. Sint-Maarten? Is dat niet iets uit opa’s kindertijd?
Dus ja, we kunnen erin komen dat ze in Loppem en Sijsele met heimelijk leedvermaak staan te kijken naar de opkomst van de Kerstman. Een concurrent die op je territorium aast, nu zal die Spanjaard ook een keer weten hoe dat voelt, zie!
En zowaar, ziehier nog een reden waarom het niet klikt tussen de Kerstman en Sinterklaas. Die reden heet identiteitscrisis.
U weet dat lang geleden veel gelukszoekers uit de Lage Landen naar het toen jonge Amerika emigreerden. Daar vertelden ze over hun Sinterklaas. Geen mens die wist waarover ze ’t hadden. Maar dan herinnerden weer andere kolonisten uit ScandinaviĂ« of Duitsland zich vaag een heidense legende uit hun thuisland. Over de Vriezeman, een vent die rond nieuwjaar met geschenken kwam aanzetten.
En zo evolueerde ginder over de oceaan onze Sinterklaas tot de winterse … Santa Claus. Sinds een tijd vraagt die Kerstman bij ons asiel. En kijk, hij is meer welkom dan veel andere nieuwkomers. Zou ’t kunnen dat commercie daar voor iets tussen zit?
Alleen Sinterklaas kan er niet om lachen. Sint-Maarten wel. In zijn vuistje.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren | 6 Comments

Judith van Brugge

De mensheid kan je, neem dat van mij aan, onderverdelen in twee groepen. Er zijn diegenen die mensen nooit onderverdelen in groepen en er zijn er die dat wel doen. Dat ik mij zelf nooit aan dat soort gemakzucht zou bezondigen, daar hoef ik de lezer niet van te overtuigen. Toch?

Hoe gaan ze te werk, die groependelers? Neem nu de spraakmakende tentoonstelling die momenteel loopt in de Sint-Pietersabdij in Gent. Op die expositie, ‘Judith, een Karolingische prinses in Gent?’, verneem je dat een archeologische zoektocht op het plein voor de abdij heel wat stoffelijke resten aan het licht bracht van mensen die er lang geleden werden begraven. En omtrent Ă©Ă©n daarvan rijst de vraag of het niet Judith kan wezen, de echtgenote van Boudewijn, eerste graaf van Vlaanderen.
Echt uitsluitsel is er evenwel niet. Nog niet. In de abdij worden allerlei argumenten, ook materiële, aangedragen maar conclusies laat de tentoonstelling over aan de toeschouwer. Voorwaar een eerbaar uitgangspunt.

De mensenverdeler komt in de verleiding om de bezoekers, afgaande op hun reacties, te gaan onderverdelen in 
 twee groepen. De ene groep zijn de goedgelovigen, het is onze middeleeuwse gravin! De andere groep zijn de sceptici, ze fronzen de wenkbrauwen.
Maar wie vanuit Brugge de trein neemt om de expositie te zien, kan op de terugweg zijn tijd benutten met het overpeinzen van een heel andere vraag. Ze vertellen daar in Gent veel boeiends over Judith en haar hoofse, maar voor de rest behoorlijk barbaarse leefwereld. Barbaars? Wel, Judith is de dochter van Karel de Kale, koning van het West-Frankische rijk, met veel goede wil is dat min of meer het Frankrijk in ons dagen. ’t Zal je maar overkomen, door je pa op je twaalfde uitgehuwelijkt worden aan een Engelse koning op leeftijd. En als die er kort daarna het koninklijke bijltje bij neerlegt, doen ze je trouwen met zijn zoon. Barbaars?
Doch niet getreurd, of toch niet voor altijd, op een dag is er de ommekeer in Judith’s leven. Want ook die troonopvolger gaat algauw het hoekje om en zij keert terug naar haar vader. Die haar in een klooster parkeert in afwachting van een volgend strategisch huwelijksplan.

… het koppel op Ă©Ă©n
van de middeleeuwse panelen …

Komt in beeld, ene Boudewijn, een weliswaar eerbaar ridderfiguur maar Judiths ouwe legt de lat hoger, véél hoger. Niet getreurd, meent Boudewijn en naar men zegt ook Judith. Ze gaan er stiekem samen vandoor, zwerven van hot naar her, gaan en passant langs bij de paus die hen gelijk geeft, en vestigen zich in Vlaanderen.
Want vadertje Karel kan weinig anders dan zijn schoonzoon-tegen-wil-en-dank aan een treffelijke stiel helpen. En dus promoveert hij Boudewijn tot eerste graaf in deze uithoek van het West-Frankische rijk.
Er zou hier weinig te beleven zijn, ware het niet dat elke zomer de Vikings vanuit ScandinaviĂ« langs onze kust passeren met hun snekken, die schepen met zo’n drakenkop als boegbeeld. Die Noormannen zijn dan wel onze eerste cruisetoeristen maar ze betalen niet voor de souvenirs die ze meenemen en dat hoort niet.
De jonge graaf bouwt om die reden versterkingen. Enfin, hij laat ze bouwen, zelf heeft hij zijn handen vol met graafje spelen. En spelen met Judith, ze maken een paar kinderen, wat de opvolging verzekert.
Passeer je vandaag over de Burg, dan wandel je eigenlijk door zo’n versterking van Boudewijn I waarrond stilaan een nederzetting zou groeien, Brugge. De graaf en zijn eega stichten ook kerken, dat staat altijd goed in adellijke middens. In Brugge is dat Sint-Donaas, dat veel later, op de funderingen na, de Franse revolutie niet overleeft.
Toch komt op de tentoonstelling in Gent onze stad amper ter sprake. Onwil? Ach neen, in de dagen van Judith is Brugge nog lang niet de wereldhaven die het later zou worden.
Maar is daar ook niet die historie met die beer? U kent het tot in den treure vertelde verhaal. Boudewijn waagt zich voor het eerst op verkenning in het Brugse en wordt belaagd door een immense beer. Die zaait hier al lang terreur maar wie slaagt erin hem uit te schakelen? Onze onverschrokken Bo, die er de bijnaam ‘met de IJzeren Arm’ aan overhoudt.
Maar laten we Judith ook een rol spelen in de vertelling! Haar stoere macho werpt zich natuurlijk alleen maar in de strijd tegen zo’n monster om haar te beschermen! Held redt jonge deerne, je ziet het zo voor je, een prentje in een album van de Rode Ridder.

Woonden Judith en Boudewijn ooit in Brugge? Op de Burg, zou het kunnen? We kunnen alvast Ă©Ă©n en ander benoemen dat naar hen verwijst. Het beertje van de Poortersloge, natuurlijk, dat ook samen met een leeuw het stadswapen vasthoudt in de gevel van de Civiele Griffie op de Burg. En in ’t Kemelstraatje baat die beer een cafĂ© uit.
Maar ook Boudewijn en Judith zelf kregen in Brugge hun plek. De graaf als beeld in de stadhuisgevel. En in ’t Groot Seminarie aan de Potterierei vind je het koppel op Ă©Ă©n van de middeleeuwse panelen die ze daar bewaren.
En hoe zit dat met de affiche die ze in Gent aanmaakten voor hun tentoonstelling? Wel, de Judith die erop prijkt, hoort thuis in Brugge! Allez, ’t is te zeggen, het is een schilderijtje dat ze in bruikleen kregen van het Antwerpse KMSKA, maar dat is een voorstudie van de befaamde neogotische muurschildering in ons stadhuis! In de

gotische zaal ontwaar je daar het koppel hoog boven de hoofden van de raadsleden. Wie had het daar over de Rode Ridder? Met zijn wel heel krijgshaftige flair reduceert graaf Boudewijn de stripheld tot schooljongetje. Naast hem, Judith. Haar maak je niks wijs, ze denkt het hare van al die vechtlust. In haar handen houdt zij een maquette van de Sint-Donaaskerk. Een Gentse tentoonstelling, ja, maar een Brugse affiche!
Of Judith en Boudewijn thuis waren in Brugge? We ontwaren twee kampen. Sommigen zijn van goede wil en menen van wel. Anderen, minder meegaand, van niet.
Mensen opdelen in groepen, wij? We zouden niet durven!

Posted in Het Brugge van toen | 8 Comments

De loge van de burgemeester

Zelden ergens te laat toekomen, maar wel vaak op ’t laatste nippertje, zalig zij die gezegend zijn met die gave. Gave, hoort u het goed? Wel, laatst genoot ondergetekende van de voordelen van het op de valreep ergens opdagen. ’t Was in de gotische zaal van ons stadhuis, de maandagavond waarop de nieuwe gemeenteraad werd geïnstalleerd.
De raadszaal, waar onze raadsleden eens per maand samenkomen om het bestuur van onze stad – die zware last – te torsen, die statige ruimte schrok zich die avond een hoedje. Op een doorsnee raadszitting tref je er als toehoorders een paar persmensen en hooguit een handvol belangstellenden. Maar dit keer barstte het stadhuis uit zijn voegen van al het volk. Familie en vrienden, opgedaagd om de eedaflegging van ’hun’ raadslid bij te wonen. Zo kwam het dat uw dienaar, weer een keer laat aangekomen, de bijeenkomst rechtstaand mocht meemaken.

Helemaal achterin de raadzaal was nog een plekje vrij, in een uithoek op de treden naar een onopvallend zijdeurtje. En vanop die stek, twee treden hoog, overschouwde ik tot mijn genoegdoening de hele zaal, beter dan alle andere toeschouwers. Over hun reikhalzende hoofden heen had ik zicht op alle raadsleden Ăšn op de tafel van schepenen en burgemeester. Laat arriveren, een voorrecht!
Alle verkozenen legden de traditionele eed af, raadsleden, schepenen Ăšn de burgemeester. Dat die laatste vanuit mijn verre uitkijkpost opvallend veel gelijkenis vertoonde met de vorige mag niet verbazen, het Ă­s gewoon vorige.

… veel gelijkenis vertoonde met de vorige …

Het ging er verder gemoedelijk aan toe, daar in het stadhuis. Alles liep op wieltjes, op een paar obligate interpellaties na, de ene al meer gesmaakt dan de andere. En ondanks de nog altijd ondermaatse geluidsversterking waarmee Brugge’s meest prestigieuze zaal genoegen moet nemen. Achteraf was er tijd voor een drankje, voor verkozenen ùn publiek..

Met zo’n burgervader die aan zijn tweede ronde begint, verloopt een avond als deze net iets minder spannend. Al organiseren we zelfs voor een gloednieuwe burgemeester geen groots opgezette, officiĂ«le inhuldiging meer, laat staan voor een niet-nieuwbakken exemplaar.
In lang vervlogen tijden, ja, toen ‘verdiende’ elke kersverse burgemeester een feestelijke optocht. De laatste die zich hier zo’n inhuldigingsstoet liet welgevallen was Michel Van Maele, in 1972.
Dat in de nochtans al behoorlijk ontvoogde jaren zeventig nog zo’n optocht door Brugge trok, zegt dat iets over onze stad of over de burgemeester in kwestie? Politici en bescheidenheid, het was hoe dan ook een lange weg. En hoe verder je terugkeert op die weg, hoe groter je verbazing om wat ooit gangbaar was.
Een voorbeeld? Laat ons een kijkje nemen in de stadsschouwburg. In de begindagen van dat gebouw, pakweg de jaren 1870.
De architect die het bouwwerk heeft uitgetekend is een Brusselaar, dus die weet hoe het eraan toe gaat in betere kringen. En hoe hij die kringen in de watten hoort te leggen in zo’n cultuurtempel. Met een prestigieuze hoofdingang, compleet met arcade waaronder de koetsier zijn monsieur en madame in alle weersomstandigheden tot bij de toegangsdeur kan voeren.

… want wie er zit, die is gezien.

En in de zaal, opzichtig vooraan naast het podium, een paar voorbehouden loges. Een ‘koninklijke’, voor het vorstenhuis of de officiĂ«le vertegenwoordiger daarvan, de provinciegouverneur. En tegenover die suite, net zo in het oog springend, de loge van de burgemeester. Met toegang tot een discreet salonnetje waar de stedelijke voorman zijn gasten kan ontvangen met een glaasje port of champagne.
Die toeschouwers genieten vanuit hun bevoorrechte hoek lang niet van het meest geschikte uitzicht op het podium. Maar hun plaats heeft een andere, onmiskenbare troef. Want wie er zit, die is gezien. U kent ze, de onverslijtbare uitdrukking m’as-tu-vu?

Want stelt u zich even voor, winteravond in Brugge. In de stadsschouwburg, een operette. Veel belangstelling, uitverkocht. En uw dienaar is door de burgemeester geĂŻnviteerd om hem te vergezellen.


… een discreet salonnetje …
– foto Michel De Pourcq –

Na wat keuvelen in het privĂ©salonnetje nemen we onze plaatsen in. Van hier kijk je helemaal van opzij op het podium neer, da’s niet echt een voordeel. Zaten we maar gewoon middenin de zaal, denk je een enkel moment.
Maar dan, wacht even, zie ze kijken, al die toeschouwers, zie ze denken, amai, daar bij de burgemeester in zijn loge, da’s Pol, die telt mee in die kringen!
En dus bedenkt Pol, dat zicht op het podium, vanuit dit rare hoekje, eigenlijk valt dat best wel mee!
En tegenwoordig, hoe zit dat met die ereloges?
Wel, komt de burgemeester vandaag naar een voorstelling, dan verkiest hij een andere plek en laat ‘zijn’ loge voor wat ze is.
Maar. Waarde lezer, ziehier uw buitenkans! Zoals in den ouden tijd, en alleen in de komende weken, kan u bij sommige voorstellingen samen met vrienden, familie, maĂźtresse of een gezelschap naar keuze 
 de burgemeestersloge inpalmen. Inclusief verwelkoming in het privĂ©salonnetje. En, wie weet, een meet-and-greet of iets van die aard met uw favoriete artiest, achteraf. Wat dat kost? Hangt van een paar dingen af. Of u voor zo’n VIP-avond de hoogste bieder bent, bijvoorbeeld. Maar laat

Er gingen al een paar concerten en voorstellingen voorbij …
– foto Michel De Pourcq –

u niet kennen, wat u ervoor neertelt is bestemd voor de Warmste Week.
Er gingen al een paar concerten en voorstellingen voorbij met select publiek in de legendarische ‘loge van de burgemeester’. Maar er volgen er nog enkele en ook na de Warmste Week gaan uw gulle centen die warme kant op. En wat meer is, uw aanwezigheid in het fraaiste hoekje van de schouwburg gaat over de tong, wees daar maar zeker van.
Dus wees er snel bij. En kom op tijd. Hoewel, de charmes van laat arriveren, daar weet u intussen het fijne van.

Meer omtrent de ‘veiling voor de Warmste Week’ vindt u hier: https://www.ccbrugge.be/agenda/4468/maak-kans-op-een-vip-loge-en-meet-greet-ervaring/veiling-voor-de-warmste-week

Posted in Het Brugge van nu, Over toneel, Van Brugse politiek, Van stoeten en processies, Van zingen en spelen | 4 Comments

Sinterklaas, de complottheorie

Sinterklaas? Mocht hij niet bestaan, we zouden hem verzinnen! Maar da’s overbodig, de Goedheilige Man bestaat, daar zijn u en ik het over eens. Ja toch, waarde lezer? Kom mij niet vertellen dat u bij het kransje complotdenkers hoort dat de waarheid omtrent de Grote Kindervriend in twijfel trekt!

Bij de passage van de Sint op onze speelplaats …

Want er zijn er, hĂ©, ontkenners! Het voorval, al dateert het van heel lang geleden, herinner ik mij alsof het gisteren was. Hij heette Werner, in de lagere school zat hij in mijn klas. Gebeurde het in ’t tweede studiejaar of al in het eerste? Dat gegeven vernevelde in de dagen en jaren die volgden. Maar des te meer is mij de toon bijgebleven waarop Werner, de slimste van de bende en meteen ook met voorsprong de meest betweterige, zijn mare gniffelend verkondigde. “Sinterklaas, dat zijn gewoon uw vader en uw moeder die dat speelgoed in huis halen!” waren zijn gedurfde woorden.
Die keer was bij de passage van de Sint op school de ‘stelling van Werner’ hùt onderwerp van gefluister op onze speelplaats. Onze klasgenoot was zijn tijd ver vooruit, influencer avant la lettre.
De ‘stelling van Werner’, al die tijd hield ze stand. Met de bedenker ervan als ultieme pretbederver. En toch is lang niet iedereen die mee gaat in zijn dwaalleer van het betweterige, Werneriaanse type. Sommigen blijken zelfs verstandig en van goede wil. Zijn sommigen dichterbij dan een mens kan bevroeden? In mijn naaste omgeving? Wie zal het zeggen, ze houden hun mening vaak voor zich, het zit hem daar.
’t Is inmiddels weer Sinterklaas, de schoonste tijd van het jaar voor alle kinderen. Maar, weet ik zeker, ook voor veel grote mensen. Alleen pakken ook zij, net als de non-believers, daar niet altijd mee uit, ik kan het weten.

Zonder baard? Dat wil niks zeggen …

Trouwens, zoals in elk van de voorbije jaren zit ook in deze Sinterklaastijd weer nogal wat ruis op de lijn omtrent Piet. Dat hij geenszins zwart mag wezen en alleszins niet zo benoemd mag worden. We gaan dat debat hier niet oprakelen. Onder de mat vegen evenmin, maar we hebben het nogal voor prioriteiten. En naast die discussie over de knecht van de Sint is daar toch ook dat hardnekkige, zij het stokoude gerucht als zou Sinterklaas een verzinsel wezen.
Al zijn er meer dan genoeg aanwijzingen omtrent het tegendeel. Zelfs in ons eigenste Brugge.
Zal ik u meenemen naar het Groeningemuseum? Daar hebben ze een eeuwenoud schilderij met Sint Nicolaas erop, de Ăšchte! Op dat paneel zie je hem met zijn mijter en bisschoppelijke staf. Zonder baard? Dat wil niks zeggen, ook heiligen passeerden wel een keer langs de plaatselijke barbier.

En van bij Groeninge leid ik u langs de Nieuwstraat de Oude Burg in, om u daar te wijzen op een beeld van onze vrijgevige Sint, op de hoek van een straatje dat zijn naam draagt. Ooit was dat het Mostaertstraatje, maar ver in de jaren stillekes bouwde een zekere Nicolaas Pagant er een paar godshuizen en noemde die woonsten naar zijn patroonheilige.
Enfin, om maar te zeggen, ook in Brugge wist men van de Sint, lang voordat hier elk jaar begin december een hulp-Sint in zo’n toeristenbootje komt aanvaren. Ja, ook wie in Sinterklaas gelooft, weet van de hoge nood aan hulp-Sinten. U en ik, beste lezer, we zijn niet naiĂ«f, hĂ©!  Dat de Sint niet overal tegelijk kan langskomen, daarover bestaat enige wetenschappelijke consensus. Meer zelfs, de vraag neemt toe, hulp-Sint wordt een knelpuntberoep.
Maar daaruit opmaken dat Sinterklaas niet zou 
 Neen, da’s er zwaar over!

… een hulp-Sint in zo’n toeristenbootje
komt aanvaren.

Toch houdt dat ongeloof hardnekkig stand, daar kan je niet om heen.
Mensen laten zich misleiden, zo is dat. Door de Werners onder ons. Maar dus niet deze jongen, hij gelooft ten volle in het grote Sinterklaas-mysterie. En dus schreef hij, zoals elk jaar, ook nu weer een brief aan de Sint. Dit keer met de melding dat stilaan een nieuwe printer van pas zou komen. En zodoende brengt hij straks alles in praktische gereedheid.
De haard uit de traditionele Sinterklaasliedjes is vandaag een stoof en het schoentje erbij heeft schoenmaat 42. Maar daarvoor toont Sinterklaas ongetwijfeld begrip.
Voor de Sint zijn paard leggen we er een flink uit de kluiten gewassen wortel bij, een karote. En een Straffe Hendrik voor Ge-Weet-Wel-Welke-Piet. En ik krabbelde ook nog een korte nota voor de Sint.

Met daarop, kwestie van misverstanden tegen te gaan, enige technische duiding omtrent welk type printer ik op het oog heb. Sinterklaas heeft in zijn magazijnen allicht verschillende modellen in stock.
“Morgenochtend ben ik vast vroeger wakker dan ooit!”, zeg ik, lichtjes opgewonden, tegen mijn vrouw, “Ik heb er alle vertrouwen in, de printer zal er staan!” Ze haalt zwijgend haar schouders op, da’s niet haar gewoonte.
Wat mij ook verrast, waarom is zij die vroege ochtend al eerder uit de veren dan ik? Maar goed nieuws, de printer, hij is er! “Zie je wel, de Sint kwam langs!“, glunder ik. Mijn wederhelft glimlacht maar zegt niets. Da’s ook raar.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren | 2 Comments

De vrouw met de kruisboog

Die ochtend in het ‘Stille Brugge’. Een stel vrienden treft mekaar voor een introductie in het hanteren van pijl en boog.
Wie onze stad kent, weet van het ‘Stille Brugge’. Of het ‘Guido Gezellekwartier’, zo je wil. En die weet ook waar te zoeken naar de ‘Verloren Hoek’. Knusse, ietwat dorpse omschrijvingen die allemaal verwijzen naar de Sint-Annawijk. En toch is het in die buurt met zijn vleiende, schier pastorale namen dat we terecht kunnen voor zoiets strijdvaardig als boogschieten. Want als ze ergens in Brugge jongleren met allerlei wapentuig, dan is het aan die kant van de stad. Echt waar, het ‘Stille Brugge’, het komt zowat overeen met de spie tussen de Dampoort en de Kruispoort, is veruit de meest bewapende hoek van het hele stadscentrum.

Het begint al bij de Kruispoort. Of liever, ìn de Kruispoort, daar huist de Sint-Michielsgilde van de Hallebardiers. Ik weet het, ze zullen het met klem tegenspreken, maar het zijn vechtersbazen! Ja, ze noemen zich ‘schermvereniging’, dat klinkt redelijk geruststellend. En ze doen aan olympisch schermen, ook dat heeft iets veiligs.
Maar vergis u niet, in die bovenzaal van die stadspoort hanteren ze naast de gracieuze degen ook andere wapenspullen. Die luisteren naar namen als ‘rapier’, ‘langzwaard’ en ‘dussack’.
En ik verzeker u, loopt ge daarmee over de Markt of de Burg, dan gaat ge over de tong. Hoed u voor de Hallebardiers!

Wandel je verderop door de wijk tot bij de smakelijke etablissementen van de Verloren Hoek, kom je bij de Sint-Sebastiaansgilde. Ook een oord vol wapens, ze gaan er zich te buiten aan het schieten met de handboog.

… kom je bij de Sint-Sebastiaansgilde

Aan een kraam op de Meifoor kunnen we elk jaar als vermeende boogschutter ons talent, of het gebrek daaraan, demonstreren. Maar bij Sint-Sebastiaan mag dat enkel als je kan uitpakken met de nodige renommee. Advocaat zijn, notaris of dokter in ’t Ă©Ă©n of ’t ander helpt. Jan met de Pet? Komt er niet in. De simpele ziel die zich inlaat met blogverhaaltjes evenmin. Maar beau monde of niet, bij Sint-Sebastiaan zijn ze evenzo met vechttuig in de weer.
En dan zijn er nog de heren van de Sint-Jorisgilde. Ook op dat ruim bemeten domein van hen, midden tussen de twee eerdergenoemde wapenhuizen, wordt menig boogje gespannen. Zoals bij Sint-Sebastiaan? Welnee, er zijn wat verschillen. Twee, om precies te zijn. De elite van Sint-Sebastiaan schiet met gewone bogen. Bij Sint-Joris doen ze het met de kruisboog Ăšn de sociale drempel ligt er minder hoog.

Ach, de kruisboog. Doorgaans krijgt deze jongen koude rillingen bij het aanschouwen van vechterstuig. Maar hij geeft toe, iets omtrent het vakmanschap dat uitgaat van zo’n kruisboog weet hem te charmeren. Vergeleken met de modale boog oogt de kruisboog aanzienlijk imposanter. En bovenal, ze herinnert hem aan de avontuurlijke jongensboeken die hij lang geleden verslond.
Maar wacht, er is meer omtrent dat verschil met de gewone kermishandboog. Met een kruisboog, namelijk, kan alleman aan de slag, ook wie niet gezegend is met een forse lichaamsbouw. Ondergetekende kan het weten, laatst torste hij in de Sint-Jorisgilde een kruisboog op zijn frĂȘle schouder. Toegegeven, haar gewicht verraste hem, maar hij gaf geen kik. Wou niet onderdoen voor de vrienden en vriendinnen met wie hij die ochtend op pad was.

Elk van ons kon zich, na wat deskundige uitleg van een ervaren Sint-Jorisschutter, wagen aan een schot. In de roos, in ’t beste geval. De meesten onder ons namen genoegen met een bescheiden resultaat. Eentje schoot raak. Al was ze dat aan zichzelf verplicht, ze heet Roos.
Wat onze plaatselijke leermeester de opmerking ontlokte, dat dames bij het boogschieten doorgaans nauwkeuriger resultaten boeken dan mannen. Jolijt bij de vrouwelijke helft van ons gezelschap! Dat is hier een mannenclubje? Jullie hoeven al niet meer te vertellen waarom!
Er volgden nog wat verhalen. Zoals dat frappante over een paus die ooit het gebruik van de kruisboog op het slagveld verbood. Wegens al tÚ efficiënt, zeg maar.

De kruisboog was het wapen van de duivel. Ridders mochten er mekaar niet mee bekampen. Kruisvaarders, daarentegen, die bestreden de onchristelijke vijand en dan mocht het weer wel.
En dan kijkt uw dienaar, ongeschoold maar graag historicus-met-de-natte-vinger, verbaasd op. Dat in die bloeddorstige middeleeuwen een paus zich inliet met het soort wapens dat ridders hanteerden om mekaar het hoekje om te helpen? Zou het? Zit onder het gras van die pauselijke richtlijn een addertje?
Stel, de Heilige Vader laat zich zo’n order influisteren door 
 de adellijke heren, bang dat hun onmondige maar morrende lijfeigenen kruisbogen in handen krijgen?
Of wacht, wat vernamen we daarnet? Vrouwen zijn kundiger schutters dan mannen? Daarom was de paus op zijn hoede! Vrouwen aan de macht!
De lunch die we die middag namen in een nabijgelegen eethuis verliep vreedzaam. Een vriend opperde, voor een volgende samenkomst overwegen we graag een andere activiteit. Wat denk je, zouden dames sterker staan dan mannen in het kaartspel?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over oorlog, Van sport in 't algemeen | 12 Comments

Brugge, provincienest

Een bordje met daarop ‘Ben aan het blokken, niet storen!’, zou het hier of daar online te vinden zijn, nu stilaan een heleboel jongelui in hun cursussen duiken? In dat geval hangt er binnenkort zo eentje aan mijn voordeur. Grapje, lieve lezer, u bent altijd welkom in die bescheiden woonst van ons. Al verzeilt ook uw dienaar dezer dagen in een soort blokmodus. En dat is de schuld van die gasten in het Provinciaal Hof. ’t Zit namelijk zo.

U herinnert zich, van een tijd geleden, hoe de gevel van het Provinciaal Hof zich verschool achter een immens laken dat aan stellingen was opgehangen. Het imposante bouwwerk hadden ze op het doek nauwgezet overgetekend, kwam je vanuit de Steenstraat naar de Markt toe, had je niet eens door dat het in de steigers stond. Het was in die dagen dat ze stadsgidsen uitnodigden voor een infomoment. In het Tolhuis aan ’t Jan van Eyckplein werd ons verteld over de plannen die ze koesterden om na de restauratie van het Provinciaal Hof het gebouw open te stellen voor rondleidingen. Wie van ons te vinden was voor zo’n initiatief, was de vraag.

Een sympathiek idee, daar niet van, al dacht ondergetekende er het zijne van. Had dat provinciaal huis niet vanouds een eerder muf imago? Al ging daar van tijd tot tijd wel een boeiende activiteit door, een tentoonstelling of zo. Maar valt daar een meeslepend verhaal rond te verzinnen? En zodoende liet ik het aanbod aan mij voorbijgaan.

Af en toe haalden de renovatiewerken het nieuws. Met een torenhoge kraan en veel bravoure werd de zorgzaam opgeblonken Sint-Michiel weer naar zijn vaste stek, hoog op de geveltop, gehesen. En toen de gevel van zijn stellingen werd bevrijd, zag Brugge dat het goed was. En dan, op een dag, zwaaiden de deuren van het gerenoveerde gebouw open en kon je gaan zien wat ze al die tijd binnenin hadden uitgespookt.
Verrassing! Verwondering! Hoe fris kan zo’n bejaard huis ogen!

En toen op een avond de raadszaal van het Hof volliep voor de officiĂ«le opening van Wim Opbrouck’s ‘Hof der dingen’, keek deze jongen met verbazing naar Wims tastbare maar eigenzinnige benadering van ons West-Vlaamse eigenheid. En bij de babbeldrink achteraf, naar het gebouw zelf. In elke hoek kom je ze tegen, het respect voor de historische architectuur en de durf om iets nieuws toe te voegen, een twee-eiige tweeling die vrolijk doorheen het pand huppelt. Wim heeft gelijk, dit is ongezien. Uw dienaar daarentegen, tja, die had het tot nu helemaal bij het verkeerde eind.

Maar kijk, inmiddels liet hij zich bekeren, met beide handen greep hij de kans om aan te sluiten bij het gezelschap dat het verhaal vertelt over het Provinciaal Hof. Enfin, de verhalen, meervoud. Want dit gaat over veel meer dan het monument. Het gaat ook over onze provincie en over ons, West-Vlamingen.
Bewoners van een provincie, noem je die ‘provincialen’? Klinkt denigrerend? Weet je wat, we maken er een geuzennaam van! Brugge, provincienest!

En in afwachting van zijn eerste rondleiding buigt hij zich over een stapel documentatie. Blokken, gelijk in zijn jonge jaren. Om straks te vertellen. Een neogotisch verhaal en een verhaal van vandaag. Aan streekgenoten en aan wie van verder komt.
Die streekgenoten, die krijgen een vertelling, doordrongen van herkenning. En zij die van elders komen, laten we kennis maken met onze eigenheid. De spullen van Wim Opbrouck zijn ‘Hof der Dingen’, het benieuwt mij nu al hoe je dat aanbrengt naar pakweg een Amerikaans gezelschap. Om over provincies nog te zwijgen. Begin er maar een keer aan, alleen al de Vlaamse situatie uit de doeken doen lijkt mij een heerlijke uitdaging.

Hoewel, waarde bezoeker, ’t is heel eenvoudig. We hebben een provincie Limburg. Wat merkwaardig is, want die naam heeft met dat gebied amper iets te maken, weten onze historici. Er is een provincie Antwerpen, die is genoemd naar een stadje. Wat evenzo merkwaardig is, want die streek hoort Midden-Brabant te heten. Immers, ten zuiden ervan ligt Vlaams-Brabant en in het noorden, in Nederland, Noord-Brabant. Al zien die lieden van het eerder genoemde stadje dat wellicht anders.
Wijzelf houden het simpel. Zo zijn we, hier in het westen van Vlaanderen is ’t gewoon West-Vlaanderen. Terwijl Oost-Vlaanderen, dat vind je dan weer middenin. En dat Zeeuws Vlaanderen en Frans Vlaanderen niet in Vlaanderen liggen, daar kunnen wij niks aan doen.
Zo eenvoudig is het. En mocht u alsnog moeite hebben met het memoriseren, dan vindt u vast wel online een bordje met ‘Niet storen, ben aan ’t blokken’.
En anders helpt in ’t Provinciaal Hof u wel iemand op weg.

Wat meer over het Provinciaal Hof en wat daar allemaal gaande is, vind je hier:
www.provinciaalhof.be/nl

Posted in Het Brugge van nu, Van Brugse politiek | 8 Comments

Van fuiven en bals en … iedere tijd zijn zottigheid

In de inkomhal van de stadsschouwburg sijpelen ze mondjesmaat binnen, de jongens en meisjes, laatstejaars van het college in Assebroek. Straks gaan we samen op verkenning doorheen de oude Brugse cultuurtempel. Van in de zaal over het podium tot achter de coulissen en van hoog op de zolder tot helemaal in de orkestbak.

Als gids hou je voldoening over aan zo’n ochtend. De leefwereld van de meeste jongelui staat doorgaans ver af van dat soort zalen, tot blijkt dat wat je hen toont en vertelt ook het verhaal is van andere podia. Dat wat zich afspeelt achter de schermen van zo’n statige ouwe tante als de Brugse schouwburg evengoed opgaat voor pakweg een Cactus Muziekcentrum of de backstage van Tomorrowland.
Maar vanmorgen zal ’t wellicht geen kwaad kunnen als ik een tandje bijsteek. Want een handvol knapen en jongedames in mijn gezelschap ogen alsof ze al hĂ©Ă©l vroeg van onder de wol kwamen. Navraag leert dat die veronderstelling nog klopt ook.
’t Is vandaag de Dag van de Jeugdbeweging, meneer! Ha ja, dààrom steken een paar van jullie in padvindersuniform! Ik ontcijfer de letters KSA en tel een handvol Chiro-leden en een enkele stoere Zeescout.

Vroeg in de ochtend ging op het nog in duisternis gehulde Zand iets door dat ‘ontbijt’ heette, maar eigenlijk meer weg had van een dj-set. Eentje waarbij hĂ©Ă©l veel volk opdaagde, vertellen ze, bijna als de volkstoeloop van vorige winter met de Warmste Week.
En vandaag dus in uniform naar school. Dat is het? Neen, vanavond is er nog wat te beleven in het Entrepot, krijg ik te horen. Dus vanavond weer op pad? Tja, we passeren daar nog, vertelt er eentje op gelaten toon. Maar dat zal eerder rond twaalf uur zijn of zo.
Terwijl we nog even wachten op een paar late klasgenoten Ăšn de leerkracht, sta ik erbij en luister naar wat ze zeggen. Rond twaalf? Overdrijf je niet een beetje? Wel neen, we treffen mekaar bij Ă©Ă©n van ons thuis of ergens aan een toog en als we rond middernacht naar het Entrepot trekken, komt daar stilaan de ambiance op gang.

Allez vooruit, “Elke tijd zijn zottigheid” wist mijn grootvader al en hij was van ’t jaar 1900. Beleefde zijn dorpse jeugd ergens in de jaren twintig van vorige eeuw. De prehistorie, kortom. Voor hem en zijn kameraden stond uitgaan gelijk aan de kermis in omliggende dorpen. Op fietsafstand. En neen, er bestond nog niet zoiets als het Entrepot.
Al kent vandaag ondergetekende het wereldje van het Entrepot, die ‘creatieve vrijhaven voor jongerencultuur’ ook alleen van zijn buitenkant. En schudt hij het hoofd als ze ’t hier hebben over tegen middernacht een feestplek opzoeken. Maar dit is hĂșn tijd en – dixit mijn opa zaliger – alle tijden hebben hun rariteiten. Dus kent de uitgaanswereld anno vandaag eigen rituelen.

Ook die van ons, destijds? Ik neem ze een keer mee, die jongsters hier bij de schouwburg. Op naar de jaren zeventig! Sommige van onze vrienden trekken naar de King, de dancing in de Wollestraat. Naar Norbert’s Hey-club, och ja, die ook. Of naar Damme, de Cliff of den El Torro.
Maar met je eigen makkers ben je veelal te vinden op een braaf bal van de KSA, de Scouts of Ă©Ă©n of andere studentenclub. Veelal in ’t Schuttershof op Sint-Kruis, de sportzaal van de Groene Poorte of de Oberbayernzaal van het Boudewijnpark. Het Jagershof op Sint-Andries kan ook. Een enkele keer belanden we in de Sint-Elooi op Sint-Kruis of in de Kelk, daar gaat het er doorgaans iets alternatiever aan toe. Disco Timewind, onder meer.

Het hoe en wat op een studentenbal? Voor de muziek zorgt steevast ‘den disco’ van dienst, Brygensis of Apache of het legendarische Studio Barcka. De discojongens – nooit meisjes achter de draaitafels – volgen een vast muziekstramien. Een paar stevige up-tempo nummers en dan een tango of een scottisch.

Met dan de onmisbare La Bamba ofte de ‘kuskesdans‘. Even duiden? Met z’n allen in een wijde kring, ietwat onhandig schouder aan schouder rondjes draaien. Stilletjes hopend dat bij de groep midden de kring dat ene meiske jou aanwijst. Gaat ze jou voorbij? Of heb je chance? Waarna drie zoentjes volgen. Zedige kusjes, veelal, maar het kan ook iets inniger.

Waarna gegarandeerd ‘nen slow’. ‘Nights in white satin’ of Peter Maffay met zijn ‘Du’, iets van dat kaliber. ‘t Moment om mekaar nen keer ferm dicht te pakken. En ja hoor, dan weer van vooraf aan met een steviger dansdeun. Dat is het en we amuseren ons. En houden er, als ’t mee zit, vroeg of laat een lief aan over, daarrond draait het eigenlijk allemaal.
VoilĂ , kindekens, zo namen we jullie mee naar onze schone jeugdtijd! Da’s wat anders dan jullie zot gedigitaliseerde bestaan, hĂ©!
Ewel, oudjes, luister eens even. Had iemand het in jullie tijd over ’t jong zijn van een halve eeuw eerder, dan ging dat over 
 jullie grootvaders jaren twintig! De prehistorie, toch? De seventies, die zijn vandaag ook vijftig jaar geleden! Jullie vertelling, wat denk je? En zeg een keer, die ‘kusjesdans’ van toen en het Tinder van vandaag, het verschil? Iedere tijd zijn zottigheid?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren | 6 Comments

Brugge en de president

’t Is nog tussen donkeren en klaren, woensdagochtend. Op de radio diept Vivaldi zijn schoonste viooltje op om mij op te vrolijken en intussen dampt mijn thee uitnodigend. Het nieuws komt er aan. Nieuws van over de oceaan. Mensen in een ver land kozen een nieuwe leider. En inmiddels kennen ze zijn naam. Zo vroeg op de dag ben ik doorgaans weinig spraakzaam, dus het valt amper op dat ik stil word van wat ik hoor.
Kwam ooit een president uit dat land hier in Brugge langs? Neen, en in de eerstkomende jaren mag dat alvast zo blijven. En wat met de verzamelaar? Een affiche in zijn collectie die verwijst naar presidenten? Dat vergt even zoeken, maar ja dus. Dik veertig jaar geleden was er die tentoonstelling in de Bank Brussel Lambert. Toen huisde die nog in een pand op de Markt, vandaag haal je daar spullen in ’t Kruidvat.

Nog eens twintig jaar eerder, in de herfst van 1963, werd in Dallas, Texas, John Fidzgerald Kennedy van het leven beroofd door een gek met een geweer. Twee jaar eerder was de jonge politicus door zijn landgenoten verkozen tot president. Na die aanslag zou de schokgolf die door zijn land en de wereld ging nog lang, heel lang nazinderen.
Dat maakt het aannemelijk dat twee decennia later iemand het plan opvatte om een tentoonstelling op te zetten. Een tentoonstelling over Joseph en Rose Kennedy en hun familie. In de jaren zestig verloren zij niet enkel hun zoon John. Vijf jaar na hem werd ook zijn jongere broer Robert vermoord. Robert, ook hij droomde van het presidentschap. Dat land, zijn politiek, zijn wapengekte, in de Kennedy-saga kwam het allemaal samen. En vandaar dus, bij dat tragische jubileum, die tentoonstelling in het onthaalcentrum van de Brugse BBL.

Het initiatief stond op naam van de ‘President John F. Kennedy Foundation Europe’ en de schouders waarop die vereniging rustte, waren die van het Brugse echtpaar Eddy Neyts en Laurette Borny. Als jonge knaap raakte Eddy in de ban van het Kennedy-verhaal. De verzameling die hij daarrond opbouwde vormde de kern van de tentoonstelling. Die Kennedy-stichting met de plechtstatige naam werd overigens pas het jaar voor de expositie door hem in ’t leven geroepen. Wat het vermoeden kan oproepen, dat het initiatief stoelde op een weinig relevant eenmansproject. Maar dat is dan wel zonder Eddy’s connecties gerekend.

– foto Beeldbank Brugge –

Want wie daagde op, daar in de BBL? Kathleen Kennedy, oudste dochter van Robert, kwam van ginderachter overgevlogen om in Brugge het lint door te knippen bij de opening van ’20 jaar na Dallas’.
En blijkbaar was Eddy Neyts vooraf grondig in de weer met lobbywerk want aan de opening van ‘zijn’ expositie ging een academische zitting in het Provinciaal Hof vooraf. Met vooraan op de eerste rij, naast de Kennedy-dochter en het echtpaar Neyts, onderwijsminister DaniĂ«l Coens en een handvol andere toendertijd prominente figuren. De opbrengst van de expositie – ruim 100.000 Belgische Frank was toen een niet onaardig bedrag – werd overgemaakt aan het toenmalige Brugse ‘Home voor daklozen’.
De expositie in dat bankfiliaal ligt inmiddels vier decennia achter ons. De in het collectieve geheugen gegrifte moord op John F. Kennedy alweer zestig jaar. Na hem passeerden elf presidenten de revue. Enkelen verlegden stenen in de rivier die geschiedenis heet. Sommigen raapten een steen die hun land en de mensheid vooruithielp. Anderen namen het minder nauw met het kiezen van stenen.
Voorzichtig sijpelt nevelig daglicht de keuken in. De radio vertelt verder over wat gaande is, ginder in dat land. En ik denk aan woorden van John F. Kennedy, woorden die hem overleefden.
Neen, die Kennedy was geen heilige. Stond als president aan de wieg van wat de desastreuze Vietnam-oorlog zou worden. En of heiligen hoog oplopen met Kennedy’s – volgens sommigen megalomane – plan om mensen naar de maan te sturen?
Maar wat hij zijn landgenoten op het hart drukte als pas verkozen president …
“Ask not what your country can do for you … ask what you can do for your country!”
Straks geeft weer iemand zo’n inhuldigingstoespraak. Het is wachten op Ă©Ă©n woord dat zelfs maar in de schaduw komt van wat toen werd uitgesproken.
En al klinken ze redelijk melig, we horen ze te koesteren, die woorden. In dat land aan de overkant, maar evengoed elders op deze aardbol. En hier bij ons.
In mijn tuin wijkt traagjes de ochtendnevel, de kalende berk kijkt reikhalzend uit naar een nog weifelende zon. De opmaat voor een milde herfstdag.

Posted in Het Brugge van toen, Over de wereld | 4 Comments

Aan Freek De Jonge … over Halloween en Allerheiligen

Mijn beste Freek,
“Er is leven, er is leven na de dood!”, uiteraard herinneren wij ons de schalkse leute van jouw meezinger op de radio van alweer behoorlijk lang geleden. Het idee en de melodie voor het niemendalletje leende je van Bob Dylan. ’t Was in tijden waarin Dylan het Licht had gezien, weet je nog? Maar van de doorleefde ernst waarmee de herboren christen elke lettergreep mompelde van zijn “Death is not the end” bleef bij jou niks overeind. Het was lachen geblazen met je absurde suggesties om het leven drastisch in te korten, omdat er toch nog wat volgt na dit aardse bestaan. Je blijde boodschap “Er is leven na de dood!” liet je vlotjes rijmen op “Rij dus rustig door oranje en geef extra gas bij rood” en we zongen met z’n allen mee. Zingend over de dood, vierden we het leven. Wat is het tegengestelde van ‘levenslied’?

En omdat je als Nederlandse grapjas ook in onze contreien voet aan de grond had, bedacht je voor je avonden hier te lande een versie doorspekt met Vlaamse toestanden. Niemand hoefde Freek De Jonge podiumtrucjes te leren, die had je al onder de knie sinds Neerlands Hoop, je legendarische bondgenootschap met Bram Vermeulen.
Maar luchtig omgaan met de eindigheid van het bestaan, Freek, je was niet de eerste en al helemaal niet de laatste om daarmee uit te pakken.
Want kijk, tegen de gevel van een huis verderop in onze straat hangt sinds een paar dagen een buitenmaats doodshoofd midden een zwart spinnenweb. Komt misschien uit Ă©Ă©n of ander griezelkasteel, maar Bol.com lijkt mij waarschijnlijker. En in een voortuin om de hoek liggen uitgeholde pompoenen met paarse lampjes erin, iemand vergat het snoer naar de batterij die verderop ligt, te camoufleren. Na zonsondergang rinkelt mijn voordeurbel. Ik maak open en kinderen uit de buurt, vermomd als spoken en heksen, roepen wat onbeholpen “Trick or treat!” Ze bedanken blij gezind, graaien gulzig in de zak met snoepgoed die ik hen toestop en Ăłp naar de buren!

Ach, Halloween, bedenk ik, door hebberige commerçanten geïmporteerd uit Amerika om de kas te spijzen! Maar ik verricht een weinig zoekwerk naar dat Amerikaans verhaal en blijkbaar zit de vork aan een net iets langere steel.
Halloween, het woord zou een verbastering zijn van ‘All Hallow’s Eve’ ofte Allerheiligenavond. De echte Halloween-adept hoort dus enkel diĂ© avond bij ons aan te bellen. Zo deden ze ’t lang geleden in Amerika. Maar jij en ik weten, dat land aan de overkant is geworden wat het werd door migranten die in de negentiende eeuw vanuit het oude Europa de plas overstaken. Die lui namen allerhande oude gebruiken met zich mee. En wat verscheepten Schotse en Ierse nieuwkomers naar de Nieuwe Wereld? De griezeltraditie rond All Hallow’s Eve!
De vermomde kinderen die zopas bij mij aanbelden, ze legden een lange weg af, vanuit Ierland of Schotland, doorheen Amerika en helemaal naar hier, naar mijn voordeur!

Allerheiligen, Halloween, Allerzielen 
 noem ze in Ă©Ă©n adem en je voelt hoe dat wringt. Maar toch, het volkse en het religieuze, het devote en het profane, ze zijn zee en strand. Elkaars tegenpool, maar ze kunnen niet zonder mekaar. Want gaan we met Pasen, de verrijzenis van de Heer, niet op zoek naar chocolade eieren en zingen we met Kerst, de geboorte van de Verlosser, rond een spar niet dat liedje over een dennenboom? Dat soort dingen nemen we niet zo nauw en daar is niks mis mee.
Nog zo eentje, op Allerheiligen herdenken we onze overledenen, maar eigenlijk hoort dat de dag erna, op Allerzielen.
We dwalen af, Freek. Zoals Halloween ruim de tijd nam om weer bij ons terug te keren, zo nemen ook vertellingen wel eens een omweg. Zoals dit verhaal van wal stak met dat absurde lied van jou, om dan in een wijde boog langs Halloween, neer te strijken bij het gedenken van onze geliefden met Allerheiligen, pardon, Allerzielen.

Maar laten we redelijk blijven, het lijkt me weinig gepast om in deze zwijgzame dagen de lezer achter te laten met alleen dat onnozele lied van jou. Weet je wat, we hadden het daarnet over Bram. De betreurde, veel te jong vertrokken Bram Vermeulen, jouw compagnon de route van vele jaren. Bram, de meer contemplatieve van Neerlands Hoop, jullie tweespan. Laten we met zijn woorden de lezer uitwuiven, Freek, daar kan je vast wel in komen. Simpele woorden over wat er echt toe doet, je weet welk lied ik bedoel.
‘Testament’ noemde Bram het. En of er leven is na de dood, dat laten we hier even in het midden.
“En als ik dood ga, huil maar niet,
ik ben niet echt dood moet je weten.
‘t Is het verlangen dat ik achterliet,
dood ben ik pas als jij me bent vergeten 
”

Het lied van Bram vind je hier … www.youtube.com/watch?v=JLwkuCpT4Mo

Posted in Het Brugge van nu, Over welzijn en gezondheid, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 2 Comments