Het ‘Woord van het Jaar’ … in 1907

Je bent jong en je wilt wat. Op de dingen vooruitlopen, bijvoorbeeld. Dat mag ons, boomers, niet verbazen. In ons eigen verre verleden waren we daar net zo sterk in. En dus keken we nu ook niet verwonderd op, wanneer enkele weken geleden al het ‘Tienerwoord van het Jaar’ werd bekendgemaakt. Het jaar loopt nog een eind, denk je dan, er kunnen zich nog nieuwe modewoorden aandienen. Maar laat knallen die champagne! Of neen, doe de jongelui maar een gin-tonic, zij verkozen tenslotte het ‘Tienerwoord van het Jaar’!
De ongetwijfeld benijdenswaardige eretitel werd dit keer toegekend aan het aloude ‘heftig’. Eerder banaal, jawel, maar ‘heftig’ promoveerde recent tot ‘alomtegenwoordig woord’. Wanneer iets indruk maakt, positief of negatief, dan is dat ‘heftig’. Let wel, boomers, laat dat over aan het jonge volkje, ’t is goed dat ge uw plaats kent in de geschiedenis.
Al weten boomers beter. Omtrent woorden en hun houdbaarheidsdatum, bijvoorbeeld. Eenmaal die gepasseerd, raken ze in de vergetelheid. Misschien zijn de gedateerde woorden die wij, oudjes, achter ons lieten talrijker dan alle woorden die het jonge grut ooit aanleerde. En dat ligt geenszins aan ons stilaan aftandse geheugen. Neem nu bijvoorbeeld de benaming van veel nuttigs uit onze jonge tijd. Van de typmachine tot het rekentoestel. En, weet u nog, de videobanden die we ontleenden in de videotheek?

Trouwens, sommige spullen die we nu nog dagdagelijks gebruiken, werden in hun verre begintijd benoemd met een ander woord dan vandaag. Zo noemde men wat in onze garage staat een automobiel en waar we ons in ons salon elke avond aan vergapen heette kleurentelevisie. En op het aanrecht in de keuken zingt een transistorradio.

Al verzinnen wij, boomers, in recenter tijden ook wel een keer een heel nieuw woord of een nooit eerder geformuleerd begrip. Hier bij ons in Brugge, bijvoorbeeld, hebben we het over het ‘levend archief’. Toegegeven, ‘levend archief’ klinkt net zo absurd als ‘vierkant wiel’ of ‘vliegende tuinslang’, maar toch. Levend Archief – het dient geschreven met hoofdletter! – is de vereniging van sympathisanten van het stadsarchief.
Dat gezelschap, dat zichzelf bijzonder serieus neemt, viert dit jaar trouwens zijn dertigste verjaardag. Dat feest kwam hier onlangs al even ter sprake, maar wij vonden een grondige reden om er nog een keer op terug te komen.

Een soort gestileerd archiefdoosje was het …

Na grondig onderzoek der archieven kwamen wij namelijk tot de conclusie dat de stichting die vandaag dertig jaar bestaat, twintig jaar geleden haar tienjarig bestaan vierde. Verrassingen zijn van alle tijden! En ook bij die verjaardag werd uitgepakt met schone initiatieven. Of wat dacht u van een tentoonstelling en … een doos?

Topstukken uit het Stadsarchief Brugge’ stond op de affiche èn op een sjiek doosje. Een soort gestileerd archiefdoosje was het, met daarin losse dossiertjes over elk van de tien stukken op de expositie. Wie zo’n souvenir meenam, kon thuis nog nagenieten van wat er te zien was.
Ondergetekende koestert tot vandaag nog altijd dat kleinood. Niet elke dag, een mens heeft meer te doen, maar het blijft een bijzonderheid in zijn collectie Brugge-spullen.

Dat komt door één van de blikvangers op de tentoonstelling. Een affiche, wat had u verwacht? En nog wel eentje van Flori Van Acker, de godfather van de Brugse affichekunst. Nou ja, eentje, een buitenmaats ding, ze is net niet zo hoog als de verzamelaar die ze sinds een tijd in huis heeft. Al is het niet dat formaat dat haar tot pronkstuk van zijn collectie maakt. Wel haar artistieke kwaliteit, de verrassend goede staat waarin ze meer dan een eeuw doorstond èn haar zeldzaamheid. En om wat ze aankondigt, natuurlijk.

… de tentoonstelling rond de Orde van het Gulden Vlies als uitschieter.
– foto Beeldbank Brugge –

De affiche verscheen in het straatbeeld in de zomer van 1907. In de annalen van Brugge blijft dat jaar voor altijd geblokletterd als hèt moment waarop onze stad zich opmaakte voor de grootste remonte sinds de neergang van haar haven in de late middeleeuwen. De lang verwachte inhuldiging van de nieuwe haven, die we vandaag kennen als Zeebrugge, was een feit. Daar kwamen een heleboel feestelijkheden bij kijken, met de tentoonstelling rond de Orde van het Gulden Vlies als uitschieter.
In zijn atelier in de Korte Vuldersstraat ontwierp Flori Van Acker voor die expositie twee verschillende affiches. Dit is er één van, de andere is gedrukt in het handiger standaardformaat en om die reden vandaag net ièts minder zeldzaam.

Wat Van Acker toont op die buitenmaatse affiche? Wel, we hadden het hier net nog over hoe tijdsgebonden woordenschat kan wezen. Daarom laat ik de beschrijving van de affiche graag over aan Maurits Van Coppenolle. In de jaren dertig schreef de heemkundige een boekje over Flori Van Acker. En zoals hij over de affiche vertelt, dat wil ik de lezer niet onthouden.
Gaat u er rustig bij zitten. Ziehier, compleet mèt oude spelling, de charme van een vergeten woordenrijkdom.

De hertog,
in zijn scharlaken mantel gehuld …

“Nog schitterender is dit plakkaat van de Gulden Vlies-expositie, waarop Filips de Goede de orde van het Gulden Vlies stichtende, is uitgebeeld.
De monarch legt zijn eed af op het open evangelieboek, gehouden door de bisschop.
De hertog, in zijn scharlaken mantel gehuld, is waarlijk majestatisch. Dit figuur maakt zich glansrijk los van het geheel, wijl den bisschop, met waardeering, maar gezag-bewust, naar den hertog buigt.
Voor een brandvenster en een muur waarop de blazoenen van Filip’s staten worden weergegeven, groepeert de flink samengestelde achtergrond de geestelijkheid,
de vaandeldragers, de herauten. Twee schildknapen, de wapens van Bourgondië dragende.
En een prelaat, die een kussen met reliek houdt.
Als men van een meesterwerk in dezen trant spreken wil, is de Gulden Vlies-plakbrief er zeker één van oorspronkelijkheid, samenstelling en uitvoering.”

Voilà, zo hoort u het ook een keer van een ander.
Hoe zeldzaam zo’n affiche is? Wel, ’t vergde toch een heleboel jaren vooraleer ik er eentje kon toevoegen aan mijn verzameling. Op de tentoonstelling in het archief, die van twintig jaar geleden dus, werd ze getoond als een samengevouwen document, ingeplakt in een album dat in de dagen van de inhuldiging van de haven met veel zorg werd samengesteld door Edmond Gilleman, een gedreven stadsambtenaar.

… samen met een andere affiche van Van Acker … in herdruk.

En tot mijn niet geringe verbazing is ze in het Gruuthusemuseum, in de zaal waar neogotiek aan bod komt, te zien samen met een andere affiche van Van Acker … in herdruk. Namaak, jawel, en dat zie je van meters ver. Het hele Gruuthusepaleis ademt neogotiek, die zaal nog meer dan andere. En midden al die kostbare stukken valt je oog op twee reproducties, glimmend als een prent in een kleuterklas. Klopt het, wat navraag ons leert, dat één en ander verband houdt met de gevoeligheid van het originele werk voor daglicht? Of heeft zo’n dubieuze keuze van doen met het simpele feit dat Musea Brugge geen origineel in huis heeft? Pakt een museum dat zichzelf respecteert uit met namaakstukken?
Flori Van Acker’s affiche verwijst naar ijkpunten in de geschiedenis van deze stad. De inhuldiging van haar nieuwe haven, één van haar spraakmakende tentoonstellingen èn de stichting van de Orde van het Gulden Vlies.  Brugge verdient beter. Flori Van Acker, ook jij verdient beter.
Zoiets vaststellen in één van onze gerenommeerde musea … Mijn beste Flori, dat was heftig!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Zeebrugge, de haven | 8 Comments

Het bijna oudste beroep ter wereld

Hoewel het kleine manneke de albums van de Rode Ridder eerder onder ogen kreeg, had hij al vrij snel een boontje voor die andere gewapende stripheld, Lucky Luke. De middeleeuwse ridder, even onverschrokken als onbaatzuchtig, maakte weliswaar indruk op dit striplezertje. Album na album stond de strijder tegen onrecht paraat in de meest penibele situaties. Stoer en gespierd, maar van lachspieren had zijn striptekenaar nog nooit gehoord. Dus doe mij maar tekenaar Morris met zijn laconieke cowboy, de man die sneller schiet dan zijn schaduw.
Een week of twee geleden kwam ik ze na lange tijd weer tegen, de ridder en Lucky Luke. Bladerend door die albums op het stripfestival in ’t Sint-Lodewijkscollege, realiseerde ik mij hoezeer ik vandaag met andere ogen naar zo’n verhaal kijk. Vroeger zonder en nu mèt bril, dat ook, ja. Maar vooral hoe een mens na al die jaren zo’n avontuur anders gaat lezen! Want nu pas merk ik hoe het er bij die gasten aan toe gaat. Dag in, dag uit wordt in Lucky Luke’s Wilde Westen gejongleerd met pistolen. En bij de Rode Ridder staan ze mekaar om het minste met zwaarden en ander vervaarlijk gereedschap naar het leven. Maar in zo’n verhaal valt nergens ook maar één druppel bloed. Faut le faire!

Maar nergens valt ook maar één druppel bloed.
Faut le faire!

Ach, de eigen wetmatigheden van strips. Dat de cowboy niet één keer een baaldag kent en de ridder nooit toe is aan een sanitaire stop, daar valt mee te leven. Maar deze striplezer zit opgescheept met nog een andere bedenking. Ook zo eentje dat komt ‘met de jaren van verstand’. Hoe zit het, vraag ik mij af, met de wapens van mijn striphelden? Waar komt de revolver van Lucky Luke vandaan en wie hielp de middeleeuwer aan zijn slagzwaard? Lucky Luke’s bedenker, Morris, en Willy Vandersteen, geestelijke vader van de Rode Ridder, allebei laten ze ons daaromtrent in het ongewisse.

Vraagt u zich af of dat ertoe doet? Weet dan, dat zelfs de meest gerenommeerde archeologen mij in deze bijtreden. Want zelfs bij de holbewoners in de prehistorie waren er al lieden bij wie ‘wapenmaker’ boven de voordeur van hun grot stond te lezen. Om maar te zeggen, het gaat hier om één der oudste beroepen ter wereld.
De redelijke consensus omtrent het oudste beroep willen wij hier geenszins in twijfel trekken. Maar geloof ons, de stiel van wapenmaker komt daar meteen achteraan.
Laten we het er alvast over eens zijn, zonder die beroepsbezigheid zag de wereld er behoorlijk anders uit. Zonder het oudste beroep ook, maar laat dat onze aandacht niet afleiden van het gewichtige discours dat wij hier aanvatten.

Wie alsnog meent dat het aanzien van vaklieden die wapens in mekaar knutselen iets is van recentere tijden, vergezellen we graag op een toertje door onze eigenste binnenstad. Zoals ik laatst met een vriendengroep op pad ging. Bij een zijstraat van de Philipstockstraat lachte één van hen ‘Dit lijkt mij een fijne stad om te wonen, maar toch liever niet in deze straat!’ en hij wees naar het naambordje met daarop ‘Wapenmakersstraat’.

… hun zwaarden en goedendags
die ze meezeulden
naar de Groeningekouter.

En dan is het aan de stadsgids om te duiden dat we hier al in de jaren 1300 zo’n straatnaam kenden. Dus wie weet, haalden Pieter de Coninck en zijn kompanen in de zomer van 1302 hier hun zwaarden en goedendags die ze meezeulden naar de Groeningekouter.

Al was ook in recenter tijden niet altijd alles peis en vree in onze stede. De twee wereldoorlogen die hier in de voorbije eeuw passeerden lieten hun littekens na. En zelfs in mijn eigen herinnering sluimeren beelden die ook de lezer misschien herkent. Zoals die middag in de jaren zeventig van onze jeugd, een boel jongelui die door het stadscentrum trekken, de politie nadrukkelijk en wantrouwig in hun kielzog. Spandoeken en slogans die het wapentransport aanklagen waar de haven van Zeebrugge zich toe leent. Kordaat en luidruchtig stappen ze in de Steenstraat langs het Simon Stevinplein, waar in de etalage van wapenhandel Priem wolfijzers en schietgeweren blinken in de middagzon.

Maar laten we onszelf niets wijs maken. Er passeert weliswaar, voor zover wij weten, geen oorlogstuig meer in Zeebrugge – maakte onze optocht destijds zoveel indruk? Maar dat het wereldwijd nog altijd knettert, dat hoeven wij u niet te vertellen. En alom wordt geïnvesteerd in èn verdiend aan het aanmaken van wapens, het verhandelen ervan. ‘Beleg in de defensiesector!‘, aldus de ‘wijze‘ raad die de investeerder onlangs kreeg. Van Testaankoop, echt waar! Wonen we uiteindelijk toch met z’n allen in de Wapenmakersstraat?

‘De twee wereldoorlogen die hier
in de voorbije eeuw passeerden
lieten hun littekens na.’

Even terug naar de hoek van die straat. We zetten onze weg verder en na de aanmerking omtrent de straatnaam, merkt de grapjas van het gezelschap op ‘Dan woon ik liever in ’t Stoofstraatje!’ Mijn gezelschap herinnert zich wat ik eerder op onze toer over de Stoofstraat vertelde. Over die naam die naar een ‘badstoof’ verwijst.
Badstoven, in het middeleeuwse Brugge kon je er tegen betaling een warm bad nemen, waren aanvankelijk gescheiden instellingen, mannen hier en vrouwen daar. Maar in havenstad Brugge hadden al die zeelui die hier aanlegden – het zoute water meer dan moe – ook wel een keer zin in een lekker bad. Zo kwam het dat badhuizen stilaan een iets andere, meer frivole invulling kregen. Het ene verhaal van de gids onthouden bezoekers al makkelijker dan het andere.
Zelfs het oudste beroep kreeg in deze stad een straatnaam!’, merkt nog iemand op.

Er is de Rode Ridder, die wel een keer
een rondborstige tegenspeelster ontmoet …

Terwijl de schrijver van dit stukje bovenstaande conversatie noteert, bedenkt hij dat zijn striphelden ook dàt aspect van ’t leven aan zich voorbij laten gaan. Kruist een rondborstige schone het pad van de Rode Ridder? Wacht een in gevaar verkerende jonkvrouw, hulpeloos smachtend, op haar heldhaftige bevrijder? Haar redder blijft trouw aan zijn opdracht, zoals het van ridders in de boeken staat. Hoofse liefde en de teleurstelling van het strips lezende knaapje!

Middeleeuws hoofs

En Lucky Luke? Ach, al laat zijn tekenaar een olijke madam postvatten bij de klapdeuren van een saloon, ook de cowboy blijkt niet uit te blinken als ’t op testosteron aankomt. Tekenaar Morris laat zijn stripheld als coole bink de andere kant opkijken, het nonchalante sigaretje in de mondhoek.
Al kan ook dat verkeren. Wanneer de revolverheld na een aantal albums ook voet aan de grond krijgt in Frankrijk, krijgt Morris van zijn uitgever een lijstje met ‘gewenste aanpassingen’.
Halfblote dames? Inacceptabe!
En wanneer ook Amerika, land van cowboys en indianen, voor de strip overstag gaat is het hek helemaal van de dam. Een rokende Lucky Luke? No way! In het land waar je op elke straathoek een dodelijk wapen koopt, vindt men een stripfiguur met sigarettenpeuk levensgevaarlijk.

Maar wat lees ik hier over tekenaar Morris? Eén keer verzint hij, om al dat moraliserende gedoe van zich af te tekenen, een kortverhaal waarin een rokende Lucky Luke zich menig glas whiskey laat inschenken, nog wat stoute fratsen uithaalt en tenslotte tussen de lakens belandt met een cancan-danseres.
De Rode Ridder? De gedachte alleen al brengt hem het schaamrood op de wangen.
Zie je wel, ik heb het altijd geweten, Lucky Luke heeft meer in zijn mars! Tekent lekker buiten de lijntjes als het hem uitkomt.
En schiet bovendien sneller dan zijn schaduw. En da’s maar goed ook. Trager zou belachelijk zijn.

Honderd jaar geleden werd Morris, geestelijke vader van Lucky Luke, geboren in Kortrijk. Tot zondag 17 december loopt een retrospectieve tentoonstelling in het stadhuis van zijn geboortestad … Meer info vindt u hier.
En tot eind januari kan je in Brussel terecht voor een expo met origineel werk van de tekenaar. Dat leest u hier.

Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog, Van boeken en schrijven | 4 Comments

Jeugd en Muziek

Versleten muziek,
die kon alleen maar sufferig klinken.

‘Jullie zijn de zestig voorbij? Zo jong nog!’ Met de glimlach waarmee ze het zegt, ontwaakt in haar blik heel even het meisje dat ze lang geleden was. Meer dan negentig levensjaren leerden haar dat elke dag zijn waarde heeft. En dat al ons rusteloos streven en alle haast van vandaag niemendal aan die waarde toevoegt. ‘Ik was nooit erg streverig. Soms naïef, dat wel.’, besluit ze, ‘Maar dat stond mijn geluk nooit in de weg, integendeel.
’t Is een herfstige, lome zondagmiddag, zo’n dag waarop een houtkachel ronkt alsof hij content is en een paar glaasjes porto doen wat ze horen te doen. Op de radio zingt een dromerige cello, iets van Bach. Wat volstaat om ons bejaarde gezelschap tot nog een filosofische overweging te verleiden. ‘Muziek verzacht de zeden’, zucht ze.

Muziek verzacht de zeden’ … Hoe omschrijf je zo’n dooddoener ook alweer? Dat noemen ze ‘een gezegde’, toch? Woorden waarmee je doorgaans alle kanten op kan. En al helemaal als de zeden verzachtende eigenschap van muziek aan bod komt.
Lang geleden, toen ik zelf nog jong was en naïef, kwam het mij voor als kreeg muziek met die wijsvingerige woorden een slaapverwekkende eigenschap toebedeeld. En omdat ik niet beter wist, bracht mij dat als vanzelf bij wat we doorgaans omschreven als ‘klassieke muziek’. Versleten muziek, die kon alleen maar sufferig klinken.

Keren wij even terug naar dat ‘lang geleden’ van mij.
In die dagen ben ik een muziekkenner, of tenminste, zo schat ik mezelf graag in. Bijna elke week ga ik langs in de stadsbibliotheek op het Jan van Eyckplein. En daar in het Tolhuis neem ik keer op keer een handvol langspeelplaten mee, die kan je daar ontlenen. Bob Dylan, The Band, Boudewijn de Groot, dat soort namen, daarover wil ik kunnen meepraten. En ’t moet gezegd, dat lukt me aardig.

… in de stadsbibliotheek op het Jan van Eyckplein.
– foto Beeldbank Brugge –

Maar op een keer heb ik – misschien, of wellicht, per vergissing – tussen dat stapeltje platen eentje mee met muziek van … Johann Sebastian Bach. ‘Brandenburg Concertos’, het is zo’n dubbel-elpee, een hoes die je openvouwt met in elke vleugel een plaat. Ik leg toch maar een keer één van die schijven op mijn draaitafel.

Wat is me dat? Werd ik ooit zo van mijn sokkel geblazen als door de fijnmazige muziek van dit selecte talentenclubje dat ene Gustav Leonhardt rond zich verzamelde? Het ene moment jubelen houtblazers alsof we zonet in ’t aards paradijs zijn aangeland. Iets verderop buigen zich strijkers in trage, melancholische lijnen, warm kippenvel. Waarna het hele gezelschap uitpakt met de ambiance van een volksdans.

Weinig later breng ik uit de bib een langspeler mee van Duke Ellington, de jazzpianist. Af en toe iets van jazz in huis halen, dat maakt indruk op je kameraden. Achterop de hoes lees ik een kort interview met de grote jazzman.
Hij vertelt … ‘There is not such a thing like old music. There is only good music and the other thing’.
Muziek wordt nooit oud, er is alleen goeie muziek en andere. Ik heb Bach gehoord, ik weet wat Duke Ellington bedoelt …

Komen we terug naar recenter dagen.
Naar een vooravond, vooreerst, een paar weken geleden. Naar het Psychiatrisch Ziekenhuis Onze-Lieve-Vrouw, bij ’t station op Sint-Michiels. Middenin dat bakstenen complex, in de neogotische kapel, wachten drie muzikanten ons op, mensen van bij ons. Marcel Ponseele, de man met de hobo, aan het klavecimbel Bart Naessens en zijn wederhelft, de innemende sopraan Amaryllis Dieltiens.
Johann Sebastian Bach staat op het programma, en Händel en tijdgenoten.
En een week of wat later naar de Ezelstraat, de Ryelandtzaal. Een ensemble van vijf musici, vijf keer viola-da-gamba. Tijd voor Henry Purcell en John Dowland en nog wat namen die je minder vertrouwd klinken.
Twee concerten, twee keer de ervaring dat muziek nimmer oud wordt. En dat muziek tot meer in staat is dan je zou vermoeden. Muziek die je meeneemt naar toen. Naar dagen waarin je jong was en naïef.
En dan, het slotakkoord. En weer in het hier en nu bedenk je, jong zijn we al lang niet meer. Naïef? Ach, herinner je de raad van iemand die het weten kan … ‘Dat stond mijn geluk nooit in de weg, integendeel.’

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 10 Comments

Brugge neemt een selfie

In de kunstacademie, zomer 1843
– Joseph Buffa –
“Ge kent Joseph Buffa, den duivel-doet-al uit de Philipstockstraat?”
“Ha ja, die heeft van alles in huis! Ik kocht er destijds mijn sterrenkijker en laatst nog een paar gravures.”
“Ewel, nu pakt hij uit met iets héél bijzonders. Hij krijgt permissie om in de Kunstacademie in de Poortersloge een tentoonstelling te houden, iets met portretten.”
“Dat doen ze toch af en toe in de academie?”

“Hola, maar ’t zijn niet zomaar tekeningen of schilderijtjes. Buffa zegt dat het gaat om een heel nieuw procedé, een echte uitvinding. In Parijs, zo beweert hij, bedachten ze een manier om iemand die gewoon voor je staat, af te beelden op een zilveren plaat. Zonder dat er schilderen, tekenen of graveren aan te pas komt. ’t Is iets met scheikunde, met het licht dat een hele tijd op zo’n plaat terecht komt of zo. Geen kunstenaar die het kan, je ziet de persoon alsof hij of zij er echt ís!”
“Best wel bizar. Hoe noemen ze dat?”
“’t Is een raar woord, ik ben ’t vergeten, maar het is ècht ongezien, in meer dan één betekenis. ‘k Ga alleszins een keer langs, zo’n bijzonderheden interesseren mij. En iets zegt mij dat we daar nog van horen. Of zien, zo je wil.”

Ergens in Kortrijk, voorjaar 1891
– Guido Gezelle –
Gezelle heeft het er moeilijk mee, met de vooruitgang. Zoals in elk tijdsgewricht, maakt ook in zijn dagen een ‘nieuwe tijd’ zijn opwachting. En omtrent nieuwerwetse dingen staat ook nu het enthousiasme van de ene in schril contrast met de terughoudendheid van de andere.

Een ‘lichtdrukmaal‘ van Gezelle …

Dat Guido Gezelle geen nieuwlichter is, mag een understatement genoemd worden. Ronduit vooruitstrevend als dichter, blijft Gezelle op maatschappelijk gebied, zoals de meeste geestelijken van zijn tijd, de behoudgezindheid in persoon. Hij heeft het niet begrepen op al die progressie, niet op de fabriek met haar ‘dom, dwaas wiel’. De trein noemt hij ‘dat ijselijkst serpentenhoofd’. Kan fotografie op wat genade rekenen?
Hier in een lade bewaart hij een recent gedicht, ‘Moederken’. Het vers ligt hem na aan het hart, hij mist haar, de bescheiden huisvrouw die in dat huis in de Brugse Rolweg haar kroost grootbracht. Is het gedicht hem zo dierbaar, dat hij er nooit toe komt om het op te nemen in een bundel?
In het sobere vers betreurt hij dat van zijn moeder ‘geen beeltenis, geen beeld’ bewaard bleef. En Guido zou Gezelle niet zijn, mocht hij voor het begrip ‘foto’ niet een eigen woord bedenken. Een foto, voor Gezelle is dat een lichtdrukmaal.

’t En is van u hiernederwaard,
geschilderd of geschreven,
mij, moederken, geen beeltenis,
geen beeld van u gebleven.
Geen teekening, geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk van steene,
’t en zij dat beeld in mij,
dat gij gelaten hebt, alleene.”

In het stadsarchief, najaar 1985
– Jaak A. Rau –
Jaak is in zijn nopjes. Al zijn halve Brugse leven is hij de verwoede verzamelaar van foto’s over zijn geboortestad. Al gaat het hem minder om het tastbare, papieren document dan om het verhaal dat zo’n foto vertelt. Hoe ouder zijn vondst, met hoe meer geestdrift hij op zoek gaat naar het wat en hoe op de foto.

Maar een mens heeft ook nood aan brood op de plank. In de aanvang van zijn loopbaan bracht hem dat als bouwkundig tekenaar in het atelier van architect Wilfried Van Oyen. Later ook bij de Groep Planning in de Sint-Jacobsstraat.

Maar zie hem hier zitten, in de fleur van zijn leven als prille vijftiger, glunderend aan een bureau in ’t stadsarchief. En voor dat glunderen heeft hij zo zijn redenen. Want de ene job is de andere niet. Zeg nu zelf, voortaan kan hij op die nieuwe werkplek van hem, zijn passie als verzamelaar combineren met zijn dagdagelijkse beroepsbezigheden. Komt ervan, als je je immense collectie aan het archief schenkt en in één adem ook kan bekomen dat je dat enorme bestand aan foto’s zelf mag beheren.

Een boek met oude, Brugse foto’s, lang geleden deed Guillaume Michiels hem dat al voor met zijn magnum opus ‘Uit de wereld der Brugse mensen‘. En een paar keer kwam Jaak ook zelf al met een Brugs fotoboek in het nieuws, met ‘Het Brugge van toen’ en ‘Memoires van een stad’. En hier en nu maakt hij zich op om nog veel meer fotomateriaal te boek te stellen. Over de parochies van de binnenstad, over de Brugse rand ook. En keer op keer met een overvloed aan foto’s. En bij elke prent, niet onbelangrijk, zijn eigen, soms wat eigenwijze commentaar.
Het blijft voor altijd een moeilijk te beantwoorden vraag, wie van dit avontuur het meeste geniet, Jaak of zijn stad.

Ergens in Brugge, voorjaar 2020
– Jan Darthet –
Er is niemand op straat, de stad is leeg. Het avondnieuws ging erover, alweer. Over dat virus en hoe het ons allemaal in huis houdt, elk in zijn hoek.
Er is niemand op straat, de stad is leeg. Op een eenzame wandelaar na. Een wandelaar met een fototoestel. De fotograaf die zijn kans grijpt, en die kans is uniek. Jan Darthet beseft dat dit momentum zich maar één keer in zijn leven voordoet. Stilte, het ontbreken van geluid, in beeld vastleggen, is wat hij betracht. Ontelbaar veel roerloos Brugge, dat wil hij bewaren voor later. Op de ene plaats is de stad stil, op een andere zo mogelijk nóg stiller. Stilzwijgend, maar zelden zo veelzeggend.

Hij droomt van een boek, ‘Stilleven’, het stilste dat ooit over Brugge verscheen. Daarin wordt, terloops, verwezen naar ‘Bruges, la morte’ van Georges Rodenbach, dat andere boek over een stad vol stilte. Een boek dat, o tegenspraak, de aanzet was voor een toeloop van bezoekers.
En mocht tussen al die zwijgzame foto’s een gedicht van Peter Verhelst prijken, stel je voor. Hij ziet het al voor zich, sobere letters op sober wit, zoals de sobere stad op de foto’s in zijn boek.
Maar dat is voor later. Want de wandelaar stapt door, houdt halt, hier en daar. Neemt een foto. Want er is niemand op straat. De stad is leeg.

Aan de Rozenhoedkaai, zomer 2022
– een handvol toeristen –
‘Morgenochtend vroeg uit de veren, da’s de boodschap! En kom dan meteen hierlangs, aan de Rozenhoedkaai. Dan wacht hier, in alle rust en het meest broze ochtendlicht, het schoonste kiekje uit jullie vakantiealbum!’

Ze lachen wat onzeker, mijn gasten, wanneer ik hen op het Huidenvetterspleintje vertel over het panorama dat zich zo meteen, hier om de hoek, voor hun ogen zal ontvouwen. Om dan, een paar stappen verder, vast te stellen dat ik geenszins overdrijf. Het uitzicht op ons belfort en hoe het zich verheft boven die middeleeuws ogende, houten gevels. Aan de overkant, de imposante treurbeuk, als een Narcissus en zijn spiegelbeeld in het water van de reie. En voorbij de brug de trotse eigendunk waarmee de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk zich naar de hemel richt.

En begrijpen ze wat ik zonet bedoelde met dat vroeg opstaan? Want er is geen twijfel mogelijk, de duizenden toeristen in Brugge, die nemen ons te grazen. Ze staan hier met z’n allen op ’t moment waarop wij passeren. En allemaal met camera, gsm of ander beeldmachien in aanslag, klaar voor een foto, een selfie, een groepskiekje. Opzij, opzij, ik wil een foto! Ik ook! Ja maar, ik ook! En ikke! Allez, ’t is goed, maar vlug een beetje!
Brugge, een paradijs voor fotografen? ’t Zal wel zijn, maar een foto van een schone plek en een schone foto, ’t zijn twee verschillende dingen.

Bij de Peerdenbrug, zomer 2023
– Selina De Maeyer –
Ziet een Brugs ‘inboorling’ een ander Brugge dan een ‘aangespoelde’? Niemand kan het natrekken, want je bent altijd één van de twee, nooit ben je Bruggeling èn nieuwkomer.
Maar wat maakt het uit? Geen van ons ziet hetzelfde, al kijken we met dezelfde ogen. Hoewel. Is er ook zoiets als het oog van de fotograaf?
Je zou het gaan geloven, bij het doorbladeren van ‘Beeldschoon Brugge’, het pas verschenen fotoboek van Selina De Maeyer. Voor haar publicatie had Selina – een aangespoelde, trouwens – wat ons betreft, een iets origineler naam mogen verzinnen. Want je kijkt naar foto’s in zo’n boek en wat je overvalt is verbazing. ‘Verbazend Brugge’?
Het is niet eerlijk dat onze straten, pleinen en gevels zich alleen aan Selina presenteren zoals ze dat toont in haar boek. Ik wil ook zo kijken, bedenk je, ook zo zien!
Maar ach, als een boek troost kan bieden, dan zeker ook een goed fotoboek.

‘Beeldschoon Brugge’, het boek van Selina De Maeyer,
is een uitgave van Stichting Kunstboek.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 5 Comments

Heb je ’t al gehoord van de Smedenpoort?

Op een dag is hij er niet meer, de buiten eigen proporties uitgegroeide treurwilg bij de Smedenpoort. En achteraf, zo gaat het altijd, realiseren wij ons het beeldbepalende van wat altijd is geweest. Beeldbepalend voor een alledaagse plek waar je ontelbare keren voorbijkwam. “You don’t know what you’ve got till it’s gone”, Joni Mitchell wist het lang geleden al.
Dag in dag uit fietste je, een loopbaan lang, door de Smedenpoort ’t stad in. Vroeger door de smalle doorgang, tussen haastige auto’s. Maar sinds lang leiden twee slanke voetgangersbruggen de wandelaar om de poort heen en rij je als fietser door de zijdoorgang, onder de laag hangende takken van de prompte boomkruin.

Misschien wou hij gewoon de poort aaien met zijn weelderige kruin.

De bejaarde treurwilg en de Smedenpoort, ze leken onafscheidelijk. Dat de wilg zo nadrukkelijk naar het poortgebouw toe leunde, was dat van ouderdom? Misschien wou hij gewoon de poort aaien met zijn weelderige kruin.
Weet je nog, hoe je op winderige ochtenden al fietsend het hoofd afwendde, om de natte blaren van een laag zwiepende tak te ontwijken? Wie weet, wilde de boom ook jou een bemoedigend schouderklopje geven.

Da’s iets van ‘t verleden, de treurwilg is weg. In een helse stormnacht scheurde zijn oude stam. Met zijn laatste krachten wist hij zijn eigen fatale val nog te breken, bang om zijn trouwe metgezel, de stadspoort, te bezeren. De poort kon hij sparen, maar zelf was de boom verloren voor goed.
Maar de Smedenpoort houdt onverschrokken stand, ook zonder de nabijheid van haar vertrouwde boom. Meer dan voorheen lijkt haar bakstenen vacht zich te koesteren aan het licht van een gulle herfstzon. Alsof ze zeggen wil, ik kom hier wel doorheen, ‘k heb al meer meegemaakt.

Daar valt wat voor te zeggen. De Smedenpoort staat hier al meer dan zes eeuwen en dan komt veel geschiedenis langs. Het rijke Brugge van weleer, havenstad waar de halve wereld over de vloer kwam, bouwde stadspoorten als burchten. In een uithoek van een schilderij van één van onze Vlaamse Primitieven ontwaar je de poort zoals ze was in haar gloriejaren.

En op zijn befaamde panoramische kaart tekent ook Marcus Gerards de Smedenpoort zoals de bouwmeesters haar ontwierpen. Maar het verhaal van stadspoorten is er een van verbouwingen. Van aanpassingen waarbij deze poort veel van haar oorspronkelijke uitstraling moest prijsgeven.
Met het klokhuisje dat sinds lang op de nok van haar dak prijkt als doekje voor het bloeden. En ja, het verhaal is bekend van dat bronzen doodshoofd op de gevel. Over de belegering van de stad door Franse troepen, waarbij een gewiekste collaborateur de vijand een handje wou helpen door hem stiekem binnen te laten. Zijn plan werd verijdeld en hij verloor er het hoofd bij. Dat we nog altijd over hem praten is zijn enige, magere troost.

En de poort? Ze blijft haar onverstoorde zelf.

Al zijn er ook vrolijker histories omtrent onze poort. Zoals het soort visitekaartje dat ik hier laatst terugvond tussen papierspullen. Het zou dateren van voor de Eerste Wereldoorlog en heeft het over … een kantwinkel in ‘la vieille Porte Maréchale’!

En nu we ’t over wereldoorlogen hebben, de Tweede viel de poort bijzonder zwaar. Toen de Nazitroepen het naar ’t einde toe afdropen, vonden ze ’t leuk om de Smedenpoort half in puin achter te laten. Ein schönes Andenken, danke!

Hoe vreemd, een half leven lang rijd je naar ’t stad en weer huiswaarts, vaak met je gedachten ver weg. Zelden bedenk je dat weinig gebouwen je zo nabij zijn als de Smedenpoort, terwijl je nooit de kans kreeg om haar binnenruimten te verkennen.

Tot een Open Monumentendag, een tijd geleden. Dus ja, ik was erbij, die keer. Naar boven langs de wenteltrap, naar de kelders ook. De bescheiden ruimten voldoen aan je verwachting, een geruststellende gedachte. Een verrassend uitzicht op de Smedenstraat krijg je er cadeau.

Maar ben je verlekkerd op oude verhalen, dan koester je het aangename weten dat je er ooit binnenkwam.
En de poort? Ze blijft haar onverstoorde zelf. Ze mist haar vriend, de ouwe, stille treurwilg, maar geeft geen krimp. Hoewel. Gisteren, in die somber druipende herfstavond, kwam je er langs. Het vaalgeel van haar kletsnatte gevel glom in het licht van de straatlantaarns … Waren het regendruppels?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen | 12 Comments

‘Het verhaal van Brugge’, een nieuwe strip

Er is iets met zolders. Ben je op zoek naar een woonst, ga je in elk huis waar je langs komt zorgvuldig elke kamer, elke hoek inschatten. Hoeveel, hoe ruim, hoe comfortabel? De zolder? Ach, is die vakkundig geïsoleerd, dan is ’t al lang goed. Welnu, onderschat nooit het voor en tegen van een ruime zolder. Ik kan het weten, die van ons leerde het mij.
Jaren geleden namen wij onze dakisolatie onder handen. De verbazing wanneer je op zo’n keer je zolder ontruimt! Wat een vergeten overvloed daar in de loop der jaren is aangeland! En uiteraard, zo neem je je voor, wordt voortaan nog amper iets naar boven gesjouwd. Ach, voornemens, ze zijn er niet om waar te maken. Die zolder van ons? Was nooit zo vol als vandaag.

Maar waar je woont is elke zorgvuldig ingedeelde ruimte een meerwaarde. En dus benutte ik een paar jaar geleden de ‘blijf in uw kot’-weken om die volgestouwde kruin van ons huis te ordenen. Alle dozen, het zijn er veel, alle mappen en kokers vol papieren van allerlei slag, het zijn er nog meer, leeggemaakt. De zoldervloer, een doolhof van onoverzichtelijke stapels. En nu gaan we streng selecteren en sorteren, ge gaat een keer wat zien! Tenminste, dat was het voornemen. Maar na een tijd konden we weer de straat op en de stad in. De zolderladder werd omhoog geschoven. Voornemens, u weet wel. Die zolder van ons? Was nooit zo’n zootje als vandaag.

Dat aanschouwde ik met eigen lede ogen, toen ik er vandaag een kijkje ging nemen. Op zoek naar mijn strips. Tijdens het komende 11-november-weekend gaat het vierde Brugse stripfestival door in ’t Sint-Lodewijkscollege en dat bracht mij op het idee. Een fervent stripliefhebber ben ik allerminst, maar toch prikkelt een goed album nog altijd mijn jongensverbeelding.

Strips? Ooit werden ze door gecultiveerde lieden beschouwd als het minste van het minste. Strips ontnamen onze jeugd de kans om hoogstaande literatuur tot zich te nemen! De reputatie van de betere ‘graphic novel’ van vandaag zet hun stelling van weleer op de helling. En er is meer. Van Jean Paul Van Bendegem verschijnt dezer dagen een in boekvorm gegoten, warm pleidooi. De filosoof laaft zich met genoegen aan de filosofische rijkdom in stripverhalen. Zelfs de albums van Kiekeboe en Urbanus neemt hij onder de loep.

’t Is maar dat u ’t weet, gaat u straks langs op die stripbeurs in Sint-Lodewijks, dan zien we mekaar. Dat ik daar misschien met lege handen buiten kom, mag de pret niet bederven. Maar vind ik toch iets dat mij boeit, dan wil ik weten of het al niet in mijn collectie steekt. Nou ja, collectie. Een stapel strips waarin Brugge een rol speelt, niet eens zo uitgebreid en lang niet compleet, kan je dat een collectie noemen? Hoe dan ook, daarom ging ik op zolder die paar dozen met albums opzoeken. Want ja, daar zijn ze ooit beland, je kan niet alles binnen handbereik houden.
Dat bijeenzoeken van strips begon volkomen toevallig, pakweg een kwarteeuw geleden. Een appel en een ei betaalde ik op een rommelmarkt in ’t Boudewijnpark voor ‘Les Mystères de Bruges’. Het is een album in een reeks ‘Klaxon et Mycroft’, begin jaren zeventig verschenen als jeugdbijlage bij Le Soir.

Een appel en een ei betaalde ik op een rommelmarkt
in ’t Boudewijnpark voor ‘Les Mystères de Bruges’.

En zo was de trein vertrokken en haalde ik sindsdien nogal wat, enkele tientallen, Brugge-strips in huis. Op zolder, want de zin om albums aan te kopen stond sinds een tijd op een laag pitje. En dus leek het aangewezen om toch een keer mijn stapel naar beneden te halen. Om vast te stellen dat ik van een paar van die strips … twee keer een exemplaar aanschafte. Orde op zolder, daar zegt u zoiets …

Het middeleeuwse Brugge werd ontelbare keren in stripverhalen gegoten

Maar wie weet, wordt daar straks toch nog iets aan toegevoegd. Wat mij boeit? Een stripreeks die momenteel in aanbouw is, ‘Het Verhaal van Vlaanderen’. Gebaseerd op de tv-reeks, maar nu zonder presentator die bij al die historische gebeurtenissen in de weg loopt.
En wie weet, tref ik toch nog iets dat naar Brugge verwijst. Hier bij ons werken echt wel een paar gedegen cartoonisten en striptekenaars. En ook elders was altijd al stripbelangstelling voor de stad en zijn wedervaren.

Op de beurs in Sint-Lodewijks vind ik zeker ook ‘Diktator Dirk’, de reeks in ’t Brugsch Handelsblad. Die verscheen in albumvorm, toch? Of ze in mijn collectie hoort? Ik zie mijn inmiddels verzamelde strips, doorgaans van deftige komaf, verbaasd opkijken. ’t Mag iets minder grof, hoor ik ze denken.
Doch wacht eens even, bedacht ooit al iemand een stripreeks over de hele geschiedenis van onze stad? Het middeleeuwse Brugge werd ontelbare keren in stripverhalen gegoten, goeie en minder goeie.
Maar de hele Brugse historie, van in den beginne tot vandaag, van Boudewijn met de IJzeren Arm tot Dirk De fauw? Een stripalbum of een relaas in cartoons, ‘Het verhaal van Brugge’, ik haal het met veel plezier in huis. En ik berg het, beloofd, niet op zolder.
Iemand met talent èn zin om aan het tekenen te slaan?
Hallo, Marec?

Posted in Het Brugge van nu, Van boeken en schrijven | 9 Comments

Goede raad van Heidi Deneweth … en Willy Dixon

Het is in De Brug te doen, vanavond.” Terwijl ik mijn jas dichtknoopte en haar met een vluchtige zoen goeiedag zei, vertelde ik waar ik naartoe ging. Dat ze verrast opkeek, mocht mij eigenlijk niet verbazen. “De brug? Op de Burg, bedoel je, in ‘t stadsarchief?”
Informeer bij een Bruggeling naar De Brug en verbazing zal uw deel zijn. In Brugge vragen waar de brug is, da’s in een krantenwinkel vragen waar de krant ligt. En toch, er is in deze stad maar één plek die ‘De Brug’ heet. In de Hauwerstraat, de straat waarlangs u vanop ’t Zand naar de nieuwe beurshal wandelt of fietst. Sinds dat nieuwe bouwwerk zich daar met nogal wat flair ‘Beurs- Meeting en Congrescentrum‘ laat noemen, mag je niet langer met de auto vanop ’t Zand die straat in. Wel, daar in de Hauwerstraat is De Brug.
Iedereen kende daar ooit het ‘flikkenkot’, waar is de tijd. De arm der wet is er al lang weg en ’t is u ongetwijfeld niet ontgaan, dat de smakeloze jaren-zestig-betongevel een ingrijpende, bakstenen facelift onderging. En op een zijgevel is er ook de metershoge muurschildering, waarop Maria van Bourgondië zich minzaam over de stad lijkt te ontfermen. Welnu, in dat voormalig politiepand huizen vandaag een handvol stichtingen die samen De Brug vormen. Het heeft allemaal op één of andere manier van doen met vrijzinnigheid. Iets dat ‘Huis van de Mens’ heet, een Studentencentrum ook, en achterin een zaal die zich voor van alles aandient.

… een boek dat ze helemaal vol schreef.

Zo kwam daar die avond ‘Levend Archief’ bijeen. De vriendenkring van het stadsarchief bestaat dertig jaar, dat vraagt om een viering met academische allure. En daarop aansluitend, minstens zo essentieel, de informele drinkbabbel. Kers op de feesttaart was de Levend Archiefprijs, die wordt maar één keer in vijf jaar toegekend.

En dat was het moment waarop Heidi Deneweth in beeld kwam. Ik kende haar nog niet, zij is historica en bedacht een zin die luidt ‘Goede muren maken goede buren’. Dat is nuttig bouwadvies, weliswaar, maar voor een prestigieuze prijs een beetje mager en dus zette zij die zin op de kaft van een boek dat ze helemaal vol schreef. Achter op die kaft lees je dat het gaat over verbouwingen van panden in het Brugge van lang geleden en hoe het buurtleven daarmee omging.
Na de obligate lofbetuigingen kwam Heidi zelf aan ’t woord. De schrijfster had het over haar boek, natuurlijk, over mensen die haar daarbij bijstonden. De oprechte ontroering waarmee ze haar prijs opdroeg aan onze onlangs overleden archeologe Bieke Hillewaert, leerde mij dat Heidi Deneweth een mens op haar plaats is.

Bij het glas achteraf vertelde ze mij dat ze van haar inmiddels uitverkochte boek geen tweede druk verwacht. Jammer. Maar vandaag vond ik ‘Goede muren maken goede buren’ in de bib. Een prestigieuze publicatie, dat liet die plechtige bekroning van ’t archief al vermoeden. Tweehonderd bladzijden tekst in een klein letterkorps, grondplannen, grafieken, tabellen. Serieuze kost, maar desondanks charmeerde het boek mij. Dat lag aan zijn kaft.

Over Brugse schilders en grafici weet ik niet meer dan de modale Bruggeling, maar ik herken een Jules Fonteyne wanneer ik er een zie. Deze jongen zal het maar toegeven, hij heeft een zwak voor het volkse wereldje dat Jules Fonteyne schiep. Voor de eigenzinnigheid waarmee hij zich als graficus van zijn generatiegenoten wist te onderscheiden. De schilders van wat de ‘Brugse School’ wordt genoemd, bedachten een verbloemd, veredeld Brugge. Hun oogstrelende doeken toonden een stad die er nooit is geweest.

Niet zo de tekeningen en etsen van Jules Fonteyne. Jules volgde zijn eigenzinnige pad en vond inspiratie bij de armzalige maar levendige stad zoals hij die in zijn kindertijd had gekend.

Neem nu de kaft van Heidi Deneweth’s boek. Het rommelige huisje waarop we neerkijken brengt ons naar een bescheiden volksbuurt. Maar onze aandacht wordt vooral getrokken door de rafelige gewaden van twee schimmige figuren in de hoek van het beeld. Ze keren ons de rug toe. Zijn ze nieuwsgierig naar wat zich afspeelt achter het openstaande poortje?
Een tafereel uit het Brugge uit Fonteyne’s kinderjaren.
Hij groeide op in de Boeveriestraat, dus de buurt van de Hauwerstraat kende hij als geen ander. Het West-Brugge dat zich van de rest van de binnenstad afgescheiden voelde door de oude ‘statie’ op het Zand.
Maar West-Brugge was ook de Vrijdagmarkt, waar elke week de koeien en beestenmarchands voor drukte en kabaal zorgden. En ook, waar vandaag de nieuwe beurshal alle ruimte inpalmt, het pand waar de koebeesten na verkoop werden naartoe geleid, het slachthuis. Met vlakbij, in de Hauwerstraat, ‘De Vetten Os’, hoe toepasselijk kan een cafénaam zijn.

En in de rechterbenedenhoek van zijn ets doemen ze op …

De omgeving waar de kleine Jules opgroeide was één van de meest verpauperde hoeken van de binnenstad. Al ondernam die buurt af en toe één en ander om zijn somberheid van alledag op te fleuren. En ook dat ontging Jules niet. Er is zijn ets waarop hij de optocht van een processie breed uitsmeert. Witgekalkte, maar armtierige huizen. Op de voorgrond heft een pluizige hond zijn poot tegen een ook al witgekalkte muur, waartegen een knaap op een ladder een glimp tracht op te vangen van de processie die door de straat trekt. Jules Fonteyne ten voeten uit.
En in de rechterbenedenhoek van zijn ets doemen ze op, het huisje en de twee donkere figuren.

Zijn ets op Heidi Deneweth’s boek, het zou Jules plezieren. Al liet de ontwerper van de kaft de groezelige straat zorgvuldig achterwege. Jules had meewarig het hoofd geschud, als we hem uitlegden hoe dat vandaag zit met Photoshop. Zoals hij ook berustend zou zuchten bij wat wij aanvingen met het West-Brugge van zijn jeugdjaren.
Maar intussen is er de goesting om Heidi’s boek te lezen, gewoon door die prent van hem op de kaft.

Gisteren hoor ik toevallig Willy Dixon op de radio. Willy herinner ik mij als een grote naam in de wereld van de blues. En zoals onze Heidi Deneweth met dat ene zinnetje van haar, zo verzon Willy Dixon lang geleden ‘You can’t judge a book by looking at the cover‘. Heidi schreef, vertrekkend van haar idee, een boek. Dixon’s goede raad werd één van zijn bekendste songs. Laat je niet misleiden door uiterlijkheden, was zijn boodschap. Ik geloof Willy Dixon graag, ik heb vanouds een boontje voor hem. Voor hem ook, ja.
Maar voor één keer sla ik zijn advies in de wind. Is dat eigenzinnigheid? Leerde ik van Jules Fonteyne.

Over ‘Levend Archief’, vriendenkring van het stadsarchief, hier meer informatie: https://www.brugge.be/vriendenkring-levend-archief-2

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 8 Comments

In Sint-Andries, een kasteel verder dan het onze

Zij wonen, net als wij, in Sint-Andries. Op ’t Peereboomveld, een kasteel verder dan dat van ons. Al is het ene kasteel het andere niet. Het hunne staat al sinds mensenheugenis te pronken midden een soort Engelse landschapstuin, zeg maar een park. De ligging van onze woonst is ook schoon, maar bescheidener. En minder oud. ’t Is te zeggen, de plek waar wij thuis zijn, daar viel tot eind jaren vijftig geen bouwwerk te bespeuren. In malse weiden, verscholen tussen dichte kanthagen en kronkelende beekjes, deden nog onbespoten koebeesten zich tegoed aan nog onbespoten gras. Maar dan kwam de nieuwe tijd. Ongevraagd werd het arcadische boerenlandschap opgedeeld met rechte straten. Er werd gebouwd dat het een lieve lust was. Van die dagen dateert dus ons kasteel. Hoe het eruit ziet? Wel, het heeft een voortuin en een voordeur. En achter die voordeur een inkomhal, een living, een keuken en warempel een toilet. Boven zijn er, naast een badkamer, een paar kamers. In één daarvan delen mijn huisgenote en ik het nachtelijke bed, een andere is volgestouwd met een verzameling, iets met affiches.

Omdat hun kasteel op de kaft prijkte
van ’t boekje van het Monumentenweekend …

Achter ons huis, een weelderig uitgegroeide zilverberk midden de onvermijdelijke pelouse en net plaats genoeg voor een ren waar hennen plichtsbewust de rol van scharrelkip op zich nemen. En aansluitend op die tuin, het ultieme sixties-statussymbool, de garage.
’t Is hier goed wonen, al geniet je op zomerdagen ongevraagd van de radio op ’t terras van onze overigens vriendelijke buurman. En al houdt ’s nachts die blaffende boxer van ons de buren wel een keer uit hun slaap. In dat opzicht woon je meer ongestoord op ’t Peereboomveld. Dus neen, het ene kasteel is het andere niet.

’t Was tijdens ’t Open Monumentenweekend dat we besloten om langs te gaan in het kasteel van onze verre buren, een paar kilometer verderop. Omdat het kasteel op de kaft prijkte van ‘t boekje van het Monumentenweekend, maar meer nog omdat zijn bewoners ons niet onbekend zijn. Da’s iets met de loopbaan van mijn wederhelft, een schoon maar te lang verhaal om hier aan te halen.
We waren er welkom, de ‘vrouwe des huizes‘ leidde ons doorheen het imponerende interieur en vertelde honderduit over hun woonplek, het wel en wee ervan. ’t Is groot en groots, dat moet gezegd, al zal je maar leven in zo’n monument. En het onderhouden.

… een behoorlijk deel van al ’t groen in ’t Brugse
is te linken aan kastelen en hun bewoners.

‘t Peereboomveld is een relatief recent gebouwd kasteel. Zo vind je er in ’t Brugse wel meer. Op Sint-Kruis is er ‘Lodewijk van Maele’, het preutse maar nog jonge gebouw dat tevergeefs zijn best doet om kasteel te zijn en oud te lijken. Al ligt ook achter dat pand een uitgestrekt en tot de verbeelding sprekend park. Dat merkten we laatst, toen we er in zo’n stijlvolle, open tent, met uitzicht op de ruime vijver, een vriendenfeest mochten meemaken. En eerstdaags worden we verwacht in het ook niet middeleeuwse maar trotse kasteel Rijkevelde, waar vrienden van ons hun huwelijk vieren.

Maar die ruim uitgevallen huizen hebben niet de pedigree van pakweg het slot van Male, dat zowat het verleden van Vlaanderen op zijn stoere schouders torst. En al boogt dat van Loppem ook lang niet op een middeleeuwse stamboom, aan het aandeel van dat kasteel in de meer recente geschiedenis van ons land werden we recent herinnerd tijdens een weekend ‘wandeltoneel’. Je werd er van woonruimte naar bureau en van keuken naar salon geleid en op elke plek brachten acteurs een sleutelmoment uit het verleden van het neogotische monument. Over de bouw ervan en over de koning die er in de Eerste Wereldoorlog, samen met prominente figuren uit die dagen, historische knopen doorhakte. Maar ook rond de beslommeringen van het keukenpersoneel. En omtrent het idee van één van de zonen des huizes, om in het kasteelpark een doolhof aan te leggen. Die doolhof, zowat iedereen in Brugge en ruime omgeving probeerde er ooit wel een keer tot bij de boom in ’t midden te geraken, toch?

… het slot van Male, dat het verleden
van Vlaanderen op zijn stoere schouders torst.

Verrassend verzonnen paden en wegen in en om hun parken en tuinen, soms lijkt het wel een stokpaardje van kasteelbewoners.
Een voorbeeld? Ik neem u mee naar Sint-Kruis. Op een boogscheut van de kerk fiets je daar door de best wel schilderachtige Bisschopsdreef. Die straatnaam verwijst naar Henricus Josephus van Susteren. Die woonde aan ’t eind van die dreef, in kasteel Rooigem. Henricus was niet de meest bescheiden bisschop van Brugge. Niet alleen ligt hij vandaag nog altijd zelfgenoegzaam te pronken op zijn marmeren praalgraf in Sint-Salvator. De dubbel opgaande eikendreef die naar zijn kasteel leidt, liet hij heel doordacht aanleggen op een verrassende as. In het buitendorp Sint-Kruis stonden alleen simpele, laag gebouwde huisjes. Die boden monseigneur van in zijn kaarsrechte dreef ongehinderd uitzicht op het Brugse belfort aan de horizon. De kerkelijke macht die zich zelfzeker meet met een wereldlijk statussymbool, zoiets.

De zorgvuldig georiënteerde dreef van bisschop van Susteren kreeg overigens navolging, hier bij ons op Sint-Andries. Wie de buurt hier kent, is vertrouwd met het Coppietersbosje. En ja, ook midden dàt bos stond ooit een kasteeltje, Zevenbergen. Een pittoresk optrekje, vertelt men.
Je hebt gelijk, lezer, straks gaat dit verhaal hier nog helemaal de sprookjesachtige toer op. Maar laat u niets wijsmaken, lieden in kastelen en hun bijhorende domeinen hadden niet zelden hun prestigieuze luxeleventje verworven op de rug van wie het veel minder breed had. Het fameuze ‘Noblesse oblige‘, de hoogstaande attitude die de bourgeoisie zichzelf steevast toedichtte, is u ongetwijfeld bekend. Aan de cafétoog werd dat schamper afgedaan met ‘Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet!‘. Elk cliché zijn waarheidsgehalte.
Maar anderzijds heeft het Brugse ommeland een deel van zijn uitgestrekte groen te danken aan die niet altijd frisse gang van adellijke zaken.
Vandaag is een behoorlijk deel van het Coppietersbos privédomein. Maar een ander deel is van ’t stad en zodoende vrij toegankelijk, de scholen in de buurt laten er hun

jongelui regelmatig ravotten en ondergetekende en zijn boxer komen er talloze keren langs.
Welnu, sta je daar midden de kathedraalhoge beukenstammen, dan herken je er nog altijd wat ooit een dreef was, de weg van bij het sinds lang verdwenen kasteeltje naar de stad. Ook die weg is toen nauwkeurig in een bepaalde as aangelegd. Want als in winterdagen het struikgewas er kaal is, merk je dat de verderop gelegen straat het verlengde is van de bosdreef. En ware het niet dat sinds een tijd die sombere geluidsschermen van de Expresweg het uitzicht belemmeren, dan keek je in de verte … je mag één keer raden op wat.
Kastelen, hun bewoners en hun fratsen, je kan er boeken over schrijven, ware ’t niet dat iemand ze al schreef. Maar hier, in zijn bescheiden woonst in Sint-Andries, verzint een knaap over die herenhuizen een ook al bescheiden cursiefje, een voetnoot bij die gewichtige publicaties. Terwijl in de tuin achterin zijn boxer zich opwindt om de kat van de buren die smalend op hem neerkijkt vanop een schutting. Sorry, buur, voor ‘t kabaal. Had je maar in kasteel ‘t Peereboomveld moeten wonen.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van beesten, planten | 8 Comments

Claude Monet naar de Poortersloge?

’Het is een hele schone tentoonstelling, ge moet echt een keer gaan kijken!’
Iemand had ons de expositie rond Anna Boch warm aanbevolen en dus namen we de trein voor een ‘impressionistische reis’ naar Oostende. En ja hoor, dat ‘schoon’ waarover onze adviseur van dienst sprak, bleek hier helemaal op zijn plaats. Want ‘schoonschilderen’, dat was hetgeen waarmee Anna Boch zich onledig hield.

Ha, schrijver van dit cursiefje heeft het over een vrouwelijk kunstenaar en meteen is ’t van ‘zich onledig houden’, gaan we zo beginnen, ja?

Toegegeven, die omschrijving is redelijk kort door de bocht, maar met minachting voor vrouwelijke creativiteit heeft ze niets van doen. In tegendeel, wat die dame realiseerde, de artistieke evolutie die ze doormaakte, het oogt bewonderenswaardig.
En toch houden we het bij wat u hierboven leest. Want groeide mevrouw Boch niet op in een gefortuneerde familie? Smoorrijk, centen vergaard met hun faience- en keramiekproductie. Zodoende komen we toch in de verleiding om haar hoogstaande artistieke bezigheid met ‘zich onledig houden’ te benoemen.
Want valt voor zo’n goed voorziene madam het bestaan als kunstenaar niet net iets minder zwaar dan voor wie creatief is, man of vrouw, en het moet rooien zonder centen? Voor haar generatiegenoot Vincent van Gogh, bijvoorbeeld. Volgens sommige bronnen verkocht het genie van Gogh tijdens zijn hele armtierige leven welgeteld één schilderij. Aan Anna Boch, overigens. Mevrouw Boch had aanleg voor schilderen èn oog voor vernieuwend talent.
Al hebben we ook weet van kunstenaars van bescheiden komaf die wèl in welstand leefden. Zoals die andere tijdgenoot van Anna Boch, met wie zij haar impressionistische kijk deelde, Claude Monet. Zijn tuin in Giverny, met zijn befaamde waterlelies, bezorgde hem inspiratie voor zijn meesterwerken en zodoende veel geld in het laatje.

En in Brugge? In Brugge was men met andere dingen bezig. De vernieuwende golven in de zee der kunsten bereikten de oevers van onze reien niet. Onze brave schilders, met hun weliswaar behoorlijk vakmanschap, keken de andere kant op.

Eén keer in recenter tijden, dit najaar dertig jaar geleden, liep in Brugge een tentoonstelling die ons met de neus op de grote kunststroming van die dagen drukte. ‘Impressionisme: een schone kijk’, met op de affiche ‘De hut van de visser bij Varengeville’, van Claude Monet, jawel, en met schilderijen van alle klinkende namen van die strekking, u kent ze. En mèt, zowaar hier in Brugge, die ene keer ook een paar schilderijen van Vincent van Gogh! ‘Impressionisme: een schone kijk’ was in 1993 de eerste grote expositie in het pas gerestaureerde Congrescentrum Oud Sint-Jan, dat zich trots profileerde als Brugs trefpunt voor kunst en cultuur. Vandaag herinneren de desolate voormalige ziekenzalen zich nog amper hun grootse ambitie. Kunst kom je er nog amper tegen. Actuele kunst al helemaal niet.

Sinds jaar en dag koestert deze stad zijn Vlaamse Primitieven, met terechte trots. En wat met recente kunst en Brugge? Er waren de Triënnales van een halve eeuw geleden, de vijfjaarlijkse kunstfestivals na het Culturele Hoofdstadjaar 2002, er zijn de recente Triënnales … Om de zoveel tijd een andere formule, keer op keer een andere filosofie. Deze jongen, niet belast met een overdosis kennis omtrent artistieke dingen, verbaast zich wel eens over de moeizame omgang van zijn stad met eigentijdse kunst. Wordt het in opbouw zijnde BRUSK een keerpunt? We zijn, echt waar, wreed benieuwd.

In afwachting krijgt lokaal geweld kansen en werkplekken, da’s waar. Tot voor een paar jaar in de Bond bij de Smedenpoort, of vandaag in De tank op Assebroek. En expositieruimte in de Poortersloge. Ik ging langs, deze week, daar in de Poortersloge.
De Poortersloge en actuele kunst, het voelt raar. Als een ouwe tante die met een hoodie de straat op gaat, compleet met trendy neuspiercing. ’t Is haar gegund maar ’t is wennen.
Zou de kunst van vandaag niet veel meer ademruimte ervaren in het pand waar we ’t net over hadden, het veel luchtiger Congrescentrum Oud Sint-Jan? Maar wacht, zo wordt beweerd, straks is BRUSK echt dè tempel voor zo’n dingen, ge gaat wat zien!

Voorlopig moeten we het doen met de Poortersloge. Die wordt momenteel ingepalmd door onze eigen Yves Gabriëls. Hij bracht een handvol kunstvrienden bijeen en pakt er ook uit met eigen creaties. Zoals hij dat momenteel ook doet in de inkomhal van het Biekorfzaaltje in de Sint-Jacobsstraat.
Yves Gabriëls is geen schilder, geen beeldhouwer of tekenaar. Hij is dat en nog één en ander. Een slagerszoon ook, en dus mag het niet verbazen dat iets van vlees en bloed doorsijpelt in zijn werk. Een universum waar dood en leven geen tegengestelden lijken, ergens tussen labo en informatica. Hij transformeert onze Poortersloge in een bevreemdende, kille wereld en toch lijkt hij ook te zalven, nu en dan. En een enkele keer loert zowaar ook een onverwachte, welkome flard humor om de hoek.
Ik sprak iemand die er iets van af weet, zo’n kenner, u weet wel. ‘Yves Gabriëls brengt een heel eigen schoonheid‘. Misschien is daar iets van aan, maar ’t is niet het ‘schoon’ waar onze Brugse kunstenaars van een eeuw geleden naar streefden. Laat staan de impressionisten van weleer.
Dus mocht ik vandaag of morgen Anna Boch tegenkomen of Claude Monet, dan zou ik aarzelen. Zal ik hen de expositie in de Poortersloge aanraden?
Misschien, maar niet met de melding ’Het is een schone tentoonstelling, ge moet echt een keer gaan kijken!’

Posted in Het Brugge van nu, Van schilderen en plaasteren | 4 Comments

Afscheid van de Fabiolazaal

Je kijkt verbaasd op, wanneer je het leest. Dat ze in het Boudewijnpark van plan zijn om hun lichtjes legendarische feestzaal te slopen. Dè zaal van het Boudewijnpark!
Voor we verder gaan met dit verhaal, komt voor de jongere lezer enige duiding van pas. Het gaat over feest en spektakel in ’t Boudewijnpark, over ontelbare herinneringen van een paar generaties Bruggelingen. Beurzen, buffetten en bierfeesten, concerten, te veel om op te noemen. Ik zou ze niet willen trakteren, de streekgenoten die daar op een fuif of een bal een lief tegen ’t lijf liepen.

De naam ‘Boudewijnpark’ hoeft dan weer geen uitleg, tenslotte spreken Bruggelingen niet van het ‘Boudewijn Seapark’, ze noemen dat oord nog altijd gewoon bij zijn oorspronkelijke doopnaam. Die naam maakt weinig uit, want al kent het pretpark vandaag niet meer de uitstraling van weleer, het geldt nog altijd als een moeilijk weg te denken hoek van de stad.
Dat is eigenlijk al zo sinds het verre 1971.

Héla, wacht eens even, oppert de attente Bruggekenner bij het lezen van dat jaartal, het Boudewijnpark opende toch al veel eerder zijn poorten?
En dat is nog waar ook.
Maar toen Michel Van Maele in de zomer van 1963 het feestlint van ‘zijn’ park doorknipte, deed hij dat nog niet als burgemeester van Brugge. In die dagen was hij burgervader van de nog zelfstandige gemeente Sint-Michiels. Pas acht jaar later, vanaf januari 1971 werd Sint-Michiels, samen met de andere randgemeenten, door het nieuwe Groot Brugge ingepalmd. En dus kwam het Boudewijnpark pas dan op Brugs grondgebied te liggen.

Misschien vroeg u zich, net als ik, wel eens af hoe het park ooit aan zijn naam kwam. Vandaag zou zo’n pretpark zich ongetwijfeld een meer flashy imago aanmeten. Zou ’t kunnen dat ‘Boudewijnpark’ in de sixties ook al niet bijzonder trendy klonk?
Laten we maar aannemen, dat de stichter zich liet inspireren door de naam van onze toenmalige koning, Boudewijn. Had Van Maele iets met het koningshuis? Daar lijkt het wel op, want kijk. In latere tijden was hij nauw betrokken bij de realisatie van een winkelpand in de Brugse Steenstraat, een doorsteek naar de Zilverstraat. En dat winkelcentrum doopte hij … ‘Alberthall’.
Boudewijn, Albert … hebt u hem?

Mogelijks zoeken we het wat ver, maar dateert Michel Van Maele’s neiging om bij de Saksen-Coburgs op een goed blaadje te staan al niet van jaren eerder? Laten we daarvoor nog een eind verder terugkeren in de tijd.
’t Is zondag 31 mei 1953. De stad Brugge maakt zich op voor een grootse, feestelijke gebeurtenis. De jonge koning Boudewijn komt! Zoals het een nieuwe vorst betaamt, maakt Boudewijn, die niet lang daarvoor zijn vader opvolgde, zijn officiële ‘blijde intrede‘ in de stad!

Het staatshoofd komt per trein naar Brugge en dus maakt de toenmalige burgemeester der stede, Victor Van Hoestenberghe, zich op om de koning bij het station te verwelkomen. Maar daar steekt iemand een stokje voor. Die iemand is de burgemeester van buurgemeente Sint-Michiels. Immers, Michel Van Maele – jawel, hij! – oppert een niet onbelangrijke bedenking.

Het recent gebouwde station van Brugge, waar de koning straks uit de trein stapt, is namelijk gebouwd op … grondgebied Sint-Michiels! En dus komt het de burgervader van die gemeente toe om de koning te ontvangen. Van Hoestenberghe, ge zijt dan wel burgemeester in Brugge, maar ge moet uw plaats kennen!
Zo geschiede. Terwijl een boogscheut verder een Brugse burgervader stilletjes staat te knarsetanden, wordt het staatshoofd bij het ‘Brugs‘ station verwelkomd door … de burgemeester van Sint Michiels. Die onder veel persaandacht de koning een paard cadeau doet. Welkom in Sint-Michiels, majesteit!
Michel Van Maele weet hoe je je profileert, ook op het hoogste echelon.
Tussen Michel Van Maele en de burgemeester van Brugge komt het niet meer goed. En Van Hoestenberghe’s opvolger, Pierre Vandamme, heeft het ook moeilijk met Van Maele. Enkele verkiezingen later, bij het tot stand komen van Groot Brugge, zal Michel Van Maele zijn partijgenoot zelfs opzij schuiven om zelf de grootstedelijke burgemeesterssjerp te omgorden.

’t Worden de gloriejaren van het Boudewijnpark dat, bij wijze van spreken, op zichzelf zowat de status van deelgemeente verwerft. Met zijn dolfijnen, zijn ijspiste, zijn animatie. En niet in de laatste plaats zijn feestzaal.

Terug naar vandaag. Er gaan en gingen hier bij ons de voorbije dagen een handvol iconische bouwwerken tegen de vlakte. Niet zelden plekken waar de Bruggeling zijn jonge jaren mee vereenzelvigt. In de Boeveriestraat het VTI, dieper in de binnenstad Sint-Andreas. En nu dus, straks, de Oberbayernzaal die de voorbije jaren degradeerde tot een soort stapelruimte.

O ja, jonge lezer, ‘Oberbayenzaal’, dat was de naam van de zaal waarover wij het hier al de hele tijd hebben. Ja, klinkt ook weer oubollig. Je denkt meteen aan schuimende bierkannen en lederhosen. Met haar wanden, getooid met Beierse taferelen, leende de zaal zich daar uitstekend toe.
Maar daar was in de loop van al die jaren veel meer te beleven dan dat.

Brugge viert oudejaar? Een studentenclub of een jeugdbeweging geeft een fuif? Een avond met een Vlaamse vedette of liever een recital van de grootmeester van het Franse chanson, Gilbert Becaud? Op naar ’t Boudewijnpark, naar de Oberbayernzaal!
Waarom Michel Van Maele die naam, Oberbayernzaal, koos? De vraag blijft eeuwig onbeantwoord.
Was hij onze stelling genegen, dat hij een boontje had voor het koningshuis, dan doopte hij die stek in het Boudewijnpark toch op zijn minst ‘Fabiolazaal’?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van Brugse politiek, Van feesten en vieren, Van zingen en spelen | 15 Comments

‘Groeten uit Brugge’, de Katelijnestraat en … kunstambachten

De Katelijnestraat, een vooravond in september. De dagdagelijkse toestroom is weer een keer gaan liggen. Met een zucht komt de buurt stilaan tot zichzelf, na weer zo’n overrompelende dag die haar naar adem deed happen. Ze is zot, menen nogal wat andere straten en er zijn er alvast weinig die haar die wervelende rompslomp benijden. Maar vergis u niet, zo’n dagen zijn haar ding. Ze is de jongleur die een dozijn borden draaiende houdt op evenveel wiebelende stokjes en daar nog van geniet ook. Plichtsbewust neemt ze die taak op zich. Iemand moet het doen, meent ze.
Wij zijn op stap met een stel vrolijke kameraden die voor het eerst de stad bezoeken en daarom nemen we hen mee langs de ‘verplichte route’.

Zou ’t kunnen dat in een discreet hoekje, pakweg ergens ter hoogte van ’t Stoofstraatje, iemand dag in dag uit met een telraam alle passanten bijhoudt? Hoe dan ook, mensen die het weten, of alvast beweren het te weten, tellen zo’n acht miljoen bezoekers die elk jaar Brugge aandoen. Aan de Katelijnestraat hoef je dat niet te vertellen.

En ineens gebeurt het. Tot onze verbazing troont de jongste in ons gezelschap, een jongedame voor wie het leven vooral plezierig hoort te wezen, ons mee in zo’n winkel die uitpuilt van de bedenkelijke souvenirs. Voor je ’t weet, ben je zelf de toerist die zich vergaapt aan even banale als overdreven geprijsde prullerijen.
Piepkleine Brugse zwaantjes, vingerhoedjes en trapgeveltjes, ergens in een ver land door onderbetaalde mannen, vrouwen en wellicht ook kinderen vervaardigd uit een moeilijk te achterhalen grondstof. Plastiek? Kadertjes, een duim hoog, met daarin een leeuwtje in ‘Brugse kant’ van onmogelijk te traceren oorsprong. De raadselachtige aanwezigheid van die veelkleurige broertjes van Manneken Pis? Dwerguitvoeringen van het Atomium? ‘It’s Tuesday, this must be Belgium!
Het meisje kiest een sleutelhanger met het belfort erop. En, vreemd, al is wijn haar ding niet, toch wordt ze bekoord door een kurkentrekker met, in het namaakhout gekerfd, een gotische letter ‘B’.

Een kinderhand is gauw gevuld!” spot ik, maar onze gelegenheidstoeriste is tevreden met haar aankoop. En in de wolken om de vriendelijke, oosters ogende jongeman achter de toonbank die haar een speelse knipoog toewierp. Mijn bemerking, dat de knaap niet eens onze taal blijkt te spreken, wordt op een donderblik onthaald. Met een kordaat “Wat maakt het uit? Die jongen is hier wèl aan het werk, hé!” wordt deze criticaster zijn plaats gewezen. Brugge is de wereld en de wereld een dorp. En gij nu.

De nazomeravond die ons uitnodigt op een terrasje wordt een nazomernacht en wat we eigenlijk al wisten wordt bevestigd. De patron van het etablissement laat weten dat we aan onze laatste consumptie toe zijn. Al telt onze stad veel plekken waar je in de buitenlucht iets kan nuttigen, weinig van die terrassen hebben goesting om tot in de late uurtjes open te blijven.
En dus komen we in de tuin bij ons thuis terecht, het is er ook goed toeven. Mijn wederhelft stelt een wijntje voor en ons gezelschap kan daarmee leven. De fles komt op tafel, maar in de keuken blijkt onze kurkentrekker zoek. Triomfantelijk opent iemand haar handtas. Of hoe zo’n Brugs souvenir plots van waarde blijkt!

We zijn vertrokken voor een rondje doorbomen over toerisme in onze stad. Dat ondergetekende onlangs in het BMCC, onze nieuwe beurshal, present was bij een infoavond over dat onderwerp, is daar niet vreemd aan.
De hierboven genoemde lieden, u weet wel, die met hun telraam, mochten daar één en ander duiden. Zoals dat je de toeristenstroom niet alleen kan spreiden in de ruimte van de binnenstad, maar ook in de tijd. Ruimere openingstijden van musea? Avondlijke boottochtjes en koetsritten? Voor dorstige of hongerige medemensen meer plekken waar ze zich tot laat in de avond kunnen neervlijen?
Daar hoort ook tegenkanting bij, merkt iemand op. Maar ach, tegenwind zet je op weg naar weer andere, te volgen paden!

En dan is er dus ook dat aanbod van souvenirs en wie daar beter van wordt.
Daaromtrent las net één van ons een hoopvol bericht in een lokaal blad. Dat ‘Handmade in Brugge’, een collectief van Brugse ambachtsmensen, komt aanzetten met een betekenisvol voorstel. Een wedstrijd, namelijk.

Omtrent wedstrijden kan je ons niet tot de meest fervente voorstanders rekenen, maar wanneer ontwerpers op die manier worden uitgedaagd om een origineel én kwaliteitsvol Brugs souvenir te bedenken, gaan we graag mee in dat idee.
Een ‘wow-souvenir‘ zoeken ze en ’t is de bedoeling dat het winnende ontwerp ook effectief op de markt komt. De kandidaat-makers krijgen carte blanche, maar ’t moet iets duurzaam zijn met een goeie verhouding omtrent prijs en kwaliteit. En ja, ’t mag ook iets nuttigs zijn. Oproep aan de ambachtslui der stad, ‘Komt voor den dag met uwe voorstellen!
De inspiratiebron die ‘wijn’ heet is in onze nachtelijke tuin goed voor een rijtje ideeën. Kalligrafie, glaskunst en zelfs dichtbundels passeren de revue.
Maar, merkt iemand op, tussen de souvenirs van vandaag is af en toe toch ook iets bruikbaars te vinden? Het smalend glimlachje in mijn richting kan mij niet ontgaan.

Posted in Het Brugge van nu, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen | 5 Comments

De ogen van Lara

Elke ochtend lag een krant in onze brievenbus. Zo’n kwaliteitskrant die haar lezers de geruststellende gedachte biedt dat ze mee zijn met hun tijd. Maar dag na dag zo’n stapeltje papier, dat zadelt je ook op met een ietwat ander gevoel. Want zo’n ernstig blad neemt niet alleen zichzelf, maar ook de wereld serieus. En veronderstelt van zijn lezers hetzelfde. En dat vergde net iets meer tijd dan we bereid waren aan krantenlezen te besteden. Zo kwam het voor dat, nog voor wij alles doornamen dat ons het lezen waard leek, op de ontbijttafel alweer een nieuwe gazet op ons wachtte.
En dan was er nog dat vage ongenoegen waar we onszelf zo nu en dan op betrapten. Ongenoegen om het stiefmoederlijke waarmee die krant ons eigenste West-Vlaanderen benaderde. Het soms amper verholen neerkijken vanuit Antwerpen, Brussel en andere ‘wereldsteden’. Een enkele keer las ik over een journalist die ‘zich naar het verre West-Vlaanderen begaf’. Klonk net niet als een vertelling uit onze kindertijd, over onze missionarissen, die koene avonturiers die het ‘primitieve’ Congolese binnenland in trokken.

We zegden De Morgen op en trakteerden onszelf op een weekblad en meteen ook op zeven dagen soepele leesruimte. Al mogen ook bij Knack de ‘grote steden’ niet klagen over een tekort aan aandacht.
Zo las ik er laatst de brief die journalist Stijn Bosmans schreef aan de burgemeester van een stad aan de Schelde. Over een plein, daar in die stad, waar ze een charmante, vertrouwde kiosk slopen. Schrijver van het luchtig neergepende artikel maakt zowaar van de gelegenheid gebruik om het grote verhaal van kiosken en hun plaats in de wereld te duiden. Het woord ‘kiosk’ blijkt warempel van Perzische oorsprong.
Daarover mijmerend kom ik tot een verrassende vaststelling … Bedenk maar een keer een woord dat rijmt op ‘kiosk’. Zelfs Van Dale kent er niet één.
En dat mijmeren leidt mijn gedachten uiteraard af naar die ene kiosk die we hier in onze eigen binnenstad koesteren, in ons Koningin Astridpark. Nog geen tien jaar geleden onderging de muziektempel in den Botanieken Hof een hoognodige maar geslaagde restauratie, dus dat charmante bouwsel blijft nog wel even.

En al wordt de botanische reputatie van het park tegenwoordig wel héél geestverruimend ingevuld – naast een zomerfleurig aroma ontwaar je er niet zelden een mild vleugje cannabis – het blijft een schilderachtig oord. En die kiosk, die is in zo’n Engelse landschapstuin net zo onmisbaar als de vijver met zijn Neptunusfontein.
Trouwens, dat onderdak voor musici, kon het praten dan zou dat vast een boeket aan boeiende weetjes opleveren.

… naast een zomerfleurig aroma – foto Benny Proot

Dat laatst op een snikhete middag ondergetekende met een groepje zielsverwanten de schaduwkoelte in de kiosk opzocht voor een riante picknick telt niet mee, daar kijkt niemand van op. Maar Brugge keek wel op toen op een dag, ergens midden de jaren zeventig, een Hollandse filmploeg het park èn de kiosk inpalmde. En vooral de reden daartoe ging in Brugge over de tong. Regisseur Paul Verhoeven was namelijk druk in de weer met het verfilmen van ‘Keetje Tippel’. Voor wie toen nog in de bloemkolen zat, even duiden.

Eenmaal in de cinema zou ‘Keetje Tippel’ uitgroeien tot één van de meest succesvolle Nederlandstalige films ooit. En naam maken als één van de eerste ‘erotische’ prenten van onze Noorderburen, die op dat vlak al enige reputatie hadden. Vandaag – de film vind je na enig zoeken integraal op Youtube – maakt niemand zich nog druk om een film met blote boezems of billen. Maar toen was bloot nog synoniem voor stout en gedurfd.
Het verhaal ‘Keetje Tippel’ is dat van een arm meisje dat in de prostitutie belandt, maar uiteindelijk kent de historie een relatief schoon einde. Het avontuur speelt zich af in Amsterdam, maar in het Vondelpark vond regisseur Verhoeven nergens een hoek die voldeed aan zijn verwachtingen zoals het Brugse Koningin Astridpark met zijn fontein en kiosk dat deed. Zo komt het dat de toen immens populaire actrice Moniek van de Ven, parasol over de frêle schouder, in ’t gezelschap van een jongeling paradeert langs een kiosk in het Amsterdamse Vondelpark … een kiosk die verdacht veel lijkt op die in onze Botanieken Hof.

… Moniek van de Ven, parasol over de frêle schouder, in ’t gezelschap van een jongeling.

En terwijl in het stuk in mijn weekblad de kiosken van allerlei steden worden genoemd, vrees ik verder lezend dat de kiosk in ‘het verre Brugge’ over ’t hoofd gezien wordt. ’t Zal toch niet weer van dat zijn?
Maar neen hoor, tenslotte komt ze ter sprake, dat zit goed. En omtrent onze kiosk geeft de schrijver terloops een weetje mee dat ik nog niet kende. Hij vernam het uit eerste hand, dus ’t is echt gebeurd. Al wat jaren geleden, maar schoon genoeg om het hier te vertellen.
Stel u voor, een zonnige zomerdag. Een jongen en een meisje hebben een afspraakje, zoals dat gaat met meisjes en jongens. Hoe de knaap heet, dat vernemen we niet. Van het meisje weten we dat wel, ze heet Lara. De jongen, neem ik aan, droomt van datgene waar jongens van dromen. En zij? Zij is een specialleke, droomt van boeken en van verhalen verzinnen.
Waar ze mekaar ontmoeten? De kiosk in den Botanieken Hof, dat lijkt het meisje een romantische plaats om af te spreken! Geen coole plek, meent de knaap, maar hij is op post. Hoe zou je zelf zijn, zo’n schoon meiske dat hem een blik waardig acht. En bovendien, die kameraden van hem zijn stik jaloers. Gelijk hebben ze, tenslotte is hij de knul die mag verdrinken in de vijverdonkere ogen … van Lara Taveirne.

Vanaf dit najaar is Lara Taveirne, samen met Marieke De Marè, Brugs stadsschrijver.
Benieuwd hoe ze die uitdaging aangaan …

Posted in Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van film | 13 Comments

Een stille groet aan Bieke Hillewaert

Steden en streken, dat zijn mensen. Ja hoor, het zijn ook huizen, straten, velden en weiden. Maar een plek is, voor alles, wat mensen ervan maken. Mensen die er komen en gaan. Die er bouwen en breken, helpen en hopen, loven en lachen, vloeken en vrijen. Die er ‘mensen’, kortom.
Daarom ook, gelijken plaatsen en steden op mensen. Neem nu die stad van ons. Die stad ontwaakt als u en ik, sluimerend en traag, in ochtendnevels die daken en torens omhullen. Al kan zo’n stad ook stralen in zelfvertrouwen, wanneer het zonlicht zijn straten en pleinen kleurt onder klaterende beiaardklanken.
Doch wanneer dreigend lage wolken zich weerspiegelen in het donkere water van zijn reien, dan zal deze stad ook somberen zoals elk van ons.
Maar soms kan deze stad – en ook dat overkomt ons mensen wel een keer – zich opgewekt voordoen, verzwijgend dat de dagen hem zwaar vallen. Zoals vandaag en de voorbije dagen.

foto Fernand Proot

Dit lijkt een zonnig Brugs najaar als alle andere. Straten, pleinen, winkels en terrassen vullen zich met volk. Bootjes, koetsen en paraplugidsen loodsen bezoekers door de oude binnenstad en de vertrouwde beiaard riedelt als vanouds. Brugge, de blije. Maar diep onder dat vrolijk kabaal knaagt iets, doet iets zeer. Al ziet niemand het.

Brugge, ons Brugge, treurt. Treurt om het heengaan, veel te vroeg, van Bieke Hillewaert.
Bieke was archeologe. Maar niet zomaar één. Hier bij ons stond zij ruim een kwarteeuw op de voorplecht van het schip dat archeologie heet. Bieke Hillewaert was ónze archeologe.
Treuren is wat deze stad doet en ook de polders eromheen. Het Zwin, zoals het is en ooit was, treurt. De vroegere havenplaatsen bij die oude vaargeul, ze treuren. Hoeke en Sluis, Damme ook. En het sinds lang vergane Monnikenrede dat Bieke zo nauw aan het hart lag.

Ooit met jeugdige geestdrift begonnen bij de Stedelijke Archeologische Dienst, verruimde Bieke Hillewaert dat team tot Raakvlak, het project dat archeologie in de wijde omgeving onder zijn hoede nam. Jong, minder jong of oud, al wie meer wou weten omtrent haar vak, haar passie, kon bij Bieke terecht.

En het Archeologisch Museum in de schaduw
van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, weet u nog?

Het vakkundig gereconstrueerde Merovingische hallenhuis in Sint-Andries was, is, bij wijze van spreken, het hare. En het Archeologisch Museum in de schaduw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, weet u nog?
En toen ze samen met Marc Ryckaert en anderen ‘Op het raakvlak van twee landschappen’ publiceerde, kreeg al wie begaan was met het vroegste verhaal van onze contreien een standaardwerk in handen.

Jaren geleden op sleeptouw genomen door Bieke’s voordrachten en toonmomenten, door hoe ze eeuwenoud aardewerk zorgzaam in de hand nam, besefte ik, archeologie gaat niet over stenen of muren. Niet over putten of sleuven, brokstukken of botten.
Archeologie gaat over mensen. Over mensen en hoe ze komen en gaan. Hoe ze bouwen en breken, helpen en hopen. Hoe ze loven en lachen, vloeken en vrijen. Hoe ze ‘mensen’.
Dat is het schone aan archeologie. Dat was het schone aan Bieke.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven | 16 Comments

Brugge, een postzegel groot.

Brugge op een postzegel! Een vriend van ons had bij de mail die hij mij toestuurde, de afbeelding van een postzegel gevoegd. Hij noemde het een Brugse en eigenlijk was  het dat ook. Van het oude Sint-Janshospitaal herkende je op de zegel de zijgevels langs de reie. In zijn mail vroeg die vriend van ons, de kluchtigaard, of ik indertijd niet beter postzegels was gaan verzamelen in plaats van affiches. Zo’n zegels nemen een pak minder plaats in, toch? En laten we ’t maar gewoon toegeven, op dat vlak heeft hij een punt.
Want het is me wat, zo’n affichecollectie. Gedwee laat onze woonst zich inpalmen door een veelheid van ingekaderde, overjaarse affiches. En dan hebben we het nog niet over wat hier bij ons doorgaans omschrijven wordt als ‘de affichekamer’. Hoeft die plek enige omschrijving, of laten we dat aan de verbeelding van de lezer over? Vanaf wanneer vervaagt de grens tussen woonst en verzamelmuseum?
Het zal de filatelist een zorg wezen. Die bewaart zijn zorgvuldig geordende collectie in specifiek daarvoor bedachte mappen. In het boekenkastje, hier bij ons in de living, zou je meer postzegels kwijt kunnen dan affiches in het hele huis.
Helaas, helaas, om het nu nog over een andere boeg te gooien zijn we al tè lang in de weer met die zoveel ruimte inpalmende affiches. En wat zou ik ze missen, mijn gekoesterde verzamelstukken. Het verhaal van Brugge dat ze vertellen, in die affichekamer vol kaften en kokers. En de mij intussen zo vertrouwde namen van ontwerpers van al dat fraais, Flori Van Acker, Jules Fonteyne en de anderen.

Maar terwijl ik de mail van mijn vriend beantwoord, vink ik terloops nog een keer de bijlage aan, de Brugse postzegel waarover het ging. En vult de afbeelding mijn scherm, valt mij iets op in de linker benedenhoek van het kleinood. Twee letters zijn het, ‘H’ en ‘V’, schouder aan schouder. Signeerde de ontwerper de zegel met zijn initialen? Wie thuis is in de wereld van de filatelie kijkt daar wellicht niet van op. Maar wie is of was in dit geval die ‘HV’?
’t Zal toch niet waar zijn, zeker?
Het vergt onverwacht weinig schermzoekwerk om te laten bevestigen wat ik vermoed. En voor ik het goed en wel besef, ben ik weer helemaal op vertrouwd terrein.

HV’, namelijk, staat voor ‘Herman Verbaere’. En die ken ik uit het rijtje namen waarover ik het hierboven even had. Lang geleden, van kort voor de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren zestig, verwierf Herman Verbaere als aquarellist en lithograaf behoorlijk wat faam met talloze affiches. Vooral met zijn opdrachten voor de Belgische Spoorwegen. Overal in dit landje bij de Noordzee koos hij stemmige landschappen en stadsgezichten en vereeuwigde ze doorgaans in een kenmerkend zijdezacht, ietwat melancholisch kleurenpalet. Soms leek zijn kenmerkende beeldtaal te contrasteren met de moderne boodschap die de affiches uitdroegen.
Maar dat Herman Verbaere ook met postzegels in de weer was, leerde ik nu pas.

Drie keer kreeg Brugge als reisbestemming een Verbaere-affiche. De affiche die Lissewege promootte – lang voor dat dorp bij Groot Brugge werd ingelijfd – kon ik pas recent aan mijn verzameling toevoegen. Het verstilde Lissewege nestelt zich onder zijn stoere kerktoren, Verbaere koesterde zich wat graag aan zo’n dromerige beelden.
Een wat aftands ogend exemplaar is het, sinds de affiche vele jaren geleden werd gedrukt, maakte ze al wat mee. Maar zoiets draagt bij aan de charme van het stuk.
Het meest typerende Verbaere-ontwerp in dat bescheiden Brugse reeksje is dat met het uitzicht op het belfort van bij de Rozenhoedkaai. Ook hier laat de ontwerper zich voluit kennen als de schilder met de fluwelen hand. Met de reflectie in het water van de reie, zoals de slagschaduw in de straat op de Lissewege-affiche, als amper ‘roerend’ element in het beeld.

Merkwaardig, anderzijds, en ietwat buiten de lijntjes van zijn gebruikelijke werk, is de affiche waarbij hij het Ursulaschrijn van Hans Memling in het Sint-Janshospitaal als campagnebeeld kiest. Ook hier neigen de gekozen tinten naar het weeë dat Verbaere zo herkenbaar maakt. Maar het is de achtergrond die voor de verrassing zorgt. Want zowat alle Brugse monumenten krijgen een plekje op de affiche … maar het meest iconische ontbreekt.
Bedacht hij eerst een soort drager waarop hij al die gebouwen tekende, met prominent middenin ons belfort? Om dan de eigenlijke blikvanger er bovenop te zetten, waardoor het belfort uit het zicht verdwijnt?

Nog één keer, in de nadagen van Verbaere’s loopbaan als afficheontwerper, komt Brugge in het vizier. Was het zijn eigen keuze, of liet de opdrachtgever fijntjes weten dat de tijden veranderden? Dat een meer eigentijds campagnebeeld gewenst was?

De affiche richt zich tot buitenlandse treinreizigers en promoot ons land, met Brugge als blikvanger van dienst. Herman Verbaere lijkt met de keuze van zijn achtergrond terug te keren naar de collage van zijn Ursulaschrijn-ontwerp. Dit keer wijselijk mèt belfort. Maar hier komt niet langer de subtiele schilder Verbaere tot zijn recht. Hij stelt zich, of de opdrachtgever, tevreden met een heuse fotocollage, twee kantwerksters. Het fotorealisme van de nieuwerwetse jaren zestig. Je kan je zo voorstellen, dat Herman in deze affiche stilletjes de voldoening uit zijn gloriejaren miste.

’t Is dertig zomers geleden dat aan het lange leven en de loopbaan van de kunstschilder en tekenaar een eind kwam. Maar Herman Verbaere blijft de bedenker van aardig wat ontwerpen. Dat herinnert zich de filatelist. En ondergetekende, die dat postzegel-idee van een vriend toch maar achterwege laat en verder zijn affichecollectie en zijn stad koestert. Trouwens, Brugge oogt zo onooglijk klein op zo’n zegeltje.

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren | 8 Comments

Open monumenten en … kattenkwaad.

Monumentenzorg
in de verre jaren zeventig …

Wat lees ik hier, de kerk van mijn geboortedorp zou verkocht zijn? En wat gaan ze straks aanvatten met het pronte bouwwerk dat met z’n spitse toren wel heel beeldbepalend is voor dat buitendorp? Het is mij voorlopig een raadsel.
Er werd voor die neogotische kerk al even een koper gezocht, maar nu is het dus zover. Het bisdom vroeg er, herinner ik mij, net geen driehonderdduizend euro voor. Een heel redelijk bedrag, meende de man van het immokantoor dat het kleinood in de aanbieding had. Neen, dat vertelde hij mij niet toen ik langsging om een bod te doen, ik heb het van horen zeggen.
Maar, eerlijk, het doet wel wat met een mens, zo’n melding. Want al gaat het om verhalen van lang geleden, ze zijn er wel. Laat ze beginnen bij onze ouders die er ongetwijfeld werden gedoopt. Ze trouwden er, hielden er hun kinderen boven dezelfde doopfont, het jawoord van mijn zus en schoonbroer klonk er en ja, het was ook de plek waar wij die ouders van ons voor ’t allerlaatst naartoe brachten. Zo’n kerk is ook, en boven alles, herinnering.

Laten we vooral hopen dat ze in haar nieuwe bestaan haar verleden mag meenemen. Hier en elders kennen we voorbeelden van gepaste invullingen voor zo’n pand. De Bourgondische buffetten die hier in Brugge jarenlang in de voormalige Jezuïetenkerk in de Vlamingstraat doorgingen, reken ik daar liever niet toe. Maar zoals een mensenleven, neemt ook het leven van een gebouw wel eens verrassende wendingen.
Zo kon het gebeuren dat het gebedshuis in de Vlamingstraat, als een Bijbelse ‘verloren zoon’, onlangs zijn oorspronkelijke taak weer opnam. Vandaag houdt een Roemeense evangelische gemeenschap er haar wekelijkse gebedsdiensten.

… en in de tachtiger jaren.

Volgende zondag, de tweede zondag van september, is traditioneel Open Monumentendag. Het Brugse team van Monumentenzorg pakt dat doorgaans grondig aan en maakt er dus weer een weekendje van. Met weer een heleboel doorgaans niet, maar voor één keer wel te bezoeken gebouwen en plaatsen.  Het imposante interieur van een herenhuis in de Wulfhagestraat? Een volkswoonst in Ver Assebroek? Een schermgilde in de bovenzaal van de Kruispoort of de anders zorgvuldig afgesloten kloostertuin van ’t begijnhof? ’t Is Monumentenweekend, dus het kan!

Nog één loftrompetje, mag het? Voor het programmaboekje van dat weekend halen we toch maar weer de term ‘vakkundig’ van stal. In die brochure staat overigens dat u ook in de Jezuïetenkerk van daarnet een kijkje kan gaan nemen. Alleen op zaterdag, ’s zondags is er een viering, dat vraagt om enig respect.

Maar er is meer. Bij een Jezuïetenkerk hoort een Jezuïetenklooster. Dat leegstaande maar imposante complex kan u, weet het programmaboekje, op reservatie verkennen. Gidsen loodsen u door een doolhof van kamers, gangen, kelders en zolders.
En misschien is ondergetekende toevallig uw gids van dienst, ’t zou kunnen, maar ook

van zijn collega’s valt veel te leren. Zo kwam één van hen met een merkwaardig weetje op de proppen. De Jezuïeten die hier tot voor enkele jaren thuis waren, hadden naar verluidt een reputatie als biechtvaders. Dag in, dag uit was één van de paters paraat als ervaringsdeskundige, luisterend oor voor devote Bruggelingen of passanten die er hun pekelzonden of, gewichtiger, hun serieuze blunders kwamen opbiechten.
De laatste Jezuïeten gingen hier al enkele jaren geleden vandaan. Vandaag wacht in dit vrome huis geen biechtvader meer op berouwvolle zondaars. Was dat wel zo, dan trok die Eerwaarde best wat tijd uit voor mijn passage in zijn biechtstoel.

’t Is geleden van in die dorpskerk uit mijn jongenstijd dat ik nog zo’n meubel van binnen zag. “Wat hebt gij op uw geweten, mijn zoon?” Al het kattenkwaad dat ik in die veelheid van jaren uitspookte, wil hij dat allemaal aanhoren? Dan zijn hij en ik gegarandeerd nog een tijdje zoet.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van zin, zen en zijn | 10 Comments

Brugge, ken uw grenzen

’t Was met toeters en bellen dat ze Chantal in Varsenare verwelkomden toen ze haar eigen Smissebeekstraat in fietste, weer thuis na anderhalve maand. Moet ge zot zijn om met de velo de integrale grenslijn van het Franse grondgebied te verkennen, kilometer na kilometer? Op je fietsende eentje langs kusten van zee en oceaan, over Pyreneeën en Alpen en helemaal langs de Elzas weer terug naar huis. Of volstaat, naast een meer dan gemiddelde conditie, de goesting?
De Tour de France, de koers zoals we die kennen, kan nog wat leren van Chantal haar ‘ronde’. Neem er Google Maps bij en stel vast, ’t is geen sinecure.
Ons eigen Belgenland rond peddelen, in onze gloriejaren was dat misschien net haalbaar, maar vandaag zou deze jongen passen. Al wekt het onze nieuwsgierigheid, natuurlijk, zo’n grensverhaal. Een praktijkles Aardrijkskunde. Of Geschiedenis, zo u wil, grenzen vertellen ook daarover.
Ik verdwaal dezer dagen met plezier in het nieuwste boek dat hier bij ons in huis kwam, ‘Atlas van de Wereldgeschiedenis’, een redelijke baksteen van de hand van ene Christian Grataloup. Waarin je leert hoe grenzen nooit voor altijd zijn. Niet die van ideeën, niet die van landen.

Van steden en gemeenten? Vergeet het maar. Neem nu ons Brugge. Al in een middeleeuws verleden bakende de stad zijn gerechtelijke ‘paallanden’ af, tot behoorlijk ver buiten zijn omwalling, het ei van de vesten. Fluistert men vandaag over een fusie met naburige gemeenten?

Weet ge wat, voor ’t zover is halen we ons stalen ros van stal. Maken een toer rond Brugge, Groot Brugge. Simpel? Op sportief vlak wel, maar uitzoeken waar die grenzen liggen, dat vergt enig zoekwerk.
We spreken af bij de voordeur van onze stad. De Grote Voordeur op de Wereld, Zeebrugge, tussen vrachtschepen en cruiseboten. Van in Zeebrugge Dorp gaat het westwaarts tot bij de Fonteintjes, de plassen in het natuurreservaat tussen duinen en Kustlaan.
We passeren langs Zwankendamme, Asterix-dorp dat moedig standhoudt tussen al het havengeweld. ’t Lisseweegs Vaartje leidt er, wat had u verwacht, naar het vanouds schilderachtige Lissewege.
Van bij het zo mogelijks nóg imposanter Ter Doest is ’t moeizaam kronkelen om heelhuids langs het klaverblad aan de Blauwe Toren in Sint-Pieters de oevers van de Sint-Pietersplas te bereiken.

Een lommerrijk weggetje tussen Expresweg en AZ Sint-Jan brengt ons aan het kanaal naar Oostende, naar de Jonckheere Brug, de naam van die fietsbrug verwijst naar de man die er in verre tijden met zijn veerbootje doende was.
Het jaagpad langs ’t kanaal volgen we tot de Grote Moerstraat ons bij de Gistelse Steenweg laat komen. We passeren de Koude Keuken in Sint-Andries, wuiven van ver naar de cafés op de Platse en vinden langs de Gistelse Steenweg het bospad door het groen dat ons langs Kasteel ’t Foreyst in de Doornstraat naar Beisbroek, het sterrenkijkerskasteel, voert.
Om de paters van Zevenkerken goeiedag te zeggen, hun abdij ligt nog net binnen Sint-Andries, zoeken we de fietstunnel van de Diksmuidse Heerweg onder de autoweg.  Om dan voorbij Tudor en door de statige bosbuurt van Tillegembos, dwars over de Koning Albert I Laan langs de Chartreuseweg naar Stokvelde in Sint-Michiels te peddelen. In Steenbrugge over de vaart en dan de oude spoorwegbedding langs het Sint-Lukasziekenhuis, da’s de weg naar Ver Assebroek, onze moeders gingen er op bedevaart, en de zompige Assebroekse Meersen.
Langs de Engelendalelaan gaat het naar ’t kasteel van Male en dat van Rooigem op Sint-Kruis. ’t Apertje bij de Damse Vaart is nog Brugs, maar we moeten van daar helemaal tot bij de Dampoort om de Damse Vaart over te steken.

Naar ’t Fort van Beieren in Koolkerke gaat het nu.
Sint-Jozef mag dan wel steevast als volks omschreven worden, het pronkt wel met zijn sprookjeskasteel Ten Berghe, zoals Dudzele met zijn imposante kerkruïne.
Door de polders trekken we tot bij de Stinker en de Blinker, de afleidingskanalen die zusterlijk naast mekaar de weg wijzen naar zee.
De ronde langs de stadsgrenzen leidt ons weer naar de voordeur. Naar Zeebrugge, waar lieden uit verre landen met cruiseboten de haven in varen. Op weg naar een stad waarover ze veel schoons hoorden.
Zeebrugge, waar andere lieden uit weer andere verre landen proberen, misschien tegen beter weten in, om de haven uit te varen.  Clandestien en op goed geluk naar de overkant, het Beloofde Engeland waar ze zoveel van hoorden.
En wij, we fietsen weer naar huis, naar ons Brugge. Waar ooit in de schouwburg de betreurde Thé Lau voor ons zong.

Ik herinner mij Thé Lau en dat ene, stoere lied van hem. Over grenzen en waar ze niet toe doen … Hoe ging het ook alweer? “Iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen!
Thé Lau met The Scene … ‘Iedereen is van de wereld … u hoort het hier.

Posted in Het Brugge van nu, Van toeristen, Van wielen en op weg zijn, Zeebrugge, de haven | 6 Comments

Het dakterras van ’t Concertgebouw … een pleidooi

De Eiffeltoren, ’t moet voor de Parijzenaars wat geweest zijn toen bij de wereldtentoonstelling van 1889 dat immense bouwwerk boven de Lichtstad oprees. Dat niet iedereen in de Franse hoofdstad er content mee zou zijn, stond in de sterren geschreven. Wellicht het meest tot de verbeelding sprekende verhaal daaromtrent is dat over Guy de Maupassant.

De schrijver was één van de meest fervente tegenstanders van het in zijn ogen megalomane bouwsel. En toch trof je hem om de haverklap in het restaurant, hoog in de toren. Daarop aangesproken, kwam hij met de melding voor de dag, dat hij die plek koos omdat je alleen daar die afschuwelijke Eiffeltoren niet zag.
Als hier bij ons iemand die historie kent, dan is dat zeker Jo Berten. Stadsgids Jo is romanist van opleiding en publiceerde één en ander omtrent de link tussen Franstalige auteurs en Brugge. En is daarenboven de man achter een handvol gedenkplaten daaromtrent aan Brugse gevels. Om maar te zeggen, hem hoef je die vertelling over de Maupassant niet uit te leggen.
Hij was het ook die een aantal middagen geleden bij een vraaggesprek op Radio Eén zijn stad presenteerde aan de wereld. Nou ja, aan de landelijke luisteraar. Onvermijdelijk passeerden de voorspelbare onderwerpen de revue. Het Venetië van het Noorden? Check! ‘Zie je van Brugge, zet je vanachter’? Check! Kant? Idem. ’t Was dan ook geen overbodige luxe dat Jo zijn eigen kijk op het Brugse doen en laten naar voor bracht. Soms verrassend, soms goed voor een bedenking.

Op de vraag, welke van de Brugse torens zijn voorkeur wegdraagt, kwam je te weten dat hij het belfort verkiest. Hoorde ik hem vertellen dat hij als gids zijn gasten doorgaans afraadt om de toren te beklimmen? Zijn argument? Een stad als Brugge hoor je van in zijn straten te ervaren. Wie zo’n oud stratenpatroon van bovenaf aanschouwt, reduceert de stad tot een soort Madurodam. Dus verken de straten en steegjes met je voeten op de kasseien!

En toen zijn tijdgenoot Marcus Gerards van de Brugse magistraat opdracht kreeg om een kaart te tekenen van de stad …

Welnu, Jo, weet ge wat ik denk? Ik denk iets anders. Ik zal ’t u maar meteen een keer zeggen zie, ge hebt overschot van ongelijk! En wel hierom.
Sinds mensenheugenis droomt de mens ervan om de wereld van bovenaf te aanschouwen. Brueghel schilderde een iconische Val van Icarus, toch? En wanneer zijn tijdgenoot Marcus Gerards van de Brugse magistraat opdracht kreeg om een kaart te tekenen van de stad, kwam hij aanzetten met een heus panoramisch meesterwerkje. En toen ondergetekende, die zijn naam zelfs niet in één zin durft vermelden met die van hogergenoemde grootmeesters, enkele jaren geleden de gelegenheid kreeg om met een luchtballon over Brugge te zeilen, kwam hij ogen en verbazing tekort. Om maar te zeggen, in onze stoutste dromen zijn we vogels.

Lang geleden stond de toren van Sint-Salvator
in de stijgers.

Wat niet wil zeggen, Jo, dat ik bij elke passage in de binnenstad de treden van het belfort ga tellen. Of een andere toren verover. Met Benoit Kerveyn kwam ik een hele tijd geleden in en op de toren van Sint-Jacobs en die van Walburga kon ik ook ooit verkennen. En nu ik ’t overdenk, ook het torentje van de Poortersloge en dat van de Sint-Sebastiaansgilde kan ik hieraan toevoegen. Maar daarmee is het lijstje rond.
Hola, bijna vergeten! Lang geleden stond de toren van Sint-Salvator in de steigers. En toen mocht ik helemaal tot bij de spits. De haan was weggehaald, weet ik nog.

Inviteert iemand mij ooit in die schilderachtige toren van de Jeruzalemkapel, denk ik geen twee keer na. En was een paar jaar geleden niet een vogelliefhebber in de weer met torenvalken in de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk? Mocht die mens ooit een helpend handje van doen hebben, hij mag mij contacteren. Want ’t Hoogste van Brugge is dan wel de naam van een straatje bij ’t Zand, de spits van die kerktoren is het èchte hoogste van Brugge!

… de spits van die kerktoren
is het èchte hoogste van Brugge!

Torens, Jo, kan je om hun poëtische waarde heen? D’alletorre is met voorsprong het meest bezochte museum van de stad, zoals je zelf terloops meegaf in die radiobabbel. ’t Is de Eiffeltoren niet, daar passeren elk jaar evenveel toeristen als bij ons in de hele binnenstad. Maar er is in Brugge maar één toren waar je op kan klauteren, laat ons die troef koesteren.
Laat ons zeggen, ga die toren op! Laat u verbazen door deze stad. Door een Brugge dat zich lang geleden nestelde rond dit belfort. En zich ontvouwde, later, tot ver buiten zijn middeleeuwse vesten. En met een hoopvol uitgestrekte arm, het Boudewijnkanaal, wenkt naar de zee die haar eens verliet.

De nuchtere lezer merkt aan dat binnen afzienbare tijd dat belfort van ons een grondige restauratie ondergaat. Dat het een hele tijd ontoegankelijk zal wezen. Gedaan met al dat volk op de krappe trappen. En da’s nog waar ook.

… ons Concertgebouw
met zijn onovertroffen dakterras.

Maar niet getreurd, of toch maar een beetje. Dromers geven zich niet zomaar gewonnen. Daar is zowaar nog ons Concertgebouw met zijn onovertroffen dakterras. Ooit, in de jonge jaren van de cultuurtempel op ’t Zand, was dat bedoeld als troef voor het restaurant dat er nooit echt werd uitgebouwd. Vandaag kan je er heel af en toe terecht, bij het Concertgebouw Circuit. Of wanneer een receptie of privéfeest de locatie inpalmt. En ja, heel soms en heel voorwaardelijk kan een gezelschap met gids zich laten verrassen door een uitzicht, zo mogelijk nóg indrukwekkender dan dat op het belfort.

Die gids, af en toe is dat uw dienaar die mensen op sleeptouw neemt doorheen de stad en als verrassend en letterlijk hoogtepunt die grootse uitkijk achter de hand mag houden. En dan nog maar een keer zijn vraag oppert. De meerwaarde van zo’n dakterras dat permanent voor iedereen toegankelijk zou wezen, zoals we zeggen hier in Brugge, dat ‘gaapt toch gelijk nen oven’?
Heren en dames politici, mensen van musea en ’t Concertgebouw, het woord ‘pleidooi’ staat niet zomaar in de titel van dit … nou ja, pleidooi. Naar wij vernemen duurt het nog een tijdje voor ze beginnen met de restauratie van het belfort. Zal dat tijdje volstaan om daar hoog boven ’t Zand iets te verzinnen?
Dan zal, wedden wij, zelfs Jo Berten met plezier de lift nemen naar ’t zevende van het Concertgebouw. Want we gaan ’t hier maar toegegeven, Jo, die klim tot bij de klokkengaten van ’t belfort wordt voor lieden op jaren, de jaren van jou en van mij, stilaan een gedoe. Al houden we dat voor ons, niet?

Posted in Het Brugge van nu, Van Brugse politiek, Van toeristen | 11 Comments

Toen jij en ik het Reiefeest organiseerden

Weet je nog, lang geleden, toen jij en ik het Reiefeest organiseerden? Wij hadden iets te vieren, die zomeravond. Hoeveel jaren waren we ook alweer getrouwd?  Genoeg om wat vrienden en familie samen te brengen op een plek die voorbestemd leek voor dat soort feestjes. Op een bescheiden poortje langs de Oude Burg, die straat achter ’t belfort, hing een vergeelde foto van een trouwkoppel en de boodschap ‘’t is alier’. Dat poortje bracht onze genodigden naar een riante tuin. Achterin die tuin leunt de ook niet onaardige Orangerie tegen de Dijver aan. En in die Orangerie hebben we gevierd.

Er was, zoals dat hoort op zo’n keren, iets te eten en iets te drinken. En er was muziek. Die mannen met hun viool, gitaar en accordeon, speelden al wat hen gevraagd werd. En wij en onze gasten vroegen veel.

En de zomernacht was nog zo’n echte, een zwoele die erom vroeg, de hoge ramen van de Orangerie open te zwaaien. Vanuit die vensters keken we uit op de Dijver, aan de overkant van ’t water tekende het donkere lommer van de linden zich af tegen de nachtelijke hemel.

Op de oever, onder die bomen, wandelde nog keuvelend volk. Bruggelingen op de terugweg van een laat terras? Toeristen die hun warme hotelkamers ontvluchtten? Ze wuifden ons vrolijk toe wanneer we hen van over de reie begroetten. En ongegeneerd dwarrelden de deuntjes van onze muzikanten door de wijd open ramen de nacht in. En daar, onder die boomkruinen van de Dijver, walsten passanten op de muziek die hen van over het water toelachte. Die keer waren dàt de Reiefeesten, die van ons.

En ongegeneerd dwarrelden de deuntjes van onze muzikanten
door de wijd open ramen de nacht in.

De andere Reiefeesten, daar begonnen ze al veel eerder mee, zestig zomers geleden, in het ver afgelegen 1963. In het Brugge dat vanouds zo vertrouwd was met stoeten en processies, kwam iemand aanzetten met een voorstel. Een lichtjes origineel voorstel, zowaar. Want terwijl zo’n optocht, stoet of processie traagjes passeert voorbij een publiek dat postvat langs stoepen en pleinen, keerde het Reiefeest die spelregel om. Het waren de toeschouwers die, wandelend langs de avondlijke oevers, op verschillende plaatsen bij en op het water allerlei scenes kregen voorgeschoteld.

Om de twee, later om de drie zomers
en nog later vijfjaarlijks …

In de kortste keren bleek het Reiefeest een schot in de culturele roos. Goed voor een onverhoopte volkstoeloop, toeschouwers verdrongen mekaar langs de waterkant om een glimp op te vangen van het met toneel, dans en muziek opgetooide verleden van Brugge.
Om de twee, later om de drie zomers en nog later vijfjaarlijks pakte de stad uit met een nieuw Reiefeest. Al oogde dat nieuw na vele edities almaar minder nieuw.
Wij waren meer dan eens van de partij, maar je herinnert je hoe we mekaar bij één van de laatste edities aankeken en ik zag aan je blik dat je je hetzelfde afvroeg als ik … ‘Valt hier minder verrassing mee te maken dan vroegere jaren?’. De jubileumversie, tien jaar geleden, zou achteraf de laatste blijken. Voortaan waren de Reiefeesten zelf geschiedenis.
Tot enkele zomers geleden iemand een voorzichtig vuurtje aan de smeulende lont stak. Het was Brugge-beschouwer Erik Van Hove die liet weten dat, wat hem betrof, het oude idee dat Reiefeest heette, vanonder het stof mocht. Niet om weer te putten uit het oude receptenboek, klonk het waarschuwend, maar om herdacht te worden tot een nieuw concept.

De jubileumversie, tien jaar geleden, bleek de laatste.

En vandaag zijn we zover. Tijd voor nieuwe wijn in oude vaten. Het Reie Festival, zo heet het project straks, belooft op de pijlers van toen een heel ander kunstproject te bouwen. Met het verleden van onze stad nog enkel als los cement.
Het thema van deze eerste keer, ‘Geloof’, wacht op een heel ruime invulling, zo luidt het. Zangers en zwevers, dansers en durvers worden opgetrommeld om er eigen vormen, kleuren, geluiden en verhalen bij te bedenken.
Een beloftevol cultuurfeest dat met de Gouden Boomstoet en de Triënnale instaat voor een zomercyclus, komt dat zien en horen! Nu is uw kans, zo niet hoort gij drie zomers te wachten op het volgende Reie Festival!

Maar … soms lopen kalenderdagen mekaar in de weg. Dat is wat jou en mij nu overkomt, zie. Dat komt door die uitnodiging die jij laatst uit onze brievenbus opdiepte. Die heeft het over een veelbelovend weekend in aangenaam gezelschap. Maar wel ver van onze eigen stad. Kiezen en verliezen, het gekende verhaal. Het Reie Festival zal het zonder ons moeten klaren. En wij zonder één van de meest nieuwsgierig makende evenementen van deze Brugse zomer. En het wordt best lang wachten op een volgende editie. Komende zomer zal er een zijn zonder avondlijk feest langs de Brugse reien.
Hoewel, wacht eens even … hoeveel jaar zijn jij en ik volgend jaar getrouwd?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies, Van zingen en spelen | 5 Comments

Vrouwenmars voor vrede, een Brugse belofte …

Ze leest boeken. En veel, maar altijd van die e-boeken. “Handig, nonkel, je hoeft niks meer mee te sleuren, al wat je nodig hebt is zo’n e-reader!” En dus mag het niet verbazen dat mijn nichtje die papieren banden in mijn boekenkast ouwe rommel vindt. Wat erin staat, wekt soms haar nieuwsgierigheid, maar dat haar nonkel nog met de regelmaat van een klok zo’n vuistdik pak papier in huis haalt? Plagend gegrinnik! Mijn nichtje en ik schieten goed met mekaar op, al leven we op een andere planeet. Maar vorige week kwam planeet Nonkel toch plots in beeld bij planeet Nicht. “Nonkel, help! Ik zoek een boek en het is zo oud dat je ’t niet meer vindt in de boekhandel. En, stel je voor, het bestaat niet eens digitaal!
Het arme kind heeft geen bibliotheekpas en dus trok ik met haar naar de Biekorf. Op zoek naar … oud papier.

In de bib loopt momenteel een kleine tentoonstelling, dat komt wel vaker voor. Dit keer hebben ze één en ander samengebracht over de ‘Brugse Belofte’. Grote vraagtekens in de ogen van mijn jong gezelschap. Brugse Belofte?
Dat jonge volk, wat heeft het nog verdomd veel te leren!

En dus vertel ik haar over die eeuwenoude traditie. Dat elk jaar in de ochtend van de vijftiende augustus een plechtige processie door het op zo’n hoogdag nog slaperige Brugge trekt. Over de Pevelenberg vertel ik, de Vlaamse plek die nu in ’t noorden van Frankrijk ligt. In de zomer van 1304 vond daar een veldslag plaats zoals ze er in die tijden wel meer uitvochten. En over wat de Brugse vrouwen toen beloofden aan de Maagd Maria. Als hun mannen, hun zonen, hun lief, heelhuids mochten terugkeren van dat slagveld, zouden zij de Moeder Gods een schone kaars offeren, jaar na jaar en tot in lengte van dagen.

Van de vele knokpartijen tussen de Vlaamse steden en de Franse legers hebben we doorgaans weinig onthouden. De Gulden Sporenslag is daarop de uitzondering. Want die ene keer wonnen, niet in de laatste plaats tot verwondering van de Vlamingen zelf, de Vlaamse strijders.
Maar een paar zomers later stonden Franse ridders en Vlaamse vechters dus nog maar een keer neus aan neus, dit keer bij die molshoop die ze Pevelenberg noemen, Mons-en-Pévèle in ’t Frans. Wie die schermutseling won? De bronnen spreken mekaar tegen. Laten we ’t houden op een gelijkspel. Maar ’t moet zijn dat toch nogal wat Bruggelingen het er levend van af brachten. Aangezien sindsdien elke zomer een processie door de stad trekt. Van bij de kapel van Blindekens, in de buurt van de Smedenpoort, gaat het naar de Potterie. Om aan het Onze Lieve Vrouwbeeld dat daar wordt vereerd, een kaars van zesendertig pond te offeren. De Brugse Belofte, het is Brugge op zijn meest middeleeuws.

De tentoonstelling in de bibliotheek oogt bescheiden. Al vind je in een handvol vitrinekasten boeiende spullen. Een oorkonde, wat rekwisieten, een paar brieven en tekeningen die vertellen over hoe de Brugse Belofte doorheen de tijd werd gestoffeerd, hoe de deelnemers aan die plechtigheid gekleed gingen en gaan. Een wat zielige ledenpop in zo’n klederdracht springt in het oog, maar draagt niet bij tot de waarde van het geheel.
Er is één en ander over de Blindekensprocessie, ook. Dat was niet de Brugse Belofte – zo leert zelfs een ouwe nonkel nog iets van zo’n tentoonstelling – maar wel een processie die slechts om de drie jaar door West-Brugge trok, een soort ‘toemaatje’ bij de jaarlijkse Brugse Belofte. Je zou voor minder dat soort tradities met mekaar verwarren.
En in die vitrines liggen ook bedevaartvaantjes. Leg dat maar een keer uit aan een nichtje voor wie het woord bedevaart al ongemeen archaïsch klinkt.

Een hele tijd geleden werd wel het campagnebeeld
van een vooroorlogs ontwerp gebruikt …

En al las ik omtrent de tentoonstelling ook iets omtrent affiches, ze zijn er niet. Misschien heeft wie de expositie opbouwde een kans gemist. Neen, het hoefden geen affiches uit mijn collectie te wezen. Over de Brugse Belofte heb ik er een handvol in huis, maar die zijn niet uitzonderlijk oud of opmerkelijk. Tenslotte gaat de Belofte altijd op dezelfde vijftiende augustus door, zodoende wordt eenzelfde affiche vaak meerdere jaren na mekaar gebruikt. Een hele tijd geleden werd wel het campagnebeeld van een vooroorlogs ontwerp gebruikt, maar dat is het zowat.

Maar de gemiste kans houdt verband met wat kunsthistoricus Jean Luc Meulemeester mij laatst vertelde.

Het betreft een hoogst uitzonderlijke vondst. Een tot nu volkomen onbekende affiche die de Blindekensprocessie aankondigt in het jaar … 1901. Dat een stuk van zo’n uitzonderlijk formaat, ze meet in de hoogte zomaar eventjes 180 centimeter, al die jaren bewaard bleef, mag hoogst verrassend heten. Bovendien werd ze ontworpen door een graficus waarover tot vandaag weinig geweten was.
Jean Luc schrijft uitgebreid over zijn jongste aanwinst in het zomernummer van ‘Brugs Ommeland‘, het tijdschrift van de vereniging met die naam.
Die vondst onder de aandacht brengen, zonde dat de tentoonstellingsbouwers die kans lieten liggen.

We fietsen de stad uit, mijn nichtje en ik. We vonden het boek dat ze zocht, de dag kan niet meer stuk. Maar mijn fietsgenote heeft een vraag. “Die Brugse Belofte, waarom draagt wie daarin mee stapt nog altijd van die middeleeuwse kleren? Da’s toch gewoon uit de tijd?” Niet alle nichtjesvragen zijn makkelijk door nonkels te beantwoorden. Meer zelfs, er wordt niet op een antwoord gewacht. “Weet je wat ik mij afvraag?”, klinkt het vanop de fiets naast die van mij, “Waarom trekken die mensen niet gewoon hun zondagse kleren aan? Die ouwe lompen slaan nergens op, ze maken er een Bokrijk van! Dit is de eenentwintigste eeuw, nonkel!

Mijn gevatte repliek laat even op zich wachten, maar ze gaat vrolijk door met haar jeugdig pleidooi. “Weet je wat? Die vrouwen van toen, die hoopten niet alleen dat hun venten zouden weerkeren. Ze hoopten vooral dat ze nooit meer zouden meedoen aan zo’n dwaze vechtpartijen! Dat is het, nonkel! Het was een optocht van verontwaardigde vrouwen! Een vrouwenmars voor vrede!
Fietsen met je mond vol tanden, ’t is niet niks voor een nonkel op leeftijd. “We moeten dat bepleiten, nonkel! Die Brugse Belofte gaat niet over de veertiende eeuw! Die Belofte is er voor de vrouwen van vandaag, alle vrouwen! Ze gaat verdorie over nu!
Dat jonge volkje? We kunnen er nog van leren.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over oorlog, Van boeken en schrijven, Van stoeten en processies | 12 Comments

‘No de zji!’… of, voor anderstaligen, ‘Naar zee!’

Een kloek boek dat zich schijnbaar nonchalant neervlijt op uw salontafel, het komt van pas om indruk te maken op wie langs komt. Advies? Kies een boek van enig gewicht, met op de bij voorkeur harde band een tot de verbeelding sprekende titel.

… een moeilijk te overtreffen overzichtstentoonstelling …

U bent bijvoorbeeld goed bezig als u ‘Naar zee! Belgische kustaffiches’ in huis haalt, de cataloog van een expositie die wij een paar weken geleden bezochten. Al is zijn tijdelijk verblijf op mijn salontafel voor mij niet de enige reden om het boek aan te schaffen.
Want het is alweer twintig jaar geleden dat over dat onderwerp een standaardwerk van Karl Scheerlinck verscheen. En pas als we de klok nog een dikke tien jaar terugdraaien, treffen we nog een cataloog. Die verwees toen, in 1992, naar een expositie in het stadhuis van De Panne, met affiches van verzamelaar Roland Florizoone.
Dat de gedreven verzamelaar zijn collectie later nog aardig uitbouwde, kan u nu zien op dezelfde plek als toen.

Het resultaat, ‘Belgische kust op affiche, 1885-1960‘, is een moeilijk te overtreffen overzichtstentoonstelling. Al valt over de zaalopbouw weinig verrassend te melden. Denk aan rijen panelen met, onder een weliswaar rustgevende belichting, de affiches braaf schouder aan schouder. En net zo braaf chronologisch gerangschikt. Dat de ruimte te krap bleek om er alles in kwijt te kunnen, waardoor een reeks affiches in de sfeerloze trappenhal terecht kwam, is een jammere schaduwvlek op een voor het overige prachtig initiatief.

… in 1992, naar een expositie
in het stadhuis van De Panne …

Wat leert een mens van zo’n tentoonstelling? Wel, het gaat over de geschiedenis van de affichekunst en die van ons strandtoerisme en hoe dat opschoof van elitair naar volks. Maar over badmode ook, en feesten en sport. Over fabelachtige architectuur en hoe we al dat schoons schaamteloos inruilden voor lucratieve betontorens. En nog veel andere dingen. Maar u kan dat ook zelf gaan uitvissen, nog tot eind september in De Panne, op een al bij al zeer attractieve tentoonstelling.

En dat boek, hier op mijn salontafel, hoort daar dus bij. Een overvloed van bladzijden vullende reproducties van wat de verzamelaar in huis heeft. Een veelheid aan prenten, gelardeerd met puntige beschrijvingen en een verduidelijkende inleiding.

… twintig jaar geleden dat over
dat onderwerp een standaardwerk
van Karl Scheerlinck op de markt kwam.

De uitgever van de cataloog ziet de dingen groots. ‘Naar zee’, ‘Á la plage’ en ‘To the beach’ staat op de kaft, van titelblad tot laatste letter is het boek drietalig opgevat. Was ’t niet fijn geweest, mocht daar ook nog ‘No de zji’ bij staan? Dat West-Vlaams van ons heeft iets trendy vandaag, een streep lokale vocabulaire had voor extra charme gezorgd. Bijkomend argument, wat onze streektaal betreft? Op veel van die oude affiches maken fraai verpakte dames ’t schoon weer, maar soms komt ook de ‘autochtone’ kustbevolking in beeld. Een ruige visser op zijn boot, garnaalvissers met hun forse paarden, vissersvrouwen en hun kroost die zwijgend de beau monde gadeslaan.

O ja, voor ik het vergeet en de lezer zich afvraagt wat dit verhaal met Brugge van doen heeft, Roland Florizoone toont uiteraard ook affiches over Zeebrugge. Waarbij

ondergetekende schoorvoetend vaststelt dat in zijn eigen collectie nog behoorlijk wat ontbreekt. Dat het nooit ophoudt, houdt verzamelen boeiend.
Maar anderzijds haalt deze jongen courage uit de sobere opbouw van de presentatie, daar in dat stadhuis aan zee. Een tentoonstelling rond affiches, blijkbaar kan het nog. Dus wie weet, ooit een keer een ‘Brugge in affiches’-expositie, opgebouwd met al wie in onze stad dat soort dingen in huis heeft. En met een serieuze cataloog. Wij beloven een hoofdstukje West-Vlaams erin.
Zo’n boek voor op salontafels, kortom.

Hoe ‘de zee’ aan zee klinkt, hoort u hier:

Posted in Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen, Zeebrugge, de haven | 4 Comments