Klinken op Brugge, zullen we?

Zullen we, nu wij een nieuw jaar binnengaan, klinken op Brugge? Ach, voor de stad hoeft het niet, die trekt zich wel uit de slag in de dagen en maanden die komen. Zijn torens blijven uitkijken, roerloos en ongenaakbaar, over wat zich aan hun voeten afspeelt. Over straten en

reien die kronkelen, van plein naar plein en van brug naar brug. En als vanouds laat het oude Brugge zich omarmen door het groen van zijn vesten. En de wijken er omheen spelen hun levendige rol.

En ja, hier aan onze kant van Brugge blijft de lelijke expresweg, die lepe slang, onverminderd sissen. Al klinkt ze nu vanachter de betonlelijkheid van ‘geluidsschermen’. Beschaamd omdat ze lang geleden naliet om zich in te graven? Maar verderop zullen de bossen ademen en bij de zee zal de haven blinken in de zon. Dus ’t is overbodig klinken op een stad. Steden trekken hun plan.
Laat ons daarom, eerder dan op de voorspoed van de stad, toosten op mensen. Op al wie Brugge maakt tot wat het is. Een heildronk op wie hier leeft, woont, langs komt.
Ook op zij die maar heel even langs komen, ook zij maken Brugge. De toeristen, vooreerst, die onze stad onder de voet lopen. Ze zijn met velen, da’s waar, maar toen ze nog niet zo lang geleden wegbleven wisten wij niet waar we het hadden. De verademing in onze lege straten duurde te lang om spannend te blijven, weet u nog?
Meer volk dat komt en gaat? De soldenjagers die straks onze winkelstraten afdweilen, waar ze weer meer kopen dan ze van doen hebben.
Of klinken wij op de jongeman die van ver kwam en in Zeebrugge verzeilde, dromend van een nieuw en beter leven aan de overkant. Of op zijn zussen die achterbleven in dat donkere land van hen, waar ze in groezelige fabrieken de kleren maken die wij voor een appel en een ei kopen in die solden van ons.

Laten we al wie hier bij ons in de weer is het beste wensen. De verpleegster die van deur tot deur gaat, zorgend voor wie dat niet meer kan voor zichzelf. De buurman die zich ontfermt over zijn dementerende vrouw, dag na dag en nacht na nacht. ‘Echte helden getuigen zelden‘, dixit Herman van Veen.
Toosten wij op het welzijn van de stratenmaker die hopelijk binnenkort in de Steenstraat de kasseiputten zal dempen. Hij spreekt amper onze taal en wij al helemaal niet die van hem. Maar terwijl we op hem neerkijken doet hij het werk dat wij niet willen.
Heffen wij het glas op de lerares die op haar fiets met ingehouden adem laveert door die puttenstraat, op weg naar de school waar ze onze kinderen vertelt hoe de wereld in mekaar zit, alsof dat simpel uit te leggen is. Op de poetsvrouw in die school, die thuis op haar moedige eentje haar kroost grootbrengt, twee jobs voor de prijs van amper één.
En sta mij toe, ook zelf een toost uit te brengen. Een paar, eigenlijk. Op een koppel uit onze vriendenkring dat elke week vanuit hun polderdorp naar de binnenstad komt om in een pand in de Oostmeers maaltijden te bereiden voor wie zich thuis geen maaltijd kan permitteren.
Een santé aan de vuilnismannen die ons verlossen van alle verpakking waar we niet om vroegen. Aan mijn wederhelft die met wat in die verpakking stak goochelt in de keuken. En aan mijn hond, mag het, die me verplicht om elke dag wandelend mijn eigen buurt te verkennen.
Een heildronk ook op u, lezer, die mij week na week mijn verhaal laat vertellen en die dat verhaal ook lezen wil.
En laat ons, ietwat verblijd na al die heildronken, tot slot toch ook maar klinken op de voorspoed van deze stad. Het laat die stenen onverschillig, maar toch. Toosten op de schoonheid van gevels en pleinen, water en groen. Op een stad waar het al bij al goed is om te leven. Een stad die Brugge heet.

Posted in Het Brugge van nu, Over gezondheid en ziekte, Over welzijn en gezondheid, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn | 17 Comments

Van een onverhoopt kerstcadeau …

Of u hem ontwapenend grappig vond of alleen maar zielig, het maakt weinig uit. In beide gevallen hebt u Mr. Bean gekend, de onbeholpen maar o zo vindingrijke antiheld, alter ego van Rowan Atkinson. Ik dacht aan hem na mijn speurtocht op mijn zolder, op zoek naar oude papieren. Het soort papier waaraan zolders, althans die van ons, onderdak bieden. Dat was na een babbel met een vriendelijke dame, toen mijn wederhelft en ik even de temperatuur gingen meten op Wintergloed. Met het vrouwtje hadden wij het over kerststallen en dat soort tradities en zij vertelde over een tentoonstelling in de Saaihalle, al redelijk wat kerstmissen geleden. Iets met tekeningen over kerst, herinnerde zij zich vaag. En dan vraagt de verzamelaar zich meteen af of hij de affiche van die expositie in zijn collectie heeft. Bij ons thuis is mijn talent om dingen te vergeten genoegzaam bekend, maar gaat het om affiches, dan lijkt mijn geheugen ineens een tandje bij te steken. Zo wist ik ook nu meteen, die affiche heb ik niet.
Maar hola, later op de avond, een helder moment in die memorie van mij! Had die dame het over kersttekeningen? Van lang geleden? ’t Zal toch niet waar zijn, zeker!

De affiche van Philippe Vanderschaeghe …

Die zolder van ons herbergt dus, zoals ik net aangaf, nogal wat papier. Krijgt deze jongen van iemand een stapel affiches, dan steekt daar soms ook ander materiaal bij waar de milde schenker geen blijf mee weet. En waar je ook zelf niets mee aan kan. Maar wegdoen, neen dat hoort niet. Noem het ‘randverzamelen’. Of ‘zoldervullen’, ook goed. En zo dacht ik ineens aan één van die onbestemde mappen van daarboven. Misschien hield die wel verband met die tentoonstelling van toen.
Ooit bracht een spreekwoordelijk gunstige wind de map hier binnen. Een toemaatje bij een pak affiches die uiteraard een plaats kregen in mijn collectie. Eerlijk gezegd, ik keek maar vluchtig naar de tekeningen die erin staken, ze verwezen naar kerst, wat moet je daar verder mee?
De map schrikt wanneer ik na al die tijd haar strikken los maak. Wacht eens even, dat zijn niet zomaar tekeningen! Het zijn ontwerpen! Ontwerpen van affiches, stuk voor stuk, wel dertig tel ik er. Met keer op keer hetzelfde erop, ‘handelsgebuurtekringen’, ‘kerstshopping in Brugge‘ en ‘drukkerij Walleyn’. En op de verso-kant van elk ontwerp een naam, soms een adres. Geen twijfel mogelijk, dit zijn ingezonden werken voor een ontwerpwedstrijd! Werden die misschien ooit tentoon gesteld in de Saaihalle?
Twee dingen doet zo’n vondst met een mens. Het maakt je blij èn bijzonder benieuwd. Weten waar je op zo’n keren informatie kan vinden is handig en hier is dat ‘erfgoedbrugge.be’, de site waarop je moeiteloos door oude Brugse kranten bladert. Op naar 1986, het jaartal op één van de afficheontwerpen! En wat lees je? Dat in oktober van dat jaar de Brugse middenstand al wie dat wil een affiche laat ontwerpen die vertelt ‘dat Brugge ook in de wintermaanden heel wat shoppingmogelijkheden biedt!’. En omdat drukkerij Walleyn haar vijfenzestigste verjaardag viert, is zij sponsor van dienst. ‘Iedereen, van gevestigde waarde tot student en amateur’ mag meedoen, zo staat er. En een dikke maand later vind je in dezelfde krant een foto. Met daarop de organisatoren èn de winnaar. Philippe Vanderschaeghe, leraar aan de kunstacademie, zal overal in de stad zijn affiche zien opduiken, luidt het. En wat meer is, een selectie van de ingezonden ontwerpen, ‘waarvan de meeste op een kwalitatief hoogstaand peil’, wordt tentoongesteld in de Saaihalle! Zo ging dat dus.

Fernand Boudens, die vier ontwerpen binnenbracht.
Marijke Deweerdt

En achteraf? Tja, welke weg die nooit benutte kunstwerkjes aflegden valt niet te achterhalen. Tot ze na al die tijd een verzamelaar verrassen die niet eens wist dat hij ze in huis had.
Maar – en nu komt het strafste! – op die ontwerpen staan toch wel een paar bijzonder merkwaardige namen! Namen die klinken in het grafische wereldje. Sommige klonken toen al, die van Fernand Boudens, bijvoorbeeld, die vier ontwerpen binnenbracht. Anderen lieten later in hun loopbaan stof opwaaien. Sommigen behoorlijk wat stof, trouwens.

Zoals Marijke Deweerdt, in mijn collectie vind je een handvol degelijke affiches die in haar atelier in Sint-Michiels tot stand kwamen. Trouwens, Marijke benut meer dan alleen maar papier. Je vindt haar werk in Brugge ook gewoon ‘op straat’, op de gevel van woonzorgcentrum De Vliedberg, dat is vlakbij het AZ Sint-Jan. Die is sober gesierd met subtiele silhouetten van haar hand.

… en Guido Beuckels.

Op de kerstaffiche van Guido Beuckels lachen de Brugse torens ons toe, zoals hij ze ook in zijn Brugse strips laat opdraven. Guido is vandaag met zijn cartoons nog altijd vrolijk doende.
De wat ijle stijl van Benoit van Innis herken je in het broze ontwerp dat hij indiende. U kent geen werk van hem? Of toch, hier bij ons vind je van Benoit een tegeltekening bij één van de ingangen van het Jan Breydelstadion.

Benoit van Innis

Er zit zowaar ook iets bij van Ria Verhaeghe. “Dè Ria Verhaeghe?”, vraagt de kenner, “De kunstenares die haar werk vanuit haar atelier aan de Spiegelrei laat uitdeinen, langs Watou tot ver in het buitenland?”
Haar brave inzending van toen laat geenszins vermoeden dat het later zo’n vaart zou lopen.

Ria Verhaeghe

En in die map van mij vind ik ook iets van Fohan. Vanop een zolderkamertje in de binnenstad bouwde Hans Fonteyne een loopbaan uit als cartoonist. Om daarna de stap te zetten naar vooral abstracte schilderkunst. Zijn naam zindert na tot in galerijen in New York en andere wereldsteden.

En ook Hans Fohan.

Ergens op een zolder, tussen niet meer gebruikte keukenspullen en een paar vergeten stoelen stond een tekenmap waar je niet naar omkeek. Waarom zou je, meer dan wat tekenpapier stak er niet in. Tot je op een keer iemand hoort vertellen over een tentoonstelling in de Saaihalle.

En toen dacht ik aan Mister Bean. Herinnert u zich die ene sketch van hem? ’t Is eindejaar en de eenzame Bean wacht tevergeefs op wenskaartjes. Tot hij op ’t idee komt om er eentje naar zichzelf te zenden. Dolblij en verrast vindt hij de volgende ochtend in zijn brievenbus een kaart met nieuwjaarswensen! Voor alles is een oplossing, het is een geruststellende gedachte.
Dus mocht ik dit jaar van niemand een cadeautje krijgen, je weet nooit, dan wikkel ik de map van op zolder in geschenkpapier en zet ze ’s avonds aan mijn deur. Wat zal ik blij zijn, die ochtend, met al die welgemeende groeten van creatieve Bruggelingen!

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

2002, hoofdstad Brugge

’t Is gewoon de schuld van al die bezige Bruggelingen.
Zijn wij het erover eens, waarde lezer, dat luxeproblemen ook problemen zijn? In dat geval maak ik u heden deelachtig aan een probleem waar deze blogger mee kampt.  Het zit namelijk zo. In de loop van dit bijna voorbije kalenderjaar zou op deze blog het legendarische jaar ‘Brugge 2002’ uitgebreid aan bod komen. Twintig jaar geleden mocht deze stad zich de pronknaam ‘Culturele Hoofdstad van Europa’ opspelden en zo’n verjaardag verdient feestelijke aandacht. Maar het kwam er niet van.
Om zo’n nalatigheid lag een schuldgevoel op de loer. Maar niet getreurd, naar men zegt is de vlotste remedie tegen schuldgevoelens, de schuld in iemand anders’ schoenen schuiven. En voilà, hier komen ze in het vizier, de Bruggelingen.
Want in de voorbije maanden ging geen week voorbij of er was in Brugge iets gaande waar deze blog niet aan voorbij kon. Zo was er ineens weer de Meifoor, Cactus opende een nieuwe zaal, ’t stad een nieuwe beurshal en ’t VTI een nieuwe school. Enfin, week na week noopten zo’n fratsen mij tot een blogverhaal. En zo gebeurde het dat mijn voornemen omtrent 2002 ondergesneeuwd raakte. De schuld van al wie de jongste maanden druk doende was in onze stad. Dus wie weet, misschien wel van u, waarde lezer.

Laten we op de valreep dit cursiefje als inhaalbeweging benutten. Gelukkig hielden we van dat cultuurjaar een heleboel affiches achter de hand. Waarvan bij deze een selectie. Trouwens, eigenlijk begon het destijds ook allemaal met een affiche. Een affiche en een soort wenskaarten. In 1997, toen ze hier en daar opdoken, leek het een bijzonder stoutmoedig plan, ‘Ook ik duim voor Brugge Europese Culturele Hoofdstad in 2002’. Maar een jaar verderop in de tijd bleek dat onze stad zowaar zijn slag thuis haalde.

We schrijven vrijdagavond, 29 mei 1998. Ik herinner mij dat moment, want ik was er niet bij. Op de Burg trakteerde de burgemeester alle Bruggelingen. ‘Want er is groot nieuws, , waarde medeburgers, binnen vijf jaar is Brugge Culturele Hoofdstad van Europa, samen met het Spaanse Salamanca!‘ ’t Was, naar men zegt, een heugelijke avond, daar op het plein voor het stadhuis. Maar ‘t is dus van horen zeggen, ik was er niet. Met collega’s werd die avond namelijk de jaarlijkse voetbalpronostiek afgerond.

En ondergetekende, volkomen onkundig omtrent voetbal, scoorde daarbij over heel ’t seizoen toch wel als beste. En volgens een ongeschreven afspraak in die middens hoorde ik mijn collega’s te trakteren.  Dat ik een historische Brugse avond miste was dus niet mijn fout, maar die van mijn collega’s. U merkt, lezer, de kunst van het schuld afschuiven krijg ik al vlotjes onder de knie.

Vier jaar kreeg Brugge om aan het cultuurjaar voor te bereiden. Dus het moest vooruit gaan. Met de regelmaat van een klok was er een affiche die de goesting aanwakkerde. Ook redelijk wat commotie, uiteraard. Over wie intendant zou worden, lees, de artistieke lakens zou uitdelen. Over het kunstwerk van Toyo Ito op de Burg. En ja, over die nieuwe schouwburg op ’t Zand en wie de programmatie van dat podium in handen zou krijgen. Maar groots zou het worden, daar waren we zeker van.
Al bleken de verwachtingen omtrent de toestroom van bezoekers toch ietwat overspannen. Herinnert u zich de geruchten over het gevreesde tekort aan hotelkamers? Om de toevloed aan cultuurtoeristen onderdak te bieden zouden kloosters en misschien zelfs scholen worden ingepalmd. Zo’n vaart liep het nu ook weer niet, ondanks een zelfzekere campagne. Zie je van Brugge, zet je plannen op een paar gevatte affiches!

En op een dag was het zover. De koning en de koningin waren present, die openingsavond. Ze werden op de Burg door Toyo’s carwash geleid en naar het Concertgebouw. Naast de beau monde van de kunst tekenden daar veel selecte genodigden present. Al zaten die laatsten wellicht vooral te wachten tot dat lange oratorium van Haydn eindelijk voorbij was.

Alle affiches omtrent het hoofdstadjaar? Dat zal voor een andere keer zijn, maar een handvol over de publiekstrekkers van toen kan er wel bij.
Zoals de koele affiche voor ‘Besloten Wereld, Open Boeken’ in het Grootseminarie, een tentoonstelling met weliswaar weinig schokkende maar wel actuele kunst èn indrukwekkende oude handschriften. Die boekententoonstelling was, nu we erop terugblikken, een verre voorloper van wat dezer dagen veel uitgebreider wordt ontsloten met het online ‘Mmmonk’-project.
Van de digitale revolutie die er aan kwam was in ‘Brugge 2002’ amper iets te bekennen. Hoewel. Over Brugge als handelsstad èn cultuurmetropool was er ‘hanze@medici’ met in zijn titel het toen heel nieuwerwetse apenstaartje. En op de affiche, bij de stadskraan, zegt een middeleeuwse handelaar in een soort tekstballonnetje ‘Ik mail je morgen mijn offerte’.


En in Groeninge was er, dat was Brugge aan zichzelf verplicht, een prestigieuze tentoonstelling omtrent oude schilderkunst. Waarbij de bouwers van de expositie zich afvroegen wat het grote publiek het meest zou aanspreken, de naam van grootmeester Jan van Eyck of het vertrouwde ‘Vlaamse Primitieven’. Moeilijk kiezen en zodoende werd het een mondvol ‘Jan van Eyck, de Vlaamse Primitieven en het Zuiden’.

Het jaar vloog nog sneller voorbij dan andere en voor je ’t wist verwees de affiche ‘De laatste Oh?’ naar zondag 17 november, dag van het slotakkoord. ‘t Was ferm geweest. Of achteraf gezien alles, zoals we in Brugge zeggen, ‘allemaal suiker en zeem‘ was? Neen, dat niet. En enig relativeren kan zelden kwaad. Of de buitenwacht zich nog veel voor de geest haalt omtrent wat hier bij ons doorging, twintig jaar geleden? Nou. Bent u kenner, dan herinnert u zich uiteraard alle details over culturele hoofdsteden. Over ‘Antwerpen 1993‘, of ‘Brussel 2000‘. En dat dit jaar het Luxemburgse Esch-sur-Alzette aan zet is, dat is u uiteraard bekend.

Maar wat blijft, hier bij ons, is onder meer een concertgebouw dat zich niet meer laat wegdenken uit de stad. Er is een Brugge van voor 2002 en eentje van erna. En een voorzichtige fierheid ook, mag het? En op een blog nog een heleboel affiches van toen. Want omtrent wat hier niet aan bod kwam kan deze verzamelaar nog een redelijk gevulde map bovenhalen. Wie weet, hebt u nog wat te goed van ons, komend jaar. Het klinkt, toegegeven, minder vlotjes, een ‘eenentwintigste verjaardag’.
Maar dat het er dit jaar niet van kwam, u weet aan wie dat ligt.

Posted in Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen, Van zingen en spelen | 4 Comments

Pourbus … Pieter en de pol-ometers

Landkaarten, ze bestaan in alle denkbare maten en vormen. Ondergetekende kan het weten, hij heeft iets met zo’n kaarten. Lang voor de komst van computer en smartphone, waarmee we vandaag blindelings onze weg zoeken en soms zowaar ook vinden, verloor ik mij met jongensachtig genoegen in de kleurentaal van Michelinkaarten en stafkaarten.
Dat was toen we jong waren en vol goesting om de verre wereld te ontdekken. Maar de centen daartoe ontbraken en zodoende namen we in de zomervakantie genoegen met onze eigenste Ardennen. Doorgaans samen met een bevriend koppel en hun kroost. En toen na een paar zo’n zomers de valleien van Ourthe en Semois nog weinig verrassingen boden, trokken we met dat gezelschap meerdere zomerweken noordwaarts. Naar de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, Friesland. Om er ons uit te leven met wat in de Ardennen niet voor de hand lag, fietsen. Het was daar dat ik mijn reputatie van weinig betrouwbaar routeplanner verwierf.

Voor de volgende dag een fietstocht uitstippelen, de stafkaart in aanslag, ze hoefden het mij geen twee keer te vragen. “Hoever gaat de rit vandaag?”, luidde steevast de ochtendvraag. “Ach, pakweg zo’n vijfentwintig kilometer.” was dan bijvoorbeeld het antwoord. Veel verder hoefden wij het niet te zoeken, met in ons kielzog het jonge volkje, moedig op hun kinderfietsjes. Trouwens, met onderweg voldoende terrashaltes was zo’n fietsdag zo om. Maar. Er was een maar.
Was het omdat ik er in de loop van de rit wel een keer een ommetje durfde bij verzinnen? Of was ik echt dermate onkundig in het schatten van afstanden? Hoe dan ook, toen we tegen valavond bij ons vakantiehuisje terugkeerden, hadden we niet zelden behoorlijk wat meer kilometers in de wielen.
Leuke rondritten waren het veelal, maar na enige tijd doorzag mijn gezelschap één en ander. Mijn opdracht als routeplanner bleef ik behouden, maar mijn betrouwbaarheid kreeg een onherstelbare deuk. “Dertig kilometer, zegt Pol? Niet te vertrouwen, maak er maar veertig van!” En sinds op een keer iemand van ons schertste: “Die kilometers van Pol, dat zijn ‘pol-ometers’!” is dat de bedenkelijke roem waarmee ik door ‘t leven moet.

En toch bleven kaarten mijn ding. Mappen vol heb ik in huis en ook mijn boekenkast spreekt ervan mee. En dus trok ik zopas nieuwsgierig naar Groeninge. Daar mag Pieter Pourbus zich dezer dagen presenteren als cartograaf.
In de jaren vijftienhonderd verdiende schilder Pieter Pourbus hier in Brugge aardig zijn boterham. Onder meer met het portretteren van rijkelui. In het latere Brugge werd Pieter dan ook af en toe in het zonnetje gezet.

Zoals in 1900, het jaar waarin schepen Alfred Ronse voorstelde om Pourbus te eren met een straatnaam. Dat burgemeester Visart de Bocarmé, die in het straatje woonde, daar wat graag mee akkoord ging mag niet verbazen.
Hoe zou u zelf zijn, op het naamkaartje van de burgervader prijkte van dan af de prestigieuze ‘Pieter Pourbusstraat’. Voordien woonde hij op hetzelfde adres in … de Koeisteertstraat.
En terloops, voor wie kookkunst en schilderkunst wel eens dooreen haspelt, Pieter Pourbus is niet de patron van het restaurant in zijn straat.
Er volgde nog meer eer te rapen voor Pourbus, want zijn vierhonderdste geboortedag was goed voor een retrospectieve en zo’n kwarteeuw geleden bevestigde ‘Van Memling tot Pourbus’ zijn naam als sleutelfiguur voor de renaissance in Brugge.

Maar vandaag kan de liefhebber van cartografie dus zijn hart ophalen met het materiaal dat onze Pieter achterliet. Dat is heel wat, met zijn kaart van het Brugse Vrije als pronkstuk. Een bij eerste aanblik kamerbreed, donkergroen doek met vage contouren erop. Maar in Groeninge zit je er met je neus op. Met dank aan het digitale wereldje kan je hier en daar op het plan zelfs een onooglijke, in detail weergegeven parochie aanwijzen. En daarnaast tonen ze nog wat kaartparels van Pourbus.
Enfin, mocht u in de stad passeren en u wil het kerstgejoel even ontlopen, dan kan ik u een bezoek aan Groeninge aanbevelen. Van de kerstmarkt naar het museum, ’t is maar een boogscheut. Laten we zeggen, tweehonderd meter. Hoewel, na wat u hierboven las, weet u dat u daar best een paar honderd meter bij telt.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

Het geheim van de schilderskapel

Het was in de historische zaal van het stadhuis. Die avond werd het boek voorgesteld en er daagde aardig wat volk op. Dat komt ervan, als drie Bruggelingen samen een Bruggeboek maken. En al helemaal als die mannen hier bij ons geen onbekenden zijn. Daar had je ze, fier als drie gieters, vooraan aan de lange tafel die doorgaans is voorbehouden voor burgemeester en schepenen. De burgemeester kwam er voor de gelegenheid ook bij zitten. En dan was er nog de madam van de uitgeverij en Marc Reykaert. Dat staat altijd goed bij zo’n presentatie, een historicus die komt zeggen dat het boek de moeite is.
En wie zijn wij dan, om dat tegen te spreken. ‘Brugge ongezien’ is als titel voor een Bruggeboek wat al te makkelijk verzonnen, maar komt wel overeen met de inhoud. Hun reputatie als Brugge-kenners opent voor de auteurs deuren die voor de doorsnee Bruggeling veelal gesloten blijven. Met dit boek als vooral fotografisch verslag over amper of soms helemaal niet gekende verborgenheden van onze stad.
De heren vertelden over een paar verrassingen op hun zoektocht. Eén anecdote – ja, het onvermijdelijke, belegen woord ‘anecdote’ viel – ging over de kapel van de Jozefienen, de school in de Zilverstraat. ‘Tussen de hanenbalken naar de zolder van die kapel klauteren, dat was onze meest hachelijke onderneming!’, klonk het.

Tussen het publiek dat geamuseerd luisterde, boog Lieven zich in mijn richting en knipoogde. Ha, ziedaar de sloeber die het idee aanbracht om op die zolder langs te gaan! Oud-collega Lieven, met wie ik vele jaren het schoolleven in de Zilverstraat deelde, is vandaag beroepshalve in de weer bij één van de auteurs. En herinnert zich hoe ondergetekende lang geleden de geschiedenis van de Jozefienen ging uitpluizen en zo de lotgevallen van de voormalige schilderskapel onder de aandacht bracht.
Om dat te duiden, neem ik de lezer mee naar de Jozefienen in het vandaag alweer verre 2005. De school maakt zich op voor een bijzonder voorjaar. Want vijfenzeventig jaar eerder maakte ze een ferme doorstart als baken van het handelsonderwijs in Brugge. Da’s een jubileum en zoiets hoor je te vieren. Met een academische zitting in de stadshallen, een serieuze publicatie en meer van die voor de hand liggende dingen.
En met, op ’t secretariaat van de school, uw dienaar. Die heeft al even een gidsenopleiding achter de rug en vraagt zich af wat er mogelijks te vinden is over het verdere verleden van de gebouwen van ‘zijn’ school.
Dus op een schone dag ga ik op zoek. In oude kloosterarchieven, onder meer. Want ja, de Jozefienen die hier ooit in de jaren achttienhonderd een schooltje opstartten, waren nonnen. Tot mijn verbeelding spreken de verhalen die Brugse dames op leeftijd vertellen over hun schoolmeisjestijd in een instituut waar voornamelijk de Brugse middenstandsdochters in de leer waren. Meiskes met deftige, voorbeeldig katholieke achtergrond, vooral.
En dan zijn er ook nog de gebouwen. Waarvan eentje, de kapel, een dieper liggend verleden met zich meedraagt dan alle andere samen. Mijn zoektocht spitst zich dan ook gretig toe op de historie van die kapel, die is op dat moment nog in gebruik als gebedsruimte. Haar koele

En dat hij veel mooie kunst zag … in de schilderskapel.

interieur dankt ze aan een architect uit de vroege jaren zestig. Niets laat vermoeden dat het pand heimwee heeft naar zijn middeleeuws verleden. Dat heimwee is terecht, want ze prijkt in volle glorie op de fameuze kaart van Marcus Gerards. In 1562, wanneer die kaart gemaakt werd, was ze al ruim een eeuw in gebruik als gebedshuis van één van de meest prestigieuze ambachten in de stad, dat van de schilders.
In haar gloriejaren kreeg de schilderskapel regelmatig de Bourgondische hertogen van het nabij geleden prinsenhof over de vloer. Het verhaal gaat, dat zelfs het portret van Margareta van Eyck daar bewaard werd. In 1521 schrijft grootmeester Albrecht Dürer dan ook over zijn passage in Brugge, dat hij de Madonna van Michelangelo bewonderde en dat hij veel mooie kunst zag … in de kapel van de schilders. Om maar te zeggen, de kapel was generaties lang de place to be voor al wie kunst genegen was.
En toch. Toch bleef van het oorspronkelijke gebouw nauwelijks iets tastbaars bewaard. Alleen twee indrukwekkende glasramen, ze belandden in Gruuthuse.
Toen de Jozefienen in de jaren 1800 de vervallen kapel in hun bezit kregen, besloten ze om het gebouw te slopen. Maar ze herbouwden de kapel in de fraaie neogotiek van die dagen. Vergeelde foto’s van weleer tonen een gebedshuis met een bijzonder imposante stijleenheid.
En dan zijn daar weer die verhalen van wie zich de school van vroeger herinnert, ‘oude oud-leerlingen’ en nonnetjes op leeftijd. Het heimwee dat doorschemert in hun woorden …

‘Zo’n schone kapel, Pol, ge kunt u dat amper voorstellen!’
Wellicht hebben ze gelijk. Maar hoe fraai ze ook oogde, ook die neogotische aankleding is niet meer. Begin jaren zestig moest het allemaal modern, begrijpt u? Ja, we begrijpen dat. Al die ouderwetse rommel, weg ermee! We willen nieuwe architectuur! Strak meubilair in een strak interieur waar veel licht binnenvalt door strakke raampartijen!

Zou echt niets meer resten van wat ooit gold als één van de authentieke neogotische interieurs in onze stad? Toch wel, maar het vergt wat klauteren om het te vinden. Hoog boven het valse plafond waar de nieuwe tijd om vroeg, staar je met verbaasde ogen naar twee nagenoeg onaangeroerde gewelven van wat ooit een grootse brok neogotiek is geweest.

Sterk verhaal, meent ondergetekende, daar is een publiek voor. Voor een geleide wandeling in en om de school … de ‘Jozefienenwandeling’. Wie zei daar dat schrijvers van Bruggeboeken gemakzuchtige titels bedenken?

Vier schooljaren op rij kregen bij de opendeurdag van de school tientallen geïnteresseerden de ‘Jozefienenwandeling’ aangeboden. Met als kers op de taart een powerpoint in de kapel, met beelden van wat daar boven het vals plafond te vinden is. Niet middeleeuws, maar met wat goede wil … het geheim van de schilderskapel!
Mijn groep bezoekers meenemen, helemaal tot op de zolder, was niet haalbaar. Ik vond het zelf overigens best riskant, daarboven op de wankele planken. Dat vertelde ik graag aan mijn toehoorders . Mensen houden daarvan, nu en dan zo’n straffe … nou ja, anecdote.

Posted in Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 8 Comments

Hugo van der Goes in Sint-Jan … waarschuwing?

Of het wel zo’n sterk voorstel is, ons geplande bezoek aan de tentoonstelling ‘Oog in oog met de dood’ in het middeleeuwse Sint-Janshospitaal? Er is twijfel, heel even, maar tenslotte hakken wij de knoop door. Wij, dat zijn vier oudgedienden van de school waar ik mijn hele loopbaan doorbracht. Twee keer per jaar steken we de gepensioneerde koppen bij mekaar, beramen een activiteit voor een dertigtal vroegere collega’s.
Niemand van hen neemt ons kwalijk dat wij het doorgaans houden bij eerder gezapige initiatieven. De leeftijd, nietwaar. Het fietsgewijs bedwingen van de Muur van Geraardsbergen laten we voor wat het is en voor een introductie valschermspringen staat, bij wijze van spreken, ook niemand te springen.
Maar om na een ochtendlijke koffiebabbel een tentoonstelling te bezoeken, met een smakelijke middag als afsluiter, daarvoor kan je grijs- en minderharigen wel inviteren. Al vroegen wij ons dit keer dus toch af … zit ons ‘gezelschap op leeftijd’ te wachten op een uitnodiging met daarop het ietwat verontrustende ‘Oog in oog met de dood’? Maar onze zorg bleek ongegrond, het inschrijvingslijstje vulde zich vlot.

… met daarop het ietwat verontrustende ‘Oog in oog met de dood’?

Binnenkomen in de ruime zaal van het imposante museum voelt enigszins geruststellend aan. De grootse ziekenzaal onderging vorige zomer, met de expositie van Otobong Nkanga, een adembenemende metamorfose. Maar vandaag herken je weer het interieur zoals vanouds. Al besef je meteen ook, hier is toch weer iets bijzonders gaande.
De dood van Maria’, het adembenemende topstuk van Hugo van der Goes dat in andere tijden in Groeninge thuis hoort, eist centraal in de tentoonstelling de aandacht op. De gids van dienst wijst ons enthousiast op een paar details. Omtrent het werk zelf èn omtrent het eikenhouten paneel waarop het ooit door de grootmeester werd geconterfeit. Het schilderij werd recent door restaurateurs onder handen genomen en dat heb je dan, die sloebers brengen altijd wel iets onverwachts aan het licht. Dat van dat licht mag je letterlijk nemen, het paneel oogt vandaag drie keer frisser dan voorheen.

Maar rooskleurig is de teneur van de expositie allerminst.  Ze doet haar naam, ‘Oog in oog met de dood’, alle eer aan. Neen, lichtvoetig is het nooit. Godvrezend des te meer. Het gaat in wezen gewoon over naar de hemel gaan of naar de hel. En over de arme zondaar die werd geacht, zich zondig te voelen bij zowat alles wat plezant is in ’t leven. Ja, ze hadden er een handje van weg om je een schuldgevoel aan te praten, ten tijde van Hugo van der Goes.
Al is veel van wat in Sint-Jan getoond wordt ook voor onze generatie ‘verondersteld gekend’. Wij, gepensioneerden, zijn nog van de jaren toen naar de zondagsmis gaan voor velen onder ons voor de hand lag. Ach ja, al de Bijbelse zekerheden die we daar hoorden, kennis waarmee trouwens ook de godsdienstlessen van onze schooltijd doordesemd waren.
Wat mij een ander schilderij van Hugo van der Goes in herinnering brengt. Jaren geleden was dat werk het campagnebeeld van ‘Vorstelijk verzameld’, een andere tentoonstelling hier bij ons. Iets met Adam en Eva in het Aards Paradijs. Met een wel heel bizarre duivel erbij. Ha, de zondeval, het begin van onze verderfelijke levenswandel!

… Wat mij een ander schilderij van Hugo van der Goes in herinnering brengt.

Dat het schoolvolk van vandaag die sterke verhalen niet meer meekrijgt in godsdienstlessen en zo, maken we ons daar terecht druk over? Ja, misschien is dat jammer. Want ook al maakten wij ons wat verder in onze opgroeitijd, tussen pot en pint, graag vrolijk over de belerende toon waarmee ons al dat fraais was ingeprent … toch is er de vanzelfsprekendheid waarmee we die wetenswaardigheden meenamen op onze levenswandel.
Je mag ondergetekende overigens gerust rekenen bij degenen die er altijd door geboeid bleven. Door wat in die bijbel te vinden is èn door al de overige geloofsverhalen. En dat zijn er nogal wat, legenden, heiligenlevens en meer van dat.
Want veel van wat ooit voor waarheid werd aanzien, vond zijn oorsprong in mistige vertellingen en geschriften. Complete soapstories, verzonnen door wie weet wie, en na al die eeuwen als vaststaand aanvaard. ‘De dood van Maria’ van Hugo van der Goes? Die apostelen bij haar sterfbed, overmand door verdriet? Een schoon, intriest gebeuren dat ooit, lang voor Hugo het schilderde, werd bedacht. Door godgeleerden met te veel verbeelding?

Dat werk van meester Hugo is zonder meer het meest vertederende op de expositie. Het gros van de getoonde schilderijen, handschriften en beelden zijn eerder dreigende wijsvingers. ‘Gedraagt u, o zondaar! Leeft gij het leven tè gulzig, dan zult ge branden in de hel!’ Maar ook wie zich van die wijsheden niks aantrekt, wat ik sterk kan aanbevelen, wordt geraakt door de tentoonstelling.
Wij waren dat alvast. Waarna we, om te bekomen van al die waarschuwingen, in een nabije brouwerij de smakelijk Bourgondische toer op gingen. Kwestie van toch enigszins te voldoen aan de levenslust waarvoor we zopas werden gewaarschuwd. ‘Dat hebben we toch maar weer gehad!‘, merkte één van ons op, bij het legen van nog een, ongetwijfeld zondig, glas.
Gulzigheid, het is een hoofdzonde, leerden we die ochtend.
Zou ’t kunnen dat we straks, na een niet altijd voorbeeldig bestaan, niet in de hemel geraken?
Blijft de vraag, wat het alternatief is. Weet u nog wat ze in onze kindertijd vertelden, dat ze in de hemel rijstpap met gouden lepeltjes serveren? Wat er in de hel op ’t menu staat, leek niemand te weten. Ik heb zo’n vaag vermoeden dat ze daar nu en dan een frisse Duvel inschenken.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van zin, zen en zijn | 11 Comments

Qatar … ‘de jacht op een voetbal’

Dit gaat over een Jommeke-strip en wat je met zo’n album kan aanvangen. Het verhaal lezen? Jawel, maar je kan het ook aan flarden snijden. Dat overkwam zo’n album, vorig weekend. En dat zat zo.

Een weekendje met z’n tweetjes, je kan daar deugd aan beleven. De rust, de tijd die zich laat vullen met wat je zelf kiest. Maar zo’n uitstap in ruim gezelschap, een bevriend koppel, hun kinderen en kleinkinderen, dient zich ietwat anders aan. Je vertrekt met andere verwachtingen. En je neemt voorzorgen.
Dat van die voorzorgen klinkt lichtjes verontrustend, maar laat mij u gerust stellen. Bij de drie-generaties-trip die we vorige week ondernamen, bestonden die voorzorgen uit het verzinnen van een handvol spellen voor het jonge volk. Want al vond het basisschool-deel van onze compagnie zijn gading in een ruime tuin en een avontuurlijk bos, ook op zo’n plek wordt het avond. En dan komt wat uitdaging goed van pas. Het soort spellen waar je jong grut mee uit hun kot en van achter hun games lokt.
Plezier uit oude tijden, zeker weten, maar na een paar zo’n zottigheden komen ze vragen of deze ouwe jongen nog iets in petto heeft. Een speurtocht, ik noem maar wat, met hints naar een schatkist vol gouden munten. Dat die verdacht veel lijken op in goudfolie verpakte chocolade, maakt ze voor de vinders nóg waardevoller.
Een spellentip, voor ’t geval u er iets mee kan? Foto’s, liefst de minst serieuze, van al wie op zo’n keer present is, op kartonnetjes gekleefd, staan garant voor een onverwacht ‘Memory’-spel.
En dan is er de ‘serieuze’ opdracht, waarbij je doorheen het weekend de jongelui één en hetzelfde Jommekesalbum laat lezen.
Het was een recente versie van ‘De jacht op een voetbal’, dat ik bij ons op zolder vond. Eentje met de vertrouwd ingekleurde plaatjes en zo.
De oorspronkelijke ‘Jacht op een voetbal’ was lang geleden het allereerste avontuur dat Jommeke beleefde. Die eerste editie was uiteraard nog ‘kleurloos’ gedrukt op een soort krantenpapier, met inmiddels oubollig aandoende tekstballonnetjes, compleet met ‘ge’ in plaats van ‘je’ en dat soort oudheden. Zo’n eerste versie had ik niet in huis en was dat wel zo, kon ik het kleinood maar beter koesteren. Want verzamelaars zijn, zegt men, dol op zo’n oer-Jommeke uit 1959.
En ja, ik zal het maar bekennen, in de aanloop naar ons ‘weekendje uit’ heb ik het verhaal gelezen. Over een voetbal van onze held-met-strooien-kapsel, een voetbal waarvoor de onvermijdelijke snoodaard Anatool een ongezonde belangstelling aan de dag legt. Want in de bal zit een document en wie dat in handen krijgt is schatrijk.

Op de Klokke liep dat aardig …

De avonturen van Jommeke verschenen, leert enig zoekwerk, oorspronkelijk bij Het Volk. Het Volkske, bij ons thuis was dat de dagelijkse gazet. Een stichtelijk krantje van braaf katholieken huize, met veel sport erin. Ook veel voetbal, dus. Het maakt een mens nieuwsgierig. Nieuwsgierig naar wat er in de dagen van ‘De jacht op een voetbal’ te lezen viel over voetbal. Vooral over ’t voetbal hier bij ons, op de pleinen aan de Torhoutse Steenweg.
Op de Klokke liep dat aardig, zo blijkt, want het seizoen 1958-1959 leverde RFC Brugeois, ofte Club Brugge, de overstap op naar Eerste Klasse. Dè sterspeler die bij die promotie een sleutelrol speelde was Fernand Goyvaerts.
Cercle, ook in Tweede Klasse, haalde dat seizoen amper één punt minder dan Club. Waardoor de ploeg van het Edgard De Smedtstadion helaas in Tweede achterbleef.

Wat het Belgisch voetbal internationaal voorstelde? Wel, dat was eerder bescheiden nieuws. Voor de wereldbeker van ’58 had de nationale ploeg zich niet kunnen kwalificeren. En 1960, toen in Frankrijk het eerste Europees Kampioenschap doorging, deden de Belgen ook niet mee.

Maar niet getreurd, sportliefhebbers, de wereld van het voetbal is nog niet weinig veranderd, sindsdien. Vertelde je in 1959 Fernand Goyvaerts over de Jupiler Pro League, vroeg hij hoeveel van die Jupilers je op had. En mogelijks had de brave mens nog nooit van Qatar gehoord.
Neem het hem niet kwalijk, sinds zijn hoogdagen kwamen en gingen zestig voetbalseizoenen. Vandaag is het Edgard De Smedtstadion een park met een zaal erop en de Klokke een woonwijk.

De twee clubs kregen een gezamenlijk stadion. Een plein dat eerst Olympia heette en dan Jan Breydel, waar in 2000 de Europabeker werd betwist. Een stadion dat inmiddels zijn laatste seizoenen beleeft.
Maar, mijn beste Fernand, Brugge is nog altijd van Cercle èn van Club. Net zoals in ’t jaar waarin je met je ploeg promoveerde. Dat jaar waarin dus een stripverhaal verscheen. Het heette ‘De jacht op een voetbal’ en het ging over geldhonger. Hoezeer dat avontuur van Jommeke verbleekt bij de manier waarop sport vandaag is gekaapt door lobbywerk en groot geld, daarover gaan we het maar niet hebben, zeker?

Zullen we de sportliefhebbers onder ons maar laten genieten van een sportieve wereldbeker? Zonder de ogen te sluiten voor wat gaande was en is achter jubelende promospots. Verhalen van mistoestanden. En, ook hier bij ons en ook in de sport, van racisme.
O ja, en hoe zat dat met dat stripverhaal op dat weekend van ons? Wel, de jonge generatie las het met veel aandacht. En kreeg achteraf het album weer in handen, maar dan helemaal los geknipt, alle bladen kriskras door mekaar. Samen, met z’n allen, het hele verhaal blad voor blad reconstrueren, vergde van het jonge volk enig zwoegen, proberen en doorzetten. Of het hen gelukt is?
Wel, al is ondergetekende lang niet de meest geestdriftige voetbalfan, hij wenst de Rode Duivels op het WK wat zwoegen, proberen en doorzetten. Want sinds vorig weekend weet hij, da’s de manier waarop hetgeen je echt wil, kan lukken!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van Brugs voetbal, Van sport in 't algemeen | 15 Comments

Heel Groot Brugge … een raadsel

Bent u zo nu en dan te vinden voor een raadsel, waarde lezer? Wij hebben er eentje, hier komt het. Let wel, ’t is voor gevorderden!
‘Hoe kan je opgroeien in een dorp, daarna in een stad gaan wonen, na verloop van tijd naar een andere stad verhuizen en toch al die tijd blijven waar je bent?’
De oplossing van het raadsel komt er zo, maar eerst nemen wij u mee in een verhaal. Gaat u er rustig bij zitten, het is een verhaal ‘van toen tot nu’. En het gaat – dat is deze blog aan zichzelf verplicht – over Brugge. Over een stad die al sinds vroeger tijden moeite heeft met zijn eigen begrenzing.

In de revolutiedagen na de moord op graaf Karel de Goede, delven de Bruggelingen hun allereerste omwalling.

Het verhaal begint in de twaalfde eeuw. In de revolutiedagen na de moord op graaf Karel de Goede, delven de Bruggelingen hun allereerste omwalling. Die gordel kan u vandaag nog altijd afwandelen. Volgt u van bij ’t Minnewater de loop van de reien, langs de Dijver helemaal naar de Langerei, waar de Gouden Handrei afbuigt, westwaarts naar de Speelmansrei en het Zand. En dan langs de Westmeers weer naar ’t Minnewater. Ja, het Brugge van toen was veel kleiner dan dat van ons.
Maar een stad die almaar meer volk aantrekt, groeit vroeg of laat uit zijn kleren. En dus kreeg, ergens in de jaren twaalfhonderd, Brugge de grafelijke toestemming voor een heel nieuw project. De ‘paallanden’ waren een ronduit revolutionair idee.
Meerdere boogscheuten ver buiten die eerste omwalling, zelfs een heel eind voorbij de ‘vesten’ die we vandaag kennen, werden her en der grenspalen neergepoot, een tiental, in een wijde boog omheen de stad. Fictieve lijnen werden landmetersgewijs tussen die palen bedacht, doorheen de velden. En voilà, al wat daarbinnen lag waren de Paallanden. Een Groot Brugge avant la lettre.
Niet zo veel later, rond 1300, werden onze vandaag zo vertrouwde ‘vesten’ gegraven. De stad wou zijn inwoners en rijkdom beschermen. Maar de veel ruimer bemeten paallanden bleven in juridisch opzicht bestaan, ze werden pas afgeschaft bij het eind van het ancien regime.

Brugge zocht weer aansluiting met de zee en groeide noordwaarts, richting Zeebrugge.

Het was dan wachten tot begin vorige eeuw vooraleer nog een keer grenzen werden hertekend. Brugge zocht weer aansluiting met de zee en groeide noordwaarts, richting Zeebrugge.
En in de veertiger jaren volgde een nog ingrijpender verruiming. Dat was toen hier heel veel Duitsers in uniform rondhingen. Ze waren ongevraagd gekomen en bleven vier lange jaren. En beslisten op eigen houtje dat Brugge de nabije gemeenten zou inlijven. Sint-Andries, Assebroek, noem maar op. Een tweede Groot Brugge, zowaar. Maar de oorlog ging voorbij en deze stad trok zich weer braaf terug binnen zijn vesten.
Tot in ’t jaar 1971, toen met de fusie de randgemeenten zowaar opnieuw werden ingelijfd in het Groot Brugge van vandaag, het derde dus. Niet iedereen was daar enthousiast over, het verhaal van boeren van Sint-Andries die met gekantelde karren de omgeving van de Smedenpoort blokkeerden is bekend.

En vandaag, een halve eeuw verder in de tijd? Voelt vandaag al wie in Groot Brugge woont zich ook Bruggeling? Misschien zijn op zo’n vraag evenveel antwoorden te bedenken als er Bruggelingen zijn. Zal ik mij beperken tot het antwoord van mij en mijn wederhelft? Het kwam ons enkele dagen geleden aanwaaien, op een zondags terras op de Platse van Sint-Andries. Het milde herfstlicht en de verrassend lekkere koffie herinnerden ons, inwoners van Sint-Andries, eraan hoe beschamend zelden wij daar op de Platse langs komen.
Veertig jaar geleden, na twee wittebroodsjaren op een flatje in ’t centrum, kwamen wij hier in Sint-Andries wonen. Eigenlijk in Sint-Willibrord, een gezapige wijk tussen het centrum van onze randgemeente en de binnenstad. En ietwat tot onze eigen verbazing stellen wij dus vast dat er weinig is dat ons naar de Platse brengt. Allebei fietsten we al die jaren elk naar onze werkstek binnen de ‘vesten’. En zo komt het, dat we ons bij zowat alles wat buitenhuis gebeurt, op de binnenstad richten.
In Sint-Andries staat het huis waar we graag thuis zijn. Maar meer dan van Sint-Andries, zijn wij van Brugge. Neen, de ene Bruggeling is de andere niet.

Damme, ooit één van de levensbelangrijke voorhavens van Brugge …

Is Brugge synoniem voor Groot Brugge en andersom? In onze buurt ken ik mensen die in de binnenstad enkel vertrouwd zijn met de hoofdstraten. Hun antwoord op die vraag zou mij benieuwen. En of ze weten dat er plannen worden gesmeed voor een nieuw,  nóg  groter Brugge? Misschien wel, de voorbije weken kreeg dat nieuws nogal wat aandacht. Stel u even voor, Zedelgem, Zuienkerke, Damme … allemaal Brugge!
Zal het zo’n vaart lopen, of vindt men een andere vorm van samenwerking? De tijd zal het leren. Er is alvast ook nu weer aan opinies geen gebrek, voor, tegen en ergens daar tussenin. Neem nu de voorzichtige terughoudendheid vanuit Damme, we kunnen ons daar iets bij voorstellen.
Damme, ooit één van de levensbelangrijke voorhavens van Brugge, draagt de titel van ‘stad’, toch? Zoiets laat je je niet zomaar afpakken!
Maar omdat fantasie geen pijn doet, stellen we ons even voor dat het ècht zover komt. Heel Groot Brugge komt eraan! Damme, die trotse, is niet langer stad maar voorstad.
En kijk, dan komen goeie vrienden van ons in het vizier. Vrienden in Sijsele, waar ze opgroeiden toen dat dorp nog een zelfstandige gemeente was. Maar tegen de tijd dat ze een stel werden, en in hun dorp een huis vonden, was Sijsele deel van fusiegemeente Damme … en dus stond het huis dat ze kochten in Damme, de stad. Maar straks wordt Damme misschien Brugge en wonen ze … in Brugge, die andere stad. Het lijkt wel het antwoord op een raadseltje …

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van Brugse politiek | 2 Comments

Groote Oorlog, kleine mensen

Er staat een beeld in Vladslo. De begraafplaats van Vladslo is, zoals de meeste plaatsen waar onze doden rusten, een stille plek.  Alleen weegt de stilte daar veel zwaarder. En dat komt door dat beeld. Wie ze ooit zag, zal mij erop wijzen dat het niet om één, maar om twee sculpturen gaat. En dat is waar, maar op geen enkele plek zag ik ooit twee kunstwerken die op zo’n schrijnende toon samen van één verdriet vertellen. Twee sculpturen, ja, maar één beeld.
Naar mijn bescheiden aanvoelen is daar in Vladslo de Groote Oorlog dichterbij dan waar dan ook. Dichterbij dan in Ieper, al grijpt de monumentaliteit van de grootse Menenpoort je daar naar de keel. Dichter, ook, dan op al die andere oorlogsbegraafplaatsen in de Westhoek. Omdat wie in Vladslo langs komt, oog in oog staat met twee mensen die de oorlog overleefden. Maar het is een overleven dat de tragiek in zich draagt van hun zoon

Peter, die daar aan hun voeten begraven ligt. Op die wrange oktoberavond van het jaar 1914 was het krijgsgeweld pas begonnen, maar voor Peter was de oorlog over. De oorlog en zijn jonge leven.
De gruwel van waaruit het kind van deze twee mensen nooit terugkeerde, noemen we de Groote Oorlog. Alsof er kleine oorlogen bestaan. ‘Zou een heel klein beetje oorlog soms niet beter kunnen zijn?’, vroeg Stijn Meuris zich ooit met schorre stem af. Neen, dus. Elk gewelddadig conflict, hoe kortstondig ook, hoe kleinschalig of onbelangrijk in de wereldgeschiedenis, voor wie er een kind, een ouder, een vriend aan verliest is het de Groote Oorlog.
De herinnering aan voorbije oorlogen en hoe verschillend elk van ons daarmee omgaat, het blijft mij altijd weer verbazen. Ik ken mensen voor wie het uitpluizen van oorlogsgeschiedenis hun dagelijks bezig zijn bepaalt. Of anderen, voor wie het ondenkbaar is, in de omgeving van een oorlogskerkhof te passeren zonder er halt te houden. Wanneer ik hen probeer uit te leggen dat nogal wat oorlogsplaatsen mij confronteren met een soort heldenverering waar ik het moeilijk mee heb, kijken ze mij niet zelden meewarig aan. Alsof ik niet, net als zij, getroffen wordt door wat oorlog doet met mensen.

Maar nergens stond
‘En op het laatst riep ik om mijn moeder’.

Enkele weken geleden bracht een groepsuitstap naar het herfstig schilderachtige Zuid-Limburg en de Voerstreek, ons naar twee oorlogsbegraafplaatsen uit de Tweede Wereldoorlog. Het was goed dat ze op het programma stonden, ik vernam er dingen die mij over die plaatsen in die oorlog niet bekend waren. En tegelijk trof mij weer dat contrast tussen die smetteloos verzorgde monumenten die zo’n  plekken zijn en de hartverscheurende, smerige echtheid van wat zich er ooit afspeelde. Langs het bijna triomfantelijk aandoende toegangsgebouw kwamen we bij de witte stenen. Een naam, een jaartal, een plaats van herkomst. Heldengraven. Maar nergens stond ‘En op het laatst riep ik om mijn moeder’. We keerden naar de bus terug, op weg naar elders. En ik dacht aan Vladslo.
Laat mij maar mijmeren bij het kleine. Bij het nietige dat keer op keer versmacht wordt onder oorlogsgeweld. Laat mij, hier in eigen stad, even halt houden bij de namen van de slachtoffers van twee oorlogen, zoals die te lezen staan op de zijmuur van de kapel in de Kartuizerinnenstraat. Bij de kleine monumentjes aan de Kazernevest, waar genadeloze kogels levens wegmaaiden.

Oorlogen ontstaan niet.
Het zijn mensen die ze maken.
Maar nooit kleine mensen.

Hier in mijn boekenkast staat ‘Album 14-18’, het boek van Carl De Keyzer en David Van Reybrouck. Het staat er sinds de herdenkingstentoonstelling van de Eerste Wereldoorlog, hier in Brugge, acht jaar geleden. Een boek dat de oorlog tracht te tonen zoals hij echt is geweest. Op foto’s, bladzijden groot, staan mensen. Soldaten en burgers, maar allemaal gewoon mensen. Foto’s, sommige zo ontluisterend als de oorlog zelf.
En eerstdaags fiets ik zeker een keer langs de August Derrestraat in Assebroek. Op de stoep bij het huisnummer 47 draagt sinds kort een ‘stuikelsteen’, een simpele kassei, een messing plaatje met de naam ‘Mathieu Hinoul’ erop. Mathieu, de schooljongen, woonde hier.
Stel u een school in Brugge voor, op een doordeweekse dinsdag, de 17de november van het jaar 1943. Mannen in uniform komen twee leerlingen uit hun klas weghalen, Mathieu en zijn vriend André. Tot die dag waren de twee jongens, kinderen nog, actief in het verzet. Ze stierven in gevangenschap.
En dan is er nog die tentoonstelling in het stadsarchief, omtrent de Onbekende Soldaat die in onze hoofdstad onder de congreskolom rust en de merkwaardige taak die oorlogsinvalide Reinold Haesebrouck uit Assebroek daarbij op zich nam.
Doe mij maar die verhalen over de kleine man en vrouw. Over zij die nimmer een oorlog maakten. Want oorlogen, laten we dat nooit uit het oog verliezen, doen zich niet voor. Oorlogen ontstaan niet. Het zijn mensen die ze maken. Maar nooit kleine mensen.
Diegenen die vandaag oorlog maken, in Cherson, in Tigray of Aleppo, zal ik hen een mail sturen? Vragen om een keer met mij mee te komen, heel even maar? Dat volgende bombardement, die geplande luchtaanval kan wel even wachten, niet?
“Waarheen”, zouden ze vragen. “Toch weer niet naar hier of daar zo’n pronkerig oorlogsmonument uit vroeger tijden?”
“Neen” zou ik antwoorden, “Naar Vladslo. Er staat een beeld in Vladslo.”

Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog | 20 Comments

De Poortersloge … ‘Huis van het West-Vlaams’

Brugge, najaar 2027
Hier staan we dan, voor de pronkerige ingang van de Poortersloge, op deze herfstdag van het schone jaar 2027. Vijf jaar keken wij hiernaar uit , zoals we er ook vijf jaar voor hebben gepleit. Maar nu is het zover. Voor het eerst sinds het Rijksarchief hier jaren geleden weg ging, krijgt het gebouw weer een invulling die met erfgoed verband houdt. Deze frisse herfst zal in de annalen van onze kustprovincie omschreven worden als het moment waarop het Huis van het West-Vlaams hier zijn deuren opende.
En er daagt, zoals wij hoopten, veel schoon West-Vlaams volk op. Karl Vannieuwkerke en Maaike Cafmeyer zijn er, zoals beloofd. Maar ook Wannes Capelle, Sam Lowyck en Flip Kowlier. En Rik Verheye. En de drie West-Vlaamse Wimmen, Lybaert, Willaert en Opbrouck. Mag het verbazen dat onze burgemeester en schepenen zich haasten voor het fotomoment?
En nochtans, er klonk niet meteen applaus toen we destijds een eerste keer ons voorstel voorlegden op het stadhuis. Maar kom, politiekers zijn mensen en mensen mogen al een keer van mening veranderen.
Dus laten we vooral klinken op dit kostbare moment. Waarna we onze gasten trakteren op een beklimming van de monumentale traptoren. Van hierboven uitkijken over deze schilderachtige buurt! Hoe verrassend, het uitzicht over de Spiegelrei, met vooraan de Koningsbrug.

En verderop het imposante herenhuis bij de Sint-Annarei. Het huis dat ooit, lang geleden, het decor vormde van ‘De Vorstinnen van Brugge’.
In verre jaren, toen televisie nog zwart-wit was, kluisterde dat feuilleton ons en heel Vlaanderen aan de beeldbuis. Er speelden gerenommeerde acteurs mee in die reeks, Dora Van der Groen, Luc Philips en anderen. Maar toch vooral ook een handvol mensen van bij ons,  Gerard Vermeersch, Willy Lustenhouwer en Rita Lommée. En ik herinner mij dat ook Willem Vermandere er heel even in langs kwam, als volkszanger in een café of zo.

Voor het eerst sinds het Rijksarchief hier
jaren geleden weg ging …

Het scenario was gebaseerd op de toen al oude vertellingen van onze eigen Maurits Sabbe. Een saga over enerzijds een deftige familie en volksmensen anderzijds, de hele verhaallijn herinner ik mij niet meer.  Maar wel hoe verrassend wij het vonden, dat de volkse figuren in die reeks … gewoon Brugs spraken! Zo hoor ik nog, als was het gisteren, dat jonge gastje dat Monne heette,  hij was niet de meest snuggere. Wanneer Monne iets kreeg voorgeschoteld dat hij lekker vond, klonk het steevast in zijn sappigste Brugs
’t Is van lek me liptje, wi!”.
In de kortste keren werd dat een running joke in onze speelplaatsbabbels op school. De school die intussen haar best deed om ons ervan te overtuigen dat alleen ABN, Algemeen Beschaafd Nederlands, ons vooruit zou helpen in ’t leven. Het liep anders. We kwamen in het bestaan weliswaar vooruit, de één al meer dan de andere, maar het ABN had daar weinig mee van doen. We gingen vlot door de dagen in onze gezapige streektaal.
Ook al bleef, voor al wie van elders kwam, van alle dialecten ons West-Vlaams altijd het schuchtere broertje, iets om mee te lachen. En al helemaal op tv! Op ‘De Vorstinnen’ na, dat ene ‘moment de gloire’, werd elke tongval uit onze provincie naarstig geweerd. Volkse klanken op televisie? Antwerps, ja, maar West-Vlaams? Ho, maar!

Maar tijden en normen veranderen, zowaar. Hoe en waarom, wij weten het niet echt, maar er kwam een ongeziene kering. Groeide ons West-Vlaams uit tot een exotisch curiosum of is er meer aan de hand? Sinds een tijd is ons taaltje meer dan ooit in trek! En wat nog het meest verbaast? Dat de tv daar dit keer een niet geringe rol in speelt. Weet u nog, reeksen als ‘Eigen kweek’, ‘Bevergem’ of ‘Nonkels’? En ‘Chantal’? Vandaag, anno 2027, herinneren wij ons die kijkcijferkanonnen als bakens in de emancipatie van onze streektaal.

Willem wist het al.

Maar dan daagt in de Poortersloge onverwacht ook Augustijn Vermandere met zijn vader op. Waarbij Wim Opbrouck ons er helemaal terecht op wijst dat het dialect van onze kustprovincie al veel eerder op de kaart werd gezet. Want doorheen zijn hele loopbaan als zanger en verteller, gaf Willem Vermandere onze streektaal de plaats die haar toekwam! West-Vlaams als kostbaar erfgoed, Willem wist het al.
En omdat erfgoed ook toekomst verdient, openen wij vandaag, op deze zondag in 2027, het ‘Huis van het West-Vlaams’. In de Brugse Poortersloge. Waarom hier?
Wel, het idee dateert dus van pakweg het najaar van 2022. ’t Was toen dat het stadsbestuur aankondigde, dat het de Poortersloge te koop zou stellen. Dè iconische Poortersloge! In het middeleeuwse Brugge was het de statusplek voor al wie centen had of macht, en niet zelden die twee samen. De plek, ook, waar later de kunstacademie groot werd! En waar het Rijksarchief jarenlang thuis was! Dat cruciale, beeldbepalende pand … verkopen?
Wij besloten, iets te ondernemen. Omdat we omtrent dat verkoopplan de verontwaardiging van heel wat Bruggelingen deelden. Maar vooral omdat we hier onze West-Vlaamse droom konden waarmaken … een huis waar onze streektaal thuis is.

Maaike Cafmeyer stemde toe om meter van het project te worden en we konden Karl Vannieuwkerke overhalen voor het peterschap.
Tijd, boterhammen en enige West-Vlaamse koppigheid brachten het project in goede banen. Het resultaat? Veel meer dan een archief waar je alles vindt over Lucy Loes, Benny Scott, Jacqueline Compernolle, Willy Lustenhouwer, Gerard Vermeersch en al die anderen die kozen voor hun taal, de onze, het ‘beschaafd West-Vlaams’. Vandaag is de Poortersloge ook en vooral dè plek waar al wie ons taaltje genegen is, zich kan laven aan West-Vlaamse taalrijkdom van vroeger en van nu. En kan bouwen aan die van morgen. Toneel, muziek, film en noem maar op, als ’t maar in ’t West-Vlaams is.

Jammer, alleen, voor de bootjesmannen. Die zuchten diep, wanneer vanop hun boot weer een buitenlandse toerist wijst op dat grote bord voor de gevel van dat schone gebouw. En vraagt om te vertalen.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over toneel, Van boeken en schrijven, Van Brugse politiek, Van feesten en vieren, Van zingen en spelen | 17 Comments

De cactussen van Brugge

Ooit schreef Johan Hendrik Van Dale een boek. Het was een dik boek en daarom noemen de mensen het De Dikke Van Dale. In zijn boek was plaats voor veel woorden. Voor alle woorden, menen sommigen. Maar toch. Toch doorzocht ik het tevergeefs naar een woord dat omschrijft wat mij deze week overkwam.
’t Was bij het zien van een foto die iemand op het internet plaatste. Het onscherpe beeld – de foto is duidelijk niet van gisteren – toont een witte huisgevel met ervoor stoelen en tafeltjes, schots en scheef bijeen gezet. Plastieken terrasmeubilair uit vroeger tijden. En al doet een magere klimroos haar best om de gevel wat op te vrolijken en al valt fel zonlicht op het plaveisel, toch is het een sombere foto. Niet in het minst omdat

iemand op de wit gelakte gevel in fors bloedrood de letters ‘Adieu!’ verfde. Het onrustwekkende uitroepteken eist de aandacht op, maar toch was ik vooral nieuwsgierig naar de affiches op de ramen. Zo gaat dat met verzamelaars. Vóór alles zien ze hetgeen in hun verzameling kan worden ingepast. Zoals beroepsmisvorming bestaat, zo bestaat ook verzamelmisvorming.
Maar dat woord vind je niet in De Dikke. Omdat het niet bestaat. Of liever, niet bestond. Want u het leest hier, dus bestaat het wel.
Verzamelmisvorming – zelfstandig naamwoord – gewoonte als gevolg van chronische verzameldrang’.
Wat voor affiches zijn dat, vroeg ik mij af. In mijn collectie vind ik niet meteen een exemplaar dat overeen komt met wat te zien is aan het café. Want ja, het huis op de foto was een café. Deze verzamelaar zou dat bijna vergeten melden, zo nieuwsgierig is hij naar wat op de donkere

In de Sint-Jacobsstraat bouwden ze een ruime kelder om tot Cactus Club …

ramen te zien is, onder … het woord ‘Cactus’.
De geschiedenis van de Cactus op het Sint-Amandspleintje vangt aan in 1972. De kroeg ging van toen af bij de brave goegemeente over de tong.
De Cactus? Ze zitten daar met hun gat op de vuile vloer Duvels te drinken, meneer! En ze roken er voorzeker van die rare sigaretten! ‘k Heb het van horen zeggen, mij zult ge niet zien bij die langharige, halve communisten!
Ging diezelfde verontwaardigde burgerman voorheen nooit langs in datzelfde pand, toen het nog een bordeeltje was?
Maar Cactus kwam, zag en bleef. Rolle Debruyne en zijn kompanen bouwden er een nest waar rare vogels uit het Brugse mekaar vonden in lekker alternatief zijn. En in het bedenken en uitvoeren van plannen. Brave plannen, minder brave en stoute. Dat ging van fietsverhuur tot het betogen tegen wapentransporten in Zeebrugge. Vanuit het nest  aan ’t Sint-Amandsplein vlogen initiatieven uit die later elders in Brugge hun vaste stek vonden. In de Baliestraat, bijvoorbeeld, waar de Volkshogeschool neer streek.
Of er Cactussers waren die doorgingen met het verbeteren van de wereld en anderen die hun hart verloren aan muziek? Ach, kiezen tussen wat nodig is en wat plezant is, zo vergaat het ons wel vaker in ’t leven, toch?
En zo kregen sommigen stilaan de smaak te pakken van het op poten zetten van concertjes op ‘hun’ pleintje. Die zomerse feestjes, die almaar meer op festivals gingen lijken, lieten het plein in de zomer van 1986 voor wat het was en verhuisden naar het Minnewaterpark. Waar ze jaar na jaar een stukje concertgeschiedenis schreven. En schrijven.

Vanaf 2002
veelal in de nieuwe Magdalenazaal …

Intussen kon je nog altijd terecht in het café aan het pleintje bij de Markt. Tot eind jaren tachtig, koude douche, het café werd verkocht. Het huis ging tegen de vlakte, de foto dateert ongetwijfeld uit die dagen. Cactus stond in de kou en daar kunnen cactussen niet goed tegen. Maar in de Langestraat bracht het voormalige café ‘De Grooten Hert’ soelaas en onderdak. Met meer ruimte, een buitenterras en een podium. Soms blijkt verliezen winnen.
Maar soms was vol ook tè vol en dus werd uitgekeken naar iets groter. In de Sint-Jacobsstraat bouwen ze voor hun concerten een ruime kelder om tot Cactus Club. En een paar jaar later kwam ook Cactus Café naar die buurt, in het gebouw waar nu de Republiek huist. U volgt nog?
Na de eeuwwende kwam aan het bestaan van Cactus Café een eind, ’t was mooi geweest. Wat bleef, waren concerten, vanaf 2002 veelal in de nieuwe Magdalenazaal.
Het inmiddels al lang professioneel opererende team van Cactus nam zijn intrek in serieus ogende kantoren in Sint-Andries, een mens blijft niet eeuwig langharig en werkschuw. En daar droomden ze van een eigen zaal.
Plannen om die naast de Magdalenazaal te bouwen kwamen op tafel maar werden weer opgeborgen. Om plaats te maken voor andere plannen die, na niet weinig gepalaver, dezer dagen een nieuwe Cactuszaal opleveren. Na een jarenlange odyssee schraagt zich tegen de hoge brug nabij het station de nieuwe Cactus, de definitieve.
Met daarin een actueel concertaanbod zoals we dat van Cactus gewoon zijn. Nieuw geluid naast namen die het al maakten. We kunnen veel zeggen van die van Cactus, maar op het dragen van oorkleppen zullen we ze niet betrappen. Ge speelt cello in een hardrock band of ge zijt een rapper met panfluit? Als ’t goed is, krijgt ge speeltijd. De jongens en meiskes van Cactus leggen overal hun oor te luisteren. Van een muziekske genieten zonder zich meteen af te vragen of het past op hun podium, zou hen dat nog lukken? En indien niet, vind je daarvoor dan een woord in de Dikke Van Dale?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van 't Cactusfestival, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 9 Comments

José Vermeersch en de hondenzwemming

Dit is er eentje voor hondenliefhebbers. Misschien bent u meer van katten, of wie weet, huivert u bij de gedachte aan een viervoeter in huis. Maar leest u ook dan rustig verder, want eigenlijk gaat het over mensen. Twee mensen op een zonnige najaarszondag.

We hebben de hele dag voor ons en verder dan de oevers van de Leie, de vlasstreek, zal de trip die we planden ons niet leiden. Een uitslaapochtend dus, meent ondergetekende die doorgaans van ochtendvreugde minder last heeft dan zijn wederhelft. Die staat alweer fris en monter paraat en verwacht hetzelfde van haar huisgenoot die met enige afgunst toekijkt hoe zijn boxer zich nog een keer geeuwend omdraait in zijn slaapmand. Je krijgt in ’t leven niet altijd wat je wil.
Hond blijft overigens thuis, het stilaan ouder wordende beest vindt dat best aangenaam. Een dagje lummelen tussen mand in veranda en zonnig gazon, meer hoeft voor haar niet.

… ’t was op een tentoonstelling
in de Brugse stadshallen.

Reisbrochures zullen Lendelede eerder zelden als bestemming aanbevelen en toch is daar onze eerste halte, het atelier van José Vermeersch. De beeldhouwer met voorliefde voor mens en hond zou dit jaar honderd geworden zijn en op een paar plaatsen in de provincie komt die verjaardag aan bod. Sinds ze ons meer dan twintig jaar geleden kippenvel bezorgden met hun schijnbare eenvoud, ’t was op een tentoonstelling in de Brugse stadshallen, hebben wij een boon voor de kleifiguren van Vermeersch.

En ja, zijn atelier binnenkomen voelt wat als thuiskomen, tussen die tere, kwetsbare schepselen op de plek waar ze door de meester werden geschapen. Uit klei, zoals volgens de bijbel en de Koran ook Adam uit klei tot leven kwam. Er is een kwetsbaarheid in de beelden van Vermeersch, maar er gaat ook rust van uit. Of is het berusting? Waarop wachten José’s roerloze honden?  Op een seintje van één van die mensenbeelden die in stille verbazing voor zich uit staren? Op de kunstenaar, alsof die elk moment kan binnenwandelen?

Ook het atelier, de oven staat er nog, net als zijn werktafels, mist de meester. Er zijn, naast de verstilde mensen en honden, ook wat schilderijen en in een filmverslag een handvol getuigenissen uit José’s dichte omgeving.
Je gaat zo mee in hun verhaal. En raakt nog even aan de praat met een vriendelijke dame die vertelt hoe zij jarenlang José’s administratieve steun en toeverlaat mocht zijn. Heimwee in haar stem. Na zo’n babbel kijk je naar de beelden van Vermeersch met weer andere ogen. En ook hun blik lijkt anders dan voorheen.
Wij zijn zoals jij bent‘, lijken mens èn hond je toe te fluisteren en dat voelt goed, op een vreemd vertrouwde manier. Of ze mooi zijn, die beelden? Ze zijn niet mooi maar wel schoon. Zoals we eigenlijk allemaal graag willen zijn.
Bij het verlaten van het atelier van José Vermeersch voel je je gesterkt. Meer nog dan voorheen weet je, sterk ben je alleen als je in de zwakte van de ander die van jezelf herkent. Salut, José, bedankt, we zien mekaar nog.

Wees maar zeker dat hondenliefhebber José Vermeersch, misschien zelfs al in zijn kinderjaren, langs ging in Sint-Baafs-Vijve, een paar dorpen verderop, wanneer op een zondag in oktober dat aloude festijn doorging waar het dorp elk jaar naar uitkijkt. De hondenzwemming is vanouds een begrip in de Leiestreek.
De stoere kerktoren van Sint-Baafs kijkt uit over een oude kronkel van de Leie die het dorp zijn charme gunt. Verderop, voorbij de kerk, hebben ze onlangs een duur ogend flatgebouw neergezet dat ongetwijfeld zijn bouwcenten terugverdient, zoals het uitkijkt over het idyllische Leiedal.
Neen, het dorp is niet meer ‘Senteboas‘, het Sint-Baafs dat José Vermeersch kende. Maar de hondenzwemming, die is wel nog zoals weleer. Kermisambiance. Het dorpsplein aan de oude rivier vult zich met toeschouwers, dat zijn er op deze zonnige editie enkele duizenden. En tientallen honden. Honden die komen om te zwemmen en hun baasjes om daarmee te pronken.
Het huisreglement van de wedstrijd verraadt ervaring. Mag niet verwonderen, met meer dan honderdzeventig jaarlijkse edities op de teller.
Het spel is even eenvoudig als aantrekkelijk. Een veerbootje brengt de honden, elk vergezeld van een begeleider, over de oude Leiearm. Waarna de viervoeters verondersteld worden, zwemmend de oversteek te wagen naar de oever aan de dorpskant, waar baas of vrouwtje hen lokt. En dat om het

Maar de hondenzwemming, die is wel nog zoals weleer.
– foto Carlos Pauwels –

snelst, of wat had u verwacht. Het jolijt is pas compleet wanneer een paar beestjes het met die wedstrijdregels niet zo nauw nemen. Sommige komen helemaal niet aan zwemmen toe, andere blijven lekker in het rond ploeteren. Tot opwinding van wie op hen wacht, vruchteloos roepend aan de waterkant.
Sint-Baafs-Vijve is die ene oktoberdag het Mekka voor hondenmensen. Dat ook de beeldhouwer daarvan genoot, ’t kan moeilijk anders.

De middag loopt op zijn eind, we keren naar Brugge terug, onze gedachten vol honden. Honden in klei en honden in water. Thuis gekomen wacht ons een uitgeslapen boxer. Die geen vrede neemt met een baas die zich lui in de zetel vlijt. ‘Wandeling, baas, denk aan je conditie!’
Die hond en die wederhelft van mij, ze hebben iets gemeen. Wat je van ze wil, dat krijg je niet altijd. Wat je nodig hebt, des te meer.

Posted in Van beesten, planten, Van schilderen en plaasteren | 6 Comments

De komst van Lodewijk van Gruuthuse

De weergoden hebben het op een akkoordje gegooid. Nadat ik met een nichtje van mij het Gruuthusemuseum ging verkennen, verrassen ze mij op mijn terugweg op een ferme plensbui, gekruid met taaie tegenwind. Al bij ’t Zand vallen de eerste druppels. Lage wolken, verderop, bedreigen Sint-Andries en beloven weinig goeds. Een koffie bij Annemie brengt soelaas. In haar etablissement in de Smedenstraat komen mijn huisgenote en ik wel vaker wanneer we vanuit Brugge huiswaarts fietsen. Ik nestel mij bij het raam, met uitzicht op voetgangers die zich haasten door de plenzende regen.
In een vriendelijk sms-je laat mijn nichtje weten dat ze genoot van ons bezoek aan Gruuthuse, ze kwam er voor het eerst sinds de herinrichting van het museum. ’t Was voor mij nog een keer een gelegenheid om er iemand rond te leiden. Dat soort bezoeken gaan aan deze stadsgids voorbij, sinds de Brugse musea nog enkel opdrachten toekennen aan een select groepje door hen aangeduide gidsen.

Dat bij de selectieproef die daaraan vooraf ging, enkele van mijn meest ervaren en enthousiaste collega-gidsen uit de boot vielen, zegt meer over de waarde van de proef dan over mijn teleurgestelde collega’s. Als ze bij de musea leren van zo’n uitschuiver, zijn ze op de goeie weg. Ondergetekende stelde zich geen kandidaat, hij beklaagt het zich niet. Een teleurstelling minder in zijn bescheiden bestaan.
Overpeinzingen bij de koffie, u weet hoe dat gaat. Tot mijn aandacht wordt getrokken door een oudere man, aan een tafeltje verderop in de zaak. Zoals hij daar zit, voorzichtig van zijn thee proevend terwijl hij traag door zijn krant bladert, ziet hij mij niet. Ik hem wel en ik blijf naar hem kijken. Ken ik hem? Aan wie doet hij mij denken? En ineens weet ik het.
Lodewijk van Gruuthuse, hij lijkt op Lodewijk van Guuthuse! Twee druppels water kunnen niet meer op mekaar gelijken dan deze meneer en de man op het portret in het museum! Stel je voor, Lodewijk van Gruuthuse is terug! En stel je voor dat ik met zo’n historisch figuur, die daar een paar tafels verderop zijn gazet leest, aan de praat geraak.

Hoe zou zo’n babbel verlopen? Of ik hem sympathiek zou vinden, vraag ik mij af. Heel zijn leven doende met het innen van belastingen op het brouwen van bier. Met de centen die hij daarvan voor zichzelf mocht houden is hij steenrijk geworden. In een stad die weliswaar floreerde, maar desondanks veel meer arme drommels kende dan gegoede burgers. Ik weet het nog zo niet. Lodewijk was kunstliefhebber en boekenverzamelaar, niet moeilijk met al die duiten. En woonde in dat stadspaleis, dus. En hoorde helemaal bij de fine fleur van zijn tijd. Niet in de laatste plaats bij de Bourgondische hertogen, van Filips de Goede tot Maria van Bourgondië. Ja, in die zeventig levensjaren van hem maakte hij een brok geschiedenis mee. Om dan op ’t einde in ongenade te vallen, zo ging dat soms.
Zou ik hem vragen hoe dat zat met dat Gruuthuse-handschrift waar wij in onze schooltijd over leerden? En of wij die leuze van hem, ‘Plus est en vous’, echt wel juist inschatten?

… die tornooien
waaraan u zo graag deelnam

En vertel nog een keer over die tornooien waaraan  u zo graag deelnam, meneer Lodewijk. Noem ik hem bij zijn voornaam? En over de Orde van het Gulden Vlies waarvan u lid was, op uw portret in Gruuthuse pronkt u nog altijd met het ordeteken! En over Margaretha, uw vrouw. Over bastaardkinderen, liever niet misschien?

Of zou ik hem inlichten over wat later met zijn stadspaleis gebeurde. Hoe het eind vorige eeuw neogotisch werd aangepakt, compleet met het ruiterbeeld van hem boven de toegangsdeur. En over het recente paviljoen dat vandaag zijn binnenplein afsluit. Het imposante zicht op de kerktoren kreeg daarmee een ferme knauw. Maar in zijn tijd stond daar ook een gebouw op die plek, zeggen voorstanders. Ze verkopen daar nu tickets waarmee je het stadspaleis kan bezoeken, waar je door zijn portret wordt verwelkomd.

Het imposante zicht op de kerktoren
kreeg daarmee een ferme knauw …

Maar hou op, Pol, met jezelf fantasietjes aan te praten, bestel nog een koffie en wacht tot de regen over gaat. Overigens, de oude man – hij lijkt er ècht op! – legt een handvol centen op tafel, vouwt zijn krant samen, zet zijn hoed op. Bij het naar buiten gaan knikt hij vriendelijk naar Annemie, mij merkt hij niet op.
Ik vraag Annemie nog een koffie. Of ze die meneer kent, wil ik graag weten. Eigenlijk niet, antwoordt zij, hij komt hier af en toe zijn krant lezen. Een bijzonder zwijgzame man, hij woont hier ergens in een zijstraatje, bij de Blindekenskapel.
’t Is over met regenen, ik fiets naar huis. De wind neemt mijn gedachten met zich mee. Volgende keer spreek ik die mens aan, neem ik mij voor.

Wanneer mijn wederhelft en ik een paar weken later bij Annemie langs komen, vraagt ze of ik mij die meneer herinner van die regendag. Ja, dus. “Wel, Pol, vorige week hoorde ik dat hij overleden is.” “Oei”, zegt mijn wederhelft, “was dat onverwacht, hoe oud was hij?” “Weet ik niet”, antwoordt Annemie, “maar een dame die bij hem in de buurt woont, vertelde dat hij veel ouder was dan hij leek. O ja, en die buurvrouw wist ook zijn naam. Hij heette Lodewijk, geloof ik.”
Ik nip van mijn Brugse Zot en kijk naar buiten. “Je bent stil …”, merkt mijn vrouw op, “Ben je geschrokken?” Ze heeft gelijk.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

Regionale radio, een blik achterom en vooruit

Achter mijn schouder klinkt gebabbel op tv. De stem van onze gouverneur? Ik sla er geen acht op, ben naarstig doende, schrijf zo’n stukje zoals er elke week eentje op deze blog terecht komt. De gouverneur klinkt morrend, maar dat overkomt die mens wel vaker, dus ook dat ontgaat mij. Maar dan zegt hij iets over lokale radio en da’s niet meteen wat je verwacht van Carl Decaluwe.
De gouverneur toont zich ontstemd om wat er gaande is bij Radio 2. Vindt het niet kunnen dat die zender straks in de ochtend geen volwaardig regionaal programma meer zou brengen! Het gerucht beroert de man en de vrouw in de straat èn onze provinciale roerganger! Meer heeft deze jongen niet nodig om affiches op te diepen … hier zit een verhaal in!

… de ‘Bonte dinsdagavondtrein’
die doorgaat op … een maandag!?

’t Gaat over radio, waar vind ik die map ‘communicatiemedia’? Met daarin, naast voor de hand liggende affiches, tot mijn verbazing ook eentje waarvan ik niet meer wist dat ze er was. Een affiche die mij ook in een andere zin verrast. Want kijk, ze gaat over de ‘Bonte dinsdagavondtrein’ die doorgaat op … een maandag!?

De teletijdmachine van professor Barabas voert ons meer dan zeventig jaar terug, helemaal tot in 1951.
De Hollanders zijn ons voor. Zij kijken al televisie, wij nog even de kat uit de boom. Pas over een paar jaar, in 1953, gaat hier te lande de NIR met televisie van start. Maar in hoeveel huishoudens vind je dezer dagen een televisietoestel? ’t Is nog altijd de radio die voor verpozing zorgt, voorwaar, hier èn bij onze Noorderburen!
Daar hebben ze een radioprogramma dat de ‘Bonte Dinsdagavondtrein’ heet. Dinsdagavond is er hèt hoogtepunt van de radioweek! Vele jaren voordat Spel zonder grenzen en het Eurovisiesongfestival de kijker aan het scherm kluisteren, begeestert dat programma keer op keer heel radio luisterend Nederland. Als het enigszins kan, blijf je die avond thuis, want die show vol variété màg je gewoon niet missen!
En de ‘Bonte Dinsdagavondtrein’ groeit uit tot een concept. Elke dinsdag nemen vanuit heel Nederland mensen de trein naar Hilversum. Waar ze bij het station worden opgewacht door een harmonieorkest dat hen onder vrolijke marsmuziek in stoet naar de radiostudio begeleidt. Een bomvolle zaal geniet er van een avond ‘voor elk wat wils’, en dat komt ook nog rechtstreeks op de radio!
Na verloop van tijd trekt het varietégezelschap van de ‘Dinsdagavondtrein’ ook op tournee en presenteert zijn show overal te lande, wat ook los van de radio zalen laat vollopen. ’t Moet zijn dat die Hollanders ook hier naam maken, want ze toeren ook door Vlaanderen. Ook in de Brugse stadsschouwburg komt de trein. Op een maandagavond, weliswaar.

Toen radio de kalender bepaalde, dat waren nog eens tijden, hé! Maar tijden veranderen en daar zorgt de kijkbuis voor. Leve het in den beginne nog braaf zwartwitte scherm! Al houdt de radio stand. Volgt een heel eigen parcours, want naast de ‘officiële’ zenders dagen ‘piraten’ op. Dat mag je behoorlijk letterlijk nemen, want ze komen vanop zee. Veronica, Noordzee, Caroline … zeezenders bepalen het geluid van de jaren zestig en zeventig en prikkelen onze puberverbeelding met een heroïsch kwajongens-imago.
Begin de jaren tachtig oogt, tegenover dat intussen tanende zeegeweld, het piratengehalte van de ‘vrije radio’ van om de hoek maar bleekjes. Maar al die niet te tellen lokale zenders van die dagen, op elke straathoek vind je wel

een illegaal stationnetje, bieden de liefhebber een onverhoopte buitenkans. De kans om zelf radio te maken! Hier bij ons groeit VBRO uit tot Brugs smaakmaker, al staat ‘vrije radio’ niet bij elke zender garant voor goede smaak.
En weet je wat? Zelfs uw dienaar bezondigt zich een tijdje aan het maken van radio! Hij maakt de start mee van een heel bijzonder Brugs projectje. Een handvol jonge gasten hebben met Radio Rolluik de ambitie om alleen de ‘betere muziek’ te brengen. Met ‘specialisten’ ter zake, eentje voor de nieuwste rockmuziek, iemand die een uur kleinkunst draait, er is een uur blues … We amuseren ons kostelijk, zijn er ons nauwelijks van bewust dat amper iemand luistert. Radio Rolluik is geen lang leven beschoren en mijn radioloopbaan blijkt even kort.

Lente 2011, Villa Bota viert zijn eerste verjaardag.

De teletijdmachine heeft haar werk gedaan, we keren terug naar het nu. In het digitale ‘luisterland’ is radio aandachtvrager tussen vele andere. En toch blijft het begrip ‘radio’ overeind. Elders èn dichtbij. Hier bij ons, bijvoorbeeld, lekker online, vanuit een pand bij het Astridpark, radio van jongelui voor jongelui. Met zijn naam, Villa Bota verwijst de zender, wat een vondst, naar den Botanieken Hof. ‘Villa Koningin Astidpark’ had ook gekund, maar klinkt net wat minder cool.

En ja, de ‘traditionele’ vrije radio’s blijven in de ether. VBRO en anderen, braaf erkend en braaf beluisterd. En Radio 2, waar naar verluidt straks het regionale ochtendprogramma op de schop gaat.

In Knack vertelde een paar weken geleden Dominique Willaert, geëngageerd schrijver en theatermaker, over zijn tocht door een deel van Vlaanderen, deze zomer. Waarbij hij gewone mensen vroeg naar hun gewone zorgen. Je verwacht hoogdravende conclusies van zo’n auteur. Maar helemaal terloops staat, midden het artikel, “Hier heb ik beseft dat mensen troost putten uit lokaal nieuws. Het is een stommiteit van de VRT om de regionale ochtendprogramma’s af te schaffen.”
De buurvrouw in de straat heeft er moeite mee, de collega van op ’t werk betreurt het, dat mag niet verbazen. Maar dat ook vanop het ‘culturele veld’ verontwaardiging klinkt mag dat misschien wel.
En hoort, bij monde van onze gouverneur is daar de stem van de politicus! Want komt ook de lokale politieker niet graag op de lokale radio? Om zijn of haar lokale boodschap te brengen, ’t zal wel zijn!
En is er ook niet dat verhaal over een knaap die de omgekeerde richting uit ging? Ooit als jongeling zijn draai gevonden bij een lokale vrije zender. En dan achter de microfoon beland bij een regionaal ochtendprogramma op de landelijke radio. Om uiteindelijk in een niet nader genoemde stad schepen te worden. Iets van cultuur of zo. Tot wat radio je allemaal brengen kan …
Jammer, misschien, dat Radio Rolluik het niet wat langer uitzong …

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van Brugse politiek, Van zingen en spelen | 10 Comments

Brood en spelen in het Grootseminarie

Panem nostrum quotidianum da nobis hodie’ … Nu heb ik het gevonden, ge begint met een handvol Latijn en mensen denken, die is lang naar school geweest. Maar geloof het of niet, dit zinnetje zat echt nog in mijn hoofd. En misschien ook wel in dat van u, want in ’t schoon Nederlands staat er ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’. Juist, ja, uit het Onze Vader. En samen met andere oudjes herinner ik mij iets van de Latijnse tekst, zoals we ze als kind mee mompelden in de mis.
We sloegen geen acht op wat het betekende, al betrof het woorden van redelijk belang. Wij aanbidden u, God, en gij zorgt voor het nodige brood op de plank, een treffelijke deal.

Hoe dat gezang uit mijn kinderjaren zomaar kwam aanwaaien? Wel, dit weekend kon wie dat wou, op hoog culinair niveau zijn honger stillen in de imposante tuinen van het Grootseminarie, aan de Potterierei. Kookeet, de jaarlijkse hoogmis voor fijnproevers, streek er voor het eerst neer. En wie weet, hoor je daar mits geduldig luisteren, langs de hoge muren nog een vage echo van plechtstatig Gregoriaans gezang.
Want in de middeleeuwen was dit pand een soort pied à terre van de prestigieuze Duinenabdij in Koksijde. In de zeventiende eeuw pakten die paters daar in de polders trouwens hun spullen en verhuisden voor goed naar dit veiliger oord in de binnenstad. In de jaren 1830 werd het de ‘school‘ waar je voor priester leerde, het seminarie. Om maar te zeggen, Latijn gold hier eeuwenlang als lokaal dialect.

Panem nostum, dus, met Kookeet. De proevertjeskermis, in 2011 een eerste keer gehouden op de Markt, verhuisde later naar het plein aan de balkonrotonde, bij het station. Maar dit jaar sloegen ze dus hun tenten op in de voormalige Duinenabdij. Waar je mits betaling kon vaststellen dat simpel panem nostum iets is voor dutsen die zich geen treffelijke oesters met champagne kunnen veroorloven.

Het Grootseminarie leerde ik kennen in de aanloop naar ‘Besloten Wereld, Open Boeken’. ’t Was in het voor gidsen nog altijd legendarische Culturele Hoofdstad-jaar 2002. Als nog niet eens zo lang ‘afgestudeerde’ stadsgids de gelegenheid krijgen om op die tentoonstelling bezoekers rond te leiden, ’t waren hoogdagen. We maakten kennis met een greep actuele kunst. Zagen er voor het eerst werk van David Claerbout en werden in de kerk verrast door de duiven van Jose Maria Sicilia. En boven alles verdronken we in het adembenemende, eeuwenoude boekenarsenaal van die plek.

Panden die bogen op een religieus verleden, we hebben er op overschot en zitten er stilaan mee verlegen. Ook dit abdijcomplex zoekt vandaag zijn weg. Met een invulling waar niet iedereen zicht op heeft. Dat er zoiets bestaat als de Universiteit van de Verenigde Naties, hoeveel Bruggelingen weten dat? Laat staan dat die instelling een deel van het seminarie in gebruik heeft. Ook het Europacollege doet er één en ander, liet ik mij vertellen.
Dat de tuinen en weiden achter de gebouwen elke zomer worden ingepalmd door Cirque Plus, da’s al meer bekend. ‘Als er in het stadscentrum van Brugge één plaats is waar je je op de buiten waant, is het daar’, staat er op de website van Kookeet en op dat punt hebben ze alvast overschot van gelijk.


Cirque Plus, dat zijn acrobaten en clowns die een kloostertuin op stelten zetten … Af en toe een keer de dagelijkse sleur weglachen? Dat soort zottigheden dient daarvoor.
Trouwens, soms hebben de fratsen van zo’n podiumvolk meer diepgang dan het uitgebluste gezang van een devote samenscholing. Wie, ik zeg maar wat, ooit een voorstelling van Circus Ronaldo meemaakte, weet dat.

Het Brugs Grootseminarie, plaats voor culinair genot èn circus. Of, voor wie er nog eentje wil … ‘Panem et circenses’, brood en spelen.
Dit keer kon je er dus, midden de pastorale charme van fruitbomen, langs gaan bij Kookeet. Proeven van lekkernijen, kostelijk in meer dan één betekenis. Geruchten als zouden een paar gerenommeerde chefs dit keer forfait geven, gooiden wat roet in het ongetwijfeld voortreffelijke eten. Jammer voor wie daaraan tilt. Ze moesten het met een paar meesterkoks minder doen. Gewichtig probleem? Kom er maar een keer mee af bij wie thuis aan de keukentafel zijn schamele centen bijeen raapt voor wat panem nostrum.

Posted in Het Brugge van nu, Van boeken en schrijven, Van feesten en vieren, Van proeven en smaken, Van schilderen en plaasteren | 4 Comments

De bomputten van Sint-Michiels

Een overjaarse schoendoos vol met net zo overjaarse zwart-witfoto’s. En op die foto’s, nonkels of neven. Kiekjes, genomen door neven of nichten die het veelal niet zo nauw namen met het resultaat. Overbelicht, fout gekaderd, het stoorde niemand, wie erop stond, daar ging het om. Lang geleden nam ik mij voor, al die foto’s een keer te ordenen. Sommige dingen blijf je van plan. Maar al verzeilen zo’n spullen op zolder of ergens achterin een kast, dat ze er op een dag niet meer zouden zijn is een hoogst onaangename gedachte. Want komt iemand van lang geleden ter sprake dan weet je, we hebben er een foto van, ergens in zo’n doos.

En is dat ook niet de manier waarop een stad, een gemeenschap, het verleden koestert? De herinneringen die we delen, al staan we er zelden bij stil, ze zijn ons kostbaar. En al helemaal als het over ingrijpende momenten gaat. Neem nu de oorlogen die vorige generaties doormaakten. Dat iconische verleden waar we tot in lengten van dagen in ons straatbeeld naar verwijzen. Een standbeeld, een gedenksteen, een straatnaam.

Mag het dan ook verbazen dat ondergetekende grote ogen trok, toen hij even geleden een affiche uit 1960 in handen kreeg? Heel uitzonderlijk is ze niet, zoals ze een motorcross aankondigt, zo werden er door de jaren heen wel meerdere gemaakt. Deze hier is wat onbehouwen opgebouwd, met twee onscherpe foto’s als campagnebeeld. En een prominente plaats voor de twee hoofdsponsors, het Nieuwsblad en Dr. Mann. Die laatste maakt zich sterk dat zijn poedertjes en zalfjes alle denkbare pijnen stillen. Ook de hoofdpijn waar brullende motoren voor zorgen?
De Velo-motoclub van Jabbeke, die voor het tweede jaar op rij de cross organiseert, heeft het over de Tweede Grote Prijs van de Bomputten. En kijk, daar wringt het schoentje. Want wat is dat van die bomputten?

Keren wij terug naar het Sint-Michiels in de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog. In het kasteel Ter Linden heeft de Deutsche Kriegsmarine een antennestation, waarmee de scheepvaart op een hele strook Noordzee wordt gecontroleerd, van hoog in Nederland tot een eind langs de Franse kust. Die spitstechnologie van die dagen is een doorn in het oog van de geallieerde krijgsmacht die in het grootste geheim een invasie voorbereidt, die van Normandië. En dus dient die Duitse installatie onbruikbaar gemaakt.

2019 … de herdenking van
het drama van Ter Linden …

Het is pinksterzondag van het jaar 1944, kort na de middag. Boven het buitendorp Sint-Michiels doemen onheilspellende vliegtuigen op. Er vallen bommen. Op Kasteel Ter Linden, maar ook op de wijde omgeving, heel precies verloopt de aanval niet. Er vallen burgerslachtoffers. Paniek, van alle kanten snellen mensen naar de plaats van het onheil. Om te helpen waar het kan. Om te zien wat gebeurd is ook, zo zijn mensen.
Maar het kasteel is slechts deels geraakt, de operatie verliep niet geheel volgens plan. Op de plaats van het onheil gebeurt wat niemand verwacht.
Later op de dag keren de bommenwerpers terug. Droppen een tweede lading springtuig. De tol is onmenselijk zwaar. Die tragische dag verliest Sint-Michiels veertig onschuldige inwoners, een veertigtal anderen lopen levensgevaarlijke verwondingen op. In het landelijke dorp heerst radeloosheid, verbijstering. Wat gebeurd is, is niet meer te keren.

Jaren lang blijft de plek waar het kasteel stond, aan de rand van het dorp, een troosteloos niemandsland. Een wonde. En geloof het of niet, maar amper vijftien jaar na het drama palmen motormannen vrolijk het terrein in. Putten en bulten, meer hoeft niet voor een goeie, spectaculaire cross.
Hoe kan het dat een dorpsgemeenschap daarin mee gaat? In de kranten van die dagen? Niets omtrent bezwaar dat werd aangetekend. De mens, ge kunt daar niet aan uit, Gerard Walschap wist het al.
Maar wat deed zo’n kabaalkermis voor wie op die plek een vader, zus of kind verloor? Voor wie de pijn nog voelde, het soort pijn waarvoor zelfs Dr. Mann geen soelaas bracht?
Vonden ze, wie weet, troost in herinneringen aan schone tijden? Herinneringen, misschien bewaard in een stoffige schoendoos. Of in zo’n blikken koekentrommel, zo eentje met een ingekleurde foto van koningin Astrid erop.

Aan de Wittemolenstraat, het monument dat herinnert aan pinksterzondag 1944.
Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog | 12 Comments

Vlaamse Primitieven in Amerika

Die voorjaarse zaterdagavond open ik, net voor het slapen gaan, nog even mijn mailbox en vind er een late mail van een zekere Toby Glickman. Wie mag Toby Glickman wezen? De mail is in het Engels, met zo’n naam mag dat niet verbazen. Wat mij wel verbaast is de afbeelding die erbij steekt. Het is een affiche over een Brugse tentoonstelling, ‘Anonieme Vlaamse Primitieven’. In de zomer van het verre 1969  overtrof de volkstoeloop in Groeninge alle verwachtingen, het was één van onze eerste ‘stormlooptentoonstellingen’.

Toby Glickman heeft een exemplaar van de affiche in huis, zo valt in de mail te lezen, maar het oude document is helemaal verbleekt onder invloed van het licht. Mag niet verbazen, bedenk ik, na al die jaren. En Toby vraagt meteen of ik een ‘nieuw’ exemplaar kan missen.

Zo’n redelijk onverwachte mail maakt een mens nieuwsgierig. Uit welke hoek van de wereld komt die vraag? Het bericht spreekt niet van een ‘exhibition’ maar van een ‘exhibit’. Is dat niet eerder een Amerikaans soort Engels? Vast staat, als Toby een halve eeuw geleden die tentoonstelling zag, is hier geen jongmens aan het woord. Overigens, is Toby een  hij of een zij?

Zoals elke sterveling hebben ook verzamelaars zwakke kantjes. Zo kan deze jongen er nu en dan op betrapt worden, van nogal wat affiches een dubbel exemplaar opzij te leggen. En zodoende gaat ie op zoek in een paar mappen waar ‘dubbels’ op staat. En, u raadt het, in één van die mappen zit, uit 1969, een affiche ‘Anonieme Vlaamse Primitieven’. Dat wordt hier nog boeiend.
Intellectuele luiheid is nog zo’n zwak punt en dus ga ik er makkelijkheidshalve van uit dat Toby een meneer is en spreek ik hem aan met ‘Mr’. Om hem te melden dat ik inderdaad een dubbel in huis heb. Fris document, zonder plooien of scheuren. De affiche is relatief zeldzaam, oud en in goede staat, ik kan mij een redelijke vraagprijs permitteren. En terloops vraag ik waar ze heen moet.

Inmiddels vertel ik mijn wederhelft over dit merkwaardige mailverkeer. Waarop zij er fijntjes op wijst dat Toby ook best een dame kan wezen. Dus toch? Weet je wat, ik vraag het Toby gewoon, en informeer meteen naar een adres en zo.
En ja, dus, Toby Glickman is een dame. Die mij gerust stelt, haar naam zorgt wel vaker voor verwarring. En zoals ik vermoedde woont ze niet om de hoek. Wel in Queens, New York.
Wat volgt is een vlotte correspondentie. Zoals lang geleden, toen we jong en schools waren … Jongens, ik heb een pennenvriendin, helemaal in Amerika!

Over de tentoonstelling die ze er bezochten en hoeveel indruk die maakte
op een schoolkind.

Zij vertelt van de reis die ze destijds maakte, met haar inmiddels overleden wederhelft en drie dochtertjes. ‘We visited many cities and villages, including Bruges.’ Hoort Brugge in deze zin bij de dorpen? Hoe dan ook, de tentoonstelling in ons dorp maakte indruk. Dat Toby en haar echtgenoot, allebei musici, helemaal weg waren van muziek uit Middeleeuwen en Renaissance speelde uiteraard mee. En zo komt het dat sindsdien een oude affiche een ereplaats kreeg in een huis in New York.

Hun oudste, Ann, was tien in die dagen en het reisdagboek dat het kind bijhield heeft moeder Toby al die jaren bewaard. Daarin lees je over die keer toen ze in Brugge waren. Over de tentoonstelling die ze er bezochten en hoeveel indruk die maakte, ook op

De dagboekjes die
de kleine Ann destijds bijhield …
in handen van de Ann van vandaag …

een schoolkind. Enthousiaste en toch bedachtzame woorden voor een kind van tien. Voor de kleine jongen die ik toen zelf was zou ze een boeiend correspondentievriendinnetje geweest zijn.

Over de affiche die ze van die expositie meenamen schrijft ze niet, maar de tentoonstelling krijgt een prominente plaats tussen ontwapenende kinderkrabbels die haar moeder voor mij ontcijferde.

Waar ze in Toby’s huiskamer
verwijst naar een reis …

Drukwerk en zonlicht kunnen niet zo goed met mekaar overweg. Meer is dan ook niet nodig om zo’n souvenir zijn kleurwarmte, zijn uitstraling te laten verliezen. Kan je niks aan doen, tot je op het wereldwijde web iemand vindt die met Brugse affiches doende is.
En die er eentje kan missen. Alles komt goed. In New York is iemand content met een ongeschonden herinnering aan levenslustige tijden. En hier in Brugge is deze verzamelaar content met de gedachte dat hij … iemand content stelde.
In een stevige koker gaat de affiche de oceaan over, helemaal tot in New York. Waar ze in Toby’s huiskamer verwijst naar een reis die jonge mensen maakten naar het oude continent.
Jammer alleen, dat wie de affiche opmerkt, thuis bij Toby Glickman, en zich opmaakt om de ‘exhibit‘ te komen bekijken, net iets te laat langs komt. Drieënvijftig jaar, om precies te zijn.

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen | 10 Comments

Het Kleine Mensje en de reuzen

Ze heeft superlekker geslapen, verzekert het Kleine Mensje met lachende blik aan de ontbijttafel. Een nachtje bij ons logeren is keer op keer een belevenis, voor haar èn voor ons. De buurvrouw die langs komt vraagt hoe oud ze is en trots gaan vier vingers de lucht in. En ze is superflink, ze gaat al naar de klas van juffrouw Els!
Sinds ze laatst bij ons kwam, babbelt het Kleine Mensje alweer mondiger. Almaar vollere zinnen vult ze met almaar nieuwe woorden. Superlekker en supergroot zijn er twee van. Nog even wachten en ook ‘mega’ verrijkt haar woordenschat. Dan zal ze meteen ook megaveel weten.
Al liet het Kleine Mensje zich gisteren, toen mama haar hierheen bracht, betrappen op wat onzekerheid. Keek wat moe uit haar anders zo guitige oogjes en dat mama straks zou weggaan stemde haar niet vrolijk. Haar pruilmondje vertelde dan ook dat onze hond, hoewel een loebas, beter nog even buiten bleef. Het kind en de hond, ze kunnen het doorgaans goed vinden met mekaar. Maar ben je klein, dan blijft zo’n boxer een forse gestalte die op je af komt. En als je moe bent hoeft dat even niet.

Hoe achteloos gaan we voorbij aan de verhouding der dingen voor wie nog klein is? Dit najaar loopt hier en daar te lande weer zo’n tentoonstelling met een parcours dat buitenmaats groot is opgebouwd, waar je kan ervaren hoe het voelt om als peuter of kleuter je weg te banen door de grotemensenwereld. Het project laat Brugge links liggen en da’s jammer.

En toch, er valt onder de zon weinig nieuws te rapen. Wat omtrent formaat buiten het gewone valt blijft ook grote mensen fascineren, vandaag net als vroeger. En al helemaal als het om menselijke verhoudingen gaat. De Grieken met hun mythe over de cycloop, weet je nog, die kanjer met één oog. En de Bijbelse David vocht tegen Goliath, ook al geen doetje. Om nog te zwijgen over Klein Duimpje die de reus te grazen nam. En Gulliver die op zijn reizen de ene keer reus was en dan weer buitenmaats klein. Superklein, zou ons Kleine Mensje zeggen.
Overigens zijn die oude vertelsels niet zelden overgoten met een scheutje griezel en een dosis spanning, ook daarvan krijgen we amper genoeg.
’t Zal wel van alle culturen zijn en dus doen we hier bij ons ook niet onder. Hoe generaties lang onze niet zo gezonde nieuwsgierigheid werd geprikkeld door foorkramers die ons in hun tenten onbeschaamd lieten gluren naar de medemens met dwerggroei of met ongewoon grote gestalte.
En, veel geestiger, hoe we ons op tijd en stond onledig houden met het bouwen van reuzenfiguren, voor stoeten en ander feestplezier.
Steden die met trots uitpakken met hun reuzentraditie, ’t is een hele lijst.  Dat gaat van Mechelen langs Dendermonde en Nieuwpoort en van Ath naar Mons en nogal wat plekken. Allemaal noemen ze zich ‘reuzenstad’. En die van Antwerpen zeggen dat, ’t zou raar zijn mocht het niet zo wezen, ook van zichzelf.
Al zou de oudste vermelding over het ronddragen van een reus te vinden zijn in de stadsrekening van Diksmuide. Daarin is sprake van kosten voor een ‘reusinne’ die mee stapt in een processie in 1381!
Brugge? Wel, al weerhoudt Brugse bescheidenheid ons ervan om onze

Foto Beeldbank Brugge

stad als ‘reuzenstad’ te profileren, toch passeert ook hier af en toe zo’n gigant.
De reus die ik vond op ‘Beeldbank Brugge’, op een foto uit 1947, is mogelijks niet de eerste maar toch één van de oudste. De leden van de ‘Brugse Musketiers’, een folkloregroep uit die dagen, poseren bij hun reuzin.

Foto Beeldbank Brugge

En natuurlijk hoort ook de Gouden Boomstoet hier thuis. Daarin doemen regelmatig reuzen op, waarbij reus Finaert het meest in het oog springt.

Maar soms spelen reuzen ook gewoon de hoofdrol. ’t Is net geen dertig jaar geleden dat ze in Male hun reuzenstoet brachten. Met tientallen giganten, van hier bij ons tot  helemaal uit Maastricht. En soms heb je pech. Zo’n initiatief en regen hebben weinig aan mekaar. En een regendag was het, die keer, maar toch trokken de reuzen onverschrokken door Male.

En dan was er in 2005 het stadsfestival ‘Corpus’, met het menselijk lichaam als centraal thema. Een jaar waarvan wij ons één en ander herinneren. Niet in de laatste plaats de blote meneren en madammen waarmee fotograaf Spencer Tunick de stadsschouwburg vulde. Veel braver was het reuzenfeest, soms ogen reuzen gevaarlijker dan ze zijn in ’t echt.

En kijk, dit jaar zetten ze in Koolkerke hun schouders onder een reuzenstoet, ’t hoeft niet altijd Male te wezen. De eerste zondag van september paraderen, voor het eerst in zeventien jaar, nog een keer reuzen door de binnenstad. Met in de hoofdrol Calle Bezems. Cathelyne Verpoort, het arme mens, werd in 1634 als heks ter dood veroordeeld. De brandstapel, jawel. Wie zei daar iets over reuzen en hun gruwelkantje? Een reuzenstoet als eerherstel voor Calle, beschamend laat maar toch schoon.
Ons Kleine Mensje kijkt vast met verbaasde oogjes op naar zo’n reuzenpoppen. Om dan te besluiten dat Calle Bezems supergroot is.
Of misschien is haar vocabulaire intussen al aangegroeid en vindt ze de reuzin ‘megagroot’.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies | 1 Comment

De kijk van Jan van Eyck

Eigenlijk valt dat best mee, standbeeldje spelen op een plein dat je eigen naam draagt. Zoiets streelt een mens zijn ego en kunstenaars als ik zijn ook maar mensen.
Al was mijn Jan van Eyckplein in mijn dagen gewoon een brug. Onder die brug liep de Spiegelrei  door, langs het straatje dat nog altijd Kraanrei heet. Langs die vaarweg brachten trekschuiten hun vracht tot bij de stadskraan. Of verderop, tot in de waterhalle op de Markt. Vlak bij mijn sokkel hebben ze onlangs iets heel spitsvondig neergezet. Iets van deze tijd. Een soort kijkdoos waarin je kan zien hoe deze buurt er bij lag in vroeger dagen. In mijn tijd!

Maar niet alleen die van mij, Brugge floreerde dat het een lieve lust was. Of toch die Bruggelingen die er

Een soort kijkdoos …

warm in zaten. Want laten we de dingen bij naam noemen, die glorieuze havenstad van ons telde, zoals alle steden, veel verpauperd volk. De kleine werkmens had weinig om uit te geven en al helemaal niets in de pap te brokken. Ook dat waren mijn tijden.

Dat ik zelf niet te klagen had, is voorzichtig uitgedrukt. Of laat ons ook hier de dingen gerust bij hun Brugse naam noemen… ‘k Was met mijn gat in de boter gevallen. Doorgegroeid tot prins van de kunstschilders. Ambachtsman, jawel, maar deze jongen was geen lid van de gilde. Dat had veel van doen met de hoge pieten in het Prinsenhof en hun Bourgondische entourage. Dat een ambachtsgilde de spelregels zou uittekenen voor de schilder die opdrachten uitvoerde voor hun exquise clubje? Geen denken aan!
Trouwens, Bruggelingen pronken nog altijd met ‘hun’ Jan van Eyck en ik laat mij dat welgevallen. Al hebben ze in Groeninge maar twee panelen van mij. Er is in deze stad meer te vinden van Hans Memling dan van ondergetekende. Maar Hans moet, ocharme, content zijn met een standbeeld op de Woensdagmarkt, waar amper volk passeert.

En zie mij hier staan, dag in dag uit bewonderd door scheepsladingen toeristen in bootjes die rechtsomkeer maken op de Spiegelrei. Dat ik hen de rug toekeer is niet mijn schuld, ze hebben mij zo neergezet en wij, standbeelden, maken niet zo makkelijk rechtsomkeer. Is ’t daarom dat ik wat sip voor me uit kijk?
Toen ik hier lang geleden mijn vaste stek kreeg, vond je in de Poortersloge de kunstacademie. Er wordt gefluisterd dat mijn minachtende blik gericht is op de aspirant-kunstenmakers in dat pand. Geloof niet alles wat ze zeggen. Mijn standbeeld is werk van Hendrik Pickery en die leerde zelf zijn stiel in die academie.

En om ’t ingewikkeld te maken, ’t is niet de eerste keer dat ze mij hier eren met zo’n beeld. Voordien stond ik hier ook al, gekapt door Jan-Robert Calloigne, die ook school liep in de academie.

Hoe die eerste sculptuur eruit zag? Mijn vroegere stenen ego vind je vandaag  in de binnentuin van … diezelfde kunstacademie die sinds lang is verhuisd naar de Katelijnestraat.

Maar zelf hoop ik nog in lengten van dagen te mogen blijven op mijn plein. Wat minder voor de hand ligt dan je zou vermoeden. Als je bedenkt dat ze ooit van plan waren om de Spiegelrei te dempen en hier de stadsschouwburg te bouwen! Maar de schouwburg kwam elders, ik hoef weinig te vrezen.

De enige die nog aan ’t lobbyen is om aan deze buurt te sleutelen is een redelijk bekende Bruggeling die ervan droomt, een deel van de Spiegelrei weer open te leggen, in de tuin van de Poortersloge.
Ge kunt u voorstellen dat ik daar kan inkomen. Tenslotte loopt die reie nog altijd onder mijn plein door, tot in die

… in de tuin van de Poortersloge.

tuin en zelfs verderop, helemaal tot de Markt. Als die sloeber ooit een petitie opzet om zijn gedacht door te drijven, mag hij altijd passeren. Mijn gebeeldhouwde ik heeft het penseel al bij de hand, ik beloof hem mijn fraaiste signatuur!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

Koen Scherpereel in Watou

Hoe was de zomer van een kwarteeuw geleden? Die van 1997, eentje als vele andere, niet ongewoon warm, niet uitzonderlijk droog of nat.
En wij, wat spookten we die zomer zoal uit?  Wel, we gingen voor het eerst langs in Watou, naar wat daar toen nog de ‘Poëziezomer’ heette. De altijd weer merkwaardige Panamarenko stond er centraal, weet ik nog. En dichters, natuurlijk, nogal wat dichters. Al maakte de poëziewereld een trieste tijd door. In het voorjaar was Herman Deconinck overleden. De meest gelezen poëet van zijn generatie stierf heel onverwacht, en ook nog heel prozaïsch, ergens op een banale stoep in het verre Lissabon.
Vandaag is Watou uitgegroeid tot een begrip, zoals dat heet. Poëzie en plastische kunst zoeken en vinden er mekaar, zomer na zomer. En ook wij zoeken en vinden er soms één en ander. Een ons sinds enkele jaren vertrouwd vakantiehuisje in een stille dorpsstraat, bijvoorbeeld. Al is het niet van ons, het voelt er ietwat als thuiskomen. Langs onze deur slenteren gezapige poëzieverkenners. En af en toe gaan we op pad langs kunstplekken in en om het dorp. Kunstkenners, wij? Poëziekenners? Bijlange niet. Maar ga je onbevangen naar zo’n plek, dan kan je geraakt worden, af en toe. En net zo vaak ook niet. Omdat je iets niet goed vindt. Of niet snapt, kan ook. Trouwens, ook van waarde in Watou, ze hebben er aangename terrasjes om daar allemaal van te bekomen.

Maar dat ene boek, dat lees je wel.

En in je bagage neem je een handvol boeken mee. Omdat ook je vakantiehuis een aardig tuinterras heeft, zo’n groene hoek die uitnodigt om te lezen. En we gaan tenslotte een week de cultuurtoer op, boeken passen in dat plaatje. Boeken die thuis al een tijd ongelezen op je wachten. Al keren sommige net zo  ongeopend terug mee naar Brugge.
Maar dat ene boek, dat lees je wel.

Omdat Koen Scherpereel, de man waarover het gaat, je altijd al fascineert. Zijn werk en dat intense leven van hem, waaraan veel te vroeg een tragisch einde kwam.

Hoe lang is dat ook alweer geleden? Je kijkt verrast op, wanneer je leest dat Koen stierf in de zomer van … 1997. Jawel, diezelfde zomer van Herman Deconinck, toen je een eerste keer naar Watou kwam. Of hoe in de plooien van je herinnering dingen van toen onverwacht tegen mekaar aan glijden.

Je leest over een jongen die opgroeit in Brugge, waar zijn ouders een drukkerij uitbaten in de Predikherenstraat. Een hyperactieve knaap. Met tekentalent als uitlaatklep. En muziek maken met zijn vrienden. Eigen muziek, al komt Dylan ook vaak aan bod. En gedichten schrijven, dat zou hij blijven doen.
Koen is een twijfelaar, zoals dat gaat met een jongen van zijn leeftijd. Het soort twijfelen dat  je doorgaans ontgroeit, maar de opgroeiende Koen draagt zijn rusteloosheid verder met zich mee.
’t Is daarvan dat hij verslag uitbrengt in ontelbaar veel kunstwerken.

Het zou zijn allerlaatste expositie worden.

Scherpereel is ‘veelzoeker‘ en ‘veelschepper’. Schept een eigen universum. Doen we Koen onrecht aan, als we stellen dat de toeschouwer aan zijn creaties kop nog staart krijgt? De mensen en dieren in zijn overvolle wereld zijn niet zelden een veelheid aan ogen, monden. Ze lijken zichzelf in vraag te stellen, net als hun bedenker.
Koen Scherpereel zoekt. Zoekt liefde in een paar moeilijke relaties. Ruimer inzicht in geestverruimende spullen en meermaals in het verre Indië. Rust in een eigen atelier in Meetkerke, of all places. Erkenning in weer een ander atelier in Oostkamp.
En op een keer in een zomer, vinden we Koen in een huis in de westhoek. Een bevriend kunstenaar die op reis vertrekt laat hem intrekken in zijn huis in Pollinkhove. Koen werkt er, zoals hij dat altijd en overal doet, bezeten verder.
Wat loopt er mis, die late vrijdagavond? Wat met de brandende haard?  Met de spuitbus die hij benut om een pasteltekening te fixeren? Er is een explosie. Levensgevaarlijke brandwonden. Het begin van een onwezenlijk pijnlijke en lange strijd. Een strijd die hij verliest, weken later, op die zondag in augustus.
Wat blijft is een oeuvre. Tekeningen, etsen, schilderijen. Met almaar meer verbazing blader ik doorheen de vele reproducties in dat boek dat Fernand Bonneure schreef over de kunstenaar. Ze lijken wel weerspiegelingen van de meer cryptische songs van Bob Dylan. ‘Visions of Johanna‘, ik zeg maar wat. Dylan’s invloed op Koen, stond iemand er ooit bij stil?

Thuis gekomen na een week Watou ga ik in mijn collectie op zoek naar Brugse affiches van Koen Scherpereel. Maar zo vaak stelde hij niet tentoon in Brugge. Zegt het iets over zijn ambivalente houding tegenover zijn geboortestad? Zijn gaan, terugkomen en altijd weer weggaan? Wel was er in 2001, vier jaar na zijn overlijden, een retrospectieve in de stadshallen, het boek dat ik las verscheen bij die gelegenheid. Maar, zonde, de affiche van die keer ontbreekt in mijn verzameling.
Wel vind ik er eentje over een tentoonstelling in Oostkamp, die hij hield samen met zijn vriend Alain Timmerman. Dat was in 1996, het zou zijn allerlaatste expositie worden.
Ik hou het hier bij deze affiche. En bij een bedenking. Was hij nog onder ons, Koen Scherpereel, schilder die gedichten schreef, zou hij niet een onschatbare meerwaarde zijn voor ‘Kunstenfestival Watou‘?

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments