Brugge, Brussel … hoezo, Art Nouveau?

Een zonnige zondagochtend op het Vossenplein. Midden die Brusselse rommelmarkt staat ze daar ineens voor mij, na al die jaren. En tot mijn verwondering is ze nog altijd het kokette, slanke figuurtje van toen. Ik kijk naar haar en zucht. Mijn wederhelft merkt mijn verbazing en vraagt wat er scheelt. Hoe zoiets uitleggen? Hoe vertellen dat een simpele vaas je van je stuk brengt, heel even?
Het kleinood brengt mij terug naar de thuis uit mijn jongenstijd. Een interieur zoals je er destijds ontelbare vond. Waar elk ding van alledag, elk meubel en al het decoratieve zijn vaste plaats had, dat gaf rust aan wie er woonde. Daar, op de schouw in de voorkamer, bij het bureautje waaraan ik verondersteld werd mijn huiswerk te maken, stond het vaasje. Wellicht naast een Mariabeeld en een kader met een oude familiefoto. Die herinner ik mij amper, maar wat sprak mij zo aan bij het ranke, lichtgroene vaasje met die geëmailleerde lelies erop?
Een half leven verder staat de jongen van weleer, de knaap met meer verbeelding dan studieijver, onverwacht oog in oog met identiek dezelfde vaas. En nu pas ziet hij, ze heeft iets van een tenger meisje. Dat had ze toen ook. Maak jezelf niks wijs, jongmens, daarom en daarom alleen bleef ze je bij.

Het somptueuze Hotel Hannon

Pas later leerde ik dat er zoiets bestaat als art nouveau. In die bescheiden thuis van ons stond weinig van grote waarde, die vaas was ongetwijfeld gewoon een serieproduct. Maar wie ze maakte, wist van art nouveau. Van de sierlijk ranke ‘zweepslagstijl’ die in de jaren voor de Groote Oorlog heel even de kunstwereld een dromerig florale wending gaf.

Mijn levensgezellin en ik treinen elke zomer wel eens van Brugge naar Brussel en flaneren dan graag langs ’t Vossenplein, moeder van alle rommelmarkten, midden de Marollen. Om er vandaag die vaas te treffen. Jammer, bij nader toezien blijkt ze gebarsten. Wie weet, hoe dikwijls werd ze hier al neergepoot tussen alle andere spullen? Of neem ik ze toch maar mee?

Laat ze maar staan, laat ons van deze trip nu een keer ons Brussels dagje art nouveau maken, wat denk je? Met dat voorstel haalt mijn eega mij over de streep. En dus laat ik, tussen stapels boeken en dozen vol overjaarse spullen het vaasje, dat slanke meisje, achter. Zij begrijpt het, zegt ze.

Privat Livemont stond schouder aan schouder met zijn tijdgenoot Alfons Mucha

Er zijn meerdere Brussels en Sint-Gillis is er één van. Op een handvol straten van het morsige Vossenplein ontvouwt zich een heel andere, statige buurt. Het herenhuis Hotel Hannon opende er pas kortgeleden, na een nog niet helemaal voltooide restauratie, zijn deuren voor ’t publiek. Het somptueuze pand werd in volle bloeitijd van de Art Nouveau gebouwd voor een koppel uit het florissante kringetje rond industrieel Ernest Solvay. Een status die hen toeliet om dit juweel te realiseren. Want een juweel is het, dat hoekhuis waarin elk detail zich schikt naar het gracieuze geheel. Dat het tropisch hardhout dat hun huis sierde slavenwerk vereiste in het verre Belgisch Congo, kwam die gedachte bij hen op? Al het schone heeft zijn schaduwzijde.

Een uurtje stappen van het statige Sint-Gillis naar Schaarbeek, die smeltkroes van mensen en kleuren, loont de moeite. Vooral voor deze afficheliefhebber, want daar loopt in het Maison Autrique, één van de eerste realisaties van art nouveau-meester Victor Horta, een tentoonstelling rond Henri Privat Livemont. Die Belgische schilder-decorateur staat als afficheontwerper schouder aan schouder met zijn tijdgenoot, de legendarische Alfons Mucha. En in het wereldje van art nouveau wil dat wat zeggen.

De dag nadert de avond en wij sporen weer naar ons Brugge. Zware regendruppels striemen de ramen van de trein en mijn gedachten dwalen af naar wat Brugge te bieden heeft omtrent art nouveau. Veel is dat niet, al kan je in de Geldmuntstraat een heel

charmant staaltje aantreffen, een winkelpui van de Brusselse architect Joseph Lenoir. Jawel, nen Brusseleir. Wie als Bruggeling met architectuur in de weer was tekende doorgaans braaf binnen de lijntjes van de neogotiek.

En dan is er nog die eerder voorzichtige poging tot art nouveau in de schaduw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De gevel van het dubbelhuis ‘Dageraad’ en ‘Avond’, bedacht door Gentenaar Jules-Pascal Ledoux.
Maar omtrent die gevel is al even iets gaande. Iets verontrustends. Eén van de boogvelden, ‘Dageraad’, is al een tijd botweg verdwenen. Weg! Op het resterende cement ontwaar je enkel nog een vaag spoor van wat ooit was.
Iemand die ’t weten kan, vertelde mij dat de oorspronkelijke, vergane figuratie al lang vervangen was door … een op doek geschilderde repliek.

Als terloopse passant merkte je dat niet, maar toen het canvas tijdens een stormnacht scheurde, werd het naar een restauratieatelier gebracht. Als het boogveld wacht op de ook al dringende restauratie van de volledige dubbelgevel, kan dat best nog even duren.
En hoe zit het met art nouveau en Brugse affiches? Ach, in heel mijn collectie is er amper één te vinden, uit 1903. Art nouveau, de niet zo bijster getalenteerde ontwerper had er al

Het markante verhaal achter de affiche, daar komen we bij gelegenheid op terug …

van gehoord, maar daar houdt het ongeveer op. Het markante verhaal achter de affiche, daar komen we bij gelegenheid op terug, maar haar ‘art nouveau-niveau‘ … de betere kindertekening.
De trein die ons dichter bij huis brengt, laat de regen achter zich in het binnenland. Waar ze op een plensnat plein in de Marollen inderhaast hun spullen bijeen rapen en in bananendozen werpen. Haastig en hardhandig. Tè hardhandig voor een broos, gekneusd vaasje. Het breekt. Zal nooit meer terugkeren naar het Vossenplein.
In de trein staar ik naar buiten, naar voorbij glijdende weiden. Op het vensterglas zoeken de laatste regendruppels traag hun weg naar beneden. De gebogen lijnen van een kunstvorm van lang geleden.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 13 Comments

Festivals … Tamboer en andere headliners

Zomerfestivals, meer Bruggelingen dan je zou vermoeden vonden in de loop der jaren de courage om er eentje te bouwen. Sommige van die muziekfeesten bleven, andere verdwenen in de plooien van de tijd. ’t Is ook wat, zo’n festival op poten zetten.
En wees maar zeker, het rock&roll-gehalte van al dat voorbereiden is eerder aan de magere kant. Daarenboven wordt het stilaan minder simpel om een sterke headliner te strikken.
Grote namen, grote prijzen. De rendabele platenverkoop is iets van vroeger, ’t zijn hun concerten die bij de meeste muzikanten voor brood op de plank zorgen. En toch, niets gaat boven een affiche met een ronkende naam.
Dat begon allemaal lang geleden, met Elvis in de jaren vijftig. Niemand kon al zingend een boel volk zo zot maken als Elvis Presley, toch? En sindsdien zou het nooit meer ophouden. Zou de goegemeente, wij dus, keer op keer op zoek gaan naar podiumhelden. Naar telkens weer een nieuwe Prince, Abba of Tina Turner.
Althans, dat is het verhaal zoals het ging en gaat. Want eigenlijk had het ook allemaal heel anders kunnen lopen.

Laat ons bijvoorbeeld een keer aannemen dat er nooit zoiets was uitgevonden als geluidsopnamen. Dat vinylplaten, cd’s en onze Spotify-lijsten van vandaag nooit bestonden. Dan hadden we die Presley vast nooit horen zingen. En we wisten niets van de Beatles, van Beyoncé of Harry Styles. Dan moesten we het stellen met wie in eigen contreien noten op zijn of haar zang had, plaatselijk talent.

‘Hilversum drie bestond nog niet
maar ieder had zijn eigen stem.
Op elke steiger klonk een lied …’

Eigenlijk ging het eeuwenlang zo. Speelmannen en marktzangers trokken van de ene jaarmarkt naar de andere en van bedevaartsoord naar kermis. Om overal waar ze kwamen toehoorders te plezieren met liederen van allerlei slag.
Maar ook nog lang nadat in de jaren achttienhonderd toch iemand een manier vond om muziek op te nemen, verdrongen op markten en pleinen mensen mekaar om geen woord te missen van het gezongen verhaal van de marktzanger. En om de liedjesteksten mee te zingen van blaadjes die hij verkocht aan zijn nieuwsgierig publiek.

1938, volkstoeloop
op de Brugse zaterdagmarkt …
– foto Beeldbank Brugge –

Want nieuwsgierig was dat publiek. De zanger zong over dingen die de mensen graag hoorden, ge moet uw toehoorders geven wat ze vragen als ge centen wilt verdienen. En er viel best wat te rapen als liedjeszanger. En al helemaal als je een krak was in je vak, zoals Tamboer.
Ik heb het van mijn ouders, ’t verhaal over Tamboer, uit hun eigen jonge jaren herinnerden zij zich de marktzanger.
Geboren en opgegroeid in een arbeiderswijk in textielstad Eeklo, weliswaar ‘entre les tours de Bruges et Gand‘, maar in een andere context dan wat Brel voor ogen had. Tamboer beleefde zijn gloriedagen in het interbellum. Groeide zowat uit tot levende legende. En ik luisterde met open mond naar wat over hem werd verteld.
Naar markten overal te lande kwam men van heinde en verre om de man te zien en horen die als geen ander zijn publiek wist in te palmen met eigen, meeslepend gezongen teksten, vaak op bestaande melodieën. Zijn accordeon stond in dienst van de liedjes die hij bracht. Naast zijn ‘trekzak’ bespeelde Lionel Bauwens, zoals hij op zijn paspoort heette, met zijn voet ook nog de ‘grosse caisse‘, zo’n grote trom, hij hield er zijn ‘artiestennaam’ aan over.

Het was een breed repertoire waarmee Tamboer uitpakte. Hij zong over verloren liefde, over rijk en arm, trouw en verraad. En dan waren er ook zijn epische epistels over de iconische ‘moorden van Beernem’. Zo’n bloederige, nooit helemaal uitgeklaarde historie waarin ook de adel niet vrijuit ging, Tamboer bracht het met bravoure, als een klassieker uit de Griekse mythologie. En als geboren podiumbeest nam hij zingend, lachend, wenend, vloekend zijn toehoorders met zich mee. Had hij iets van de panache van Brel?
Drommen mensen hingen aan zijn lippen. En wat meer is, hij kwam weg met soms stout geformuleerde waarheden. In een lied van hem neemt hij boeren op de korrel, die tijdens de oorlog speculeerden met woekerprijzen voor schaars voedsel.

Had hij iets van de panache van Brel?

De stoutmoedigheid van Bob Dylan in zijn felle jaren? De hofnar hield zijn toehoorders een spiegel voor en al lachten ze groen, ze kochten zijn liedjes.
Ook op de Brugse zaterdagmarkt was Tamboer een begrip. Meer zelfs, er doet een verhaal de ronde over een Brugse ochtend waarop hij zevenduizend liedjesteksten verkocht. Zou dat kunnen? Nogal wat toehoorders kochten meerdere vellen om ze door te verkopen.
Vlamingen die naar Amerika waren geëmigreerd, vroegen in hun brieven naar de tekstblaadjes van Tamboer. Hoe dan ook, Tamboer verdiende aardig zijn boterham. Was in zijn thuisstad één van de eersten om een auto te kopen. En die contant te betalen.

Stel, Tamboer staat vandaag op een podium. Met zijn pathetische woordenschat van toen? Hij lijkt mij wijs genoeg om zijn repertoire en de manier waarop hij dat brengt bij te schaven naar de normen van vandaag. Wie weet, imponeert hij meer dan wij vermoeden. Lionel Bauwens overleed bijna vijftig jaar geleden, we zullen nooit weten wat het geeft, Tamboer, singer-songwriter op een festivalpodium. Al schuilt er mogelijks toch een kans in deze historie.
Want ooit, diep in de jaren zestig van vorige eeuw, bracht een nog onbekend

zangertje, Bob Dylan was zijn naam, in New Yorkse kroegen de songs van zijn grote voorbeeld, Woody Guthrie. Was dè Woody Guthrie niet zowat het Amerikaanse equivalent van onze Tamboer?
Misschien moet hier bij ons ook maar een keer iemand het repertoire van de marktzanger onder de loep nemen. Daar valt vast nog iets boeiends uit te puren. Zorg voor een stevige begeleidingsband en de nieuwe Tamboer komt eraan!
Festivalbouwers die moeilijk een goeie headliner strikken, hou moed, er is hoop voor volgende zomer!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van 't Cactusfestival, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 3 Comments

De Ronde van Frankrijk … volgend jaar in Brugge

Voilà, waarde lezer, met zo’n titel verklappen wij meteen onze primeur. Volgend jaar, namelijk, gaat de Tour van start in Brugge. Zeg dat mijn buurman Fernand en ik het gezegd hebben.
Fernand is wielerliefhebber hors catégorie. Is zowat vergroeid met zijn velo. Ik verdenk hem ervan, te gaan slapen in zijn wielertruitje. Ondergetekende heeft zelf weinig met competitie, maar de heroïek van zo’n wielerfeest als de Tour kan hij wel smaken. Of toch de meest heroïsche momenten van zo’n spektakel. Zij het liefst vanuit zijn makkelijke zetel, iets fris bij de hand. Fernand en ik, we hebben ’t op een akkoordje gegooid. Volgende zomer start de Ronde hier bij ons, aan onze voordeur. Wij gaan daarvoor zorgen.

Dat Brugge geen kans maakt voor zo’n prestigieus project? Ach, ze zeggen zoveel. Hangt er allemaal van af hoe je de dingen aanpakt. Dat doen wij verderop uit de doeken, eerst blikken we graag terug op wat tot nu toe de rol van Brugge was in de geschiedenis van de Tour. Maak u geen illusies, een hoofdrol was dat allerminst.
Dat de Fransen in de eerste jaren met hun tour binnen eigen landsgrenzen bleven zal niemand verbazen. Vandaag lijkt een ommetje in ’t buitenland eerder regel dan uitzondering. Al blijven ze met de startrit veelal dicht bij eigen grens, zoals dit jaar in Bilbao of eerder ook in Monaco, Charleroi of Luxemburg. Maar ook Kopenhagen en zelfs Dublin kwamen al een keer aan bod. Kijken we nog even de kat uit de boom, verhuist de aftrap van de Ronde definitief naar Dubai en komt Brugge nooit meer aan bod.
En nochtans, al sinds verre tijden, zelfs toen van televisie nog lang geen sprake was, was de Tour ook hier in Brugge hèt zomerse babbelonderwerp. Aan de toog, aan de keukentafel, aan de voordeur, overal ging het over de Tour de France. En had elk zijn held, zijn troetelcoureur. De gazet speelde daar gretig op in, ’t was goed voor de verkoop, en stilaan eiste in de huiskamer ook de radio zijn plek op als nieuwsbrenger. En daarnaast was er ook … de cinema.
Ja hoor, koers in de bioscoop. Cinema’s vond je overal te lande, zowat in elke gemeente.
‘t Was de enige plek waar je ‘bewegende beelden’ kon gaan zien. Ook sportbeelden, dus. En zoals het er in ’t café of op de bolbaan wel een keer verhit aan toe ging over de koers, zo liep het ook in de cinema.

Kom, wij nemen u mee naar ’t najaar van 1950. ’t Zijn voorspoedige jaren, er komen nieuwe tijden aan, nieuwe mogelijkheden! Want al een paar maanden nadat de Tour gereden is, tonen ze hem in de cinema!
In de Vieux Bruges in de Steenstraat, later zou de Sarma dat pand inpalmen, draait die zondagse voormiddag in oktober ‘een Vlaams gesproken sportfilm waarin al de prestaties van de 16 Belgische renners voorkomen’. ’t Staat niet op de affiche, maar de muziek die je op de filmband hoort, klinkt uit het accordeon van onze eigen Roger Danneels. En ook de ‘bijfilm’ over de Olympische Spelen is ‘een zeer prachtige film en Vlaams gesproken’. Komt dat allen zien!
En toch is er in Brugge deining over die filmvertoning.

Cinema ’t Zwart Huis, anno 1950
foto Beeldbank Brugge

Want een week later, de eerstvolgende zondagochtend, draaien ze in ’t Zwart Huis een film over … de Ronde van Frankrijk. Dezelfde film? Neen, een andere. Een voorstelling, georganiseerd door Olympic Brugge en de opbrengst gaat naar een goed doel, het Julien Saelensfonds. De atletiekclub droomt al enkele jaren van een sportstadion dat ze naar de Brugse verzetsheld Julien Saelens zouden noemen.

En wat dacht je, met de film in de Vieux Bruges, een week eerder, zien zij het gras vanonder hun sportieve plan weggemaaid. Ze zijn niet content, die van Olympic, en de lezer van de plaatselijke krant zal het geweten hebben. Leest u even mee in de Brugsche Courant van dinsdag 24 oktober.

Sportmannen hebben zich laten beetnemen! Verleden zondag werd in een Brugse bioscoop een film vertoond die aangekondigd was als officiële film van de Ronde van Frankrijk. Dit was echter brutale bedriegerij, want deze film had geen enkel officieel karakter en had in sommige passages met de Ronde geen uitstaans!

Verder in hetzelfde opiniestuk lezen we dat in ’t Zwart Huis, komende zondag, niet alleen de èchte film van de Ronde getoond wordt, ook twee koershelden zullen er hun opwachting maken! Niemand minder dan wielerlegende Sylveer Maes en coureur Hilaire Courvreur  worden geïnterviewd! Dat wordt pas een wielerhoogdag!
Sylvère Maes, oud-renner en tweevoudig tourwinnaar, is dat jaar ploegleider van de Belgische ploeg in de voorbije Tour. En Hilaire Couvreur uit Sint-Andries komt vertellen over zijn moedige strijd in de Ronde, waarin hij helaas moest opgeven in de Pyreneeën.
Sport en oplaaiende discussies … wat was er eerst, de kip of het ei? Misschien wel de Ronde? De Ronde, die zowaar vier zomers later in Brugge zou passeren. 

Want terwijl de Tour van 1950, die van de twee films, nog een echte ronde was, die begon in Parijs en daar ook eindigde, ging die van 1954 voor het eerst van start buiten Frankrijk. Helemaal in Amsterdam, zelfs. En zo kwam het, dat je de renners in de Brugse binnenstad langs de Steenstraat zag passeren, voorbij … cinema Vieux Bruges.

1954 … met de Vieux Bruges in de achtergrond – foto Beeldbank Brugge

Het zou bij die ene keer blijven. Tot volgend jaar, dus, want dan start de Tour hier in onze straat, in Sint-Andries.
Fernand en ik hebben al één en ander geregeld. Want zo’n start vraagt wat organisatie, onderschat dat niet. We hebben al partytentjes en een bar. Onze slager zorgt voor worsten en onze overbuur voor muziek en een paar micro’s. En werftoiletten, daar kan een aannemer uit de buurt voor kijken. Meer moet dat niet zijn, toch? O ja, nadars, maar ’t stad heeft zo’n dingen. De burgemeester mag ’t startschot geven. Hij en de schepen van Sport weten nog van niks, maar ‘t zijn verkiezingen volgend jaar, dus dat komt in orde.
Al was er even paniek, gisteren. Fernand las ergens dat de volgende Tour in Firenze zou starten. ‘k Heb hem gerustgesteld. Met die van Firenze valt te praten.
Als vijfhonderd jaar geleden een Bruggeling erin slaagde om een beeld van Michelangelo van ginder naar Brugge te halen, dan moet dat met de Ronde ook lukken.

Voor wie het weten wil, de Zwitser Ferdi Kübler won de Ronde in 1950.
Stan Ockers en West-Vlaming Maurice Blomme wonnen elk één rit.
In 1954 eindigde de Franse renner Louison Bobet in het Geel.
Fred De Bruyne won dat jaar drie ritten, Stan Ockers eentje.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van sport in 't algemeen, Van wielen en op weg zijn | 6 Comments

De canon, die van ons en die van d’ Ollanders

Ik ga op reis en ik neem mee … ‘De canon van Vlaanderen’
Laatst stuurden vrienden ons hun vakantiegroeten vanuit Argentinië. Anderen vertelden over een geplande trip naar Bali. Dus trokken wij er ook een weekje op uit, kwestie van niet uit de toon te vallen in die vriendenkring van ons. Holland is een schone reisbestemming en gegarandeerd jetlag-vrij.
En omdat de nabijheid van een boek een mens ’t gevoel geeft dat hij ook op vakantie zijn tijd zinnig besteedt, stopte ik ‘De canon van Vlaanderen’ in mijn reiskoffer. Dat boek ligt al een tijdje te pronken op onze salontafel, ongelezen weliswaar. Tot nu, dus.
Onderweg naar onze vakantiebestemming hielden we halt in Bergen op Zoom. Ze zagen ons daar al vaker voorbij komen, maar dit keer besloten we om de stad met een bezoek te plezieren. Al hielden we het bij een soort ‘snelbezoek’. Zoals ook in onze eigen stede nogal wat toeristen ons voor de voeten lopen? Niets menselijks is ons vreemd.
Wat was er gaande, die ochtend in het redelijk charmante Bergen op Zoom? Had het groepje verklede kinderen dat passeerde langs het terras waar we een koffie dronken, net een toneeltje opgevoerd op school? Toen later op de dag weer zo’n middeleeuws uitgedost jong volkje opdaagde, werden we nieuwsgierig.

Toen later op de dag weer zo’n middeleeuws uitgedost jong volkje opdaagde,
werden we nieuwsgierig.

Navraag bij hun ook al historisch uitgedoste lerares leerde ons dat alle basisscholen van de stad een middeleeuwse dag beleefden. Met een jaarmarkt, een wagenspel en zelfs een processie, proefde het jonge volkje het verleden van zijn eigen stad. Terwijl de babbelgrage lerares ons dat plan uit de doeken deed, kwam mij een affiche uit mijn verzameling voor ogen.

Was er niet, al redelijk wat jaren geleden, bij ons in Brugge een historisch spektakel dat toen ook in Bergen op Zoom werd opgevoerd?
Ja hoor, ik had het bij het rechte eind, bevestigde de vriendelijke dame die goede herinneringen koesterde aan ‘Baselius’, zo heette de evocatie.
Destijds – we spreken over de zomer van 2006 – werd in Brugge de hele Burg ingepalmd door een soort musical. Met een boel volk op het podium, acteurs, zangers, dansers, acrobaten. En een verhaallijn die zich situeerde op het eind van de zestiende eeuw.

De protagonist in het spektakel, ene Jacob Baselius, had ooit echt in Brugge geleefd, hij was er geboren. Jan D’hondt, die zomer wel al in de weer in ’t stadsarchief maar nog lang geen hoofdarchivaris, had dat uitgevist.
Baselius was in Brugge één van de roergangers van de protestantse revolutie die in de Lage Landen woedde. Maar toen het ernaar uit zag dat de Spaanse katholieke troepen Brugge zouden heroveren, koos de predikant het zekere voor het onzekere … het hazenpad. En waar kwam hij terecht? In Bergen op Zoom.

Voorjaar 1982, vierhonderd jaar na datum, een expositie omtrent ‘Brugge in de Geuzentijd’

Op de Burg werd het wedervaren van Baselius weliswaar avontuurlijk aangedikt, maar de sfeer waarin het verhaal zich situeerde, steden die gebukt gingen onder de donderwolken van pest en religieuze spanningen, die klopte helemaal.

Het ‘Baselius’-project was een samenwerking tussen een gezelschap dat in Bergen op Zoom wel vaker zo’n spektakels verzint, en ons eigen Comité voor Initiatief. Ergens las ik dat het bedoeld was als aanzet van een langdurende samenwerking tussen de twee steden. Zou ’t kunnen dat we daar achteraf nog weinig over vernamen?

Na de middag lieten we het Brabantse Bergen op Zoom achter ons en trokken verder, op naar het èchte Holland. Waar op een avondlijk terras een koel wijntje wonderwel bleek samen te gaan met enig leesvoer. In ‘De canon van Vlaanderen’ vond ik niets over Baselius maar wel over zijn tijd, de geuzenjaren van de beeldenstorm, het soort waanzin waar religieuze onverdraagzaamheid toe leiden kan.
En over onze eigen Simon Stevin las ik ook. Onze Simon? We hebben dat standbeeld op het plein dat zijn naam draagt. En we bouwden wel eens een paar tentoonstellingen over de briljante wetenschapper. Maar dat is het zo’n beetje, want Simon Stevin was dan wel van bij ons, net als Basilius versaste hij naar het protestantse Noorden. Kwam in dienst van de Oranjes, dat wilde wat zeggen in die dagen.

En we bouwden wel eens een paar tentoonstellingen over de briljante wetenschapper.

Trouwens, er trokken toentertijd echt heel veel protestanten vanuit Vlaanderen naar het protestantse noorden. Veelal ging dat om geschoold en bemiddeld volk. Of hoe het verschijnsel ‘braindrain’ er al was, lang voor iemand dat woord verzon. Migranten met centen en verstand, onze noorderburen zagen ze graag komen. Dat de eeuw die volgde voor d’ Ollanders hun voorspoedige  ‘Gouden Eeuw’ zou worden, dat hadden ze voor een aardig deel aan al die kundige, Vlaamse inwijkelingen te danken.
Dat weten die van Holland maar al te goed, maar of ze ’t ook zomaar zullen toegeven? Misschien lees ik dat in ‘De canon van Nederland’, een boek dat ze al publiceerden in 2006, het jaar van het Baselius-spektakel. Dat was lang voor ons canon. Ja, het gaat vooruit bij Nederlanders. Of hebben ze dat ook van die ondernemende Vlaamse migranten van toen?

Posted in Het Brugge van toen, Van stoeten en processies, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 9 Comments

Van boekenmarkten en cafés

Ha fijn, we gaan naar de kroegen! Of niet?
Straks wel, maar de dorstigen blijven nog even
op hun honger zitten. Enfin, op hun dorst.

De gasten die deze zomer weer bij de Vismarkt hun boekenmarktjes organiseren, hebben over die plek wel heel slim nagedacht. Het is aangenaam toeven onder de olmen aan de waterkant bij de Steenhouwersdijk. Als ’t weer een beetje meezit, krijgt de boekenverkoper er gegarandeerd belangstellenden op bezoek. De gloriedagen van het papieren boek liggen in ’t verleden, maar tot nader order is er nog altijd volk op zoek naar een goed boek.

’t Is merkwaardig, vlakbij laat de lome toeristenstroom zich braaf ombuigen, van bij het Huidenvetterspleintje langs de Blinde Ezelstraat naar de Burg. Waardoor amper een handvol kasseien verderop de relatieve rust van de reieboord aanvoelt als een verademing. Wat niet wegneemt dat de fotogenieke waterkant van de Steenhouwersdijk zich graag enige belangstelling laat welgevallen, vandaag met evenveel eigendunk als vroeger. Fotografen, schilders, ze vinden er het meest pittoreske Brugge.
Het mag dan ook niet verbazen dat vijftien jaar geleden de affiche van de tentoonstelling ‘Brugge in de verf’ getooid was met de Meebrug die Albert Goethals er op doek zette.

– foto ‘Beeldbank Brugge’

De man die zowat half Brugge op tekeningen en etsen vereeuwigde wist beter dan wie ook dat de Groenerei goed in de markt lag. En hij was niet de enige die er zijn schildersezel neerzette. Toen de Gistfabriek destijds bij Louis Reckelbus, die andere Bruggeling, aanklopte om een affiche voor hun ‘Koningsgist’ te bedenken, vond de schilder zijn campagnebeeld ook in die buurt.

En dan is er nog die foto van eind jaren veertig. Winston Churchill, in witte schort en met onafscheidelijke sigaar in de aanslag, zit er vredig bij. Kwam de altijd wat rusteloze politicus hier bij ons tot rust, in die naoorlogse jaren waarin hij in zijn Verenigd Koninkrijk even gemist kon worden als premier?

– foto Lauren Adhav –

Wist hij veel, dat de bakstenen gevel die hij schilderde, veel later vanuit voorbij varende bootjes ontelbare keren zou gefotografeerd worden. Omdat in het open venster van de erker Fidèle, de beroemde labrador, in de zon zou liggen soezen, even ontwapenend als onverstoorbaar.
De Groenerei en haar omgeving als symbool voor de charme van onze stad. Wat koos die stad laatst om de aandacht te trekken van mogelijke leveranciers?

En deze zomer kan u daar dus weer een paar weekends in boeken snuisteren, langs de lommerrijke Steenhouwersdijk en de even groene Groenerei.
Voor de lezer die zich nog altijd afvraagt waar de titel van dit cursiefje vandaan komt, heb ik hier het wellicht onverwachte antwoord. Dat heeft alles van doen met die twee straatnamen. Even op een rijtje. Een reitje, zo u wil. Bij de Meebrug verandert de straat abrupt van ‘Steenhouwersdijk’ in ‘Groenerei’. Weinig bijzonders, zal u bedenken, maar met het ontstaan van die straatnaam gaan we, zoals beloofd, op café-toer.

Wie zoekt naar de herkomst van straatnamen in onze stad, leert dat de hele waterkant hier eeuwenlang ‘Steenhouwersdijk’ heette. Niet langer dan tweehonderd jaar geleden – naar geschiedenisnormen is dat zowat gisteren – veranderde het verste deel van die straat in ‘Groenerei’. Hoezo? Wel, er zou daar ooit een café hebben bestaan. Dat heette ‘In ‘t Groene’ of zo. En die herberg gaf zijn naam aan de straat. Zomaar, ineens.
In Brugge verwijzen nog wel een paar straatnamen naar herbergen. De Blinde Ezelstraat zou naar een kroeg zijn genoemd. Café ’t Zonneke gaf zijn naam aan Zonnekemeers. Café ’t Oranjeboompje aan de Oranjeboomstraat.
Maar die herbergnamen die straatnamen werden, da’s iets uit lang vervlogen tijden. Al bevestigen uitzonderingen ook hier de regel. Dat pas twee eeuwen geleden een stokoude straat de naam van een kroeg overnam is hoogst markant. Temeer omdat over dat café verder niets is geweten. Een raadsel, verzonken in gerstenat.
Vandaar dat we vandaag langs die waterkant nergens onze dorst kunnen lessen. En daar komt dus die boekenmarkt, in een straat zonder ook maar één café? Bij elke markt hoort de ambiance van cafés, toch? Bijna begonnen wij dit verhaal met “De gasten die deze zomer weer hun boekenmarktjes organiseren, hebben omtrent hun plek geenszins nagedacht!”.
Maar geen nood, op weg naar de boekenverkoop passeert u bij de Vismarkt of aan de Coupure vast wel een paar aangename terrassen. Misschien treffen we mekaar daar wel. Een glas of twee aan de waterkant, het lijkt ons een zomers vooruitzicht. Of we nog op die boekenmarkt geraken, dat zien we nog wel.

De boekenmarkten, een initiatief van het Comité voor initiatief Brugge,
gaan door in de eerste weekends van juli, augustus en september 2023.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van proeven en smaken, Van schilderen en plaasteren | 25 Comments

Als een duivel in een … kathedraal

Sint-Salvator,
thuis van generaties organisten …

Hier zit je dan – buiten is ’t zo’n milde lenteavond die de vogels vrolijk stemt – op de tweede rij, midden de Sint-Salvatorkathedraal. Met om je heen, mensen die mekaar bij ’t binnenkomen hartelijk groeten. Ons kent ons. En ja, ook jij herkent wat gezichten van hier en daar. Een paar uit het Brugse cultuurveld, zowaar ook één of twee architecten die je niet onbekend zijn. En nogal wat politici. De burgemeester, een paar schepenen, ook lieden van verder in de provincie. En de man die hier thuis is, de bisschop. Samen met twee priesters die, net als hij, hun meest feestelijke kazuifel uit de pastoriekast haalden.
En jij daar middenin, dus. Zo’n moment waarop je tot je eigen verbazing jezelf aantreft op een plek en een tijdstip waar je normaal niet thuishoort, het overkomt een mens. “Ja, wat hebt ge hier eigenlijk te zoeken in dit klerikale nest?” Oeps, het duiveltje op je linkerschouder is paraat! Hij zit er altijd, maar doorgaans hoor je hem niet. Nu wel dus. ‘Hou je stoute mond, duivelmans!

Even geleden werd je opgebeld door iemand uit je kennissenkring. Of je soms zin had om mee te gaan naar de plechtige inzegening van de twee pas gerestaureerde orgels in de kathedraal.  Zijn wederhelft was niet vrij, die avond, en omdat hij weet heeft van je interesse in al wat Brugse geschiedenis aangaat, kwam jij in beeld. En zo maak je deze onverwachte avond mee. Gewoon omdat iemand in je entourage lid blijkt van de kerkfabriek van Sint-Salvator.
Wat je duiveltje inspiratie biedt voor enig weerwerk. Het stuk ondeugd fluistert in je oor “dat zo’n woord als ‘kerkfabriek’ toch wel geurt naar dingetjes regelen en bankbiljetten afstoffen?” Zelf weet je beter en dus roep je het duivelsventje tot de orde. En concentreer je je weer op dit moment waarop je, tussen gewichtig volk, de inzegening van twee orgels meemaakt.
Iemand neemt het woord, vertelt hoe de avond zal verlopen.

Het vertrouwde orgel zoals het eruit zag,
dertig zomers geleden …
en tot voor de recente restauratie.

Iemand anders komt aanzetten met uitleg over de lotgevallen van wat eens een historisch orgel was en in de loop der tijd werd uitgebouwd tot een veel groter instrument. Een zekere Johannes Klais nam dat karwei voor zijn rekening. “Zo’n beetje zoals Vlamingen hun eigendom graag om zeep helpen met schuurtjes en duivenkoten?” fluistert je duivelse vriendje. Maar neen, hier ging het om deskundig overwogen toevoegingen. Al kwam het er wel op neer dat het oorspronkelijke orgel zichzelf niet meer herkende.
Een aantal jaren geleden, bij de grote restauratiecampagne van de kathedraal, werd beslist om het orgel in de mate van ’t mogelijke te herleiden tot zijn oorspronkelijke staat, zoals in ’t begin van de achttiende eeuw gebouwd door Jacobus van den Eynde. Maar dan zou de ‘uitbouw’ van vorige eeuw verloren gaan en dat bleek ook weer jammer. Tenslotte ging men voor een spectaculair project, hou u vast.

Het oorspronkelijke orgel werd helemaal gereconstrueerd, werd een ‘oud nieuw’ orgel. En kreeg een plek vooraan in de kerk, bij de kooromgang. En op het doksaal, waar orgels doorgaans thuishoren, werd rond het negentiende-eeuwse project van Klais zowat een nieuw orgel gebouwd. Een ‘nieuw nieuw orgel’. Een monumentaal maar vooral fris ogend, eigentijds meubel. Twee orgels voor één kerk. Twee voor de prijs van één? “Nou ja, zeg maar twee voor de prijs van twee!“, klinkt het duivelsstemmetje in je oor.

In volle glorie, het ‘oude nieuwe’ en het ‘nieuwe nieuwe’ orgel.

De man die het woord voert ziet in het hele restauratieproject van de kathedraal de inhuldiging van de orgels als het ultieme orgelpunt. “Orgelpunt, waar hààlt ie het, kan het nóg flauwer als woordspeling?“, sneert je duivelse vriendje.
De bisschop en zijn medepriesters nemen ruim de tijd om de orgels in te zegenen. Zo’n plechtstatig kerkmoment, hoe vaak maak je zoiets mee? ‘Zie ze daar staan, in hun sinterklaaspakken!’ klinkt het links, maar je doet alsof je ‘t niet hoort. Want wanneer organist Ignace Michiels de klankkleur van beide orgels om beurt de ruimte laat vullen is allerminst plaats voor frivole ondeugendheid. Op een scherm zie je de organist doende aan zijn klavieren. Je luistert èn kijkt met stijgende verbazing. Werden hem door de schepper meer handen en voeten toegekend dan de doorsnee sterveling? De hele kerk ademt orgelklanken.
Het plechtige deel van de avond loopt op zijn eind en we worden uitgenodigd naar de lantaarntoren van het concertgebouw, iets verderop. Om nog even na te kaarten. Ons wacht zowaar een redelijk uitgebreide receptie. De hapjes zijn fijn en de wijn is mild. En wanneer wat later ook nog een paar schotels Brugse Zot worden aangedragen is de avond helemaal af. “Eigenlijk best wel een goed idee, zo’n orgelavond!” grinnikt op mijn linker schouder een mannetje. Likkebaardend. Maar hij krijgt lekker niks.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 11 Comments

Het station … waar we trouwen

De lokettenhal van het Brugse station verliest zijn belangrijkste functie met … het definitief sluiten van de loketten. Een nieuwe functie voor deze iconische ruimte? Een voorstel …

Veel laat vermoeden dat René er meewarig zou om glimlachen. Om dan een blad papier op te diepen, ’t zou tijd zijn voor een spotprent. Want zat iets hem dwars, dan zocht de anders redelijk milde schilder zijn toevlucht in ironie. En die sluiting van de loketten in de grote inkomhal van het Brugse station, die zou hem allerminst onverschillig laten.

‘Wij zijn verhuisd’ staat er in slordig uitvergrote letters te lezen op de met grote kartons afgedekte loketten. Dat de blauwe pijltjes eronder je helemaal naar de achterzijde van het station doorsturen, heb je niet meteen door. Al wacht ons ginder, kant Sint-Michiels, een verrassend eigentijds ‘travel center’. En, naast automaten die tickets uitprinten, ook behulpzame ‘mobility guides’. Wij gingen er langs, vorige week, en ’t kwam ons voor dat die mensen deskundige informatie bezorgen. Over welke trein ons waarheen brengt en wanneer. Ook over vertragingen en ander transport-onheil? Die ‘mobility guides’, zijn dat dezelfde bedienden die ons tot voor kort aan hun loketten te woord stonden in de grote lokettenhal?

Sinds het station kort voor de Tweede Wereldoorlog in gebruik werd genomen, is die lokettenhal in dat naar Brugse normen opvallend moderne bouwwerk zonder meer beeldbepalend. Met in de hoofdrol de muurschildering van onze René De Pauw.
Zesenvijftig panelen zijn het, die als een soort triptiek ons land evoceren zoals we het kennen uit de boekskes van onze schooltijd.

Wereldoorlog Eén, René De Pauw tekent de Duitse admiraal von Schröder, te paard op weg door Brugge … De admiraal houdt niet van honden …

Met als middelpunt ons eigen Brugge en naarmate je de veelheid aan details verder langs de zijmuren volgt, kom je voorbij een waaier van Belgische steden, stadjes en streken. Als een soort Belgisch canon, zo oogt de overvloed aan details waarmee René De Pauw de muren van de hal overlaadt. Trek je er de nodige tijd voor uit, kan je je kennis omtrent schoolse Belgische clichés aftoetsen, van de oorlogskerkhoven in de Westhoek tot de Leeuw van Waterloo.
René De Pauw’s kunstwerk oogt verstild, maar kijk je aandachtig toe, dan ontwaar je een krioelende levendigheid. En ergens in een hoekje is ook de kunstenaar zelf aan het werk. Met op zijn schildersezel de titel van zijn muurschildering, ‘Mijn landeken ter ere’. Charmant, hé?

Charmant, ja, maar verwaarloosd. Je hoeft geen kenner te zijn om te merken dat het muurkunstwerk dringend, héél dringend aan renovatie toe is. Samen met de voorgevel van ons station is ook de lokettenhal erkend als beschermd monument.

Voorjaar 1960 … de enige retrospectieve ooit over het werk van René De pauw.

Maar zo oogt de hal allerminst. Is ’t waar dat de Belgische Spoorwegen ooit overwogen om het gebouw te slopen? Wie vandaag door de verpauperde hal passeert, krijgt het gevoel dat ie op een dwaalspoor is gebracht. Maar, waarde spoorwegbonzen, doe daar iets aan … doe er iets mee! Begin alvast met restaureren! En geef deze plek dan weer een functie!

Het verzinnen van een nieuwe invulling voor zo’n ruimte ligt niet voor de hand, da’s waar. Maar sta ons toe, een voorzichtig voorstel te formuleren. Neen, ondergetekende kent niks van erfgoed en herbestemming. Maar toen hij er vorige week langs kwam en nog maar een keer de creativiteit van De Pauw bewonderde, kwam hem onverwacht het woord ‘sacraal’ voor de geest. Dat klinkt zo plechtstatig dat ik er zelf van schrok, maar toch.
Zomaar uit het niets deed die muurschildering mij aan een kerkinterieur denken. De Pauw’s werk? Het is een soort retabel! En weet je wat, die loketten met hun geperforeerde vensterglas waarachter de bedienden je aanhoorden, hebben die niet iets van biechtstoelen? Die buitenmaatse lokettenhal van ons station, da’s gewoon een kerk met wereldse invulling!
En voilà, ineens wist ik het! Dát zou voor deze ruimte pas een zinnige invulling wezen! Wijs haar de functie toe die ooit aan kerken werd toebedeeld! In een eerder cursiefje brachten we Jan Hoet, onze kunstpaus van weleer, al een keer ter sprake. Jan opperde dat we de meest fundamentele bestaansreden van kerken vergeten zijn. Een plek waar je samenkomt bij alle cruciale momenten van een mensenleven. De geboorte, het huwelijk, de dood … Welaan dan, laat deze zo groots en, jawel, sacraal aangeklede ruimte die functie op zich nemen! Maakt niet uit of je devoot in ’t leven staat of fervent goddeloos, er is een plaats waar je terecht kan voor een babyborrel. Je kan er trouwen. En waarom ook niet, wanneer een leven voorbij is, afscheid nemen. In een profane kerk, met die grootse muurschildering als geruststellende ruggensteun.
Een passage langs een stationshal als metafoor voor de gang van ’t leven, ’t is een idee, meer niet.  Maar ik wed dat ook René De Pauw, mocht hij nog onder ons zijn, er zou in meegaan.
Al zit het er dik in dat hij ook nu een tekenblok ter hand neemt. Want een doop, een trouw of een begrafenis in een station, dat vraagt om een paar spotprenten, toch?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van wielen en op weg zijn, Van zin, zen en zijn | 14 Comments

Marec tekent ’s morgens de dingen

Ineens beseffen wij het, mijn huisgenote en ik, wij zijn cool. En dat zeggen wij niet zelf, ik lees het hier aan mijn ontbijttafel in een deftig tijdschrift met daarin een artikel, vooral foto’s eigenlijk, over kringwinkels. Blijkbaar zijn die vandaag trendy. En wie daar wel eens langs komt, die is cool.
Weet je nog hoe we vroeger spraken over winkels waar ze tweedehandsspullen verkochten? Was dat in termen als ‘trendy’ of ‘cool’? Nee, toch. Omdat die Engelse termen nog niet tot onze woordenschat waren doorgedrongen? Ook, ja, maar toch vooral omdat tweedehands iets was voor wie zich geen nieuwigheden kon permitteren. Waardeloze rommel, opgekocht door lieden die er hun waardeloze interieurs mee vulden, zoiets.
Maar vandaag, lees ik hier, pronk je ongegeneerd met wat je op de kop tikte in zo’n tweedehandsbedrijf. Waarbij je toehoorders liefst ook blije kreetjes slaken als je vertelt hoe weinig centen je ervoor neerlegde.

En tot dat soort volk horen nu dus ook mijn huisgenote en ik. Een tijdje geleden kreeg mijn vrouw de smaak te pakken en intussen kreeg ze ook haar wederhelft over de streep.

Marec maakt het lezers met genoeg Brugse jaren op de teller makkelijk om ze aan te wijzen, Frank Van Acker, Bob Vanhaverbeke, Jacques Devolder, Fernand Vandamme, Patrick Moenaert en Guido Maertens.

Haar wederhelft, die winkelen doorgaans als een noodzakelijk karwei beschouwt, struint zowaar ook wel eens met enige genoegdoening langs de rekken van zo’n kringwinkel. Je laten verrassen door het onverwachte. Het weerzien van een vergeten platenhoes of een oud boek.
Vorige week kwam ze thuis, mijn vrouw, met niet één maar drie boeken, propvol kostelijke cartoons van Marec. ‘Verrassing!’ klonk het, want oogden ze gloednieuw, misschien nog niet eens geopend.
Het wat gênante gevoel dat je overvalt wanneer je een cadeau krijgt waar je niks aan hebt, we kennen het allemaal. Was dat het lot dat deze boeken te beurt viel? En zo beland je, nieuw maar overbodig boek zijnde, in de recyclagewinkel. Tot iemand zich over je ontfermt.

En zo staan sinds kort in onze boekenkast flink uit de kluiten gewassen, getekende overzichten omtrent de voorbije drie jaar. We gaan ze koesteren, want onze Brugse tekenmeester is zijn gewicht in goud waard. Alleszins meer dan de spreekwoordelijke appel en het bijhorende ei die mijn vrouw voor de boekjes in ruil gaf.

En daarenboven brengt zo’n aanwinst de verzamelaar op een idee. Want in zijn collectie zit toch ook één en ander van Marec? Wie zoekt, die hoort te vinden en dus diepten we in de korte keren een overzichtje bijeen. Zeg maar ‘een overzicht’.
De oudste Marec in mijn verzameling is er eentje van vijfendertig jaar geleden. In die tijden is Marec huiscartoonist bij het Brugse blad Uitkrant.
’t Zijn verkiezingen in 1988 en de Volkshogeschool uit de Baliestraat organiseert een lijsttrekkersdebat  in ‘cultureel centrum Boterhuis’. Da’s in de Sint-Jacobsstraat, waar vandaag de Republiek en de Lumière huizen.

Twee jaar later tekent hij zijn eerste van wat een reeks van zes ‘Fietseling’-affiches zou worden. En van ’t Gezellejaar 1999 vonden we een kleinood van zijn hand.

” … een collage van Marec’s vroegere affiche-ontwerpen. ” Daarvoor komen de organisatoren overigens langs bij ondergetekende, zelf hebben ze de affiches niet meer in huis.

Marec is lang kind aan huis bij Exit Magazine, waarvoor hij een promoaffiche tekent bij het honderdste nummer en nog een keer bij de tiende verjaardag van het blad.
In 2012 wordt ‘Fietseling’ een eenmalig nieuw leven ingeblazen, goed voor een collage van Marec’s vroegere affiche-ontwerpen.
En tenslotte is dit jaar, met de terugkeer van de Ronde van Vlaanderen naar Brugge, in de Langestraat en Hoogstraat een etalagewedstijd goed voor een Marec-tekening.

Is dat hard labeur, zo’n vakmanschap verwerven? Of krijg je het mee van in de wieg? Of, wie weet, overvalt het je op een keer. Stel je voor, op een frisse ochtend is er bij ’t ontbijt ineens die drang om te tekenen wat de radio vertelt over de dingen van de dag. En voor je ’t weet staat op je servet een hilarisch prentje. Kranten en andere media verdringen mekaar om je tekentalent in huis te halen. En er komen boeken met cartoons van jou. In de betere boekhandel? Natuurlijk, maar ze zijn óók te vinden in kringloopwinkels!
Da’s het moment waarop je als auteur beseft … nu ben ik pas ècht cool!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van Brugse politiek, Van schilderen en plaasteren, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

Hoe het zit met dat Heilig Bloed

Vorige week stak in elke Brugse brievenbus een folder omtrent de Heilig Bloedprocessie.
Met daarin, naast praktische informatie over die dag, ook historische duiding over de processie.
Bij de jonge generatie kan de parate kennis over die traditie wel een duwtje in de rug gebruiken.
Al kwam rond de vraag hoe het zit met dat Heilig Bloed, vroeger ook wel enige uitleg van pas

Sylvia glundert. Zonet heeft Henri, haar man, hun gast uitgeleide gedaan en er is een goeie zaak beklonken. Niet dat het ontwerpen van een affiche zoveel centen opbrengt, maar echt uitbundig verloopt Henri’s loopbaan als kunstschilder tot dusver niet, dus het kan geen kwaad om ook als graficus wat naam te maken in de stad.
Later zou dat wel goed komen, Henri De Graer zou uitgroeien tot een gerespecteerd portretschilder. Een postuum portret van Gezelle zou zijn naam vestigen. En Henri ontwerpt ook een tegeltafereel met heiligenfiguren op de hoek van de Poitevinstraat en de Sint-Jorisstraat.

Maar dat is nu, in het voorjaar van 1900, nog vage toekomstmuziek. En er klinken al wat kinderstemmen in huize De Graer en zoals dat hoort in een braaf christelijk gezin, hopen zij op een ruime kroost, mettertijd. En dat vraagt om brood op de plank, weet Sylvia.

In het atelier van Henri De Graer is het gesprek met Gustave Herwyn gemoedelijk verlopen. De proost van de Edele Confrérie van het Heilig Bloed werd dan ook in de watten gelegd. De beste sigaren en jenever van een gerespecteerde distillerie in huis halen, bleek de correcte strategie. Uitvoerig deed de proost uit de doeken wat hij van Henri verwachte. Voor de affiche die de Heilig Bloedprocessie aankondigt heeft hij een breedvoerig ontwerp in gedachten, iets dat het grote publiek aanspreekt.

We zijn tenslotte in het jaar 1900, wat wil zeggen dat precies negentien eeuwen geleden de Verlosser werd geboren. Daarom kondigde de paus, Leo XIII, aan dat het om een Heilig Jaar gaat. Dat is, wat kort door de bocht, een jaar waarin de Kerk zichzelf extra in de schijnwerpers zet. En bij zo’n gelegenheid mag ook een processie wat meer om het plechtstatige lijf hebben.
Dit Heilig Jaar komt van pas‘, meent de proost, ‘want we moeten ons behoeden voor het verval van het christelijk geloof. Niet voor niets schreef onze paus enkele jaren geleden zijn ‘Rerum Novarum’, als repliek op de leer van de socialisten. De socialisten, ’t is door hun zondige schuld dat de mensen niet meer geïnteresseerd zijn in de christelijke verhalen, Henri!’
De proost van de Edele Confrérie benadrukte dan ook ‘ … dat de affiche uitgebreid uitleg mag geven over hoe dat zit met dat Heilig Bloed. De mensen weten dat nog amper, Henri!’
Komt voor mekaar!’, verzekerde de schilder en schonk Gustave Herwyn’s glas nog een keer vol. De proost knikte instemmend.

Bij dit Heilig Jaar‘, ging de nobele man verder, ‘krijgt de processie ook een heel nieuwe indeling. Daartoe wordt gerekend op de deskundigheid van kanunnik Adolf Duclos, hij bouwde de voorbije jaren in Brugge meerdere stoeten en processies. Trouwens, dit keer gaat de Heilig Bloedprocessie niet één maar twee keer uit. Eén keer, zoals vanouds, op maandag en ook nog eens de zondag daarop.’

Allemaal argumenten, beseft Henri De Graer, voor een groots opgezet plakkaat, een ontwerp dat zich kan meten met de modieuze affiches van tegenwoordig. Maar hier bij ons wèl, in tegenstelling tot de vaak gênante, wellustige ontwerpen in Parijs en Brussel, met godvruchtige inslag. Achter zijn tekentafel laat de kunstenaar zijn fantasie de vrije loop. En in die verbeelding van hem draait alles rond het kernmoment van het Heilig Bloed-verhaal, het ogenblik waarop Jezus sterft aan het kruis.

Dat ziet hij zo. De gekruisigde wordt omringd door een aureool van negentien engeltjes die elk een banderol dragen waarop een Romeins cijfer. Elk cijfer staat voor een eeuw.

Vanuit dat aureool schijnt een lichtstraal met daarin het getal ‘MCL’, ofte 1150. Da’s het jaar waarin, volgens de oude traditie, het Heilig Bloed aan Brugge werd geschonken.
De lichtbundel straalt overigens neer op dat ene moment, de overhandiging van de relikwie, voor de stadspoorten van het oude Brugge.

Intussen is Henri helemaal op dreef, hij laat een engel een kelk ophouden waarin het bloed van Jezus neer druppelt. De Heilige Graal? En er volgt nóg meer … Want er sijpelt ook bloed langs het kruis, helemaal naar beneden, over een soort wereldbol. En dat gewijde bloed vind zijn bestemming op een plaats op die aardbol en die plaats heet … Brugge.

Is dat niet wat ver gezocht, Henri?‘, vraagt Sylvie, wanneer ze haar vent een kop thee inschenkt. ‘Duidelijk, alleszins’, weerlegt de kunstenaar, ‘en is dat niet wat de proost vraagt?‘ ‘Da’s waar.’, weet zijn wederhelft.

Maar wat ze niet begrijpt … ‘Bovenaan staat ‘Negentiende eeuwfeest van het Heilig Bloed’ … Die relikwie hier bij ons, die dateert toch van toen Jezus gekruisigd werd, in ’t jaar 33? Dat is dit jaar toch geen negentienhonderd jaar geleden?
Henri krabt zich in de haren. Waarom stelt zijn Sylvie toch altijd van die vervelend juiste vragen?

Posted in Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Van stoeten en processies, Van zin, zen en zijn | 9 Comments

De scheve toren van … Brugge

De architect die ergens in de jaren achttienhonderd de Brugse stadsschouwburg uittekent, weet hoe het er in de wereld aan toe gaat. Hij is dan ook van Brussel en daar volgen ze de jongste trends. Eén van zijn bij-de-tijdse ideeën omtrent de schouwburg betreft een bovenbalkon voor het gewone volk. Ook het plebs, meent onze Brusselse bouwmeester, moet de kans krijgen om af en toe een voorstelling bij te wonen. Schoon van hem, vooral omdat hij er meteen ook voor zorgt dat die simpele zielen niet in de weg lopen van monsieur en madame die zich door hun koetsier tot bij de voordeur laten voeren. Daartoe bedenkt hij in de zijgevel van zijn cultuurtempel een deurtje waarlangs Jan met de Pet en Katelijne de kantwerkster naar een bescheiden trap worden geleid, helemaal tot bovenin de schouwburg. Zonder de beau monde te storen. Onderscheid moet er zijn, meneer!

Het raampje
Eenmaal daarboven, het vergt een behoorlijke klim langs die smalle, wat sombere trap, kom je dus bij de goedkope zitplaatsen, hoog boven het podium en het duurdere publiek dat parterre zit.

En ginder kom je, net voor je er je plek opzoekt, voorbij het raampje. Al kan het best zo wezen dat je, stilletjes naar adem happend, boven arriveert en het raam waarover wij je graag vertellen achteloos passeert. Want je bent op weg naar je zitplaats, benieuwd naar wat de avond brengen zal. En dan is een onopvallend venster niet datgene waar een mens oog voor heeft.

Dat je daar helemaal boven in ’t kiekenkot terecht komt, wil geenszins zeggen dat je een foute plaats uitkoos. Een tijd geleden waren vrienden van ons er voor een concert van ’t Zesde Metaal. Je weet wel, Wannes Cappelle en trawanten. Het verraste hen hoe de muziek daar hoog bij ’t plafond van de schouwburg, best genietbaar klonk. De Brugse stadsschouwburg en zijn akoestiek, ’t is niet voor niets dat artiesten er graag langs komen. Dus mocht je nog een keer een avond in de schouwburg plannen, dan is de keuze voor ’t kiekenkot ’t overwegen waard.
En bovendien heb je er dus het raampje als toemaatje.

Scheve toren
Jan met de Pet en Katelijne de kantwerkster waren er zich niet van bewust welk voorrecht hen ten deel viel. Want wat ze door dat venstertje bij hun goedkope etage te zien kregen, daar konden de hoge heren en dames naar fluiten.

Die uitkijk, dus. Je wordt er verrast door een onverhoopt uitzicht op de bovenbouw van het fris gerenoveerde Provinciaal Hof op de Markt. Dat bouwwerk probeert je aandacht te trekken en daar slaagt het ook in. Maar het is het belfort dat je zal verrassen.
Dat ons belfort scheef staat, dat weet inmiddels elke Bruggeling. Maar op weinig plaatsen valt dat zo op als hier, bij dat venster.

’t Is op een frisse zomerdag, zo’n dertig jaar geleden, dat koene alpinisten zich vakkundig van op het dak van het belfort naar beneden takelen, stoer Spiderman spelend. Om dan op specifieke plaatsen aluminium nagels in de torenwand aan te brengen die vakkundige lieden in staat stellen om van op de begane grond uit te zoeken hoe scheef het belfort precies staat.

En, nog net ièts belangrijker, om na te gaan of daar in de loop der tijd nog verandering in komt. Ze komen tot de vaststelling dat de toren een dikke tachtig centimeter naar het zuidoosten leunt. Naar de Wollestraat toe, zeg maar. Of dat veel is, tachtig centimeter? Niet echt, neen. Al zijn er een paar plaatsen waar je dat met wat goede wil met het blote oog kan zien.
Vooraan in de Vlamingstraat, alvast. En in ’t Geernaartstraatje, dat zich tussen de restaurantgevels aan de noordzijde van de Markt een weg zoekt naar de Eiermarkt.

Côté Jardin
Maar als er in de hele stad één plek is waar d’alletorre haar status als scheve toren zo ongegeneerd bevestigt, is dat ginder bovenaan die trap in de stadsschouwburg. Van overal op de begane grond sla je je ogen op, kijk je naar het belfort in kikvorsperspectief.

Maar van bij het kiekenkot kijk je het bouwwerk bij wijze van spreken recht in de ogen. En kan je er echt niet om heen … hoe ons belfort niet weinig neerbuigend naar de Wollestraat toe leunt. Heeft het iets onrustwekkend?

Het staat al eeuwen zo, zeggen ze …

Het staat al eeuwen zo, zeggen ze, dus geen nood. En dat zo’n bejaarde torens wel vaker wat uit de pas lopen. Zou te maken hebben met boomstammen in de fundering, lees je hier en daar. Dat bij zo’n fundaties ook koeienhuiden van pas kwamen?  We vroegen het stadsarcheoloog Frederik Roelens en die verzekert ons dat hij daar nog nooit een aanwijzing voor vond.

Vlaamse subsidies voor het restaureren van de meest iconische toren van onze stad laten op zich wachten. En dus besluiten onze Brugse politici om dat project uit te stellen. Maar heren en dames politiekers, wees toch maar waakzaam! Want of u meent dat de toren naar links, dan wel naar rechts buigt zegt mogelijks iets over uw politieke achtergrond, maar uit de pas staat hij in elk geval.
Laatst sta ik aan het raampje bij het kiekenkot, in ’t gezelschap van een dame die sinds jaren thuis is in de schouwburg. Naar welke kant ons belfort leunt, vraag ik. Haar vastberaden antwoord? “Dat zie je zo, côté jardin!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van Brugse politiek, Van zingen en spelen | 12 Comments

Naar de Meifoor met Joni Mitchell

Het jongetje dat vijftien voorjaren geleden, in 2008,
het olijke campagnebeeld tekende voor de affiche van de Meifoor,
wat is er zoveel kermissen later van dat manneke geworden?
Wij zochten en vonden de inmiddels niet meer zo kleine Robbert Roos.

Mijn beste Robbert, zal ik je vertellen over Joni Mitchell? ’t Zou me verbazen mocht jij, frisse twintiger, vertrouwd zijn met die naam. En toch deed jouw kermistekening mij aan haar denken. Of liever, aan één bepaald lied van Joni Mitchell.
Want Robbert, laat mij even duiden, Joni is een zangeres. Zomaar een zangeres? Je mag haar zonder enige schroom beschouwen als één van de grootste Amerikaanse songwriters van haar generatie. Ze begon ergens in de bloemenjaren zestig van vorige eeuw, toen muzikanten van haar lichting zingend de wereld wilden herschilderen in een vredevol oord. Ze vestigde haar naam met degelijke, kleinkunstige liedjes met redelijk doordachte teksten.

Pas later mengde Joni Mitchell een gedurfde wolk jazz door haar songs en verwierf in de muziekwereld het statuut van gerespecteerde madam.
Maar toch is het zo’n eenvoudig deuntje uit haar beginjaren dat zich aandiende toen ik je tekening zag.
Nu de foor weer in de stad is, diepte ik mijn map met kermisaffiches op. Die zijn jaar na jaar getooid met kindertekeningen. En tussen al die plezante fantasie viel mijn oog op een bijzonder kleurrijke prent van vijftien jaar geleden, jaargang 2008. Onderaan de affiche staat ‘Winnaar tekenwedstrijd 6 tot 12jarigen, Robbert Roos’.
Dat jaar was de tekening van Robbert uit ’t zesde leerjaar verkozen om overal in de stad de Meifoor aan te kondigen! En om het feest compleet te maken, werden de artiest en zijn klasgenootjes ook nog getrakteerd op een gratis kermismiddag.
Dankzij jouw schilderwerk, Robbert. Dat zotte reuzenrad dat omheen het belfort wentelt, terwijl van bij de voet van de toren zo’n kermisrail zich een weg baant, omhoog en omlaag.

En mij bracht die tekening van jou zowaar bij die song van Joni Mitchell.
In ‘The circle game’ ziet Joni ‘t leven als een kermis. Beschilderde paardjes en hoe ze op en neer gaan op de draaimolen van de tijd.

Over een kind, zingt ze, een jongetje dat opgroeit en hoe dat gaat. Over het kleine manneke, bang van de donder of verwonderd om het fladderen van een waterjuffer. En hoe ‘later als je groot bent’ de meest beloftevolle dromen in zich draagt. Hoe het jongetje jongen wordt, fel en ongeduldig naar wat komen zal. En hoe, eenmaal opgegroeid, de werkelijkheid soms minder groots blijkt dan verwacht. Maar dat zich nieuwe dromen aandienen, andere en misschien betere. De carrousel van het bestaan, kortom.

En ik vroeg mij af, met dat lied in gedachten, of dat met die knaap van de affiche ook zo verliep.
Ontmoet ik iemand van wie de naam op zo’n affichetekening stond, dan worden veelal fijne herinneringen opgehaald aan een tijd van toen. Maar omtrent plastische creativiteit bleef het doorgaans bij die ene tekenwedstrijd. Niet zo bij jou, Robbert.
Het duurde even voor ik je aan de lijn kreeg, zo gaat dat in deze digitale tijden. Maar uiteindelijk verschenen we toch op elkaars scherm voor wat een hartelijke babbel werd.

Honderduit vertelde je over hoe het je verder verliep. Met je kermisaffiche als, achteraf gezien, de aanzet voor een schoolloopbaan waarlangs je de creatieve weg op ging. Je woont nog altijd hier in Brugge, al bracht die weg je naar een Gentse studio waar creatief volk zich uitleeft in een waaier van grafiek. Die weg volg je al even samen met je vriendin. En sinds enkele weken ook met Edgar, jullie eersteling. Dat je zelf de geboorteaankondiging van Edgar bedacht en tekende, het zal geen mens verbazen.
Zou het waar zijn, wat ze vertellen, Robbert? Dat scheppende geesten, al is het zonder het te beseffen, zelfs in de eenvoudigste creatie een heel leven schetsen? Dan tekende jij die keer, als klein prutske, vast en zeker maar zonder het te weten, de carrousel van je eigen jonge leven.
Laat het dan ook maar zo zijn dat ooit in een verre tijd een jong zangeresje, gitaar op schoot, zong over jou, het knaapje dat de kermis tekende, de carrousel van zijn eigen toekomst. Joni Mitchell’s song, Robbert, gaat over jou.
Over de dromen die je koestert. Dromen waarvan sommige opbloeiden en andere minder of niet. En over nieuwe dromen die zich aandienen. De lach van een vriendin, het kirren van een zoontje. En wie weet, binnen een jaar of tien, een Brugse affiche met daarop ‘‘Winnaar tekenwedstrijd 6 tot 12jarigen, Edgar Roos’.
Dat wenst het jongetje dat in mij schuilt jou, jullie, van harte toe.

Joni Mitchell’s ‘The Circle Game’ hoor je hier, Robbert:
https://www.youtube.com/watch?v=V9VoLCO-d6U

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 4 Comments

Met Filips de Goede naar de stadsschouwburg

Alle boeken over Brugge achter de ene glazen deur, achter de andere het overige leesvoer, ziedaar de simpele ordening van de boekenkast bij ons thuis. Meer hoeft dat niet te wezen, zo uitgebreid is onze bibliotheek niet. Had het ook anders gekund? Wat als het hele zootje boeken verdeeld was in ‘gelezen’ en ‘ongelezen’? Amper geopende boeken die wachten op het moment waarop ik er tijd voor maak, het zijn er meerdere. Al zouden in dat geval ook een paar van hen uit de boot, of in dit geval uit de kast, vallen. Want er zijn, naast nog niet gelezen, ook half gelezen boeken. Is het verschijnsel u bekend?
Het niet uitlezen van een boek, met blozende wangen bekent deze jongen dat hij er zich wel een keer aan bezondigt. Met hoeveel goesting haalde ik, alweer een tijd geleden, ‘De bourgondiërs, aartsvaders van de Lage Landen’ in huis! Bart Van Loo’s bestseller, toen hèt boek van het moment! Wat liep er fout, dat ik vandaag die boekband ter hand neem en vaststel dat het leeslint ergens middenin bleef steken?

Bijzonder boeiend vertelde geschiedenis, herinner ik mij nochtans. Ongetwijfeld drongen zich plotsklaps allerhande dringende doe-dingen op. Rommel naar recyclagepark, auto naar garage, hond naar dierenarts. En wanneer stielmannen ons huis maandenlang omtoverden tot bouwwerf, blijkt dat geen leesbevorderende omgeving. En bovendien rekende u, lezer van deze blog, op uw wekelijks verhaal. U begrijpt, dat het boek van Bart Van Loo nooit uitgelezen raakte lag aan iedereen, behalve aan ondergetekende.
Doch ziet, ik geef mezelf twee weken om ‘De Bourgondiërs’ uit te lezen. Twee weken, want dan komt Bart Van Loo. Hij komt vertellen in de stadsschouwburg en ik zal er graag bij zijn. Kan ik mij veroorloven dat de auteur mij daar ineens ziet zitten, ergens middenin parterre, en van mijn onzekere blik afleest dat ik dat boek van hem niet eens tot het einde las?
Bart Van Loo is, vermoed ik, naast vlot schrijver ook vlot verkoper. En dus neemt hij achteraf wellicht de tijd om te signeren. Al zie ik mezelf niet meteen in de rij staan, met onder de arm dat boek met Filips de Goede op de hoes. Was nooit een handtekeningenjager.

Hoewel, wacht eens, wat als deze verzamelaar Bart een affiche voorlegt om te signeren? Dat zou nog een keer wat zijn, Bart Van Loo zijn krabbel, bij voorkeur op een affiche met als blikvanger Filips de Goede, de Bourgondiër. En ja, Bart, ik heb er eentje dat jou vast en zeker zou boeien.

We schrijven zomer 1907. Brugge is in feeststemming. Want ten noorden van de stad wordt de nieuwe haven ingehuldigd, het latere Zeebrugge. De verwachtingen zijn hoog gespannen, want na eeuwen sluimeren zou Brugge weer uitgroeien tot wereldhaven! Festiviteiten alom. Een volksbanket in de stadshallen. Een middeleeuws steekspel op de Markt. En een prestigieuze tentoonstelling die de gloriedagen van middeleeuws Brugge in herinnering brengt, de Orde van het Gulden Vlies is het thema. Flori Van Acker, befaamd Brugs schilder, staat in voor het promotiemateriaal. Waaronder deze affiche met Filips de Goede, stichter van de orde, als protagonist van dienst.
Boven een weelderig, gotisch tekstgedeelte pronkt een trotse Filips de Goede, stichter van de Orde in 1430, in feestelijk ornaat, met dat kenmerkende hoofddeksel van hem. Die Bourgondiërs waren trendsetters. Zelfverzekerd rust zijn rechterhand op zijn riem-met-dolk, zijn linker op een wandelstok. Een scepter? Om zijn schouders, de ketting van zijn nieuwe ridderorde.

De balustrade waarachter hij postvat is perfect symmetrisch uitgetekend. Met centraal het wapen van de hertog en rechts de vertrouwde Brugse, gekroonde letter ‘b’. Maar als Flori die symmetrie wil behouden, verandert links die ‘b’ in haar spiegelbeeld, een betekenisloze ‘d’.
Flori bedenkt een zotte oplossing. Laat de schoudermantel van de hertog ‘toevallig’ over de balustrade neervallen en niemand let nog op die bizarre letter ‘d’.

En de mantel komt zowaar nog een keer van pas. Want op de achtergrond doemt het middeleeuwse Brugge op, met prominente stadswallen en de gekende torens. Eén van die torens stelt de ontwerper voor een nog ambetanter dilemma. Het meest kenmerkende gebouw van de stad, het belfort, is in 1430, bij de stichting van de Orde, nog aanzienlijk minder hoog dan vandaag! Pas vijftig jaar later krijgt de toren zijn achthoekige bovenbouw! Dus kan hij het silhouet van de toren niet weergeven zoals wij, Bruggelingen, ermee vertrouwd zijn.

Maar Flori Van Acker hoef je de knepen van zijn vak niet te leren. De mantel van de hertog laat hij gracieus opwaaien. Waarbij, daar is alweer het toeval, een deel van het belfort aan ons oog wordt onttrokken. Van Acker weet hoe ons brein waarnemingen aanvult met wat in ons geheugen ligt opgeslagen. De toeschouwer ziet de gekende toren, terwijl die niet eens wordt afgebeeld.
En er is meer! Want op het eerste gezicht oogt dit als een hoogst vredevol tafereel. Maar tussen Brugge en de Bourgondiërs is ‘t lang niet altijd koek en ei. Amper een handvol jaren na de stichting van de Orde van het Gulden Vlies, is het al van dat. Dan zal de hertog hier bij ons een revolutie van de ambachten, zeg maar ’t werkvolk, hardhandig neerslaan. Die latente spanning tussen de machthebber en het gewone volk, ook die ontgaat afficheontwerper Flori Van Acker niet. Al merkt enkel wie aandachtig toekijkt dat op zijn affiche, onder de stadswallen, een troepenmacht van Filips oprukt om de opstandige stede een lesje te leren!

In 1907 ontwerpt Flori Van Acker zijn meest iconische affiche. In dat ontwerp toont hij Brugge in zijn Bourgondische gloriedagen. Een stad die later, na de florissante middeleeuwen, harde tijden zal doorstaan. Tijden die Brugge in 1907 met de bouw van een nieuwe zeehaven hoopt te keren. Bij de opening van die haven tracht deze affiche belangstelling voor de geschiedenis van onze stad te genereren. De aanzet van wat later zou uitgroeien tot een belangwekkende factor in het lokale leven, het toerisme.
Of hoe één enkele affiche het hele verhaal van een stad vertelt. Bart Van Loo, je bent een begenadigd chroniqueur. Maar met zijn heel eigen, grafisch vocabulaire kende Flori Van Acker daar ook wat van.

Posted in Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Zeebrugge, de haven | 4 Comments

Huis te koop

Je hebt gelijk, mijn beste Frank Brangwyn, ze hadden met het definitief sluiten van de bovenverdieping van het Arentshuis nog drie jaar kunnen wachten. Dan kon je terugblikken op negen volle decennia waarin jouw artistieke erfenis hier te bewonderen was. Maar zeg nu zelf, hoeveel kunstenaars worden zo in de watten gelegd? ‘k Zal je wat vertellen, maar hou het stil. Zelf ken ik een verzamelaar van affiches – zoals de meeste verzamelaars een wat naïef type. En die mens droomt, je houdt het amper voor mogelijk, van zo’n expositieruimte.
Ik weet het, toen jij in het verre 1936 Brugge een heleboel van je kunstwerken aanbood, kreeg je van je geboortestad de belofte dat we je oeuvre blijvend zouden tentoonstellen. Voor eeuwig en drie dagen?

… het definitief sluiten van de bovenverdieping van het Arentshuis …

De plechtige opening van die permanente expositie, in kranten van toen las ik erover. Op foto’s van die plechtige middag turen heel serieuze heren met heel serieuze blik door hun monocle naar je schilderijen en etsen. Waarom hun dames thuisbleven, dat lees je nergens. Waarom jij er zelf niet was, dat staat er wel. Je lag ziek te bed, thuis in je eigen Engeland. Wat je doodjammer vond, stel ik mij voor.

In 2006, bijvoorbeeld, de vijftigste verjaardag
van je sterfdatum

En dus trokken burgemeester Van Hoestenberghe en een stel schepenen helemaal naar Sussex om jou voor je gulle schenking te bedanken. En om je de titel ‘Ereburger van de stad Brugge‘ aan te bieden. En sindsdien kon al wie dat wou, in het Arentshuis aan de Dijver kennis maken met het veelzijdige werk van Frank Brangwyn.

Je wieg stond hier aan de Oude Burg. Omdat je Engelse vader, William Curtis Brangwyn, als interieurontwerper van kerken en kapellen doende was in een Brugge dat zich met neogotische bouwwerken wou heruitvinden als middeleeuwse stad. Onder meer bij de herinrichting van de Heilige Bloedkapel had je pa een vinger in de pap. Je was nog een jong manneke toen je familie terugkeerde naar Engeland, maar Brugge bleef je fascineren, je leven lang. Jeugdsentiment?
Of neen, je was nooit echt sant in eigen Engeland, zat het hem daar? Was je dan niet een krak in je vak? Toch wel, meer zelfs, je was krak in meerdere vakken. En mogelijks werd je daarop afgerekend. Schilderen, etsen, interieurs en meubels ontwerpen, muurschilderingen, glasramen, je wist van aanpakken. Wie zo veelzijdig is, is dat niet eerder een vakman dan een kunstenaar? Misschien, Frank, was dat het misverstand omtrent je creativiteit.
Was het om die geringschatting bij je thuisbasis dat Brugge van jou die collectie kunstwerken cadeau kreeg? We zijn ze blijven koesteren, alleszins. Af en toe bouwden we een gelegenheidstentoonstelling. In 2006, bijvoorbeeld, de vijftigste verjaardag van je sterfdatum.
Het Arentshuis, voorbehouden voor Frank Brangwyn, ik heb het nooit anders geweten. Tot nu, dus. Want nu het museumbeleid in handen is van een stel jonge beeldenstormers, zet Musea Brugge een punt achter zijn langstlopende tentoonstelling ooit. Een keuze die amper stof doet opwaaien, valt er wat voor te zeggen? Want komt er ooit iemand naar Brugge voor het werk van Frank Brangwyn?
En dus verlaat je werk het herenhuis aan de Dijver, waar het al die tijd thuis was. Het Arentshuis krijgt een bijdetijdse rol toegewezen, niks mis mee. De bovenverdieping, jouw stek, wacht nog op een invulling.
Maar je weet nooit, misschien gunnen we je collectie nog een tweede adem. Binnen afzienbare tijd in het aanbouw zijnde BRUSK-museum, ruimte zat, tenslotte. Dus Frank, jongen, tot nader order geen paniek.

… Ik herinner mij nog het museum-oude-stijl

Trouwens, dat het begrip ‘Arentshuis’ generaties lang gelinkt werd aan jouw naam, zo voor de hand liggend is dat niet. Je woonde of werkte er tenslotte nooit. Sommige Brugse huizen met een veel nauwere band met een kunstenaar hebben een ècht eigen verhaal. Een verhaal dat van pand tot pand danig kan verschillen.

Neem nu het geboortehuis van Guido Gezelle. Ontelbaar vele jaren was ook dat een museum omtrent de dichter. Ik herinner mij nog het museum-oude-stijl. Je werd er verondersteld, van bewondering in katzwijm te vallen bij het aanschouwen van een pen of een pijp die Gezelle ooit ter hand nam. Of bij een dodenmasker dat van de overleden schrijver was gemaakt. Geeuw!
Afstoffen, die handel, en dus mat het Gezelle-museum zich in recenter tijden een meer eigentijds imago aan. En omschreef zichzelf als ‘Gezellehuis‘. Maar ’t was geen avance, er kwam geen kat over de oude vloer. En dus laten die van Musea Brugge – zij weer – weten dat het Gezellehuis voortaan nog één dag per maand wordt opengesteld. Je hoort het goed, Frank, één dag per maand.
En, vriend Brangwyn, er is nog meer nieuws omtrent huizen. Over het Memlinghuis, met

In de vijftiende eeuw zou Hans Memling op dat perceel gewoond hebben …

name. Al heeft dat imposante pand in de Sint-Jorisstraat veel noten op zijn zang. In de vijftiende eeuw zou Hans Memling op dat perceel gewoond hebben, meer heeft het met de Vlaamse Primitief niet van doen. Het huis dat er vandaag staat is van veel recenter datum, dat zie je zo.

… Het atelier van Flori Van Acker …

Het Brugsch Handelsblad huisde er heel lang maar nu stond het te koop. Hallo, afficheverzamelaar? Een wel heel indrukwekkende locatie om de geschiedenis van de Brugse affiche te vertellen, toch? Te laat, ’t is verkocht! En aan een verzamelaar dan nog! Hij heet Paul De Grande en doet iets met antiek. Was onze afficheverzamelaar te traag of wist De Grande zijn passie deskundiger te verzilveren, zodat ie zich wèl een treffelijk bod kon veroorloven? Eén keer raden.

Maar er is nog hoop, er staat voorwaar nóg een kunsthuis te koop, in de Korte Vuldersstraat. Het atelier van Flori Van Acker, ooit befaamd Brugs schilder en als graficus zowat de vader van de Brugse affiche. Een wel héél geschikt oord om affiches te presenteren. Wat belet de verzamelaar om toe te happen? Toch weer niet zijn al te mager spaarvarken?

In afwachting blijft hij hier ten huize zijn collectie braaf ordenen in zijn affichekamer. Al deed recent nieuws hem toch weer even opkijken. Misschien moet hij maar een keer langsgaan bij die gasten van Musea Brugge. Hebben die niet, ergens aan de Dijver, een bovenverdieping waarvoor ze niet meteen een bestemming kunnen bedenken?
Ik hou je op de hoogte, Frank.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

Tamsin en Tura

Na meer dan zestig jaar op de planken, neemt hij afscheid van het podium …
Will Tura en Brugge, en wat die twee met mekaar hadden.

Ze noemden mekaar bij hun voornaam, dat staat buiten kijf. Maar sprak Fernand zijn bondgenoot aan met ‘Arthur’ of met ‘Will’? Om dat uit te klaren kunnen we bij onze stadsgenoot Fernand niet meer terecht, hij overleed vijf jaar geleden. Gaan we bij Will Tura langs om meer te vernemen, krijgen we ongetwijfeld een uitgebreid antwoord. Fernand Tamsin en Arthur Blanckaert waren boezemvrienden.
Dus laat mij u vertellen over een bezige bij uit Brugge en een ook altijd bezige liedjesmaker uit Veurne. Mijn verhaal brengt ons naar een dag in de vroege jaren zestig. Fernand Tamsin, een frisse dertiger uit Sint-Kruis, combineert een schone job in de Gistfabriek met van alles en nog wat. En daar zal hij zijn hele leven mee doorgaan. Fernand heeft, zoals ze dat in plastisch Brugs uitdrukken, ‘geen zittend gat’.

In de loop der jaren treffen we hem bij het organiseren van jaarbeurzen in de beurshal, is hij actief bij het ‘Steunfonds voor Verlaten Kinderen’, bij de oprichting van wooneenheden voor mensen op leeftijd in zijn deelgemeente en bij de Brugse Vrije Radio. Hij is in de weer als vrijwillig bezoeker van gevangenen en terloops ook nog in de gemeenteraad. Of om Bram Vermeulen te parafraseren, in de rivier ‘Brugge’ verlegde Fernand Tamsin meer dan één steen.

Maar dit keer volgen we hem dus in zijn jonge gloriejaren. In Sint-Kruis gaat een spelavond door en ook daar is Fernand present. Bij aanvang belooft hij om bij verlies een optreden van Will Tura te regelen. Hij verliest en dus haalt hij het in die dagen prille tieneridool van ‘Eenzaam zonder jou’ naar het Schuttershof.
Fernand is onder de indruk van de jonge zanger. Van de gedreven muzikant die Gilbert Bécaud aanwijst als zijn groot voorbeeld. We zijn getuige van de aanzet tot een blijvende kameraadschap tussen de zanger en de Bruggeling die zich meer en meer als concertorganisator profileert.
De passage van Will Tura in Brugge groeit uit tot een traditie en die traditie tot een reeks verjaardagsbals. De eerste jaren gaan die door in het Schuttershof, maar wanneer een paar zomers later het Boudewijnpark opent, verhuist het jaarlijks bal naar het nieuwe pretpark, onderdeel van het Michel Van Maele-imperium. Niemand kijkt er dan ook van op, dat Paverko bij elk verjaardagsfeest een reuzentaart laat aanrukken.

… en terloops ook nog in de gemeenteraad.

We zien hoe Fernand de muzikant volgt doorheen zijn hele loopbaan. Met dat verjaardagsbal als rode draad. Terwijl Will Tura jaar na jaar de hits aan mekaar rijgt. Soms goeie, soms mindere. Ook wel een keer een hele flauwe. Neen, waarde lezer, dit stukje is niet geschreven door een volbloed fan.
Zijn bewonderaars dragen hem op handen gedragen, onvoorwaardelijk, maar door de liefhebber van de ‘betere muziek’ wordt hij smalend weggezet als smartlapzanger. Tot op een keer een handvol muzikanten uit het rockwereldje met een album vol Tura-covers op de proppen komt. Hela, zou Will Tura dan toch een gerespecteerd vakman wezen?
In Brugge zorgt Fernand bij elk verjaardagsbal voor lokale persaandacht. Elk jaar lees je wel ergens over honderden fans die in augustus naar de Oberbayernzaal afzakken. Over het verjaardagsgeschenk waarmee Fernand keer op keer ‘zijn’ zanger en het publiek verrast. Soms een voor de hand liggend geschenk, een andere maal iets meer origineel. Het zotste? Op een keer doet hij zijn idool – Will’s sterrenbeeld is ‘leeuw’ – een leeuwenwelp cadeau.

Een tussendoortje … Will Tura in de Gilde, de ‘volksschouwburg’. Ook een organisatie van Fernand Tamsin.

In de Oude Hoogweg in Sint-Kruis kijken de buren er al lang niet meer van op, wanneer laat in de nacht, na het jaarlijkse feest, Will Tura en zijn muzikanten nog even komen nakaarten bij Fernand en zijn vrouw.
En Fernand blijft doende. Bij het tiende bal regelt hij voor zijn beschermeling een ontvangst op het stadhuis. Enkele edities later krijgt Will Tura de titel ‘Brugs ereburger’ opgespeld. En wanneer hij bij zijn vijfentwintigste feest weer door de burgemeester wordt uitgenodigd, strooit beiaardier Aimé Lombaert een handvol van Tura’s melodieën over de stad uit. Enfin, de organisator legt zijn poulain in de watten.

Fernand Tamsin en Arthur Blanckaert en de weg die ze samen aflegden, het kan tellen. Hoe het was om in Fernand Tamsin’s schoenen te staan? Weet u wat ik mij afvraag? Of Fernand de zanger ook wel eens tegen de haren in streek. Wees hij hem ooit op de vaak gehoorde kritiek, dat Will Tura’s muziek soms leed onder bedenkelijke teksten waarmee de muzikant genoegen nam? Herinnerde hij Will dan aan zijn idool, de grote Gilbert Bécaud?

…. ’t was pas bij het bal van 1994, het dertigste op rij, dat hij en Will besloten om te eindigen in schoonheid.

Laten we wel wezen, niemand had het ooit aangedurfd om bij de Franse chansonnier voor de dag komen met een tenen krullend karamellenvers als ‘In mijn caravan ben ik superman’.
Maar misschien maakte het Fernand weinig uit, Will bleef successen boeken, hij bleef dat verjaardagsfeest organiseren. Al werden de twintigste editie en de vijfentwintigste door hem aangekondigd als ‘misschien wel de laatste’. Maar ’t was pas bij het bal van 1994, het dertigste op rij, dat hij en Will besloten om te eindigen in schoonheid.

In deze affichecollectie steekt één en ander dat zo’n bal aankondigt. En zodoende heeft de verzamelaar zich, om dit verhaal te reconstrueren, verdiept in de geschiedenis van Tamsin en Tura, twee kompanen die samen voor Brugse muziekhistorie zorgden. De tol die ondergetekende voor dat zoekwerk betaalt, een hele dag doorkomen met een lied van Will Tura in zijn hoofd, neemt hij er graag bij. Zelfs al is het zo’n hardnekkige oorwurm als ‘In mijn caravan ben ik superman’.

Posted in Het Brugge van toen, Van Brugse politiek, Van feesten en vieren, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 13 Comments

Mmmonnikenwerk

Monniken’, het jongetje dat ik ooit was lag wel eens in de knoop met dat soort woorden, wanneer ze opdoken in een dictee. En ze doken vaak op in een dictee. Maar nu maken ze het wel heel bont. Want nu ik de regels omtrent dubbele medeklinkers onder de knie heb – doorgaans toch – lees ik op de website van onze stadsbibliotheek een link naar ‘Mmmonk’. Op zoek naar wat achter die link schuilt, merk ik dat het dan nog over schrijven gaat ook!

Schrijven, doen we het nog? ’t Zal wel zijn, de hele dag zijn we schrijvend in de weer. Op onze smartphone, in de eerste plaats. Shakespeare heb ik nooit doorploegd, maar dat hij Hamlet “Words, words, words” in de mond legt is mij bekend. Prins Hamlet bedoelt “Ach, ’t zijn maar woorden” en al verwijst hij niet naar TikTok of ander online geschrijf, toch is hij met zijn mijmering helemaal bij de tijd. Want allemaal overladen wij, de ene al vingervlugger dan de andere, het universum met ontelbaar veel getypte woorden, uur na uur en dag na dag. Kettingschrijvers zijn we geworden. Maar is al dat vingerspel wel schrijven? Of is dat alleen wat je op papier neerschrijft?
Een terugkeer naar pen en papier? Verwacht dat pleidooi niet van deze jongen, hij was nooit vlot van handschrift. Hij is van de dagen, toen er nog in elke schoolbank een inktpot stak. En linkshandig als hij was, leerde hij onder lichte dwang rechts schrijven. Dat werd vooral onhandig schrijven. Bij elk woord dat hij aanvatte, vroeg hij zich af hoe eraan te beginnen. Stamt zijn waakzaamheid omtrent de waarde van woorden uit die tijd?

Dus wat mij betreft, leve het klavier! Al droom ik, wanneer ik een fijn gevormd handschrift onder ogen krijg, heimelijk van schoonschrijftalent. Want dat imponeert, hé, zo’n vakkundig neergelegde tekst. En dan zwijgen we nog over kalligrafie.
We kennen in onze stad een paar schoonschrijvers die daar indruk mee maken. Brody in zijn eeuwenoude pand aan het Jan van Eyckplein, en Maud in de Sint-Clarastraat. En nog Brugs volk dat zich in de stille schaduw bekwaamt in kalligrafie.
En ja, we herinneren ons Jan, uiteraard, in het Oude Zomerstraatje. Een aantal verhalen geleden vertelden wij al over verzamelaar Jan Broes. En over zijn woonst, de thuis van ‘letterkunde’ in de meest letterlijke zin van dat woord. Al was ook de letterkunde van schrijvers hem lief. Van stadsgenoot Jan van der hoeven, onder anderen.
Misschien zijn ze u niet eerder opgevallen aan de Oude Burg, waar u onder die arcades van de stadshallen door wandelt, de beschreven gewelven. Met een gedicht van Jan van der Hoeven. Het laat zich moeizaam lezen, zo pal boven uw hoofd. Het staat er in het Nederlands, Engels, Frans, Duits en Spaans, elke taal in een ander lettertype.

Na al die jaren bladert het schrijfwerk af, laten we erop vertrouwen dat het restauratieteam dat binnenkort het belfort en de hallen aanpakt, ook kalligrafen in dienst heeft.

Ook elders in de binnenstad vinden we kalligrafie. De sterke woorden ‘Hou de liefde in ere’, die we vanuit de Philipstockstraat zien op een dichtgemetseld raam in de Keersstraat, wie schreef die daar ooit?
Zullen we ook ‘défense d’afficher’ vermelden? Jan Verhaeghe en steenkapper Pieter Boudens gaven die woorden ooit een plek op een zijgevel nabij de Ezelpoort. En Jan Verhaeghe zou zijn geëngageerde zelf niet zijn, mocht hij achter die ogenschijnlijk simpele boodschap geen ruime, maatschappijkritische boodschap bedenken.

Maar we zijn er nog niet, want wie langs de stadsvesten wandelt, vindt nog meer. Van Brody Neuenschwander, een paar gedichten uitgesneden in roestige poortjes in cortenstaal, aan de Begijnenvest en langs de Hendrik Consciencelaan.
En bij de Katelijnepoort, op de achtergevel van het Bargehuis, lezen we “Als je weggaat, kom je dan terug?” en “Als ik terug kom, ben je er dan?”, twee regels van dichter Robbert Ritmeester. Of hoe je veel kan zeggen met weinig woorden.
Schone letters, sierlijke en strakke, kalligrafie als verzamelnaam. Want, toegegeven, soms laat ik mij ook betrappen op enige bewondering voor de creativiteit van de betere graffitispuiter.

– foto ND –

Wat de vraag oproept, of kalligrafie al lang thuishoort in het straatbeeld. Het schrijven als ambachtelijke bezigheid is zo oud als de straat, maar het geprivilegieerde kransje dat het lezen en schrijven onder de knie had, wenste aan de straat allicht geen tijd of materiaal te verspillen. Het geschreven woord hoorde op kostbaar perkament, verlucht met exquise miniaturen en ingebonden in kostbare, leren boekbanden.
Het straatjesvolk kon je maar beter ongeletterd en dus braaf houden.
Het uitrollen van de boekdrukkunst, aan het einde van de middeleeuwen, was in dat verhaal uiteraard de hond in het kegelspel.

Gisteren liet ik mij toch maar bekoren door ‘Mmmonk’. Dat fantasiewoord staat voor ‘Middeleeuwse Monastieke Manuscripten’ ofte handschriften uit abdijen van heel lang geleden. Een online bibliotheek, propvol eeuwenoude geschriften. Sint-Bavo en Sint-Pieter, wat Gent betreft, en onze eigen Ter Doest en Ter Duinen, de abdijen waar ze geschreven werden zijn niet van de minste.
Ik ging er op verkenning en ’t was heerlijk verdwalen in een wereld van woorden, gebeden, verhalen, verbazende miniaturen en nog meer woorden. Neergepend door scribenten, schrijvers en overschrijvers die daar dagelijks mee in de weer waren. Zo’n beetje zoals wij op onze smartphone. Maar trager, veel trager. Waarbij ik mij afvraag, was de ganzenveer ter hand nemen ook weggelegd voor linkshandigen? Of werd hen ook op vermanende toon verteld dat ze maar beter rechts leerden schrijven?
Niet verwonderlijk dat het geduld waarmee dat werk werd uitgeoefend, spreekwoordelijk werd. Het werk van monnikken. Of neen, monikken. Of waren het monniken?

U verkent Mmmonk langs deze link: https://www.mmmonk.be/nl/

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 8 Comments

De conciërges van Brugge

Hebt u het ook gehoord, dat de stad op zoek is naar een nieuwe conciërge voor het belfort en de stadshallen? De huidige conciërge gaat binnenkort met pensioen. Hoe die man hartverwarmend vertelt over zijn lotgevallen! En over het ruime appartement van waar hij al die jaren uitkeek over de Markt!
Dat ook de conciërges van het Groeningemuseum èn van het stadhuis de voorbije dagen enige persaandacht kregen, is uiteraard niet vreemd aan de belangstelling voor dit vacatureverhaal. ’t Is dan ook geen alledaagse bezigheid. Kan je op de vraag “Wat doe jij voor werk?” antwoorden “Ik ben conciërge van het Brugse belfort”, dan word je getrakteerd op verbaasde blikken.

Kan je leren voor conciërge? Hoe dan ook, om zich over ‘d Alletorre te ontfermen daagden enkele tientallen kandidaten op.
Conciërge, stond u ooit stil bij de warme klank van dat woord? De klankkleur van woorden, we gaan er achteloos aan voorbij. Alsof dat merkwaardige woord ‘klankkleur’ zonder enige reden in ons woordenboek terecht kwam. Echt waar, veel meer dan wij vermoeden, laten we ons meevoeren door het timbre van een woord.

… ook de conciërges van het Groeningemuseum èn van het stadhuis …

Een voorbeeld? Neem nu ‘snoep’. Dat woord heeft in zijn ondeugende klank iets van “Dat peuzelen we toch maar lekker stiekem naar binnen!” Al kan het niet tippen aan onze West-Vlaamse “spekken”. Da’s pas een klank om je vingers bij af te likken, toch?
Anderzijds kan de kleur van een woord ook behoorlijk tegenvallen. Zo vraagt ondergetekende zich wel eens af waar zijn aversie voor het woord ‘discipline’ vandaan komt. Omdat discipline niet meteen als een rode draad doorheen zijn bestaan loopt? Ook, ja, maar er is ook de kleur van dat vermaledijde woord. Klinkt ‘discipline’ niet alsof je het haalt in de apotheek? Op voorschrift van je huisarts, “Twee keer per dag een half pilletje discipline zal helpen”, hoor je hem bemoedigend mompelen, “Met een slokje water, liefst voor het eten.”.  In de bijsluiter, een handvol venijnige bijwerkingen.
Gelukkig gunt onze woordenschat ons soms de kans om, wanneer we iets benoemen, te kiezen uit twee woorden. Dan pas blijkt, hoezeer klankkleur de waarde van een woord bepaalt.
Want, even terug naar het begin van ons verhaal, er is ‘conciërge’ en er is ‘huisbewaarder’. Ze betekenen allebei hetzelfde. Maar je ziet hem zo voor je, de huisbewaarder. Een lange, schichtige vent die je vanachter muffe brilglazen achterdochtig gadeslaat. De onverholen tegenzin waarmee hij zijn sleutelbos uit de zak van zijn grijze stofjas opdiept.
En de conciërge? Ach, de goedige conciërge laat je met de glimlach binnen, vraagt wat hij of zij voor je kan doen en begint een babbeltje over ’t weer en de dingen van de dag.
Zal de verzamelaar die stelling even illustreren met een affiche?
Misschien kwam u vorige zomer ook langs in de stadsschouwburg voor ‘De schouwburg vertelt’. Het team van het Cultuurcentrum spaarde kosten nog moeite om hun paradepaardje, dat andere jaren in zomerslaap gaat, feestelijk uit te dossen. Al wie dat wou, kreeg de kans om alle uithoeken van de cultuurtempel te verkennen. En om dat feest kenbaar te maken, werd een affiche aangemaakt.
Welnu, de fraai uitgedoste dame die op de affiche dat jongetje wegwijs maakt in de schouwburg, wie is dat? Dat is Marilyn. En tot voor kort was Marilyn … conciërge in de schouwburg. Jarenlang stond zij als eerste en laatste paraat om de dagelijkse en nachtelijkse – bestaat het woord? – beslommeringen van ‘haar’ schouwburg te behartigen. En wat meer is, ook zij woonde op haar eigen werkplek.

De achterdeur van de schouwburg is niet enkel de artiesteningang, het was ook de voordeur van haar flatje. Wie kan zeggen dat Herman van Veen, Arno, Jan Delceir, Joan Baez of Irene Papas bij haar aanbelden? Marilyn kan het! En zeg nu zelf, wat voor uitstraling verwacht je van een conciërge? Het antwoord staat op deze affiche.
Was u, bij het lezen van dit verhaal, in uw verbeelding heel even conciërge in het belfort? Jammer, de vacature is afgesloten. Maar ik bedacht een plan. Misschien fluister ik de burgemeester een keer een voorstel toe. Heeft ook onze stad niet enige behoefte aan een conciërge? Iemand die, zoals van conciërges wordt verwacht , instaat voor van alles en nog wat? En weet u wat, ik ben uw man, burgemeester!
Mijn taken? Ach, een lijstje is gauw bedacht. Op koude winterdagen voorzie ik de koetsiers op de Markt van een verwarmende borrel. In zwoele zomertijden ga ik bij de bootjesmannen langs met ijsjes. En in het sashuis aan ’t Minnewater draai ik de kraan open als de reien wat water missen. En we voeren een gebruik van lang geleden weer in, laat op de avond sluit ik de stadspoorten. Voor dat soort dingen, burgemeester, is een conciërge onmisbaar, toch?
Welaan dan, ik sta paraat! De burgemeester en ik, we gooien het vast en zeker op een akkoordje. Tenminste, als hij mij niet aanspreekt met ‘huisbewaarder’. Of vraagt hoe het gesteld is met mijn discipline.

Posted in Het Brugge van nu, Over toneel, Van schilderen en plaasteren, Van zingen en spelen | 8 Comments

Verhuizen op z’n Brugs … en de Ronde

Het leven kent zijn ingrijpende gebeurtenissen. Soms is verhuizen daar één van.
Al zijn er mensen die nooit verhuizen. Misschien kent u, net als ik, lieden die hun hele leven onder hetzelfde dak slapen. En er zijn anderen die hun hand niet omdraaien voor een verhuis meer of minder. Misschien kent u, net als ik, mensen die meermaals … Maar ach, verloopt het bestaan van de ene meer intens dan dat van de andere? Leefden wij twee levens, dan maakten we beide keuzes en wisten we het.
Maar omtrent verhuizen staat één ding – we hadden nog een flauwe woordspeling op overschot – als een huis. De simpele vaststelling, namelijk, dat een reden om het te doen net zo makkelijk te verzinnen is als een reden om het te laten.
Verhuizen doe je doorgaans binnen een redelijke straal, pakweg van straat naar straat of van stad naar stad. Maar laten we ook niet voorbijgaan aan de langeafstands-verhuizer. De vluchteling, niet in de laatste plaats. Al durven ook bedrijven, dat hoeven wij u niet te vertellen, wel eens hun biezen pakken en elders neerstrijken. Op naar groener, meer lucratiever gras aan de overkant.

1998 … eerste start van de Ronde in Brugge

En kijk, hier bij ons in Brugge spelen zich in de komende tijd nog heel andere verhuisverhalen af. Misschien vernam u het al, niet ver van de Sint-Pietersplas wordt binnenkort het lint doorgeknipt van een gloednieuw woonzorgcentrum. En zo komt het dat de bewoners van het WZC in de voormalige Minnewaterkliniek van bij ’t begijnhof naar ginder worden overgebracht. Dat bracht de stad op een idee.
Het Huis van de Bruggeling, het is u allicht ook bekend, de huurprijs die ’t stad voor dat immense kantoor nabij ’t station betaalt, blijkt ietwat aan de hoge kant. Lees, is om koude rillingen van te krijgen. En dus versast dat ‘Huis van u en ik’ van zijn huidige stek naar de Minnewaterkliniek, wanneer die vrij komt.
In dat ‘Huis’, tot nader order aan ’t station, komt een heleboel Brugs volk over de vloer.

En daarom benut men in de inkomhal het overschot aan ruimte af en toe voor een infostand omtrent een initiatief dat de Bruggeling aanbelangt. Zoals onlangs nog, over de geplande nieuwe brug bij Steenbrugge. En wat begeestert in de komende weken het sportieve Brugge? U raadt het, de start van de Ronde van Vlaanderen.

’t Is op de eerste zondagochtend van april dat de dames en heren renners in de schaduw van ons belfort de voeten in de pedalen haken. En daarbij hoort, ook vooraf, de nodige tamtam. Er was in ’t concertgebouw al een babbelavond over de Ronde. In het stadhuis kan je momenteel je nieuwsgierige neus tegen de glazen stolp drukken met daarin de bronzen sculptuur die de winnaar straks meeneemt naar huis. Veelbelovend lijkt ons, de zondag voor de start, de ‘Ronde van Vlaanderen voor kinderen’. Niet dat ze het jonge grut de Berendries of de Koppenberg op sturen, neen.

De toekomst van onze wielersport krijgt de kans om zich te bewijzen op een parcours in ’t Minnewaterpark. Allen daarheen! De avond voor de Ronde, tenslotte, passeren de mannen van Soulsister langs het podium op de Markt.

En ook aan het Huis van de Bruggeling gaat de Ronde niet voorbij. Daar toont een verzamelaar, u kent hem, affiches die hij zocht en vond in zijn collectie. Dus om te zien hoe de start van de Ronde in Brugge doorheen de jaren werd aangekondigd, moet u bij ’t station nog even die weerbarstige roltrap trotseren. In afwachting van ‘de verhuis van het Huis’.
Al laat dat nog wel even op zich wachten, er is daar in de Minnewaterkliniek nog heel wat aan te passen en te renoveren.

Dat pand is, zegt men, ruim genoeg om ook nog andere initiatieven onderdak te bieden. En dus zal er ook nog wel plaats zijn voor dwergtentoonstellingen, zoals die over de Ronde, zeker?
Dat bracht ons op wat wij – bescheiden als we zijn – een lichtjes lumineus idee zouden noemen. Weet u waar ook af en toe kleine maar boeiende tentoonstellingen om aandacht vragen? In ’t stadsarchief op de Burg! Zouden die exposities meer belangstelling oogsten als de archivarissen ze straks in het Huis aan ’t Minnewater opbouwen? En als we die lijn even doortrekken … verhuizen we het hele archief naar de Minnewaterkliniek? Feest, want ruimte zat!
Soms is een verhuis goed voor een feestje. Feest, voor wie tijd maakt voor een vrolijke ‘housewarming’. En feest voor wie een krap huis inwisselt voor een ruimer. Feest, weliswaar pas na veel zweten en zwoegen.
En a propos, hoe zit dat met de Ronde? Die verhuist toch ook, straks?
Meer zelfs, vanaf nu wisselen onze stad en die aan de Schelde de startplaats onder mekaar. Dat wordt pas een verhuismarathon! Zucht, jaar na jaar, al dat over en weer zeulen met podia en weet ik veel! Sleurwerk voor Wouter Vandenhaute? Wisten we niet beter, dan hadden we te doen met die mens.

Posted in Het Brugge van nu, Van sport in 't algemeen, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

’t Nieuw begijnhof

Het Brugse begijnhof Ten Wijngaerde hult zich in stilzwijgen bij de vraag of het ook in vroeger tijden de charmante ‘flou artistique’ uitstraalde die vandaag van die plek uitgaat. Iets zegt mij dat het zich dat vertederende imago pas ging aanmeten in de late negentiende eeuw. En dat die gang van zaken minder van doen had met romantiek dan met de uitvinding die John Goffe Rand deed in de jaren veertig van die eeuw. Want was het niet de door hem bedachte verftube die het voor schilders mogelijk maakte om hun atelier te verlaten om ‘en plein air’ te gaan werken? En dat zullen ze geweten hebben, de begijntjes die na verloop van tijd almaar meer kunstenaars hun schildersezel zagen neerpoten onder de populieren van hun tuindorp.

Al verliep het leven in de begijnhoven van de Lage Landen niet altijd zo rimpelloos als die schilderijtjes laten uitschijnen.
Was het begin van de begijnenbeweging, ergens in de nevel van de middeleeuwen, op zich dan geen schoon verhaal? Vaag herinner ik mij hoe ons, kleine mannekes op de schoolbanken, werd verteld dat het allemaal begon met de kruistochten. Dat veel mannen die naar ‘t ‘Heilig Land’ trokken, ginder het leven lieten. Met hier bij ons een soort vrouwenoverschot als gevolg. En met de begijnhoven als opvanghuizen voor al die, ocharme, manloze vrouwen. Wat de meester op school vertelde leek ons ongemeen spannend, op de speelplaats triomfeerde die middag menig kruisvaarder. Wisten wij veel wat voor bloeddorstige plunderaars dat destijds waren.
Ach, hoe vaak herschrijft de geschiedenis zichzelf? Een gebrek aan echtgenoten na de kruistochten. Is het verhaal van de mensheid niet een aaneenschakeling van oorlogen waarvan mannen niet terugkeren?

Het verleden is veelal complexer dan wat wij er ons bij voorstellen. Zo ook het ontstaan van het Brugse begijnhof. Of liever, van Brugse begijnhoven, want zoals andere steden kende ook Brugge meer dan één begijnhof. Zo was er lange tijd eentje in de buurt van de Kruispoort. Het Sint-Obrechtsbegijnhof bleef bestaan tot het begin van de zeventiende eeuw.
Er waren niet alleen meerdere begijnhoven, begijnen hadden ook lang niet altijd een gunstige reputatie. Ons vertrouwde begijnhof kreeg dan wel vanouds de bescherming van gravinnen en hertogen, er waren ook tijden waarin begijnen met een scheef oog werden bekeken. ‘Begijntjes en kwezeltjes dansen niet’, leert ons een heel oud lied. Maar in verre, achterdochtige tijden werd over begijnen gefluisterd dat ze er een eigen invulling van de kerkelijke leer op nahielden. En zich daarbij aan mysterieuze liederen en dansen te buiten gingen. Loerden daar soms niet hekserij en ketterij om de hoek?

Er passeerden sinds die bizarre roddeltijden een handvol eeuwen. En ons begijnhof groeide uit tot schilderachtig kroonjuweel van onze binnenstad. Ook zonder begijntjes, al van in de jaren twintig huizen er benedictinessen, terwijl nogal wat huizen worden verhuurd. Al zijn die huurpanden voorbehouden voor alleenstaande vrouwen. Men wil allicht de oorspronkelijke invulling van de site koesteren.
Ligt het aan de zottigheid van onze wereld dat ook de kloostergemeenschap in ’t begijnhof de voorbije jaren is uitgedund tot een handvol zusters?

Dat die bejaarde nonnen het beheer van het domein overlaten aan de stedelijke overheid mag een historisch keerpunt heten. Voor het eerst sinds het ontstaan van Ten Wijngaerde is het reilen en zeilen er niet meer in handen van de vrouwen die er wonen.

En dat volstond voor onze plaatselijke pers om één en ander in vraag te stellen, je bent journalist of je bent het niet.
Kan de stad zich permitteren om wooneenheden enkel te verhuren aan alleenstaande vrouwen? Wat met meneren die er hun intrek willen nemen? Gezinnen?
Er is, vertelde mij één van de huurders, hoe dan ook een wachtlijst van mensen die er onderdak willen. En dat zijn, de spelregels indachtig zoals die tot voor kort golden, tot nu toe allemaal vrouwen. Houden zo, luidt het zelfzeker.

Maar, dames begijnhofbewoners, soms ontwaakt in mij weer het ondeugende jongetje dat op de speelplaats van toen enige krijgshaftige tegendraadsheid aan de dag legde. Kruisvaardertje met een heerlijke dosis verbeelding. Genoeg om zich voor de geest te halen wat hij al niet zou aanvangen met die hoek van zijn stad.
Mannen aan de macht in ’t begijnhof? Laat ons beginnen met, bij de hoofdingang, het museumhuisje. Dat smeekt om een droom van een bruine kroeg te worden, toch? Met in de zomer nu en dan een vrolijk concertje, tussen de bomen van het plein. Trouwens, de nieuwjaarsreceptie van ’t stad hoeft toch niet altijd op de Burg? En als straks de Ronde van Vlaanderen hier weer op gang wordt getrokken, zijn over de knokige kasseien van ’t begijnhof hobbelende renners dan geen uitgelezen voer voor televisiemakers? Waar de samenzang op oudejaarsavond doorgaat, daar kunnen we nog een keer nadenken, niet alles hoeft in één keer beslist.
In afwachting blijft het begijnhof zijn eigenste, heerlijk stille zelve. Een paar dagen geleden ging ik er nog een keer een kijkje nemen. De altijd weer adembenemende paaslelies lachten mij

toe en langs het pad naar de kerk had ik een babbel met een zuster die er al twintig jaar woont. We wensten mekaar een aangename zondag en ik vervolgde mijn wandeling. Mijn tomeloze plannen als beheerder van de site heb ik wijselijk verzwegen. Maar de passage van deze voortvarende nieuwlichter was de wijze populieren van het begijnhof niet ontgaan. Het leek hen ’t moment om hem een lesje te leren. Ik vervolgde mijn weg naar de poort en op mijn schouder liet, van hoog in een nog kale kruin, een duif iets achter.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van zin, zen en zijn | 13 Comments

De vrouwen van Brugge

Wie is die vrouw, wou het Hollandse meisje weten, en ze wees naar het standbeeld, iets verderop op het pleintje bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Onverwachte vragen zijn het zout op de patatten van elke stadsgids, maar deze kwam pas echt als een verrassing.
De soutane die de bronzen versie van Guido Gezelle als priester draagt, had de jongedame zowaar op een dwaalspoor gebracht. Een kleed, toch? Neen, corrigeerde ik voorzichtig, dat is Gezelle, zowat de grootste dichter die wij hier in Brugge ooit hebben gekend. Er rinkelde een belletje doorheen het jonge Amsterdamse gezelschap, de naam van de schrijver klonk hen niet helemaal vreemd.
En dan mocht ik uitleggen dat de dichter ook priester was en dat pastoors vroeger allemaal zo’n lang gewaad droegen. Om zich te onderscheiden van gewone zondaars, permitteerde ik mij een gelegenheidsgrapje. Terwijl we verder wandelden langs de Dijver, bedacht ik ineens dat de best wel plezante vraag van daarnet eigenlijk de vinger op een oude wonde legt. Dat beschamend weinig standbeelden en gedenkplekken in onze stad verwijzen naar vrouwen. Brugge staat daarin niet alleen, het is een tekort waarop zowat alle steden en dorpen zich laten betrappen.

Versteende mannen bij de vleet, van Gezelle tot Maurice Sabbe en van Hans Memling tot koning Albert en nog een boel andere. Maar dames? Ja, Maria’s in ontelbare nissen, maar wereldse madammen in steen of brons tel je op één hand.
André Vanhoutryve maakte ooit in een paar boeken een inventaris op van standbeelden in onze stad. Wat vrouwelijke beelden betrof, vernoemt hij het borstbeeld van koningin Astrid, in de Botanieken Hof. En op het stille Muntpleintje dat forse ruiterbeeld, een amazone. Vanhoutryve omschrijft haar als Maria van Bourgondië, maar ze stelt op allegorische wijze Vlaanderen voor. Ook historici kunnen zich vergissen.
De bronzen bruid en haar gemaal die onder de bomen van de Burg werden neergepoot door Canestraro en Depuydt staan niet in zijn boek, die beeldengroep kwam er pas enkele jaren later. Net als de schriele vrouwen van Joz De Loose in de Kuipersstraat bij de stadsschouwburg. Maar, hoogst markant, ook de bronzen madammen van de fontein die toen wèl al het Zand domineerde gunde hij geen blik.
En het Marieke van Jacques Brel bij de Coupure, dat werd ingehuldigd een jaar voor ’t verschijnen van zijn boek, waarom liet Vanhoutryve dat achterwege? Toch niet omdat hij het jonge wicht te wulps dansen vond om tot de status van standbeeld op te klimmen? Mochten alleen voorbeeldige dames in zijn boek? Dat dateert nochtans van eind jaren tachtig, toch niet echt ‘den ouden tijd’?

In het Brugge van Gezelle, ja, daar kende de vrouw haar ondergeschikte plaats. Intussen staat zij een aardig stuk verder op de tijdslijn van emancipatie. Al was die lijn lang. Dat blijkt uit veel verhalen, sommige uit onverwachte hoek. Uit een afficheverzameling, bijvoorbeeld, waarin na enig zoeken een paar tot de verbeelding sprekende exemplaren aan het licht komen.
Ze brengen ons terug naar de sixties en dat mag niet verbazen. ’t Zijn niet voor niets de jaren die zich graag laten omschrijven als kolken van verandering. De affiche ‘Dynamiek in de man-vrouw verhouding‘ kondigt in de zomer van 1966 een lezing aan van Catherina Halkes. In het toenmalige Concertgebouw in de Sint-Jacobsstraat wordt het woord gevoerd door een Nederlandse met een reputatie. Op het vlak van vrouwenrechten neemt Halkes geen blad voor de mond. Ze staat, als theologe, op de barricaden als ’t gaat over de ondergeschikte plaats van de vrouw in de hiërarchie van de katholieke kerk. Al laat zij zich op de affiche aankondigen als ‘mevrouw Govaart-Halkes’, toch nog volgens de braaf traditionele etiquette van die dagen. Later zou ze de naam van haar man achterwege laten. En tenslotte ook van hem scheiden.
Twee jaar later gaat het in de Zuidzandstraat in de Concordia, thuis van de christelijke zuil, over ‘de plaats van de vrouw in de moderne maatschappij’. De avond wordt in geruststellende banen geleid door Manu Ruys, de latere hoofdredacteur van De Standaard. U leest het goed, een man.
Maar hoera, amper een paar jaar verder wordt Marie-Louise Vanrobaeys de eerste vrouw in het Brugse schepencollege. En al presenteert ook zij zich voorbeeldig met dubbele familienaam als ‘Maes-Vanrobaeys’, Marie-Louise verzet een Brugs baken.
Want de tijd en de plaats van de vrouw in onze westerse wereld staan niet stil. Waardoor, jaren later, Brugge heel even wordt opgeschrikt door enige onverwachte heisa. We schrijven december 1993. In de winkelstraten verschijnt een affiche. Waarop een jongedame die haar autootje probleemloos parkeert in de schaduw van het belfort, in die tijden kon dat zelfs nog op de Markt. Maar met parkeren heeft de opschudding niets van doen.

Des te meer met de wel heel nadrukkelijke belangstelling die de fotograaf aan de dag legt voor de welgevormde benen van het meisje. Werd zo’n frivoliteit in de jaren zestig wellicht nog als lekker jeugdig beoordeeld, dan oordelen de tijdsgeest en nogal wat zelfbewuste vrouwen in Brugge daar inmiddels anders over. Lezersbrieven laten er geen twijfel over bestaan, hier is sprake van een stoute, foute mannenblik.
De commotie is goed voor een interview in ’t Brugsch Handelsblad, met de zaakvoerder van het grafisch bureau dat de affiche bedacht. Het artikel leest als een lacherige mannen-onder-mekaar-babbel en het hek is helemaal van de dam. Ook krantenredacties hebben in die dagen nog een weg af te leggen.

Woensdag 8 maart is ‘Internationale Vrouwendag’, of dacht u dat we dit artikel zomaar schrijven? Ook in die eenentwintigste eeuw van ons staat het sleutelen aan de positie van de vrouw nog altijd op de to-do lijst van onze intussen multiculturele samenleving. Ja, wie vervelende vragen alleen maar vervelend vindt, haalt de schouders op. Doet alsof alles in kannen en kruiken is. Als was vrouwendiscriminatie alleen iets van ‘vreemde culturen’. Alsof er niet zoiets bestaat als een glazen plafond of erger.

Vrouwenemancipatie, werk van alle tijden? Ging daarom vorig najaar op de Burg die wel heel bijzondere reuzenparade door? De reuzin Calle Bezems werd er gedoopt. Calle Bezems heeft echt bestaan. Vier eeuwen geleden werd zij in Koolkerke als heks aangewezen. Het bracht haar op de brandstapel. Dat zij als reuzin in ere hersteld wordt is schoon. Jammer dan ook, van die affiche met twee schreeuwlelijkerds als campagnebeeld en niet met de betreurde vrouw zelf.
Wie over heksenvervolging en Calle Bezems meer wil vernemen kan een avond meemaken, komende vrijdag, de 10de, in de Hauwerstraat bij de nieuwe beurshal. In ‘De Brug’ brengen vertellers daar haar noodlotsverhaal weer tot leven.

Vrouwendag, straks, en deze meneer zit er hier over te schrijven als was het zijn verdienste. Zal hij dit tekstje maar best voorleggen aan wie, zoals elke week, dit schrijfsel als eerste onder ogen krijgt? Ze leest het met kritische blik. Wijst hem op een te lang uitgesponnen zin of een vergezochte vergelijking. Een spellingsfout, soms? Omtrent dit cursiefje geef ik haar het laatste woord, maar wellicht houdt zij het bij een zucht. Want zij en ik wonen sinds jaar en dag onder hetzelfde dak. En die zucht zegt, vrees ik, dat ook onder dat dak nog aardig wat werk aan de winkel is omtrent rolverdeling. Zou het?

Naast de vertelavond over Calle Bezems vindt u hier meer activiteiten rond International Vrouwendag in Brugge: https://www.brugge.be/internationale-vrouwendag

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over welzijn en gezondheid, Van stoeten en processies, Van zin, zen en zijn | 9 Comments

Het Caïro van het Noorden

Uiteraard kwam met mijn metgezel de ontdekking van het graf van Toetanchamon, honderd jaar geleden, even ter sprake. Maar de vriendelijke man was zo enthousiast over Brugge dat wij het die middag niet meer hadden over de geschiedenis van zijn Egypte.
We hadden afgesproken aan de voet van het belfort, ik als gids, hij met zijn gezin als mijn gasten. Ze hadden hun dag gepland. Mevrouw zou met de twee kinderen iets lekkers proeven, later op de middag stond Historium op hun programma en dan een boottochtje. Pa poogde nog voorzichtig om zijn gezinnetje mee te tronen door de stad. Maar dochterlief, een meid op lentefeestleeftijd, vond twee uur achter zo’n gids aanlopen maar niks. Wie zou het haar kwalijk nemen? Kleine broer had honger en ma vond dat pa best met mij alleen op stap kon. Waarna de brave man besloot dat het goed was. Heimelijk vond hij dat misschien ook maar ’t beste. Zo zijn mannen, weten vrouwen. Als gids overkomt je niet elke dag zo’n één-op-één-rondleiding. Maar valt het gezelschap mee, dan verschuift dat soort wandeling algauw van formele gidsbeurt naar informele babbel.

In de mail die ik enkele dagen eerder ontving, las ik de naam van een klant met vermoedelijk niet-Europese achtergrond, meer kon ik er niet uit opmaken. Maar zoals ze zich voorstelden, leek het mij een vriendelijk stel.  Het vlotte Engels dat het koppel hanteerde liet mij verder in het ongewisse. Maar eenmaal op stap met mijn gast, vertelde hij ongevraagd meer over zijn gezin en zijn bezoek.
Bleek dat ik in het gezelschap was van een Egyptenaar. Maar onmiskenbaar eentje die de wereld kende. Omdat hij in nogal wat plekken op die wereld kwam èn omdat die wereld naar hem toe kwam, daar zorgde zijn job voor. Als voorman van een handvol vakantieresorts in zijn land, was hij vertrouwd met de toerist die Egypte aandoet om piramiden en dat soort oudheden te verkennen. Of om te zonnen aan één van die fameuze stranden van de Rode Zee. Meneer wist wat vandaag wereldwijd allemaal gaande is, dat zou die middag blijken. En mij verbazen.
Sprak ik over het Heilig Bloed of over de Duitse Hanze, het maakte niet uit, keer op keer verraste hij mij met een dosis ruimdenkende achtergrondkennis. De ooit in revolutietijden gesloopte Sint-Donaaskerk op de burg? Deed hem hoofdschuddend denken aan het vernietigen, in Afganistan, van historische sites door de radicale machthebbers daar. Michelangelo’s Madonna wou hij absoluut zien. En vertelde ik hem bij het standbeeld van Guido Gezelle over ons Vlaams, vroeg hij naar het hoe en waarom van de nationalistische tendensen in onze Belgische politiek. En over België gesproken, wou hij weten of ik voetballiefhebber ben. Om dan droogjes op te merken dat de Rode Duivels stilaan aan verjonging toe zijn.

Daar sta je dan, als stadsgids, een verbaasd vraagteken boven je hoofd. Aan de wandel met een Egyptenaar die meer af weet van wat zich bij ons afspeelt dan sommige van je landgenoten.
Na onze verkenning troffen we zijn vrouw en kinderen bij de Vismarkt. Het boottochtje vonden ze enig. De dag erna planden ze een dagje Parijs, vanuit hun hotel in Brussel. En kom ik ooit naar Egypte, zou meneer mij met plezier rondleiden, beloofde hij.
Thuis zocht ik op het net naar de vakantieoorden waar de man wellicht menige vinger in de pap heeft. Oorden met indrukwekkend Club Med-gehalte. ‘k Zal nog wat gidsbeurten mogen afwerken voor ik daarheen kan. Maar ’t leven is te kort om overal te geraken. En trouwens, hier in Brugge is meer Egypte te vinden dan mijn gast zou vermoeden. Misschien had ik hem daarop kunnen wijzen.

Tussen ‘Dead on the Nile’, de verfilming van Agatha Christie’s klassieker die in de jaren zeventig in Cinema Memling liep, en een handvol jaren geleden de expositie rond mummies en sarcofagen in Oud Sint-Jan, kwam ik het land van de farao’s wel vaker tegen in onze contreien. Soms houdt

Foto Beeldbank Brugge

dat verband met onze christelijke traditie. Neem nu Jozef en Maria met hun kleine op de dool, op de vlucht, jawel, naar Egypte. Dat droeve verhaal kennen we uiteraard van de Heilig-Bloedprocessie. En van nogal wat schilderijen en glasramen in onze kerken en musea. Maar niet enkel daar. In ons stadhuis, hoog aan ’t plafond van de

gotische zaal, zie je Jozef en zijn gezin met hun blijkbaar onafscheidelijke ezeltje. En wat doet dat charmante gevelsteentje op de zijgevel van dat huis aan de Spinolarei?
Al is in Brugge niet elke verwijzing naar Egypte van Bijbelse oorsprong. Van een wel heel ander kaliber, maar nadrukkelijk Egyptisch aangekleed, zeggen ze, is die geheimzinnige tempel in de Beenhouwersstraat. Maar daar komen alleen mijn lezers die lid zijn van de vrijmetselaarsloge. Mocht één van hen mij daar ooit een keer binnenloodsen, het zou mij boeien. Het interieur, bedoel ik, voor de loge wil ik passen.

Foto Kris Vandevorst

Verlaten we onze binnenstad, dan kunnen we terecht in Sint-Andries, bij ’t Forreyst. Ten tijde van Napoleon kregen dat kasteel en de bijhorende hoeve een opsmuk in Empire-stijl en daar kwam wat invloed vanuit Egypte bij kijken. Napoleon was zot van al wat de Egyptische cultuur betrof en Anselme de Peellaert, zo heette de bouwheer, dweepte met de Franse machthebber. Koesterde de hoop, bij één van de bezoeken van Napoleon aan onze stad, de grote leider op zijn landgoed te mogen ontvangen. Jammer, Anselme, je kreeg de keizer nooit over de vloer.
Maar we zijn er nog niet, er is nog meer in onze regio, iets verderop in Sijsele. Daar,

aan de voet van Oedelem Berg, rij je zo Egypte binnen. Of althans een straat met die naam.
Dus als die aardige meneer aan wie ik Brugge toonde ooit nog een keer hierheen komt, kan ik hem verrassen met nogal wat Egypte, hier bij ons. En ik wed, in Caïro hebben ze geen Bruggestraat. Hoewel. Om dat zeker te weten zou ik daarheen moeten. Dus misschien toch maar mijn bij het gidsen verdiende centen sparen …

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van stoeten en processies, Van toeristen | 8 Comments