Ha, wie we daar hebben! Soms is een mens redelijk content om iemand terug te zien. En ’t helpt als dat weerzien wederzijds is èn een tijd geleden. Zoals Richard en ik mekaar op een dorstige middag treffen op een terras bij het Astridpark, ofte den Botanieken Hof. Of je dat met hoofdletters schrijft, de bijnaam van zo’n park, wil ik vernemen maar mijn terrasgenoot heeft er geen idee van. Dat ook Richard niet op alles een antwoord weet is een geruststelling, bemerk ik en om dat te vieren wenkt hij de garçon. Een glas inspiratie helpt om ons te herinneren, alsof we er zelf bij waren, hoe en waarom de stad lang geleden den Botanieken Hof aanlegde.
Kinders
Onze babbel brengt ons naar het midden van de jaren achttienhonderd. De gronden van het voormalige minderbroederklooster komen van pas voor een park waar de betere burger zich flanerend kan vertonen. Engelse landschapstuinen zijn hèt ding en er wonen nogal wat Engelse families met centen in Brugge, dus Engels zal het worden! Compleet met glooiende landschapslijnen, een waterpartij, een kiosk. Plek van rust en orde, ook, blijkt uit de zorgvuldig geformuleerde betrachtingen van stedelijke hogerhand. ‘De kinders mogen er aan hun zelven niet worden overgelaten, nog zich overgeven aen enig spel dat de wandelinge zoude konnen belemmeren’. Da’s gesproken, zie!

Jaren komen, jaren gaan en den Botanieken Hof blijft bestaan, ook lang nadat het domein tot ‘Koningin Astridpark’ is herdoopt.
Ik vertel Richard dat ik mij in het park van mijn jonge jaren een zomers feest herinner. Hij weet wat ik bedoel, het was de Pandtfeeste. Eigenlijk, aldus Richard, was dat een kopie van wat al eerder in Assebroek doorging. In de jaren zeventig was daar het ‘Zeven Torenfestival’ een zomers muziekweekend met veelal kleinkunst op de affiche. Dat florerend feest, waaraan de plaatselijke middenstand zijn batjesmarkt koppelde, hield het een heleboel jaargangen vol.
Maar toen in 1979 in het Astridpark de Pandtfeeste opstartte, was dat eigenlijk gewoon copy-paste de Zeven Torentjes. Muziek op een podium, gekoppeld aan enige inbreng van de lokale handelsgebuurtekring, zo vertelt de affiche. En die Pandtfeeste , weet Richard, intrigeerde op haar beurt burgemeester Frank Van Acker. En aldus contacteerde de burgervader de initiatiefnemer van de Pandtfeeste. ‘Gij zijt de geschikte man om iets groots te organiseren voor de Brugse werkende mens, met veel uitstraling en een programma zoals alleen in grote casino’s te beleven valt!’, luidde de opdracht die de stedelijke voorman meegaf aan Piet Perneel.

‘Tiens’, merk ik op, ‘De Piet Perneel die jaren eerder als presentator de verkiezingsavonden van CVP-er Michel Van Maele aaneen babbelde?’ Die Perneel zette zijn schouders onder het idee van socialist Van Acker en zo kon je in de zomer van 1980 op de Burg naar de eerste editie van Showburg.
We laten de ober nog iets aanbrengen want ’t is echt tropisch warm aan het worden. Vama Veche komt nog ter sprake. Dat festival, hier in het park, leek op het Cactusfestival van toen dat in dat andere park nog gratis was.

Hoe dan ook, het doet den Botanieken Hof goed dat het domein af en toe een keer ferm wordt wakker geschud, is de conclusie van ons zomers overleg dat we afronden met andermaal een glas.
We zien mekaar nog, spreken we af en ik wandel het park in, naar mijn fiets die aan de Magdalenakerk op mij wacht. Dit blijft toch echt wel een schilderachtige plek, bedenk ik en besef dat het gerstenat van daarnet mij een handje helpt bij ’t zien van zoveel schoonheid. Een mens wordt mild op zo’n keren. Ik groet twee jongelui die nonchalant achterover leunen op van die groene parkstoelen. De ene knaap knikt mij vriendelijk toe. Zijn makker merkt mij niet op, concentreert zich op het slordig gerolde sigaretje dat hij opsteekt. Neen, ’t is geen Belga die hij rookt, merk ik. ‘De kinders mogen er aan hun zelven niet worden overgelaten’ …
Sepia
Met lichte tred wandel ik verder, langs de vijver naar de kiosk toe. En ziet, die laatste Straffe Hendrik van daarnet smeedt een complot met de almaar zwoeler aanvoelende middag. En het park speelt het spel mee. Het trakteert mij op iets vreemds. De loden zon weegt zwaar op het voorjaarsgroen dat langzaam zijn kleuren inwisselt voor een oud sepia. In de verte hoor ik de beiaard. Zingt die zijn vertrouwde kwartierdeuntje achterstevoren?
Het is het moment waarop ik door heb dat het oude park mij meeneemt, heel even terug in de tijd, wel honderd en meer jaren ver. Naar een zondagmiddag van toen. Op de kiosk speelt een strijkkwartet een aardig deuntje. Bij de waterpartij kuieren deftige lieden.
Arm in arm wandelen een jongeman en een meisje mij tegemoet. Een frêle dametje, haar kokette, bloemige kleed ritselt over de kiezels van de kasseien. Zij laat zich de belangstelling van haar gezel welgevallen. De jongeman, in strak maatpak, gunt haar

vanonder zijn vakkundig opkrullende moustache een innemende glimlach.
Maar wacht een keer, lijkt hij niet héél erg op Richard, mijn drinkgezel van daarnet? Hoewel, jonger van jaren en met meer allure. Een heer, kortom. Met, zoals het jongeheren van stand betaamt, enkel oog voor zijn charmante gezelschap. Bij de kiosk houden ze halt en achter haar parasol trakteert hij het giechelende meisje op een steelse zoen.
Verderop bemerk ik de pastoor van de Magdalenakerk. Terwijl hij zich ter kerke rept, richt hij een strenge, afkeurende blik naar de verliefde tortelduifjes. ‘De hedendaagsche jongelieden en hunne zedeloze verdorvenheid, waar gaat dat naartoe!’, zie ik hem denken.
Ik geef hem overschot van gelijk.