Randy Newman en de muizen van de stadsschouwburg

“In het concertgebouw is het zeer dikwijls feest,
je weet toch nog dat zelfs Randy Newman daar ooit is geweest?
Kon Kris De Bruyne, toen hij die woorden verzon voor zijn kleinkunstklassieker ‘Amsterdam’, dat lied niet net zo goed zingen over Brugge?
Maar neen, wat vertel je nu? In die jaren zeventig was in het behoedzame Brugge een passage van Randy Newman, de grote singer-songwriter, ondenkbaar, toch? En bovendien, we hadden hier toen helemaal geen concertgebouw!

Wel, geachte opmerkzame lezer, u hebt overschot van gelijk. Dat Ă©Ă©n van de meest spraakmakende liedjesmakers van die dagen er niet aan dacht om hier bij ons te passeren staat buiten kijf. Of dat aan hem lag of aan Brugge? Doe maar dat laatste, Brugge zag het allemaal niet zo groot. Amsterdam, dat was wat anders. In die stad, met zijn toen bijna mythische reputatie in het alternatieve wereldje, kreeg zo’n naam wĂšl een podium. Maar Brugge vond een brave kleinkunstavond al heel wat.
En toch wil ik u graag enigszins bijsturen. Want een concertgebouw, dat hadden we hier wel al, hoor. Even duiden. Vorig jaar vierde ons concertgebouw zijn twintigste verjaardag, dat hoeven wij u niet te melden. Maar in de binnenstad gaat u in de Sint-Jacobsstraat wel eens iets drinken in de Republiek, nog wat nakaarten over een film die u net zag in de LumiĂšre, de cinema die daar ook thuis hoort. Wel, lang voor ons terracotta bouwwerk op het Zand noemde Brugge dat pand ‘het concertgebouw‘. Daar gingen concerten door, wat dacht u. Maar ook tentoonstellingen en af en toe een filmvoorstelling. Ooit vond ook een poppentheater er onderdak. In mijn herinnering doemt een smalle, lange zaal op, met vooraan een klein podium. En een paar optredens, een avond met Dimitri Van Toren, onder meer.

Maar singer-songwriter Randy Newman tokkelde nooit op zijn piano in de Sint-Jacobsstraat. Al draaiden we thuis op onze grammofoon wat graag ‘Sail Away’ en ‘Good Old Boys’, ijzersterke langspeelplaten van die grote meneer uit Amerika met zijn schijnbaar simpele liedjes. Soms hadden ze iets ouderwets, die deuntjes die Randy op zijn piano verzon, maar we konden niet altijd goed overweg met wàt hij zong. De taal van Shakespeare hadden we net genoeg onder de knie om in zijn teksten enige ironie te ontwaren. Maar die dubbele bodems doorgronden was veelal te hoog gegrepen. Wat alleen bijdroeg tot het raadselachtige van zijn oeuvre. Randy Newman zingt met een kwinkslag maar neemt intussen monkelend zijn toehoorders te grazen, de slimme sloeber.
Of hij te vergelijken is met iemand van bij ons? Jan De Wilde is bij mijn weten de enige die zich met ‘De naakte man’ aan een vertaling van een Newman-song waagde. 
Weet u wie mij met zijn gespeelde tegendraadsheid soms aan Randy Newman doet denken? ’t Is geenszins een muzikant, maar kent u Maarten Van Rossem, de Hollandse historicus-brompot die onder meer op tv graag zijn steevast originele zienswijze op van alles en nog wat verkondigt? Misschien zag u ooit zijn passage in Brugge, waarbij hij zich niet bepaald lovend uitliet over onze stad. Maar die gevatte woordenrijkdom van hem en de gave om daar iets zinnigs, niet zelden iets eigenzinnigs, mee te doen, dat talent deelt de norse geschiedkundige uit Utrecht met de liedjesschrijver uit CaliforniĂ«.

Maar Brugge zat niet op Randy Newman te wachten en allicht was dat wederzijds. En toch zou het ervan komen, de grootmeester van het schalkse lied in onze stad! Een eerste keer in de herfst van 1994, straks dertig jaar geleden, ’t was in de stadsschouwburg.
Randy Newman in de Brugse schouwburg en ik was er niet. Stond mijn agenda in de weg? Jammer, Newman had toen al een tiental, veelal spraakmakende platen op zijn naam en bijna evenveel keer prijkte die naam van hem als componist op de aftiteling van films. Dus zonde dat deze jongen zo’n avond miste. Volgende keer beter.

En u gelooft het amper, maar een tweede kans om de pianoman aan het werk te zien liet ondergetekende ook aan zijn neus voorbijgaan. Hoezo? Wie vroeg waarom uw dienaar verstek gaf, die avond in ‘t concertgebouw, hoorde hem iets mompelen dat hij in zijn vriendenkring vernam. Dat je bij zo’n concert, met Newman moederziel alleen aan zijn piano, toch de soms brede arrangementen mist die zijn muziek inkleuren. Is dat soort aarzeling u bekend? Omdat je zoveel verwacht, kan hetgeen er aan komt je alleen maar teleurstellen. Of is dat een dom vooroordeel?

Een derde keer zou ik toch een kaart aanschaffen, beloofde ik mezelf. Die derde keer zou er nu aankomen. In het programmaboekje van de stadsschouwburg staat dat Randy Newman naar Brugge komt op zondag 19 februari. Maar Randy komt niet. De muziekmaker herstelt van iets medisch, luidt het. ‘Het is voor zijn entourage niet duidelijk wanneer hij weer zal kunnen toeren’. Lees 
 ‘óf hij ooit weer zal kunnen toeren’. Want Newman wordt een dagje ouder. Hij en Maarten Van Rossem, allebei zagen ze die wereld waarop ze zo’n ironische kijk hebben voor het eerst in ’t najaar van 1943. Twee scherprechters, allebei onverbeterlijk mondig en speels cynisch, maar straks wel allebei tachtig. Maar toch, Randy lijkt mij een taaie, dus wie weet.
Zondag 19 februari in Brugge die stille. Vanavond zou Randy Newman zijn fijngeslepen songs aan de Brugse stadsschouwburg toevertrouwen. En ik zou erbij zijn, had ik mezelf beloofd.
Maar Randy blijft thuis, stuurt noodgedwongen zijn kat. Zijn kat? Als dat beest net zo doortrapt is als zijn baas, dan zijn de muizen van de stadsschouwburg gewaarschuwd.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van zingen en spelen | 10 Comments

Liedje voor een burgemeester … of twee

’t Is zondagochtend en er komt volk bijeen om te luisteren naar iemand die vooraan het woord voert, rara wat is het? De hoogmis? Neen, ’t Brugs Uurtje. Eens per maand krijgt iemand uit Brugge een micro onder de neus om te vertellen over zijn of haar leven. ’t Is in ’t Brugs en het duurt een uur, dat kon u al vermoeden. Dit keer hebben ze een grote vis gevangen, ereburgemeester Patrick Moenaert komt naar ‘zijn’ Brugs Uurtje.
Net wanneer ik op de koer aan ’t Bilkske een plekje zoek voor mijn fiets, komt zij voorzichtig door de poort, mijn richting uit. Martha is een vriendelijke dame op leeftijd en altijd in voor een babbel. En al helemaal als ’t over haar Brugge gaat.

… op een ‘Pandtfeeste’
in de Botanieken Hof

Of ik ’t gehoord heb dat Norbert overleden is, vraagt ze. Ja, ‘k weet het, en ik schrok even toen ik las dat onze Brugse zanger bij zijn overlijden vijfentachtig was, had hem iets jonger ingeschat. Ongetwijfeld omdat ik hem blijf herinneren als de fikse knaap die mij ooit charmeerde met dat ene ‘Liedje voor Mary-Ann’. EĂ©n keer zag ik hem optreden, op een ‘Pandtfeeste’ in de Botanieken Hof, met zijn fameuze dansende Hey-meisjes. Maar sinds die zomermiddag reeg niet alleen ondergetekende de levensjaren aan mekaar, ook zangers worden oud.

De zaal barst uit haar voegen, veel Bruggelingen willen Patrick Moenaert horen, ook de regionale televisie komt meeluisteren. In het publiek, minder politiekers dan je zou verwachten? De moderator en de voormalige burgemeester maken er een gezapige ochtend van en het publiek lust Moenaert’s droge humor. De conditie uit zijn jonge jaren – als protesterend student in Leuven de politie ontlopen, het vergde wel wat! – is veraf, geeft hij mee en de toehoorders knikken begrijpend. De ere-burgemeester heeft moeite met zijn gezondheid, weet het publiek, het waardeert zijn komst des te meer.
Nog meer dan bij andere edities blijkt het Brugs Uurtje te kort om alles ter sprake te brengen. Maar dat met Patrick Moenaert niet wordt ingegaan op delicate politieke kwesties uit zijn lange loopbaan zal geen toeval zijn. Hoewel, de sage over het voetbalstadion passeert de revue en het Concertgebouw.
De nadagen van zijn carriùre, met het ruisen binnen zijn partij omtrent zijn opvolging, blijven onbesproken. Dat deels door zijn terughoudendheid zijn opvolger Dirk de Fauw een legislatuur lang een socialistisch burgemeester moest laten voor gaan, blijft wijselijk toegedekt. Maar het applaus na zo’n luchtige ochtendbabbel klinkt warm en gemeend.
Martha en ik treffen mekaar aan de toog, achteraf. Ik trakteer haar op een porto en zij trakteert mij op wat ze weet over Norbert. Puzzelstukken van herinneringen, van haar en van mij, leggen we zorgzaam bijeen en dat leidt ons naar een merkwaardig verband. Een verband tussen de destijds populaire Brugse zanger en onze lokale politiek.
Even diep ademhalen, voor een sprong in de tijd ùn een hap Brugse geschiedenis. We zijn in ‘t najaar van 1970, in een Brugge op de drempel van historische verkiezingen. Want de aloude binnenstad en zijn randgemeenten worden na die verkiezing Groot Brugge.

Op de CVP-lijst is de lijsttrekker Pierre Vandamme, uittredend burgemeester van het oude Brugge. Met in zijn kielzog, op plek twee, Michel Van Maele. De populaire burgemeester van Sint-Michiels, de ambitie in persoon, was aanvankelijk tegen de fusie maar kiest eieren voor zijn geld. En laat in de verkiezingscampagne dat geld vrolijk rollen. Organiseert voor zijn partij feestelijke meetings, in zalen en feesttenten in alle gemeenten die straks Groot Brugge vormen.
Ongetwijfeld tot zijn verbazing ziet Brugs burgervader Vandamme zijn kompaan alle spots en feestelijke aandacht op zichzelf richten. En op al die avonden houdt Michel Van Maele een muzikaal hoogtepunt achter de hand. Laat het podium aan zijn jonge achterneef Norbert, met zijn huppelende HĂ©y-meisjes! En al wie langs komt krijgt een grammofoonplaatje mee naar huis. Niet ‘Liedje voor Mary-Ann’, wel een single waarop Norbert op de A-kant de lof zingt van Groot Brugge en achterom bezingt hij Michel Van Maele’s eigenste Boudewijnpark. Twee keer een draak van een lied met tenenkrullende tekst, maar de mensen keren huiswaarts met een gratis plaatje. Ze zijn content en Van Maele is dat ook. Pierre Vandamme?
En wat leren wij van zo’n geschiedenis? Wel, wij niet zoveel, maar misschien kan de partij van Patrick Moenaert en van onze huidige burgemeester er wat mee. Want, let u even op.

Wat is er te doen, volgend jaar in Brugge? ’t Zijn gemeenteraadsverkiezingen! En onze burgervader Dirk belooft aan zijn partij dat zijn gedoodverfde opvolger Franky Demon na vier jaar zijn sjerp mag overnemen. In de makkelijke veronderstelling, tenminste, dat Dirk zelf straks die job nog even voortzet.
Welnu, burgemeester Dirk, we beleven met z’n allen onzekere politieke tijden. Op de spreekwoordelijke kust staan kapers. Gij en Franky gaan het niet cadeau krijgen. Of het mij wat uit maakt laat ik hier geheel terzijde, maar als ge die sjerp wilt behouden en doorgeven aan uw partijgenoot, zal het een kwestie zijn van leep campagne voeren, straks. Dus laat feesttenten aanrukken en hou meetings! Zorg dat heel Brugge weet dat jullie ongeduldig staan te trappelen, jij en Franky! En, vooral, verzin alvast een tekst voor een lied! Eentje zoals dat van Michel Van Maele destijds, een eigenlof-lied.
Al verdelen jullie twee dit keer best wĂšl de spotlichten onder mekaar. Om schouder aan schouder jullie liedje te zingen. Een lied dat overtuigt om op twee kandidaten te stemmen … een tweestemmig lied!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van Brugse politiek, Van zingen en spelen | 6 Comments

De filosofen van ’t sashuis

‘Wie schrijft, die blijft!’, herinnert u zich nog dat handvol woorden, titel van een televisieprogramma van lang geleden? Ze zijn mij altijd bijgebleven, die woorden. Wie schrijft, die blijft, ’t zou een keer waar moeten zijn!  Was zonder dat gezegde ooit Ă©Ă©n van deze cursiefjes verzonnen? Daar wil ik een keer over nadenken. Hoe dan ook, een mens moet in iets geloven. Dus twijfel is uit den boze, wie schrijft, die blijft.

En dan wandel je langs het Minnewater en passeer je voorbij het borstbeeld van Maurits Sabbe. En zoals altijd wanneer je daar langs komt, knik je de schrijver goeiedag. En zoals altijd vertikt Maurits het om je zelfs maar gewoon even aan te kijken. In gedachten verzonken kijkt hij onverstoord voor zich uit, Ă©Ă©n en al oog voor het sashuis.
En toch intrigeert die mens mij. Want niemand leest zijn boeken nog maar zowat elke Bruggeling kent zijn naam. Gewoon omdat zijn beeld daar altijd staat. En meer nog, omdat aan de andere kant van de stad een straat naar hem en zijn vader Julius is genoemd.

Maar hoe zou Maurits Sabbe als mens geweest zijn? Of liever, hoe zou hij zijn? Want op de sokkel van die buste bij het begijnhof staat dan wel dat hij overleed in 1938, maar daar geloof ik weinig van. Immers, wie schrijft, die blijft. Toch? En als Elvis, simpele volksjongen die volgens sommigen amper zijn eigen naam kon spellen, blijft bestaan, dan toch ook Maurits Sabbe?

En dan wandel je langs het Minnewater …

Dus ofwel is het waar wat op die sokkel staat, en klopt niets van die sinds lang gekoesterde woorden. Ofwel blijft wie schrijft en leeft Maurits nog. En dan woont ie, neem ik graag aan, nog altijd ergens hier in Brugge.
Mocht zijn adres u bekend zijn, dan kan u mij daar een plezier mee doen, waarde lezer. Of zijn telefoonnummer. Facebook kent zowaar een handvol Maurits Sabbes, maar de schrijver is daar niet bij. Misschien moet ik een keer langs TikTok of zo, maar daar verwacht ik weinig van. Jammer, ik zou wat graag een keer een praatje slaan met Maurits.
Want al oogt hij op zijn sokkel nog zo serieus, toch meen ik enige minzaamheid te ontwaren in zijn blik. En dus wou ik dit stukje schrijven. En ben ik ook iets van hem gaan lezen. Wellicht ruisen zijn oren nu. Iemand leest mij nog! Echt waar, Maurits, je bestseller ‘De filosoof van ’t Sashuis’ heeft voor mij geen geheimen meer.

En onder meer daarover zou ik het met hem hebben. Over dat boekje, een novelle eigenlijk, lang uitgesponnen is het werkje niet. Iemand met zijn status spreken we aan met “Meneer Sabbe”, beleefd opgevoed als we zijn. Waarna de schrijver, als mijn vermoeden omtrent zijn inborst klopt, meteen repliceert met “Ach, zeg maar gewoon Maurits!” Waarna hij in zijn kelder een fles jenever van de Gistfabriek opdiept. En voor we ’t goed beseffen zijn we vertrokken voor een paar uurtjes sappig Brugs. ’t Is waar, Maurits bracht een groot deel van zijn leven en loopbaan door in Antwerpen, onder meer als conservator bij Plantin-Moretus. Maar zijn hart en ziel bleven in Brugge, net als zijn repertoire. Zijn Brugse verhalen, veel later zou Bruggeling Maurits Balfoort daar de legendarische ‘De vorstinnen van Brugge’ rond bouwen. Het was overigens jaren daarvoor ook Balfoort die ‘De filosoof van ’t sashuis’ in een televisiefilm goot.

… doet hem denken aan de Brugse markten van weleer.

En zo zijn we weer beland bij dat sashuis van hem. Zou ik hem opbiechten dat ik zijn volkse vertelling eigenlijk maar dunnetjes vind? Dat ik het eigenlijk heel braafjes geschreven vind? Dat het mij met heimwee laat terugdenken aan de veel gretiger en gulziger woordenschat van die andere volksverteller, Felix Timmermans? Al is het een warme vertelling, over hoe de sasmeester, goedlachs dagdromend vrijgezel, door zijn boezemvriend op sleeptouw wordt genomen op zoek naar een vrouw. Om tenslotte – spoiler alert! – het hart te veroveren van het bevallige dochtertje van die vriend van hem.
Maurits zou mij geduldig aanhoren. Om dan, na zijn pijp zorgvuldig in zijn tinnen asbak uit te kloppen, te informeren naar het sashuis en wat daar nu eigenlijk gaande is. Tenslotte is de schrijver niet meer van de jongsten, komt niet meer zo vaak op straat.

En dan vertel ik hem graag over de frisse wind die sinds kort door de nu vaak openstaande deur van zijn geliefde sashuis waait. Over de Brugse makers die het eeuwenoude pand inpalmden. ‘Handmade in Brugge’ doopten zij hun ambachtsgroep en al zou Maurits verbaasd opkijken bij dat Engels, omtrent wat erachter schuilt zou hij instemmend knikken. Wat ik vertel doet hem denken aan de Brugse markten van weleer.
Al waren er ook andere plannen omtrent het sashuis. Aanvankelijk had een schepen van de stad er graag de drie gidsenverenigingen een eigen stek gegeven. Dat zou wat worden. De droom van Jo Berten, van toen hij voorzitter was van Ă©Ă©n van die gezelschappen, om alle gidsen weer onder Ă©Ă©n koepel samen te brengen, een stap dichterbij?
Maar wat er onderdak vond oogt zonder meer nog fraaier. Brugse ambachtsmensen die de handen in elkaar slaan om in het feeërieke huisje hun hier bij ons vervaardigde spullen aan te bieden, het lijkt mij een gezonde filosofie. Wie bedenkt een zinniger invulling?

Langs de oude sluisinstallatie struin je er van Brugse kletskoppen, de koekjes, langs glaskunst tot fraai bedachte sieraden. Van Brugse bieren – neen, Maurits, ’t Hamerken of Den Arend zijn daar niet meer bij – langs lekkers van de onvermijdelijke Dominique

Persoone tot een selectie uit hout gesneden kleinoden.
Tevreden vult Maurits andermaal onze glazen. Of de glimlach op zijn rimpelrijke gezicht iets met het gerstenat van doen heeft, laat ik graag in het midden. Hij belooft mij, als ik volgende keer langs zijn standbeeld passeer, op zijn minst een keer te knipogen. We verstaan mekaar, Maurits en ik, en heffen het glas. Op de filosofen van ’t sashuis.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van film, Van proeven en smaken | 9 Comments

De Olivia Geerolf Vloer

Nooit gedacht dat ik op een dag een cursiefje zou vullen met een gedicht, maar kijk, het is van dat. Laat mij de lezer meteen geruststellen, ’t is geen schrijfsel van eigen hand. In de bib vond ik een dichtbundeltje van Jan van der Hoeven.  Of liever, ik vond het terug.
Waarom ik het jaren geleden al een keer las? Omdat een vriend mij vertelde met welke voldoening hij terugdacht aan zijn schooltijd, toen Jan van der Hoeven zijn leraar was. Hij vertelde over een boeiende mens met een brede kijk op de dingen. Nog een reden? Omdat uw dienaar als poĂ«zie-leek zo’n bundeltje van amper een pink dik met weinig argwaan kan openslaan.
En wat mag de aanleiding zijn om het kleinood vandaag weer in huis te halen? Eigenlijk omwille van triest Brugs nieuws, het kwam u misschien al ter ore. Het overlijden, namelijk, van Olivia Geerolf.

Carmina Burana … vijfentwintig jaar Ballet Olivia Geerolf

Hoe zij verschijnt,
een scĂšne maakt,
gegrepen uit de lucht,
alleen maar maat en
geen gewicht,
draagt en schraagt zij
van een lichaam het
heimelijk schrift,
een taalfabet van
hemelse kinese
haar ingewijd.

Er zijn in Brugge amper namen die zo spontaan aan dansen, aan ballet doen denken als die van Olivia. Dat leven van haar had best langer mogen duren – de balerina werd amper 73 – maar toch kan je stellen dat zij Brugge liet dansen, haar leven lang.
Welnu, ik herinnerde mij dat Jan van der Hoeven in ‘Vagant’, zo heet dat poĂ«ziebundeltje van hem, een handvol gedichten opdroeg aan Olivia. Ik koos voor u fragmenten van een paar van die gedichten. Gedichten in stukjes knippen, kan dat zomaar? Da’s zeker. Misschien vinden kenners zoiets des duivels, maar ik verontschuldig mij daar lekker niet voor. Als de dichter zich dichterlijke vrijheid mag veroorloven, dan mogen u en ik dat ook.

In de begrijpelijke zwerm aan reacties bij het overlijden van Olivia Geerolf trok eentje mijn aandacht. Die van een dame die zich Olivia herinnerde als peuter. Groei je op als dochter van de conciĂ«rge van de ‘muziekschool’ in de Sint-Jacobsstraat, waar gangen, muren en trappen muziek ademen, dan mag het weinig verbazen dat je op een dag aan het dansen gaat. Het verhaal gaat, dat kleine Olivia, springend en joelend, vertelde ‘Ikke ga palet doen!’ En palet deed ze!
En zoals Jan van der Hoeven de gave van het woord kreeg en naar zijn hand zette, zo ging Olivia aan de slag met haar danstalent. En vooral, ze viel anderen daarmee lastig. Gelukkig maar, kan iemand bij benadering schatten hoeveel stadsgenoten van haar leerden, het leven dansend te vieren? En of het nu om een Gouden Boomstoet, een Reiefeest, Heilig Bloedprocessie of een andere evocatie ging, als er gedanst werd in de straten van Brugge was Olivia in de buurt.

Meeting Bach … veertig jaar Ballet Olivia Geerolf

Een adel van bewegen,
een lente om de
lenden wentelend, zo
danig danst zij
een wonder
wervelkind,
steekt zij de
handen uit de vouwen,
schroeft op
,
spint en spant.

Behoort choreografe Olivia Geerolf tot het kransje van wereldnamen? Ach, zo’n vraag. Ja, Olivia vertelde graag over de scholing die ze kreeg van ene Sascha Ravinsky, Russisch choreograaf. En er is voor haar gezelschap muziek gecomponeerd door mensen met naam. Maar dat neemt niet weg dat zij vooral hier bij ons en als autodidact bereikte wat ze bereikte. Wie haar van dichtbij kende weet dat, samen met haar aanleg, haar doorzettingsvermogen haar maakten tot wie ze werd.En de rest is geschiedenis. Weliswaar vooral Brugse, maar toch geschiedenis. Het verhaal van een meisje dat op haar twintigste voor het eerst een choreografiegroep leidt in de Heilig Bloedprocessie. En datzelfde jaar, 1970, ook maar meteen haar eigen ‘Ballet Olivia Geerolf’ sticht. En neen, die dansgroep telt geen professionele dansers. Dus een tweede Anne Teresa De Keersmaeker is zij nooit geworden. Het deert Brugge niet, al die jaren heeft de stad zijn Olivia gekoesterd. ’t Is schoon geweest.
Maar voorbij is het verhaal niet. In de stad blijft een dansschool ‘Ballet Olivia Geerolf’ heten. En Jolien Smis is de leerlinge van haar die sinds enkele jaren bij de Heilig Bloedprocessie haar taak overnam.

En met wat vertraging … 2022,
vijftig jaar Ballet Olivia Geerolf

En dan is er ook nog iemand met een voorstel. Een knaap die over zijn stad nu en dan een blogje vult met een verhaal, die heeft een idee. Dat gaat als volgt.
Ergens in de stad halen ze dezer dagen een school neer. Bij het einde van de Boeveriestraat is een witgekalkte gevel het enige dat van de vakschole overeind blijft. Die school waar leerlingen les kregen van een man waar ze vandaag nog over praten. Een man die gedichten schreef. Voor een ballerina, onder meer. Welnu, op de plek waar die leraar zijn leerlingen begeesterde met zijn boeiende zelf, rijzen straks huizen uit de grond. Een nieuwe wijk. Met straten, veronderstel ik. Een paar groene pleintjes ook, mag ik hopen.

Ik stel mij voor hoe prominenten daar binnen een paar jaar lintjes knippen. Bij de inhuldiging van de gloednieuwe Jan van der Hoevenstraat. Met in die straat, hier en daar een handvol bordjes met flarden van gedichten. Of dat mag, zo’n flarden? De lezer weet beter. Ze gaan over een danseres, Olivia Geerolf heette ze. En de nieuwe straat leidt naar een even nieuw pleintje, midden de wijk. En op dat plein, een vloer. Die daar ligt en zal blijven liggen tot in lengte van dagen. En tot in lengte van dagen zullen mensen mekaar daar opzoeken, in die nieuwe wijk van ons. Om er het leven te vieren. Dansend. Op de Olivia Geerolf Vloer.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van stoeten en processies, Van zingen en spelen | 14 Comments

Het autosalon en dat van ons

Een winteravond bij ons thuis. Mijn huisgenote en ik, braaf schouder aan schouder voor de buis, in ‘t salon. Wij hebben een salon, u wellicht ook? Zo’n nest waar u op adem komt na weer een te snel geleefde dag. Met een paar spullen waar u aan gehecht ben. Misschien met een kachel die ronkend vertelt dat het leven bij momenten best draaglijk kan wezen. En ook een tv, neem ik aan, die doet wat u hem afstandsbedieningsgewijs opdraagt.
Het was onze Brugse punkvoorman, Peter ‘can’t live in a living room’ Slabbynck, die zich lang geleden ergerde aan zo’n salon, de materie geworden burgerlijkheid. Iets zegt mij dat niet-meer-zo-jonge en allicht niet-meer-zo-boze Peter intussen ook wel een keer onderuit zakt, een handvol chips en de afstandsbediening binnen handbereik. Nu en dan een dosis avondluiheid in de divan, ’t is hem gegund.

“… Het ene salon is het andere niet.”
Auto Retro, Brugge 1988

Hela, haal ik hier het woord ‘divan’ van onder het stof? Voelt dat woord zich in ons dagdagelijks taalgebruik nog wel zo thuis als vroeger? Vroeger, toen de divan deel uitmaakte van ‘de salon’. En ‘de salon’ waren, eerder dan de plek in huis waar je de dag op zijn einde laat lopen, de zitmeubels in die ruimte. Toch?
Maar zoals wij de meubels in ons huis wel een keer een andere plaats toewijzen, zo worden in ons taalgebruik woorden soms naar een andere hoek verschoven. Komen onze noorderburen in beeld, die het over een bank hebben wanneer wij onze oude divan aanwijzen? En over een bankstel wanneer wij ons neervlijen in ’t salon?

Maar u treft ons dus in ons salon, waar Goedele Wachters in het avondnieuws het autosalon ter sprake brengt. Het ene salon is het andere niet. Zij heeft het over Chinese auto’s die u daar op de Heizel kunt bewonderen. Tenminste als auto’s bewonderen uw ding is. In de reportage die volgt vlijen een paar van die bewonderaars zich behaaglijk neer in zo’n glimmende bolide. Zo’n beetje zoals ik mij hier nestel voor de tv. Ze gaan almaar meer op mekaar lijken, de auto en het salon. De auto en het bankstel, zo u wil.
En wij, we vragen ons af wat onze keuze wordt, wanneer ooit het niet meer zo jonge bakje in onze garage ons in de steek laat. Een elektrisch speeltje of toch nog iets met ‘nafte’? Misschien een hybride, meent mijn huisgenote. Een hybride? Ineens zie ik in mijn verre herinnering een heel oud, zwartwit televisiebeeld. Ergens bij een waterloop laat kapitein Zeppos zijn cabrio gezapig de oever af rijden. En wij, jonge kijkertjes, zien stomverbaasd hoe het autootje de rivier op vaart 
 Een bootauto, o ja, zo’n hybride wil ik wel!
Grapjas, meent mijn divangenote, ga dan voor de tekenfilmauto van Fred Flintstone, destijds! Ze heeft gelijk, zo’n auto die op dreef komt door met je voeten over het wegdek te trappelen, het ultieme ecologisch verantwoorde rijtuig!

… Andere parkeerputten zouden volgen. 

Het autosalon laten we aan ons voorbij gaan, stilletjes hopend dat onze vierwieler nog even baan houdt, de centen die je voor een nieuwe ophoest zijn niet van de poes. Onlangs koos iemand in onze vriendenkring voor een deelauto. Dat is, zoals u weet, geen halve maar een hele auto die gebruikers met mekaar delen. De toekomst? Of valt er toch iets te zeggen omtrent een fijnmazig openbaar vervoer?
In afwachting blijven meneer en mevrouw De Consument nog wel een tijdje gehecht aan eigen voertuig in eigen garage. En mocht enige twijfel ons kwellen, is er altijd nog de sirenenzang van de reclame. Waarin u zich langs een adembenemend landschap laat meevoeren door uw droomvoertuig, door een bedwelmende soundtrack in, nou ja, vervoering gebracht. In een universum zonder tegenliggers, laat staan files.

Of valt er toch iets te zeggen
omtrent een fijnmazig openbaar vervoer?

Maar misschien gaat u langs op de Heizel en komt u thuis met zo’n gloednieuwe glimmerd.
‘Mijn auto mijn vrijheid’, tenslotte. Het was ooit een aardige slogan. In de dagen toen Brugge onder ’t Zilverpand zijn eerste ondergrondse parking kreeg.  We waren mee met onze tijd! Andere parkeerputten zouden volgen. Op de ring werd bij het station een hoge brug opgetrokken om koning auto te plezieren. Een brug die ze twee keer bouwden, de eerste poging liep aardig mis. Straks komen u en ik mekaar daar ongetwijfeld tegen, u in uw pronkstuk en ik in mijn overjaars modelletje. Bumper aan bumper tussen andere roerloze aanschuivers, spitsuur spelend. En mijmerend over dat betoverende landschap van in de reclame.
Laatst stelde iemand een boeiende vraag. Wat onze voorkeur wegdraagt, mobiliteit of elk onze eigen auto.
Het nieuws zit erop, Goedele wenst ons een fijne avond. Dat wordt het vast wel, zo’n avond in ’t salon. Met een goeie film of een boek. En aan onze voeten, in haar mand bij de boekenkast, een zalig snurkende hond. En bij de hand een fles die lonkt naar twee glanzende glazen. Zijn dat wat ze noemen saloncondities?

Posted in Het Brugge van nu, Van wielen en op weg zijn | 7 Comments

De wondertafel van ’t stadhuis en boeken per boot

‘Wanneer schrijft iemand een keer een boek over Brugge?’
Grapje, de lezer weet beter, inmiddels bouw je met Bruggeboeken een toren zo hoog als ‘t belfort. En er zijn zowaar stadsgenoten die alles aanschaffen wat over hun stad in boekvorm verschijnt! Bij het inschatten van de oplage van een nieuw boek over onze stad, zo gaat het verhaal, houden uitgevers rekening met dat voorspelbaar aantal ‘vaste klanten’.
Hoeveel boekbanden zo’n verzamelaar in huis heeft? Neem maar aan dat zo’n collectie een behoorlijke behuizing vergt. Alleen al met wat de voorbije paar jaar aan Bruggeboeken op de markt kwam vul je een redelijk schap. Dat laatste kan mijn boekenkast beamen. Al heeft mijn bescheiden stapel allerminst torenhoge ambities. Hoger dan een handvol treden van ’t belfort komt ie niet. Als afficheverzamelaar, stadsgids en bedenker van af en toe een Brugse vertelling trek ik mij aardig uit de slag met mijn overzichtelijke kast met Brugse titels.

En er zijn zowaar stadsgenoten
die alles aanschaffen
wat over hun stad in boekvorm verschijnt.

Terwijl in die kast nog altijd Ă©Ă©n en ander wacht op mijn leeslust. Zo haalde ik een paar jaar geleden ‘Brugge, een middeleeuwse metropool’ in huis. Samen met een paar dozijn auteurs van hier en elders zette Brugs historicus Jan Dumolyn zich aan ’t schrijven en ze verzonnen een lijvig boek. Ook dat vijfhonderdtal bladzijden bleef alsnog ongelezen. En inmiddels kreeg dat opus van Jan Dumolyn en co, terwijl het hier indrukwekkend staat te wezen, alweer gezelschap van jonger schrijfsel.
Oef, het recente ‘Brugge ongezien’ is vooral fotoboek, de lezer komt er in geen tijd doorheen. De jongste telg in huis, ‘Brugge, stad van water’, is andere koek. Dat boek van Jo Berten staat vol met woorden, niks illustratie. Dikke pech, dat wordt weer lezen!
Maar dat is toch wat de ware boekenwurm wil, gewoon lezen?
Wat is dat dan toch, dat ik mij bij dat soort non-fictie keer op keer betrap op stiekem uitkijken naar afbeeldingen? Een zielenknijper vindt het antwoord op die vraag ongetwijfeld in mijn prille kinderbestaan. Dat het allemaal de schuld is van mijn allereerste boekenervaring. Wat ik las ùn zag in ‘De sissende sampan’ en ‘Het ei van Oktober’ en andere klassiekers van Suske en Wiske en Nero bepaalt tot vandaag hoe ik omga met boeken. Met alles wat papier aangaat. Het fascinerende samengaan van beeld en woord. Begon deze jongen daarom ooit met het verzamelen van affiches?

Maar ‘Brugge, stad van water’ is dus, ziehier een oud schoolwoord, een leesboek. Dat Jo Berten in zijn ‘eindwerk’ – zelf noemt hij het zijn laatste boek – de reien ter sprake brengt laat zich raden. Maar de achterflap – die lás ik tenminste al! – verwijst naar meer. Zoals naar een stad die een weg zocht en vond naar zee, met het Zwin en zijn voorhavens als stapstenen.
Gelukkig kan Jo het goed uitleggen, dus dat boek vol woorden zal wel meevallen. Straks zit hier iemand in een hoekje met een boekje. Een e-boek? Doe mij maar de papieren editie en het vertrouwde daarvan. Hoe het in mijn handen rust. Een goed bedacht kaftontwerp, de bladspiegel, de structuur van het papier, de gekozen letter.

Al laat ondergetekende zich ook met plezier inpalmen door de charme van digitale vindingen. Vooral waar hij die niet verwacht. Zoals laatst, in ons stadhuis. Tot voor kort deed het zaaltje dat daar aansluit op de grote gotische zaal zijn best om museum te zijn. Maar een troef was het allerminst. Eerder een museum, zo achterhaald dat het op zich museumstuk was geworden. Dat is nu wel even anders.
Vandaag word je er getrakteerd op een dosis ‘augmented reality’, het modewoord is u bekend.  Zeg maar ‘slim digitaal gestuurde informatie’. Die wordt heel dynamisch uitgerold over een heuse wondertafel, de grootte van een ruim bemeten feestdis.

Een tafel die u misschien bekend voorkomt. U bezocht een tijd geleden in ’t Zwin de tentoonstelling ‘Verdwenen Zwinhavens’? Daar toonde zo’n meubel het historische verhaal van onze kuststreek. Welnu, ’t is diezelfde tafel die nu een vaste stek kreeg in ons eigen stadhuis en hij staat daar goed. Inhoudelijk werd de getoonde verhaallijn aangepast, die loopt nu helemaal door het Zeebrugge van vandaag.

Ja, hier was volk te vinden dat zich
zo’n kostbaarheid permitteren kon.

Dat ik in ‘Brugge, stad van water’ van Jo Berten afbeeldingen mis? Niks erg, in ons stadhuis illustreren ze het boek langs een imposante, digitale weg! In wat er getoond wordt maakt vooral wat zich hier lang geleden afspeelde indruk. In die zo graag als ‘glorierijke middeleeuwen’ omschreven tijd, toen havenstad Brugge zich liet meevoeren in de vaart der volkeren. Toen trekschuiten vanuit Damme en Sluis alles wat niet te zwaar of te heet was, van en naar de stad verscheepten. Wol vooral, maar ook graan. En wijn en specerijen en pelzen en andere luxeproducten. Boeken?
Ja, hier was volk te vinden dat zich zo’n kostbaarheden permitteren kon. De heren van Gruuthuse en Bladelin, de BourgondiĂ«rs van ‘t prinsenhof. En kanunnik Van der Paele, op dat schilderij van Jan van Eyck pronkt hij niet zomaar met zijn gebedenboek. En dus kan je er donder op zeggen dat ook boeken kwamen en gingen. Per boot? Stel u voor, hopelijk met de grootste zorg verpakt, de meest kostbare manuscripten vol delicate miniaturen, de woeste zee op!

En terwijl voor mijn ogen op een digitale tafel onze geschiedenis zich ontvouwt,
bedenk ik 
 op een dag opperde toen, in die stad van ons, een lezer voor het eerst
“Wanneer schrijft iemand een keer een boek over Brugge?”

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Zeebrugge, de haven | 11 Comments

Het Vlaanderen van Tom Waes en … LikeMe

Waar of wanneer dat lied mij voor het eerst kippenvel bezorgde, laat zich niet meer achterhalen. Wel herinner ik mij mijn verrassing omtrent de woorden en hoe die op hun plaats vielen. Over Will Tura kan je veel beweren, maar niet dat hij altijd de meest creatieve tekstschrijvers in huis haalde. Vandaar dat hij mij destijds verraste met zijn ‘Vlaanderen, mijn land’.
Marcel Leemans, woordzoeker van dienst, bedacht de niet onaardige openingszin
‘Uit de tijd geworpen,
vergeten paradijs
van duizend kleine dorpen
onder wolken, grauw en grijs’.
En al laat hij in zijn wel heel vleiende ode aan Vlaanderen hier en daar een schoolse zin binnensluipen, toch houdt hij je bij de les en als luisteraar vind je dat allerminst erg.

… benieuwd naar wat hij nog aanvangt met ‘onze’ geschiedenis.

Maar ’t is een lied van lang geleden en de wereld verzon sindsdien veel deuntjes die mij opvrolijkten of ontroerden. En zo was ik ‘Vlaanderen, mijn land’, het lied, eigenlijk wat vergeten. Maar, verrassing, een zomer of twee geleden hoorde je het zowaar af en toe weer op de radio. En zo zingt het soms opnieuw door mijn hoofd.

Vooral sinds op tv een zekere Tom Waes met zijn reeks ‘Het Verhaal van Vlaanderen’ een heleboel aandacht opeist. Zoals een degelijk bedachte liedjestekst dat doet, zo slaagt de vertelling van Tom Waes erin om onze, of althans mijn aandacht vast te houden. Wanneer u dit leest, zag u misschien net als ik al een paar afleveringen van het prestigieuze project van grootverdiener Tom en zijn team.
En ik ben best wel benieuwd naar wat hij nog aanvangt met ‘onze’ geschiedenis. Al kennen we er de grote lijnen van, we kregen ze op school ingelepeld. Het begrip ‘eindtermen’ was nog onbestaande, maar toch waren naast onze vaderlandse geschiedenis ook een handvol stichtelijke liederen verplichte schoolkost.
Van boven het krijtbord beluisterden de portretten van Boudewijn en Fabiola ons jongensgejoel dat moest doorgaan voor het Belgisch Volkslied. Was onze schoolmeester de Vlaamse gedachte genegen? Vermoedelijk wel, want naast de Brabançonne leerde hij ons ook zingen van ‘Ze zullen hem niet temmen’. Of Bo en Fab daar net zo content mee waren valt enigszins te betwijfelen. Maar wat zo’n Belgisch of Vlaams vaderlandslied in al hun zwaarwichtigheid betekenden, het kon de kleine prutsen die we waren weinig schelen. Wie zou ons ongelijk geven?

Van wat het Belgisch Volkslied ons leert kreeg ik het, eerlijk waar, nooit warm. Wat er heilig is aan ons ‘oh, heilig land der vaderen’ heb ik nooit echt gesnapt. En nog minder dat naast die ‘vaderen’ al onze ‘moederen’ gewoon onvermeld blijven.
En wat met die ‘fiere Vlaamse Leeuw’ van ons? We hadden een paar Vlaamsgezinde vrienden die ons meetroonden naar Diksmuide. We trokken er heen op onze eerste ‘grote fiets’ – kregen we die bij onze plechtige communie? In die tijd stroomde de weide bij de IJzertoren nog elk jaar nog Ă©Ă©n zomerzondag vol met een massa volk, dat imponeerde geweldig. Maar ’t was wel daar dat ik mij realiseerde dat de woorden van de Vlaamse Leeuw, het lied van klauwen en tanden in al hun weerbarstigheid, niet mijn woorden waren.

… dat die leeuw die we Vlaams noemen, zoals wel meer heraldische beesten, van oosterse komaf zou zijn.

Later waren er de avonturen en avonduren van ons jongensleven. Waarin wij ons bekwaamden, zoals het jonge knapen en deernen betaamt, in toogfilosofie. Daagden mekaar uit over Vlaming zijn, Bruggeling, Belg, Europeeër. En hoe later op de avond, met hoe meer overtuiging we wereldburgers werden. Met voor elk wereldprobleem een oplossing, de onze.
En we lachten, weet u nog, met Leterme die, toen iemand hem onverwacht en français naar de Brabançonne vroeg, ocharme de tekst van de Marseillaise stamelde. Anderzijds, iemand van ons meende dat die leeuw die we Vlaams noemen, zoals wel meer heraldische beesten, van oosterse komaf zou zijn. Of dat klopt? Een mens mag het leven dankbaar zijn omdat het ons leert relativeren.

Doch ziet, sinds kort doet men toch weer een beroep op ons aloude Vlaams bewustzijn. Om na te denken over een ‘Vlaamse canon‘. Dat gaat, als ik het goed begrijp, over een opsomming van alles wat een Vlaming over Vlaanderen hoort te weten. Serieuze mannen en vrouwen buigen zich over dat vraagstuk. En ander serieus volk heeft daar dan weer kritische bedenkingen bij. Want wie spint daar garen van? En wat komt er allemaal op zo’n lijst?

Zullen we even? Wij gaan voor de frietkoten aan de Brugse halletoren, vooreerst. Breydel en de Coninck staat er hoe dan ook op, zeker? Of we Tom Waes, onze Rode Ridder van ’t moment, op de lijst willen valt te betwijfelen. Maar nu we het toch over tv hebben, wat met een klassieker als ‘FC De Kampioenen‘? Da’s oppassen. Stel je voor dat in een verre toekomst iemand die canon onder ogen krijgt en gaat geloven dat de doorsnee Vlaming door ’t leven ging zoals Xavier of Pascalleke dat doen. Hoewel 
 misschien is daar wat van aan.
De Vlaamse Leeuw, het beest en het lied, eisen in de geloofsbelijdenis van hun volk ongetwijfeld hun plek op. Compleet met klauwen, tanden en andere werkingsmiddelen. Maar, hier komt ie, deze jongen heeft een voorstel. En hij meent het nog ook. Ik had het net over een lied dat ik ooit hoorde op een langspeelplaat van Will Tura. Wel, als de brullende leeuw op de lijst mag, dan ook ‘Vlaanderen, mijn land’!
Want al is het land dat daarin bezongen wordt veel schoner dan het echte ooit was of zal zijn, het vertelt over een Vlaanderen waar ik wil leven. En, naar ik hoop, u ook.

En er is meer. Ik vertelde dat het lied een paar jaar geleden weer opdook op de radio. Maar het was ineens niet meer Will Tura die het zong, neen. Een bende jonge gasten van vandaag bracht het. Ze noemen zich LikeMe en wie hier bij ons jong is kent ze. Van op tv, wat dacht u. Ik zal u niet tegenspreken als u ze omschrijft als een marketingproduct, zoals er vandaag in medialand wel meer te vinden zijn. De fleur van de jeugd en kleurrijk in menig opzicht, ze zouden niet misstaan in een promo voor tandpasta. Maar de leute

waarmee ze dat oude liedje zingen, uitgelaten als wonnen ze net de lotto, daar durf ik onbeschaamd voor smelten. Trouwens, van hun vrolijk wervelende danspasjes kon ik zelfs in mijn meest vitale jeugdjaren alleen maar dromen.
LikeMe, die zotte dozen, zingen een lied waar ik blij van word, over een Vlaanderen waar ik blij van word. Of ik me Vlaming voel? Toch op zijn minst voor de duur van zo’n lied.

Vlaanderen, mijn land‘, hier staat het: https://www.youtube.com/watch?v=WSjNMliFrWQ

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 14 Comments

Klinken op Brugge, zullen we?

Zullen we, nu wij een nieuw jaar binnengaan, klinken op Brugge? Ach, voor de stad hoeft het niet, die trekt zich wel uit de slag in de dagen en maanden die komen. Zijn torens blijven uitkijken, roerloos en ongenaakbaar, over wat zich aan hun voeten afspeelt. Over straten en

reien die kronkelen, van plein naar plein en van brug naar brug. En als vanouds laat het oude Brugge zich omarmen door het groen van zijn vesten. En de wijken er omheen spelen hun levendige rol.

En ja, hier aan onze kant van Brugge blijft de lelijke expresweg, die lepe slang, onverminderd sissen. Al klinkt ze nu vanachter de betonlelijkheid van ‘geluidsschermen’. Beschaamd omdat ze lang geleden naliet om zich in te graven? Maar verderop zullen de bossen ademen en bij de zee zal de haven blinken in de zon. Dus ’t is overbodig klinken op een stad. Steden trekken hun plan.
Laat ons daarom, eerder dan op de voorspoed van de stad, toosten op mensen. Op al wie Brugge maakt tot wat het is. Een heildronk op wie hier leeft, woont, langs komt.
Ook op zij die maar heel even langs komen, ook zij maken Brugge. De toeristen, vooreerst, die onze stad onder de voet lopen. Ze zijn met velen, da’s waar, maar toen ze nog niet zo lang geleden wegbleven wisten wij niet waar we het hadden. De verademing in onze lege straten duurde te lang om spannend te blijven, weet u nog?
Meer volk dat komt en gaat? De soldenjagers die straks onze winkelstraten afdweilen, waar ze weer meer kopen dan ze van doen hebben.
Of klinken wij op de jongeman die van ver kwam en in Zeebrugge verzeilde, dromend van een nieuw en beter leven aan de overkant. Of op zijn zussen die achterbleven in dat donkere land van hen, waar ze in groezelige fabrieken de kleren maken die wij voor een appel en een ei kopen in die solden van ons.

Laten we al wie hier bij ons in de weer is het beste wensen. De verpleegster die van deur tot deur gaat, zorgend voor wie dat niet meer kan voor zichzelf. De buurman die zich ontfermt over zijn dementerende vrouw, dag na dag en nacht na nacht. ‘Echte helden getuigen zelden‘, dixit Herman van Veen.
Toosten wij op het welzijn van de stratenmaker die hopelijk binnenkort in de Steenstraat de kasseiputten zal dempen. Hij spreekt amper onze taal en wij al helemaal niet die van hem. Maar terwijl we op hem neerkijken doet hij het werk dat wij niet willen.
Heffen wij het glas op de lerares die op haar fiets met ingehouden adem laveert door die puttenstraat, op weg naar de school waar ze onze kinderen vertelt hoe de wereld in mekaar zit, alsof dat simpel uit te leggen is. Op de poetsvrouw in die school, die thuis op haar moedige eentje haar kroost grootbrengt, twee jobs voor de prijs van amper Ă©Ă©n.
En sta mij toe, ook zelf een toost uit te brengen. Een paar, eigenlijk. Op een koppel uit onze vriendenkring dat elke week vanuit hun polderdorp naar de binnenstad komt om in een pand in de Oostmeers maaltijden te bereiden voor wie zich thuis geen maaltijd kan permitteren.
Een santé aan de vuilnismannen die ons verlossen van alle verpakking waar we niet om vroegen. Aan mijn wederhelft die met wat in die verpakking stak goochelt in de keuken. En aan mijn hond, mag het, die me verplicht om elke dag wandelend mijn eigen buurt te verkennen.
Een heildronk ook op u, lezer, die mij week na week mijn verhaal laat vertellen en die dat verhaal ook lezen wil.
En laat ons, ietwat verblijd na al die heildronken, tot slot toch ook maar klinken op de voorspoed van deze stad. Het laat die stenen onverschillig, maar toch. Toosten op de schoonheid van gevels en pleinen, water en groen. Op een stad waar het al bij al goed is om te leven. Een stad die Brugge heet.

Posted in Het Brugge van nu, Over gezondheid en ziekte, Over welzijn en gezondheid, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn | 17 Comments

Van een onverhoopt kerstcadeau …

Of u hem ontwapenend grappig vond of alleen maar zielig, het maakt weinig uit. In beide gevallen hebt u Mr. Bean gekend, de onbeholpen maar o zo vindingrijke antiheld, alter ego van Rowan Atkinson. Ik dacht aan hem na mijn speurtocht op mijn zolder, op zoek naar oude papieren. Het soort papier waaraan zolders, althans die van ons, onderdak bieden. Dat was na een babbel met een vriendelijke dame, toen mijn wederhelft en ik even de temperatuur gingen meten op Wintergloed. Met het vrouwtje hadden wij het over kerststallen en dat soort tradities en zij vertelde over een tentoonstelling in de Saaihalle, al redelijk wat kerstmissen geleden. Iets met tekeningen over kerst, herinnerde zij zich vaag. En dan vraagt de verzamelaar zich meteen af of hij de affiche van die expositie in zijn collectie heeft. Bij ons thuis is mijn talent om dingen te vergeten genoegzaam bekend, maar gaat het om affiches, dan lijkt mijn geheugen ineens een tandje bij te steken. Zo wist ik ook nu meteen, die affiche heb ik niet.
Maar hola, later op de avond, een helder moment in die memorie van mij! Had die dame het over kersttekeningen? Van lang geleden? ’t Zal toch niet waar zijn, zeker!

De affiche van Philippe Vanderschaeghe …

Die zolder van ons herbergt dus, zoals ik net aangaf, nogal wat papier. Krijgt deze jongen van iemand een stapel affiches, dan steekt daar soms ook ander materiaal bij waar de milde schenker geen blijf mee weet. En waar je ook zelf niets mee aan kan. Maar wegdoen, neen dat hoort niet. Noem het ‘randverzamelen’. Of ‘zoldervullen’, ook goed. En zo dacht ik ineens aan Ă©Ă©n van die onbestemde mappen van daarboven. Misschien hield die wel verband met die tentoonstelling van toen.
Ooit bracht een spreekwoordelijk gunstige wind de map hier binnen. Een toemaatje bij een pak affiches die uiteraard een plaats kregen in mijn collectie. Eerlijk gezegd, ik keek maar vluchtig naar de tekeningen die erin staken, ze verwezen naar kerst, wat moet je daar verder mee?
De map schrikt wanneer ik na al die tijd haar strikken los maak. Wacht eens even, dat zijn niet zomaar tekeningen! Het zijn ontwerpen! Ontwerpen van affiches, stuk voor stuk, wel dertig tel ik er. Met keer op keer hetzelfde erop, ‘handelsgebuurtekringen’, ‘kerstshopping in Brugge‘ en ‘drukkerij Walleyn’. En op de verso-kant van elk ontwerp een naam, soms een adres. Geen twijfel mogelijk, dit zijn ingezonden werken voor een ontwerpwedstrijd! Werden die misschien ooit tentoon gesteld in de Saaihalle?
Twee dingen doet zo’n vondst met een mens. Het maakt je blij Ăšn bijzonder benieuwd. Weten waar je op zo’n keren informatie kan vinden is handig en hier is dat ‘erfgoedbrugge.be’, de site waarop je moeiteloos door oude Brugse kranten bladert. Op naar 1986, het jaartal op Ă©Ă©n van de afficheontwerpen! En wat lees je? Dat in oktober van dat jaar de Brugse middenstand al wie dat wil een affiche laat ontwerpen die vertelt ‘dat Brugge ook in de wintermaanden heel wat shoppingmogelijkheden biedt!’. En omdat drukkerij Walleyn haar vijfenzestigste verjaardag viert, is zij sponsor van dienst. ‘Iedereen, van gevestigde waarde tot student en amateur’ mag meedoen, zo staat er. En een dikke maand later vind je in dezelfde krant een foto. Met daarop de organisatoren Ăšn de winnaar. Philippe Vanderschaeghe, leraar aan de kunstacademie, zal overal in de stad zijn affiche zien opduiken, luidt het. En wat meer is, een selectie van de ingezonden ontwerpen, ‘waarvan de meeste op een kwalitatief hoogstaand peil’, wordt tentoongesteld in de Saaihalle! Zo ging dat dus.

Fernand Boudens, die vier ontwerpen binnenbracht.
Marijke Deweerdt

En achteraf? Tja, welke weg die nooit benutte kunstwerkjes aflegden valt niet te achterhalen. Tot ze na al die tijd een verzamelaar verrassen die niet eens wist dat hij ze in huis had.
Maar – en nu komt het strafste! – op die ontwerpen staan toch wel een paar bijzonder merkwaardige namen! Namen die klinken in het grafische wereldje. Sommige klonken toen al, die van Fernand Boudens, bijvoorbeeld, die vier ontwerpen binnenbracht. Anderen lieten later in hun loopbaan stof opwaaien. Sommigen behoorlijk wat stof, trouwens.

Zoals Marijke Deweerdt, in mijn collectie vind je een handvol degelijke affiches die in haar atelier in Sint-Michiels tot stand kwamen. Trouwens, Marijke benut meer dan alleen maar papier. Je vindt haar werk in Brugge ook gewoon ‘op straat’, op de gevel van woonzorgcentrum De Vliedberg, dat is vlakbij het AZ Sint-Jan. Die is sober gesierd met subtiele silhouetten van haar hand.

… en Guido Beuckels.

Op de kerstaffiche van Guido Beuckels lachen de Brugse torens ons toe, zoals hij ze ook in zijn Brugse strips laat opdraven. Guido is vandaag met zijn cartoons nog altijd vrolijk doende.
De wat ijle stijl van Benoit van Innis herken je in het broze ontwerp dat hij indiende. U kent geen werk van hem? Of toch, hier bij ons vind je van Benoit een tegeltekening bij Ă©Ă©n van de ingangen van het Jan Breydelstadion.

Benoit van Innis

Er zit zowaar ook iets bij van Ria Verhaeghe. “DĂš Ria Verhaeghe?”, vraagt de kenner, “De kunstenares die haar werk vanuit haar atelier aan de Spiegelrei laat uitdeinen, langs Watou tot ver in het buitenland?”
Haar brave inzending van toen laat geenszins vermoeden dat het later zo’n vaart zou lopen.

Ria Verhaeghe

En in die map van mij vind ik ook iets van Fohan. Vanop een zolderkamertje in de binnenstad bouwde Hans Fonteyne een loopbaan uit als cartoonist. Om daarna de stap te zetten naar vooral abstracte schilderkunst. Zijn naam zindert na tot in galerijen in New York en andere wereldsteden.

En ook Hans Fohan.

Ergens op een zolder, tussen niet meer gebruikte keukenspullen en een paar vergeten stoelen stond een tekenmap waar je niet naar omkeek. Waarom zou je, meer dan wat tekenpapier stak er niet in. Tot je op een keer iemand hoort vertellen over een tentoonstelling in de Saaihalle.

En toen dacht ik aan Mister Bean. Herinnert u zich die ene sketch van hem? ’t Is eindejaar en de eenzame Bean wacht tevergeefs op wenskaartjes. Tot hij op ’t idee komt om er eentje naar zichzelf te zenden. Dolblij en verrast vindt hij de volgende ochtend in zijn brievenbus een kaart met nieuwjaarswensen! Voor alles is een oplossing, het is een geruststellende gedachte.
Dus mocht ik dit jaar van niemand een cadeautje krijgen, je weet nooit, dan wikkel ik de map van op zolder in geschenkpapier en zet ze ’s avonds aan mijn deur. Wat zal ik blij zijn, die ochtend, met al die welgemeende groeten van creatieve Bruggelingen!

Posted in Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments

2002, hoofdstad Brugge

’t Is gewoon de schuld van al die bezige Bruggelingen.
Zijn wij het erover eens, waarde lezer, dat luxeproblemen ook problemen zijn? In dat geval maak ik u heden deelachtig aan een probleem waar deze blogger mee kampt.  Het zit namelijk zo. In de loop van dit bijna voorbije kalenderjaar zou op deze blog het legendarische jaar ‘Brugge 2002’ uitgebreid aan bod komen. Twintig jaar geleden mocht deze stad zich de pronknaam ‘Culturele Hoofdstad van Europa’ opspelden en zo’n verjaardag verdient feestelijke aandacht. Maar het kwam er niet van.
Om zo’n nalatigheid lag een schuldgevoel op de loer. Maar niet getreurd, naar men zegt is de vlotste remedie tegen schuldgevoelens, de schuld in iemand anders’ schoenen schuiven. En voilà, hier komen ze in het vizier, de Bruggelingen.
Want in de voorbije maanden ging geen week voorbij of er was in Brugge iets gaande waar deze blog niet aan voorbij kon. Zo was er ineens weer de Meifoor, Cactus opende een nieuwe zaal, ’t stad een nieuwe beurshal en ’t VTI een nieuwe school. Enfin, week na week noopten zo’n fratsen mij tot een blogverhaal. En zo gebeurde het dat mijn voornemen omtrent 2002 ondergesneeuwd raakte. De schuld van al wie de jongste maanden druk doende was in onze stad. Dus wie weet, misschien wel van u, waarde lezer.

Laten we op de valreep dit cursiefje als inhaalbeweging benutten. Gelukkig hielden we van dat cultuurjaar een heleboel affiches achter de hand. Waarvan bij deze een selectie. Trouwens, eigenlijk begon het destijds ook allemaal met een affiche. Een affiche en een soort wenskaarten. In 1997, toen ze hier en daar opdoken, leek het een bijzonder stoutmoedig plan, ‘Ook ik duim voor Brugge Europese Culturele Hoofdstad in 2002’. Maar een jaar verderop in de tijd bleek dat onze stad zowaar zijn slag thuis haalde.

We schrijven vrijdagavond, 29 mei 1998. Ik herinner mij dat moment, want ik was er niet bij. Op de Burg trakteerde de burgemeester alle Bruggelingen. ‘Want er is groot nieuws, , waarde medeburgers, binnen vijf jaar is Brugge Culturele Hoofdstad van Europa, samen met het Spaanse Salamanca!‘ ’t Was, naar men zegt, een heugelijke avond, daar op het plein voor het stadhuis. Maar ‘t is dus van horen zeggen, ik was er niet. Met collega’s werd die avond namelijk de jaarlijkse voetbalpronostiek afgerond.

En ondergetekende, volkomen onkundig omtrent voetbal, scoorde daarbij over heel ’t seizoen toch wel als beste. En volgens een ongeschreven afspraak in die middens hoorde ik mijn collega’s te trakteren.  Dat ik een historische Brugse avond miste was dus niet mijn fout, maar die van mijn collega’s. U merkt, lezer, de kunst van het schuld afschuiven krijg ik al vlotjes onder de knie.

Vier jaar kreeg Brugge om aan het cultuurjaar voor te bereiden. Dus het moest vooruit gaan. Met de regelmaat van een klok was er een affiche die de goesting aanwakkerde. Ook redelijk wat commotie, uiteraard. Over wie intendant zou worden, lees, de artistieke lakens zou uitdelen. Over het kunstwerk van Toyo Ito op de Burg. En ja, over die nieuwe schouwburg op ’t Zand en wie de programmatie van dat podium in handen zou krijgen. Maar groots zou het worden, daar waren we zeker van.
Al bleken de verwachtingen omtrent de toestroom van bezoekers toch ietwat overspannen. Herinnert u zich de geruchten over het gevreesde tekort aan hotelkamers? Om de toevloed aan cultuurtoeristen onderdak te bieden zouden kloosters en misschien zelfs scholen worden ingepalmd. Zo’n vaart liep het nu ook weer niet, ondanks een zelfzekere campagne. Zie je van Brugge, zet je plannen op een paar gevatte affiches!

En op een dag was het zover. De koning en de koningin waren present, die openingsavond. Ze werden op de Burg door Toyo’s carwash geleid en naar het Concertgebouw. Naast de beau monde van de kunst tekenden daar veel selecte genodigden present. Al zaten die laatsten wellicht vooral te wachten tot dat lange oratorium van Haydn eindelijk voorbij was.

Alle affiches omtrent het hoofdstadjaar? Dat zal voor een andere keer zijn, maar een handvol over de publiekstrekkers van toen kan er wel bij.
Zoals de koele affiche voor ‘Besloten Wereld, Open Boeken’ in het Grootseminarie, een tentoonstelling met weliswaar weinig schokkende maar wel actuele kunst ùn indrukwekkende oude handschriften. Die boekententoonstelling was, nu we erop terugblikken, een verre voorloper van wat dezer dagen veel uitgebreider wordt ontsloten met het online ‘Mmmonk’-project.
Van de digitale revolutie die er aan kwam was in ‘Brugge 2002’ amper iets te bekennen. Hoewel. Over Brugge als handelsstad ùn cultuurmetropool was er ‘hanze@medici’ met in zijn titel het toen heel nieuwerwetse apenstaartje. En op de affiche, bij de stadskraan, zegt een middeleeuwse handelaar in een soort tekstballonnetje ‘Ik mail je morgen mijn offerte’.


En in Groeninge was er, dat was Brugge aan zichzelf verplicht, een prestigieuze tentoonstelling omtrent oude schilderkunst. Waarbij de bouwers van de expositie zich afvroegen wat het grote publiek het meest zou aanspreken, de naam van grootmeester Jan van Eyck of het vertrouwde ‘Vlaamse Primitieven’. Moeilijk kiezen en zodoende werd het een mondvol ‘Jan van Eyck, de Vlaamse Primitieven en het Zuiden’.

Het jaar vloog nog sneller voorbij dan andere en voor je ’t wist verwees de affiche ‘De laatste Oh?’ naar zondag 17 november, dag van het slotakkoord. ‘t Was ferm geweest. Of achteraf gezien alles, zoals we in Brugge zeggen, ‘allemaal suiker en zeem‘ was? Neen, dat niet. En enig relativeren kan zelden kwaad. Of de buitenwacht zich nog veel voor de geest haalt omtrent wat hier bij ons doorging, twintig jaar geleden? Nou. Bent u kenner, dan herinnert u zich uiteraard alle details over culturele hoofdsteden. Over ‘Antwerpen 1993‘, of ‘Brussel 2000‘. En dat dit jaar het Luxemburgse Esch-sur-Alzette aan zet is, dat is u uiteraard bekend.

Maar wat blijft, hier bij ons, is onder meer een concertgebouw dat zich niet meer laat wegdenken uit de stad. Er is een Brugge van voor 2002 en eentje van erna. En een voorzichtige fierheid ook, mag het? En op een blog nog een heleboel affiches van toen. Want omtrent wat hier niet aan bod kwam kan deze verzamelaar nog een redelijk gevulde map bovenhalen. Wie weet, hebt u nog wat te goed van ons, komend jaar. Het klinkt, toegegeven, minder vlotjes, een ‘eenentwintigste verjaardag’.
Maar dat het er dit jaar niet van kwam, u weet aan wie dat ligt.

Posted in Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van schilderen en plaasteren, Van toeristen, Van zingen en spelen | 4 Comments

Pourbus … Pieter en de pol-ometers

Landkaarten, ze bestaan in alle denkbare maten en vormen. Ondergetekende kan het weten, hij heeft iets met zo’n kaarten. Lang voor de komst van computer en smartphone, waarmee we vandaag blindelings onze weg zoeken en soms zowaar ook vinden, verloor ik mij met jongensachtig genoegen in de kleurentaal van Michelinkaarten en stafkaarten.
Dat was toen we jong waren en vol goesting om de verre wereld te ontdekken. Maar de centen daartoe ontbraken en zodoende namen we in de zomervakantie genoegen met onze eigenste Ardennen. Doorgaans samen met een bevriend koppel en hun kroost. En toen na een paar zo’n zomers de valleien van Ourthe en Semois nog weinig verrassingen boden, trokken we met dat gezelschap meerdere zomerweken noordwaarts. Naar de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, Friesland. Om er ons uit te leven met wat in de Ardennen niet voor de hand lag, fietsen. Het was daar dat ik mijn reputatie van weinig betrouwbaar routeplanner verwierf.

Voor de volgende dag een fietstocht uitstippelen, de stafkaart in aanslag, ze hoefden het mij geen twee keer te vragen. “Hoever gaat de rit vandaag?”, luidde steevast de ochtendvraag. “Ach, pakweg zo’n vijfentwintig kilometer.” was dan bijvoorbeeld het antwoord. Veel verder hoefden wij het niet te zoeken, met in ons kielzog het jonge volkje, moedig op hun kinderfietsjes. Trouwens, met onderweg voldoende terrashaltes was zo’n fietsdag zo om. Maar. Er was een maar.
Was het omdat ik er in de loop van de rit wel een keer een ommetje durfde bij verzinnen? Of was ik echt dermate onkundig in het schatten van afstanden? Hoe dan ook, toen we tegen valavond bij ons vakantiehuisje terugkeerden, hadden we niet zelden behoorlijk wat meer kilometers in de wielen.
Leuke rondritten waren het veelal, maar na enige tijd doorzag mijn gezelschap Ă©Ă©n en ander. Mijn opdracht als routeplanner bleef ik behouden, maar mijn betrouwbaarheid kreeg een onherstelbare deuk. “Dertig kilometer, zegt Pol? Niet te vertrouwen, maak er maar veertig van!” En sinds op een keer iemand van ons schertste: “Die kilometers van Pol, dat zijn ‘pol-ometers’!” is dat de bedenkelijke roem waarmee ik door ‘t leven moet.

En toch bleven kaarten mijn ding. Mappen vol heb ik in huis en ook mijn boekenkast spreekt ervan mee. En dus trok ik zopas nieuwsgierig naar Groeninge. Daar mag Pieter Pourbus zich dezer dagen presenteren als cartograaf.
In de jaren vijftienhonderd verdiende schilder Pieter Pourbus hier in Brugge aardig zijn boterham. Onder meer met het portretteren van rijkelui. In het latere Brugge werd Pieter dan ook af en toe in het zonnetje gezet.

Zoals in 1900, het jaar waarin schepen Alfred Ronse voorstelde om Pourbus te eren met een straatnaam. Dat burgemeester Visart de Bocarmé, die in het straatje woonde, daar wat graag mee akkoord ging mag niet verbazen.
Hoe zou u zelf zijn, op het naamkaartje van de burgervader prijkte van dan af de prestigieuze ‘Pieter Pourbusstraat’. Voordien woonde hij op hetzelfde adres in … de Koeisteertstraat.
En terloops, voor wie kookkunst en schilderkunst wel eens dooreen haspelt, Pieter Pourbus is niet de patron van het restaurant in zijn straat.
Er volgde nog meer eer te rapen voor Pourbus, want zijn vierhonderdste geboortedag was goed voor een retrospectieve en zo’n kwarteeuw geleden bevestigde ‘Van Memling tot Pourbus’ zijn naam als sleutelfiguur voor de renaissance in Brugge.

Maar vandaag kan de liefhebber van cartografie dus zijn hart ophalen met het materiaal dat onze Pieter achterliet. Dat is heel wat, met zijn kaart van het Brugse Vrije als pronkstuk. Een bij eerste aanblik kamerbreed, donkergroen doek met vage contouren erop. Maar in Groeninge zit je er met je neus op. Met dank aan het digitale wereldje kan je hier en daar op het plan zelfs een onooglijke, in detail weergegeven parochie aanwijzen. En daarnaast tonen ze nog wat kaartparels van Pourbus.
Enfin, mocht u in de stad passeren en u wil het kerstgejoel even ontlopen, dan kan ik u een bezoek aan Groeninge aanbevelen. Van de kerstmarkt naar het museum, ’t is maar een boogscheut. Laten we zeggen, tweehonderd meter. Hoewel, na wat u hierboven las, weet u dat u daar best een paar honderd meter bij telt.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van wielen en op weg zijn | 4 Comments

Het geheim van de schilderskapel

Het was in de historische zaal van het stadhuis. Die avond werd het boek voorgesteld en er daagde aardig wat volk op. Dat komt ervan, als drie Bruggelingen samen een Bruggeboek maken. En al helemaal als die mannen hier bij ons geen onbekenden zijn. Daar had je ze, fier als drie gieters, vooraan aan de lange tafel die doorgaans is voorbehouden voor burgemeester en schepenen. De burgemeester kwam er voor de gelegenheid ook bij zitten. En dan was er nog de madam van de uitgeverij en Marc Reykaert. Dat staat altijd goed bij zo’n presentatie, een historicus die komt zeggen dat het boek de moeite is.
En wie zijn wij dan, om dat tegen te spreken. ‘Brugge ongezien’ is als titel voor een Bruggeboek wat al te makkelijk verzonnen, maar komt wel overeen met de inhoud. Hun reputatie als Brugge-kenners opent voor de auteurs deuren die voor de doorsnee Bruggeling veelal gesloten blijven. Met dit boek als vooral fotografisch verslag over amper of soms helemaal niet gekende verborgenheden van onze stad.
De heren vertelden over een paar verrassingen op hun zoektocht. EĂ©n anecdote – ja, het onvermijdelijke, belegen woord ‘anecdote’ viel – ging over de kapel van de Jozefienen, de school in de Zilverstraat. ‘Tussen de hanenbalken naar de zolder van die kapel klauteren, dat was onze meest hachelijke onderneming!’, klonk het.

Tussen het publiek dat geamuseerd luisterde, boog Lieven zich in mijn richting en knipoogde. Ha, ziedaar de sloeber die het idee aanbracht om op die zolder langs te gaan! Oud-collega Lieven, met wie ik vele jaren het schoolleven in de Zilverstraat deelde, is vandaag beroepshalve in de weer bij Ă©Ă©n van de auteurs. En herinnert zich hoe ondergetekende lang geleden de geschiedenis van de Jozefienen ging uitpluizen en zo de lotgevallen van de voormalige schilderskapel onder de aandacht bracht.
Om dat te duiden, neem ik de lezer mee naar de Jozefienen in het vandaag alweer verre 2005. De school maakt zich op voor een bijzonder voorjaar. Want vijfenzeventig jaar eerder maakte ze een ferme doorstart als baken van het handelsonderwijs in Brugge. Da’s een jubileum en zoiets hoor je te vieren. Met een academische zitting in de stadshallen, een serieuze publicatie en meer van die voor de hand liggende dingen.
En met, op ’t secretariaat van de school, uw dienaar. Die heeft al even een gidsenopleiding achter de rug en vraagt zich af wat er mogelijks te vinden is over het verdere verleden van de gebouwen van ‘zijn’ school.
Dus op een schone dag ga ik op zoek. In oude kloosterarchieven, onder meer. Want ja, de Jozefienen die hier ooit in de jaren achttienhonderd een schooltje opstartten, waren nonnen. Tot mijn verbeelding spreken de verhalen die Brugse dames op leeftijd vertellen over hun schoolmeisjestijd in een instituut waar voornamelijk de Brugse middenstandsdochters in de leer waren. Meiskes met deftige, voorbeeldig katholieke achtergrond, vooral.
En dan zijn er ook nog de gebouwen. Waarvan eentje, de kapel, een dieper liggend verleden met zich meedraagt dan alle andere samen. Mijn zoektocht spitst zich dan ook gretig toe op de historie van die kapel, die is op dat moment nog in gebruik als gebedsruimte. Haar koele

En dat hij veel mooie kunst zag … in de schilderskapel.

interieur dankt ze aan een architect uit de vroege jaren zestig. Niets laat vermoeden dat het pand heimwee heeft naar zijn middeleeuws verleden. Dat heimwee is terecht, want ze prijkt in volle glorie op de fameuze kaart van Marcus Gerards. In 1562, wanneer die kaart gemaakt werd, was ze al ruim een eeuw in gebruik als gebedshuis van Ă©Ă©n van de meest prestigieuze ambachten in de stad, dat van de schilders.
In haar gloriejaren kreeg de schilderskapel regelmatig de Bourgondische hertogen van het nabij geleden prinsenhof over de vloer. Het verhaal gaat, dat zelfs het portret van Margareta van Eyck daar bewaard werd. In 1521 schrijft grootmeester Albrecht DĂŒrer dan ook over zijn passage in Brugge, dat hij de Madonna van Michelangelo bewonderde en dat hij veel mooie kunst zag 
 in de kapel van de schilders. Om maar te zeggen, de kapel was generaties lang de place to be voor al wie kunst genegen was.
En toch. Toch bleef van het oorspronkelijke gebouw nauwelijks iets tastbaars bewaard. Alleen twee indrukwekkende glasramen, ze belandden in Gruuthuse.
Toen de Jozefienen in de jaren 1800 de vervallen kapel in hun bezit kregen, besloten ze om het gebouw te slopen. Maar ze herbouwden de kapel in de fraaie neogotiek van die dagen. Vergeelde foto’s van weleer tonen een gebedshuis met een bijzonder imposante stijleenheid.
En dan zijn daar weer die verhalen van wie zich de school van vroeger herinnert, ‘oude oud-leerlingen’ en nonnetjes op leeftijd. Het heimwee dat doorschemert in hun woorden …

‘Zo’n schone kapel, Pol, ge kunt u dat amper voorstellen!’
Wellicht hebben ze gelijk. Maar hoe fraai ze ook oogde, ook die neogotische aankleding is niet meer. Begin jaren zestig moest het allemaal modern, begrijpt u? Ja, we begrijpen dat. Al die ouderwetse rommel, weg ermee! We willen nieuwe architectuur! Strak meubilair in een strak interieur waar veel licht binnenvalt door strakke raampartijen!

Zou echt niets meer resten van wat ooit gold als Ă©Ă©n van de authentieke neogotische interieurs in onze stad? Toch wel, maar het vergt wat klauteren om het te vinden. Hoog boven het valse plafond waar de nieuwe tijd om vroeg, staar je met verbaasde ogen naar twee nagenoeg onaangeroerde gewelven van wat ooit een grootse brok neogotiek is geweest.

Sterk verhaal, meent ondergetekende, daar is een publiek voor. Voor een geleide wandeling in en om de school … de ‘Jozefienenwandeling’. Wie zei daar dat schrijvers van Bruggeboeken gemakzuchtige titels bedenken?

Vier schooljaren op rij kregen bij de opendeurdag van de school tientallen geĂŻnteresseerden de ‘Jozefienenwandeling’ aangeboden. Met als kers op de taart een powerpoint in de kapel, met beelden van wat daar boven het vals plafond te vinden is. Niet middeleeuws, maar met wat goede wil … het geheim van de schilderskapel!
Mijn groep bezoekers meenemen, helemaal tot op de zolder, was niet haalbaar. Ik vond het zelf overigens best riskant, daarboven op de wankele planken. Dat vertelde ik graag aan mijn toehoorders . Mensen houden daarvan, nu en dan zo’n straffe … nou ja, anecdote.

Posted in Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van schilderen en plaasteren | 8 Comments

Hugo van der Goes in Sint-Jan … waarschuwing?

Of het wel zo’n sterk voorstel is, ons geplande bezoek aan de tentoonstelling ‘Oog in oog met de dood’ in het middeleeuwse Sint-Janshospitaal? Er is twijfel, heel even, maar tenslotte hakken wij de knoop door. Wij, dat zijn vier oudgedienden van de school waar ik mijn hele loopbaan doorbracht. Twee keer per jaar steken we de gepensioneerde koppen bij mekaar, beramen een activiteit voor een dertigtal vroegere collega’s.
Niemand van hen neemt ons kwalijk dat wij het doorgaans houden bij eerder gezapige initiatieven. De leeftijd, nietwaar. Het fietsgewijs bedwingen van de Muur van Geraardsbergen laten we voor wat het is en voor een introductie valschermspringen staat, bij wijze van spreken, ook niemand te springen.
Maar om na een ochtendlijke koffiebabbel een tentoonstelling te bezoeken, met een smakelijke middag als afsluiter, daarvoor kan je grijs- en minderharigen wel inviteren. Al vroegen wij ons dit keer dus toch af … zit ons ‘gezelschap op leeftijd’ te wachten op een uitnodiging met daarop het ietwat verontrustende ‘Oog in oog met de dood’? Maar onze zorg bleek ongegrond, het inschrijvingslijstje vulde zich vlot.

… met daarop het ietwat verontrustende ‘Oog in oog met de dood’?

Binnenkomen in de ruime zaal van het imposante museum voelt enigszins geruststellend aan. De grootse ziekenzaal onderging vorige zomer, met de expositie van Otobong Nkanga, een adembenemende metamorfose. Maar vandaag herken je weer het interieur zoals vanouds. Al besef je meteen ook, hier is toch weer iets bijzonders gaande.
‘De dood van Maria’, het adembenemende topstuk van Hugo van der Goes dat in andere tijden in Groeninge thuis hoort, eist centraal in de tentoonstelling de aandacht op. De gids van dienst wijst ons enthousiast op een paar details. Omtrent het werk zelf ùn omtrent het eikenhouten paneel waarop het ooit door de grootmeester werd geconterfeit. Het schilderij werd recent door restaurateurs onder handen genomen en dat heb je dan, die sloebers brengen altijd wel iets onverwachts aan het licht. Dat van dat licht mag je letterlijk nemen, het paneel oogt vandaag drie keer frisser dan voorheen.

Maar rooskleurig is de teneur van de expositie allerminst.  Ze doet haar naam, ‘Oog in oog met de dood’, alle eer aan. Neen, lichtvoetig is het nooit. Godvrezend des te meer. Het gaat in wezen gewoon over naar de hemel gaan of naar de hel. En over de arme zondaar die werd geacht, zich zondig te voelen bij zowat alles wat plezant is in ’t leven. Ja, ze hadden er een handje van weg om je een schuldgevoel aan te praten, ten tijde van Hugo van der Goes.
Al is veel van wat in Sint-Jan getoond wordt ook voor onze generatie ‘verondersteld gekend’. Wij, gepensioneerden, zijn nog van de jaren toen naar de zondagsmis gaan voor velen onder ons voor de hand lag. Ach ja, al de Bijbelse zekerheden die we daar hoorden, kennis waarmee trouwens ook de godsdienstlessen van onze schooltijd doordesemd waren.
Wat mij een ander schilderij van Hugo van der Goes in herinnering brengt. Jaren geleden was dat werk het campagnebeeld van ‘Vorstelijk verzameld’, een andere tentoonstelling hier bij ons. Iets met Adam en Eva in het Aards Paradijs. Met een wel heel bizarre duivel erbij. Ha, de zondeval, het begin van onze verderfelijke levenswandel!

… Wat mij een ander schilderij van Hugo van der Goes in herinnering brengt.

Dat het schoolvolk van vandaag die sterke verhalen niet meer meekrijgt in godsdienstlessen en zo, maken we ons daar terecht druk over? Ja, misschien is dat jammer. Want ook al maakten wij ons wat verder in onze opgroeitijd, tussen pot en pint, graag vrolijk over de belerende toon waarmee ons al dat fraais was ingeprent … toch is er de vanzelfsprekendheid waarmee we die wetenswaardigheden meenamen op onze levenswandel.
Je mag ondergetekende overigens gerust rekenen bij degenen die er altijd door geboeid bleven. Door wat in die bijbel te vinden is Ăšn door al de overige geloofsverhalen. En dat zijn er nogal wat, legenden, heiligenlevens en meer van dat.
Want veel van wat ooit voor waarheid werd aanzien, vond zijn oorsprong in mistige vertellingen en geschriften. Complete soapstories, verzonnen door wie weet wie, en na al die eeuwen als vaststaand aanvaard. ‘De dood van Maria’ van Hugo van der Goes? Die apostelen bij haar sterfbed, overmand door verdriet? Een schoon, intriest gebeuren dat ooit, lang voor Hugo het schilderde, werd bedacht. Door godgeleerden met te veel verbeelding?

Dat werk van meester Hugo is zonder meer het meest vertederende op de expositie. Het gros van de getoonde schilderijen, handschriften en beelden zijn eerder dreigende wijsvingers. ‘Gedraagt u, o zondaar! Leeft gij het leven tù gulzig, dan zult ge branden in de hel!’ Maar ook wie zich van die wijsheden niks aantrekt, wat ik sterk kan aanbevelen, wordt geraakt door de tentoonstelling.
Wij waren dat alvast. Waarna we, om te bekomen van al die waarschuwingen, in een nabije brouwerij de smakelijk Bourgondische toer op gingen. Kwestie van toch enigszins te voldoen aan de levenslust waarvoor we zopas werden gewaarschuwd. ‘Dat hebben we toch maar weer gehad!‘, merkte Ă©Ă©n van ons op, bij het legen van nog een, ongetwijfeld zondig, glas.
Gulzigheid, het is een hoofdzonde, leerden we die ochtend.
Zou ’t kunnen dat we straks, na een niet altijd voorbeeldig bestaan, niet in de hemel geraken?
Blijft de vraag, wat het alternatief is. Weet u nog wat ze in onze kindertijd vertelden, dat ze in de hemel rijstpap met gouden lepeltjes serveren? Wat er in de hel op ’t menu staat, leek niemand te weten. Ik heb zo’n vaag vermoeden dat ze daar nu en dan een frisse Duvel inschenken.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van zin, zen en zijn | 11 Comments

Qatar … ‘de jacht op een voetbal’

Dit gaat over een Jommeke-strip en wat je met zo’n album kan aanvangen. Het verhaal lezen? Jawel, maar je kan het ook aan flarden snijden. Dat overkwam zo’n album, vorig weekend. En dat zat zo.

Een weekendje met z’n tweetjes, je kan daar deugd aan beleven. De rust, de tijd die zich laat vullen met wat je zelf kiest. Maar zo’n uitstap in ruim gezelschap, een bevriend koppel, hun kinderen en kleinkinderen, dient zich ietwat anders aan. Je vertrekt met andere verwachtingen. En je neemt voorzorgen.
Dat van die voorzorgen klinkt lichtjes verontrustend, maar laat mij u gerust stellen. Bij de drie-generaties-trip die we vorige week ondernamen, bestonden die voorzorgen uit het verzinnen van een handvol spellen voor het jonge volk. Want al vond het basisschool-deel van onze compagnie zijn gading in een ruime tuin en een avontuurlijk bos, ook op zo’n plek wordt het avond. En dan komt wat uitdaging goed van pas. Het soort spellen waar je jong grut mee uit hun kot en van achter hun games lokt.
Plezier uit oude tijden, zeker weten, maar na een paar zo’n zottigheden komen ze vragen of deze ouwe jongen nog iets in petto heeft. Een speurtocht, ik noem maar wat, met hints naar een schatkist vol gouden munten. Dat die verdacht veel lijken op in goudfolie verpakte chocolade, maakt ze voor de vinders nóg waardevoller.
Een spellentip, voor ’t geval u er iets mee kan? Foto’s, liefst de minst serieuze, van al wie op zo’n keer present is, op kartonnetjes gekleefd, staan garant voor een onverwacht ‘Memory’-spel.
En dan is er de ‘serieuze’ opdracht, waarbij je doorheen het weekend de jongelui Ă©Ă©n en hetzelfde Jommekesalbum laat lezen.
Het was een recente versie van ‘De jacht op een voetbal’, dat ik bij ons op zolder vond. Eentje met de vertrouwd ingekleurde plaatjes en zo.
De oorspronkelijke ‘Jacht op een voetbal’ was lang geleden het allereerste avontuur dat Jommeke beleefde. Die eerste editie was uiteraard nog ‘kleurloos’ gedrukt op een soort krantenpapier, met inmiddels oubollig aandoende tekstballonnetjes, compleet met ‘ge’ in plaats van ‘je’ en dat soort oudheden. Zo’n eerste versie had ik niet in huis en was dat wel zo, kon ik het kleinood maar beter koesteren. Want verzamelaars zijn, zegt men, dol op zo’n oer-Jommeke uit 1959.
En ja, ik zal het maar bekennen, in de aanloop naar ons ‘weekendje uit’ heb ik het verhaal gelezen. Over een voetbal van onze held-met-strooien-kapsel, een voetbal waarvoor de onvermijdelijke snoodaard Anatool een ongezonde belangstelling aan de dag legt. Want in de bal zit een document en wie dat in handen krijgt is schatrijk.

Op de Klokke liep dat aardig …

De avonturen van Jommeke verschenen, leert enig zoekwerk, oorspronkelijk bij Het Volk. Het Volkske, bij ons thuis was dat de dagelijkse gazet. Een stichtelijk krantje van braaf katholieken huize, met veel sport erin. Ook veel voetbal, dus. Het maakt een mens nieuwsgierig. Nieuwsgierig naar wat er in de dagen van ‘De jacht op een voetbal’ te lezen viel over voetbal. Vooral over ’t voetbal hier bij ons, op de pleinen aan de Torhoutse Steenweg.
Op de Klokke liep dat aardig, zo blijkt, want het seizoen 1958-1959 leverde RFC Brugeois, ofte Club Brugge, de overstap op naar Eerste Klasse. DĂš sterspeler die bij die promotie een sleutelrol speelde was Fernand Goyvaerts.
Cercle, ook in Tweede Klasse, haalde dat seizoen amper Ă©Ă©n punt minder dan Club. Waardoor de ploeg van het Edgard De Smedtstadion helaas in Tweede achterbleef.

Wat het Belgisch voetbal internationaal voorstelde? Wel, dat was eerder bescheiden nieuws. Voor de wereldbeker van ’58 had de nationale ploeg zich niet kunnen kwalificeren. En 1960, toen in Frankrijk het eerste Europees Kampioenschap doorging, deden de Belgen ook niet mee.

Maar niet getreurd, sportliefhebbers, de wereld van het voetbal is nog niet weinig veranderd, sindsdien. Vertelde je in 1959 Fernand Goyvaerts over de Jupiler Pro League, vroeg hij hoeveel van die Jupilers je op had. En mogelijks had de brave mens nog nooit van Qatar gehoord.
Neem het hem niet kwalijk, sinds zijn hoogdagen kwamen en gingen zestig voetbalseizoenen. Vandaag is het Edgard De Smedtstadion een park met een zaal erop en de Klokke een woonwijk.

De twee clubs kregen een gezamenlijk stadion. Een plein dat eerst Olympia heette en dan Jan Breydel, waar in 2000 de Europabeker werd betwist. Een stadion dat inmiddels zijn laatste seizoenen beleeft.
Maar, mijn beste Fernand, Brugge is nog altijd van Cercle ùn van Club. Net zoals in ’t jaar waarin je met je ploeg promoveerde. Dat jaar waarin dus een stripverhaal verscheen. Het heette ‘De jacht op een voetbal’ en het ging over geldhonger. Hoezeer dat avontuur van Jommeke verbleekt bij de manier waarop sport vandaag is gekaapt door lobbywerk en groot geld, daarover gaan we het maar niet hebben, zeker?

Zullen we de sportliefhebbers onder ons maar laten genieten van een sportieve wereldbeker? Zonder de ogen te sluiten voor wat gaande was en is achter jubelende promospots. Verhalen van mistoestanden. En, ook hier bij ons en ook in de sport, van racisme.
O ja, en hoe zat dat met dat stripverhaal op dat weekend van ons? Wel, de jonge generatie las het met veel aandacht. En kreeg achteraf het album weer in handen, maar dan helemaal los geknipt, alle bladen kriskras door mekaar. Samen, met z’n allen, het hele verhaal blad voor blad reconstrueren, vergde van het jonge volk enig zwoegen, proberen en doorzetten. Of het hen gelukt is?
Wel, al is ondergetekende lang niet de meest geestdriftige voetbalfan, hij wenst de Rode Duivels op het WK wat zwoegen, proberen en doorzetten. Want sinds vorig weekend weet hij, da’s de manier waarop hetgeen je echt wil, kan lukken!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van Brugs voetbal, Van sport in 't algemeen | 15 Comments

Heel Groot Brugge … een raadsel

Bent u zo nu en dan te vinden voor een raadsel, waarde lezer? Wij hebben er eentje, hier komt het. Let wel, ’t is voor gevorderden!
‘Hoe kan je opgroeien in een dorp, daarna in een stad gaan wonen, na verloop van tijd naar een andere stad verhuizen en toch al die tijd blijven waar je bent?’
De oplossing van het raadsel komt er zo, maar eerst nemen wij u mee in een verhaal. Gaat u er rustig bij zitten, het is een verhaal ‘van toen tot nu’. En het gaat – dat is deze blog aan zichzelf verplicht – over Brugge. Over een stad die al sinds vroeger tijden moeite heeft met zijn eigen begrenzing.

In de revolutiedagen na de moord op graaf Karel de Goede, delven de Bruggelingen hun allereerste omwalling.

Het verhaal begint in de twaalfde eeuw. In de revolutiedagen na de moord op graaf Karel de Goede, delven de Bruggelingen hun allereerste omwalling. Die gordel kan u vandaag nog altijd afwandelen. Volgt u van bij ’t Minnewater de loop van de reien, langs de Dijver helemaal naar de Langerei, waar de Gouden Handrei afbuigt, westwaarts naar de Speelmansrei en het Zand. En dan langs de Westmeers weer naar ’t Minnewater. Ja, het Brugge van toen was veel kleiner dan dat van ons.
Maar een stad die almaar meer volk aantrekt, groeit vroeg of laat uit zijn kleren. En dus kreeg, ergens in de jaren twaalfhonderd, Brugge de grafelijke toestemming voor een heel nieuw project. De ‘paallanden’ waren een ronduit revolutionair idee.
Meerdere boogscheuten ver buiten die eerste omwalling, zelfs een heel eind voorbij de ‘vesten’ die we vandaag kennen, werden her en der grenspalen neergepoot, een tiental, in een wijde boog omheen de stad. Fictieve lijnen werden landmetersgewijs tussen die palen bedacht, doorheen de velden. En voilà, al wat daarbinnen lag waren de Paallanden. Een Groot Brugge avant la lettre.
Niet zo veel later, rond 1300, werden onze vandaag zo vertrouwde ‘vesten’ gegraven. De stad wou zijn inwoners en rijkdom beschermen. Maar de veel ruimer bemeten paallanden bleven in juridisch opzicht bestaan, ze werden pas afgeschaft bij het eind van het ancien regime.

Brugge zocht weer aansluiting met de zee en groeide noordwaarts, richting Zeebrugge.

Het was dan wachten tot begin vorige eeuw vooraleer nog een keer grenzen werden hertekend. Brugge zocht weer aansluiting met de zee en groeide noordwaarts, richting Zeebrugge.
En in de veertiger jaren volgde een nog ingrijpender verruiming. Dat was toen hier heel veel Duitsers in uniform rondhingen. Ze waren ongevraagd gekomen en bleven vier lange jaren. En beslisten op eigen houtje dat Brugge de nabije gemeenten zou inlijven. Sint-Andries, Assebroek, noem maar op. Een tweede Groot Brugge, zowaar. Maar de oorlog ging voorbij en deze stad trok zich weer braaf terug binnen zijn vesten.
Tot in ’t jaar 1971, toen met de fusie de randgemeenten zowaar opnieuw werden ingelijfd in het Groot Brugge van vandaag, het derde dus. Niet iedereen was daar enthousiast over, het verhaal van boeren van Sint-Andries die met gekantelde karren de omgeving van de Smedenpoort blokkeerden is bekend.

En vandaag, een halve eeuw verder in de tijd? Voelt vandaag al wie in Groot Brugge woont zich ook Bruggeling? Misschien zijn op zo’n vraag evenveel antwoorden te bedenken als er Bruggelingen zijn. Zal ik mij beperken tot het antwoord van mij en mijn wederhelft? Het kwam ons enkele dagen geleden aanwaaien, op een zondags terras op de Platse van Sint-Andries. Het milde herfstlicht en de verrassend lekkere koffie herinnerden ons, inwoners van Sint-Andries, eraan hoe beschamend zelden wij daar op de Platse langs komen.
Veertig jaar geleden, na twee wittebroodsjaren op een flatje in ’t centrum, kwamen wij hier in Sint-Andries wonen. Eigenlijk in Sint-Willibrord, een gezapige wijk tussen het centrum van onze randgemeente en de binnenstad. En ietwat tot onze eigen verbazing stellen wij dus vast dat er weinig is dat ons naar de Platse brengt. Allebei fietsten we al die jaren elk naar onze werkstek binnen de ‘vesten’. En zo komt het, dat we ons bij zowat alles wat buitenhuis gebeurt, op de binnenstad richten.
In Sint-Andries staat het huis waar we graag thuis zijn. Maar meer dan van Sint-Andries, zijn wij van Brugge. Neen, de ene Bruggeling is de andere niet.

Damme, ooit Ă©Ă©n van de levensbelangrijke voorhavens van Brugge …

Is Brugge synoniem voor Groot Brugge en andersom? In onze buurt ken ik mensen die in de binnenstad enkel vertrouwd zijn met de hoofdstraten. Hun antwoord op die vraag zou mij benieuwen. En of ze weten dat er plannen worden gesmeed voor een nieuw,  nĂłg  groter Brugge? Misschien wel, de voorbije weken kreeg dat nieuws nogal wat aandacht. Stel u even voor, Zedelgem, Zuienkerke, Damme … allemaal Brugge!
Zal het zo’n vaart lopen, of vindt men een andere vorm van samenwerking? De tijd zal het leren. Er is alvast ook nu weer aan opinies geen gebrek, voor, tegen en ergens daar tussenin. Neem nu de voorzichtige terughoudendheid vanuit Damme, we kunnen ons daar iets bij voorstellen.
Damme, ooit Ă©Ă©n van de levensbelangrijke voorhavens van Brugge, draagt de titel van ‘stad’, toch? Zoiets laat je je niet zomaar afpakken!
Maar omdat fantasie geen pijn doet, stellen we ons even voor dat het Ăšcht zover komt. Heel Groot Brugge komt eraan! Damme, die trotse, is niet langer stad maar voorstad.
En kijk, dan komen goeie vrienden van ons in het vizier. Vrienden in Sijsele, waar ze opgroeiden toen dat dorp nog een zelfstandige gemeente was. Maar tegen de tijd dat ze een stel werden, en in hun dorp een huis vonden, was Sijsele deel van fusiegemeente Damme … en dus stond het huis dat ze kochten in Damme, de stad. Maar straks wordt Damme misschien Brugge en wonen ze … in Brugge, die andere stad. Het lijkt wel het antwoord op een raadseltje …

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van Brugse politiek | 2 Comments

Groote Oorlog, kleine mensen

Er staat een beeld in Vladslo. De begraafplaats van Vladslo is, zoals de meeste plaatsen waar onze doden rusten, een stille plek.  Alleen weegt de stilte daar veel zwaarder. En dat komt door dat beeld. Wie ze ooit zag, zal mij erop wijzen dat het niet om Ă©Ă©n, maar om twee sculpturen gaat. En dat is waar, maar op geen enkele plek zag ik ooit twee kunstwerken die op zo’n schrijnende toon samen van Ă©Ă©n verdriet vertellen. Twee sculpturen, ja, maar Ă©Ă©n beeld.
Naar mijn bescheiden aanvoelen is daar in Vladslo de Groote Oorlog dichterbij dan waar dan ook. Dichterbij dan in Ieper, al grijpt de monumentaliteit van de grootse Menenpoort je daar naar de keel. Dichter, ook, dan op al die andere oorlogsbegraafplaatsen in de Westhoek. Omdat wie in Vladslo langs komt, oog in oog staat met twee mensen die de oorlog overleefden. Maar het is een overleven dat de tragiek in zich draagt van hun zoon

Peter, die daar aan hun voeten begraven ligt. Op die wrange oktoberavond van het jaar 1914 was het krijgsgeweld pas begonnen, maar voor Peter was de oorlog over. De oorlog en zijn jonge leven.
De gruwel van waaruit het kind van deze twee mensen nooit terugkeerde, noemen we de Groote Oorlog. Alsof er kleine oorlogen bestaan. ‘Zou een heel klein beetje oorlog soms niet beter kunnen zijn?’, vroeg Stijn Meuris zich ooit met schorre stem af. Neen, dus. Elk gewelddadig conflict, hoe kortstondig ook, hoe kleinschalig of onbelangrijk in de wereldgeschiedenis, voor wie er een kind, een ouder, een vriend aan verliest is het de Groote Oorlog.
De herinnering aan voorbije oorlogen en hoe verschillend elk van ons daarmee omgaat, het blijft mij altijd weer verbazen. Ik ken mensen voor wie het uitpluizen van oorlogsgeschiedenis hun dagelijks bezig zijn bepaalt. Of anderen, voor wie het ondenkbaar is, in de omgeving van een oorlogskerkhof te passeren zonder er halt te houden. Wanneer ik hen probeer uit te leggen dat nogal wat oorlogsplaatsen mij confronteren met een soort heldenverering waar ik het moeilijk mee heb, kijken ze mij niet zelden meewarig aan. Alsof ik niet, net als zij, getroffen wordt door wat oorlog doet met mensen.

Maar nergens stond
‘En op het laatst riep ik om mijn moeder’.

Enkele weken geleden bracht een groepsuitstap naar het herfstig schilderachtige Zuid-Limburg en de Voerstreek, ons naar twee oorlogsbegraafplaatsen uit de Tweede Wereldoorlog. Het was goed dat ze op het programma stonden, ik vernam er dingen die mij over die plaatsen in die oorlog niet bekend waren. En tegelijk trof mij weer dat contrast tussen die smetteloos verzorgde monumenten die zo’n  plekken zijn en de hartverscheurende, smerige echtheid van wat zich er ooit afspeelde. Langs het bijna triomfantelijk aandoende toegangsgebouw kwamen we bij de witte stenen. Een naam, een jaartal, een plaats van herkomst. Heldengraven. Maar nergens stond ‘En op het laatst riep ik om mijn moeder’. We keerden naar de bus terug, op weg naar elders. En ik dacht aan Vladslo.
Laat mij maar mijmeren bij het kleine. Bij het nietige dat keer op keer versmacht wordt onder oorlogsgeweld. Laat mij, hier in eigen stad, even halt houden bij de namen van de slachtoffers van twee oorlogen, zoals die te lezen staan op de zijmuur van de kapel in de Kartuizerinnenstraat. Bij de kleine monumentjes aan de Kazernevest, waar genadeloze kogels levens wegmaaiden.

Oorlogen ontstaan niet.
Het zijn mensen die ze maken.
Maar nooit kleine mensen.

Hier in mijn boekenkast staat ‘Album 14-18’, het boek van Carl De Keyzer en David Van Reybrouck. Het staat er sinds de herdenkingstentoonstelling van de Eerste Wereldoorlog, hier in Brugge, acht jaar geleden. Een boek dat de oorlog tracht te tonen zoals hij echt is geweest. Op foto’s, bladzijden groot, staan mensen. Soldaten en burgers, maar allemaal gewoon mensen. Foto’s, sommige zo ontluisterend als de oorlog zelf.
En eerstdaags fiets ik zeker een keer langs de August Derrestraat in Assebroek. Op de stoep bij het huisnummer 47 draagt sinds kort een ‘stuikelsteen’, een simpele kassei, een messing plaatje met de naam ‘Mathieu Hinoul’ erop. Mathieu, de schooljongen, woonde hier.
Stel u een school in Brugge voor, op een doordeweekse dinsdag, de 17de november van het jaar 1943. Mannen in uniform komen twee leerlingen uit hun klas weghalen, Mathieu en zijn vriend André. Tot die dag waren de twee jongens, kinderen nog, actief in het verzet. Ze stierven in gevangenschap.
En dan is er nog die tentoonstelling in het stadsarchief, omtrent de Onbekende Soldaat die in onze hoofdstad onder de congreskolom rust en de merkwaardige taak die oorlogsinvalide Reinold Haesebrouck uit Assebroek daarbij op zich nam.
Doe mij maar die verhalen over de kleine man en vrouw. Over zij die nimmer een oorlog maakten. Want oorlogen, laten we dat nooit uit het oog verliezen, doen zich niet voor. Oorlogen ontstaan niet. Het zijn mensen die ze maken. Maar nooit kleine mensen.
Diegenen die vandaag oorlog maken, in Cherson, in Tigray of Aleppo, zal ik hen een mail sturen? Vragen om een keer met mij mee te komen, heel even maar? Dat volgende bombardement, die geplande luchtaanval kan wel even wachten, niet?
“Waarheen”, zouden ze vragen. “Toch weer niet naar hier of daar zo’n pronkerig oorlogsmonument uit vroeger tijden?”
“Neen” zou ik antwoorden, “Naar Vladslo. Er staat een beeld in Vladslo.”

Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog | 20 Comments

De Poortersloge … ‘Huis van het West-Vlaams’

Brugge, najaar 2027
Hier staan we dan, voor de pronkerige ingang van de Poortersloge, op deze herfstdag van het schone jaar 2027. Vijf jaar keken wij hiernaar uit , zoals we er ook vijf jaar voor hebben gepleit. Maar nu is het zover. Voor het eerst sinds het Rijksarchief hier jaren geleden weg ging, krijgt het gebouw weer een invulling die met erfgoed verband houdt. Deze frisse herfst zal in de annalen van onze kustprovincie omschreven worden als het moment waarop het Huis van het West-Vlaams hier zijn deuren opende.
En er daagt, zoals wij hoopten, veel schoon West-Vlaams volk op. Karl Vannieuwkerke en Maaike Cafmeyer zijn er, zoals beloofd. Maar ook Wannes Capelle, Sam Lowyck en Flip Kowlier. En Rik Verheye. En de drie West-Vlaamse Wimmen, Lybaert, Willaert en Opbrouck. Mag het verbazen dat onze burgemeester en schepenen zich haasten voor het fotomoment?
En nochtans, er klonk niet meteen applaus toen we destijds een eerste keer ons voorstel voorlegden op het stadhuis. Maar kom, politiekers zijn mensen en mensen mogen al een keer van mening veranderen.
Dus laten we vooral klinken op dit kostbare moment. Waarna we onze gasten trakteren op een beklimming van de monumentale traptoren. Van hierboven uitkijken over deze schilderachtige buurt! Hoe verrassend, het uitzicht over de Spiegelrei, met vooraan de Koningsbrug.

En verderop het imposante herenhuis bij de Sint-Annarei. Het huis dat ooit, lang geleden, het decor vormde van ‘De Vorstinnen van Brugge’.
In verre jaren, toen televisie nog zwart-wit was, kluisterde dat feuilleton ons en heel Vlaanderen aan de beeldbuis. Er speelden gerenommeerde acteurs mee in die reeks, Dora Van der Groen, Luc Philips en anderen. Maar toch vooral ook een handvol mensen van bij ons,  Gerard Vermeersch, Willy Lustenhouwer en Rita LommĂ©e. En ik herinner mij dat ook Willem Vermandere er heel even in langs kwam, als volkszanger in een cafĂ© of zo.

Voor het eerst sinds het Rijksarchief hier
jaren geleden weg ging …

Het scenario was gebaseerd op de toen al oude vertellingen van onze eigen Maurits Sabbe. Een saga over enerzijds een deftige familie en volksmensen anderzijds, de hele verhaallijn herinner ik mij niet meer.  Maar wel hoe verrassend wij het vonden, dat de volkse figuren in die reeks … gewoon Brugs spraken! Zo hoor ik nog, als was het gisteren, dat jonge gastje dat Monne heette,  hij was niet de meest snuggere. Wanneer Monne iets kreeg voorgeschoteld dat hij lekker vond, klonk het steevast in zijn sappigste Brugs
“’t Is van lek me liptje, wi!”.
In de kortste keren werd dat een running joke in onze speelplaatsbabbels op school. De school die intussen haar best deed om ons ervan te overtuigen dat alleen ABN, Algemeen Beschaafd Nederlands, ons vooruit zou helpen in ’t leven. Het liep anders. We kwamen in het bestaan weliswaar vooruit, de Ă©Ă©n al meer dan de andere, maar het ABN had daar weinig mee van doen. We gingen vlot door de dagen in onze gezapige streektaal.
Ook al bleef, voor al wie van elders kwam, van alle dialecten ons West-Vlaams altijd het schuchtere broertje, iets om mee te lachen. En al helemaal op tv! Op ‘De Vorstinnen’ na, dat ene ‘moment de gloire’, werd elke tongval uit onze provincie naarstig geweerd. Volkse klanken op televisie? Antwerps, ja, maar West-Vlaams? Ho, maar!

Maar tijden en normen veranderen, zowaar. Hoe en waarom, wij weten het niet echt, maar er kwam een ongeziene kering. Groeide ons West-Vlaams uit tot een exotisch curiosum of is er meer aan de hand? Sinds een tijd is ons taaltje meer dan ooit in trek! En wat nog het meest verbaast? Dat de tv daar dit keer een niet geringe rol in speelt. Weet u nog, reeksen als ‘Eigen kweek’, ‘Bevergem’ of ‘Nonkels’? En ‘Chantal’? Vandaag, anno 2027, herinneren wij ons die kijkcijferkanonnen als bakens in de emancipatie van onze streektaal.

Willem wist het al.

Maar dan daagt in de Poortersloge onverwacht ook Augustijn Vermandere met zijn vader op. Waarbij Wim Opbrouck ons er helemaal terecht op wijst dat het dialect van onze kustprovincie al veel eerder op de kaart werd gezet. Want doorheen zijn hele loopbaan als zanger en verteller, gaf Willem Vermandere onze streektaal de plaats die haar toekwam! West-Vlaams als kostbaar erfgoed, Willem wist het al.
En omdat erfgoed ook toekomst verdient, openen wij vandaag, op deze zondag in 2027, het ‘Huis van het West-Vlaams’. In de Brugse Poortersloge. Waarom hier?
Wel, het idee dateert dus van pakweg het najaar van 2022. ’t Was toen dat het stadsbestuur aankondigde, dat het de Poortersloge te koop zou stellen. DĂš iconische Poortersloge! In het middeleeuwse Brugge was het de statusplek voor al wie centen had of macht, en niet zelden die twee samen. De plek, ook, waar later de kunstacademie groot werd! En waar het Rijksarchief jarenlang thuis was! Dat cruciale, beeldbepalende pand … verkopen?
Wij besloten, iets te ondernemen. Omdat we omtrent dat verkoopplan de verontwaardiging van heel wat Bruggelingen deelden. Maar vooral omdat we hier onze West-Vlaamse droom konden waarmaken … een huis waar onze streektaal thuis is.

Maaike Cafmeyer stemde toe om meter van het project te worden en we konden Karl Vannieuwkerke overhalen voor het peterschap.
Tijd, boterhammen en enige West-Vlaamse koppigheid brachten het project in goede banen. Het resultaat? Veel meer dan een archief waar je alles vindt over Lucy Loes, Benny Scott, Jacqueline Compernolle, Willy Lustenhouwer, Gerard Vermeersch en al die anderen die kozen voor hun taal, de onze, het ‘beschaafd West-Vlaams’. Vandaag is de Poortersloge ook en vooral dù plek waar al wie ons taaltje genegen is, zich kan laven aan West-Vlaamse taalrijkdom van vroeger en van nu. En kan bouwen aan die van morgen. Toneel, muziek, film en noem maar op, als ’t maar in ’t West-Vlaams is.

Jammer, alleen, voor de bootjesmannen. Die zuchten diep, wanneer vanop hun boot weer een buitenlandse toerist wijst op dat grote bord voor de gevel van dat schone gebouw. En vraagt om te vertalen.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over toneel, Van boeken en schrijven, Van Brugse politiek, Van feesten en vieren, Van zingen en spelen | 17 Comments

De cactussen van Brugge

Ooit schreef Johan Hendrik Van Dale een boek. Het was een dik boek en daarom noemen de mensen het De Dikke Van Dale. In zijn boek was plaats voor veel woorden. Voor alle woorden, menen sommigen. Maar toch. Toch doorzocht ik het tevergeefs naar een woord dat omschrijft wat mij deze week overkwam.
’t Was bij het zien van een foto die iemand op het internet plaatste. Het onscherpe beeld – de foto is duidelijk niet van gisteren – toont een witte huisgevel met ervoor stoelen en tafeltjes, schots en scheef bijeen gezet. Plastieken terrasmeubilair uit vroeger tijden. En al doet een magere klimroos haar best om de gevel wat op te vrolijken en al valt fel zonlicht op het plaveisel, toch is het een sombere foto. Niet in het minst omdat

iemand op de wit gelakte gevel in fors bloedrood de letters ‘Adieu!’ verfde. Het onrustwekkende uitroepteken eist de aandacht op, maar toch was ik vooral nieuwsgierig naar de affiches op de ramen. Zo gaat dat met verzamelaars. Vóór alles zien ze hetgeen in hun verzameling kan worden ingepast. Zoals beroepsmisvorming bestaat, zo bestaat ook verzamelmisvorming.
Maar dat woord vind je niet in De Dikke. Omdat het niet bestaat. Of liever, niet bestond. Want u het leest hier, dus bestaat het wel.
‘Verzamelmisvorming – zelfstandig naamwoord – gewoonte als gevolg van chronische verzameldrang’.
Wat voor affiches zijn dat, vroeg ik mij af. In mijn collectie vind ik niet meteen een exemplaar dat overeen komt met wat te zien is aan het café. Want ja, het huis op de foto was een café. Deze verzamelaar zou dat bijna vergeten melden, zo nieuwsgierig is hij naar wat op de donkere

In de Sint-Jacobsstraat bouwden ze een ruime kelder om tot Cactus Club …

ramen te zien is, onder … het woord ‘Cactus’.
De geschiedenis van de Cactus op het Sint-Amandspleintje vangt aan in 1972. De kroeg ging van toen af bij de brave goegemeente over de tong.
De Cactus? Ze zitten daar met hun gat op de vuile vloer Duvels te drinken, meneer! En ze roken er voorzeker van die rare sigaretten! ‘k Heb het van horen zeggen, mij zult ge niet zien bij die langharige, halve communisten!
Ging diezelfde verontwaardigde burgerman voorheen nooit langs in datzelfde pand, toen het nog een bordeeltje was?
Maar Cactus kwam, zag en bleef. Rolle Debruyne en zijn kompanen bouwden er een nest waar rare vogels uit het Brugse mekaar vonden in lekker alternatief zijn. En in het bedenken en uitvoeren van plannen. Brave plannen, minder brave en stoute. Dat ging van fietsverhuur tot het betogen tegen wapentransporten in Zeebrugge. Vanuit het nest  aan ’t Sint-Amandsplein vlogen initiatieven uit die later elders in Brugge hun vaste stek vonden. In de Baliestraat, bijvoorbeeld, waar de Volkshogeschool neer streek.
Of er Cactussers waren die doorgingen met het verbeteren van de wereld en anderen die hun hart verloren aan muziek? Ach, kiezen tussen wat nodig is en wat plezant is, zo vergaat het ons wel vaker in ’t leven, toch?
En zo kregen sommigen stilaan de smaak te pakken van het op poten zetten van concertjes op ‘hun’ pleintje. Die zomerse feestjes, die almaar meer op festivals gingen lijken, lieten het plein in de zomer van 1986 voor wat het was en verhuisden naar het Minnewaterpark. Waar ze jaar na jaar een stukje concertgeschiedenis schreven. En schrijven.

Vanaf 2002
veelal in de nieuwe Magdalenazaal …

Intussen kon je nog altijd terecht in het cafĂ© aan het pleintje bij de Markt. Tot eind jaren tachtig, koude douche, het cafĂ© werd verkocht. Het huis ging tegen de vlakte, de foto dateert ongetwijfeld uit die dagen. Cactus stond in de kou en daar kunnen cactussen niet goed tegen. Maar in de Langestraat bracht het voormalige cafĂ© ‘De Grooten Hert’ soelaas en onderdak. Met meer ruimte, een buitenterras en een podium. Soms blijkt verliezen winnen.
Maar soms was vol ook tÚ vol en dus werd uitgekeken naar iets groter. In de Sint-Jacobsstraat bouwen ze voor hun concerten een ruime kelder om tot Cactus Club. En een paar jaar later kwam ook Cactus Café naar die buurt, in het gebouw waar nu de Republiek huist. U volgt nog?
Na de eeuwwende kwam aan het bestaan van Cactus CafĂ© een eind, ’t was mooi geweest. Wat bleef, waren concerten, vanaf 2002 veelal in de nieuwe Magdalenazaal.
Het inmiddels al lang professioneel opererende team van Cactus nam zijn intrek in serieus ogende kantoren in Sint-Andries, een mens blijft niet eeuwig langharig en werkschuw. En daar droomden ze van een eigen zaal.
Plannen om die naast de Magdalenazaal te bouwen kwamen op tafel maar werden weer opgeborgen. Om plaats te maken voor andere plannen die, na niet weinig gepalaver, dezer dagen een nieuwe Cactuszaal opleveren. Na een jarenlange odyssee schraagt zich tegen de hoge brug nabij het station de nieuwe Cactus, de definitieve.
Met daarin een actueel concertaanbod zoals we dat van Cactus gewoon zijn. Nieuw geluid naast namen die het al maakten. We kunnen veel zeggen van die van Cactus, maar op het dragen van oorkleppen zullen we ze niet betrappen. Ge speelt cello in een hardrock band of ge zijt een rapper met panfluit? Als ’t goed is, krijgt ge speeltijd. De jongens en meiskes van Cactus leggen overal hun oor te luisteren. Van een muziekske genieten zonder zich meteen af te vragen of het past op hun podium, zou hen dat nog lukken? En indien niet, vind je daarvoor dan een woord in de Dikke Van Dale?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van 't Cactusfestival, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 9 Comments

José Vermeersch en de hondenzwemming

Dit is er eentje voor hondenliefhebbers. Misschien bent u meer van katten, of wie weet, huivert u bij de gedachte aan een viervoeter in huis. Maar leest u ook dan rustig verder, want eigenlijk gaat het over mensen. Twee mensen op een zonnige najaarszondag.

We hebben de hele dag voor ons en verder dan de oevers van de Leie, de vlasstreek, zal de trip die we planden ons niet leiden. Een uitslaapochtend dus, meent ondergetekende die doorgaans van ochtendvreugde minder last heeft dan zijn wederhelft. Die staat alweer fris en monter paraat en verwacht hetzelfde van haar huisgenoot die met enige afgunst toekijkt hoe zijn boxer zich nog een keer geeuwend omdraait in zijn slaapmand. Je krijgt in ’t leven niet altijd wat je wil.
Hond blijft overigens thuis, het stilaan ouder wordende beest vindt dat best aangenaam. Een dagje lummelen tussen mand in veranda en zonnig gazon, meer hoeft voor haar niet.

… ’t was op een tentoonstelling
in de Brugse stadshallen.

Reisbrochures zullen Lendelede eerder zelden als bestemming aanbevelen en toch is daar onze eerste halte, het atelier van JosĂ© Vermeersch. De beeldhouwer met voorliefde voor mens en hond zou dit jaar honderd geworden zijn en op een paar plaatsen in de provincie komt die verjaardag aan bod. Sinds ze ons meer dan twintig jaar geleden kippenvel bezorgden met hun schijnbare eenvoud, ’t was op een tentoonstelling in de Brugse stadshallen, hebben wij een boon voor de kleifiguren van Vermeersch.

En ja, zijn atelier binnenkomen voelt wat als thuiskomen, tussen die tere, kwetsbare schepselen op de plek waar ze door de meester werden geschapen. Uit klei, zoals volgens de bijbel en de Koran ook Adam uit klei tot leven kwam. Er is een kwetsbaarheid in de beelden van Vermeersch, maar er gaat ook rust van uit. Of is het berusting? Waarop wachten José’s roerloze honden?  Op een seintje van Ă©Ă©n van die mensenbeelden die in stille verbazing voor zich uit staren? Op de kunstenaar, alsof die elk moment kan binnenwandelen?

Ook het atelier, de oven staat er nog, net als zijn werktafels, mist de meester. Er zijn, naast de verstilde mensen en honden, ook wat schilderijen en in een filmverslag een handvol getuigenissen uit José’s dichte omgeving.
Je gaat zo mee in hun verhaal. En raakt nog even aan de praat met een vriendelijke dame die vertelt hoe zij jarenlang José’s administratieve steun en toeverlaat mocht zijn. Heimwee in haar stem. Na zo’n babbel kijk je naar de beelden van Vermeersch met weer andere ogen. En ook hun blik lijkt anders dan voorheen.
Wij zijn zoals jij bent‘, lijken mens Ăšn hond je toe te fluisteren en dat voelt goed, op een vreemd vertrouwde manier. Of ze mooi zijn, die beelden? Ze zijn niet mooi maar wel schoon. Zoals we eigenlijk allemaal graag willen zijn.
Bij het verlaten van het atelier van José Vermeersch voel je je gesterkt. Meer nog dan voorheen weet je, sterk ben je alleen als je in de zwakte van de ander die van jezelf herkent. Salut, José, bedankt, we zien mekaar nog.

Wees maar zeker dat hondenliefhebber José Vermeersch, misschien zelfs al in zijn kinderjaren, langs ging in Sint-Baafs-Vijve, een paar dorpen verderop, wanneer op een zondag in oktober dat aloude festijn doorging waar het dorp elk jaar naar uitkijkt. De hondenzwemming is vanouds een begrip in de Leiestreek.
De stoere kerktoren van Sint-Baafs kijkt uit over een oude kronkel van de Leie die het dorp zijn charme gunt. Verderop, voorbij de kerk, hebben ze onlangs een duur ogend flatgebouw neergezet dat ongetwijfeld zijn bouwcenten terugverdient, zoals het uitkijkt over het idyllische Leiedal.
Neen, het dorp is niet meer ‘Senteboas‘, het Sint-Baafs dat JosĂ© Vermeersch kende. Maar de hondenzwemming, die is wel nog zoals weleer. Kermisambiance. Het dorpsplein aan de oude rivier vult zich met toeschouwers, dat zijn er op deze zonnige editie enkele duizenden. En tientallen honden. Honden die komen om te zwemmen en hun baasjes om daarmee te pronken.
Het huisreglement van de wedstrijd verraadt ervaring. Mag niet verwonderen, met meer dan honderdzeventig jaarlijkse edities op de teller.
Het spel is even eenvoudig als aantrekkelijk. Een veerbootje brengt de honden, elk vergezeld van een begeleider, over de oude Leiearm. Waarna de viervoeters verondersteld worden, zwemmend de oversteek te wagen naar de oever aan de dorpskant, waar baas of vrouwtje hen lokt. En dat om het

Maar de hondenzwemming, die is wel nog zoals weleer.
– foto Carlos Pauwels –

snelst, of wat had u verwacht. Het jolijt is pas compleet wanneer een paar beestjes het met die wedstrijdregels niet zo nauw nemen. Sommige komen helemaal niet aan zwemmen toe, andere blijven lekker in het rond ploeteren. Tot opwinding van wie op hen wacht, vruchteloos roepend aan de waterkant.
Sint-Baafs-Vijve is die ene oktoberdag het Mekka voor hondenmensen. Dat ook de beeldhouwer daarvan genoot, ’t kan moeilijk anders.

De middag loopt op zijn eind, we keren naar Brugge terug, onze gedachten vol honden. Honden in klei en honden in water. Thuis gekomen wacht ons een uitgeslapen boxer. Die geen vrede neemt met een baas die zich lui in de zetel vlijt. ‘Wandeling, baas, denk aan je conditie!’
Die hond en die wederhelft van mij, ze hebben iets gemeen. Wat je van ze wil, dat krijg je niet altijd. Wat je nodig hebt, des te meer.

Posted in Van beesten, planten, Van schilderen en plaasteren | 6 Comments

De komst van Lodewijk van Gruuthuse

De weergoden hebben het op een akkoordje gegooid. Nadat ik met een nichtje van mij het Gruuthusemuseum ging verkennen, verrassen ze mij op mijn terugweg op een ferme plensbui, gekruid met taaie tegenwind. Al bij ’t Zand vallen de eerste druppels. Lage wolken, verderop, bedreigen Sint-Andries en beloven weinig goeds. Een koffie bij Annemie brengt soelaas. In haar etablissement in de Smedenstraat komen mijn huisgenote en ik wel vaker wanneer we vanuit Brugge huiswaarts fietsen. Ik nestel mij bij het raam, met uitzicht op voetgangers die zich haasten door de plenzende regen.
In een vriendelijk sms-je laat mijn nichtje weten dat ze genoot van ons bezoek aan Gruuthuse, ze kwam er voor het eerst sinds de herinrichting van het museum. ’t Was voor mij nog een keer een gelegenheid om er iemand rond te leiden. Dat soort bezoeken gaan aan deze stadsgids voorbij, sinds de Brugse musea nog enkel opdrachten toekennen aan een select groepje door hen aangeduide gidsen.

Dat bij de selectieproef die daaraan vooraf ging, enkele van mijn meest ervaren en enthousiaste collega-gidsen uit de boot vielen, zegt meer over de waarde van de proef dan over mijn teleurgestelde collega’s. Als ze bij de musea leren van zo’n uitschuiver, zijn ze op de goeie weg. Ondergetekende stelde zich geen kandidaat, hij beklaagt het zich niet. Een teleurstelling minder in zijn bescheiden bestaan.
Overpeinzingen bij de koffie, u weet hoe dat gaat. Tot mijn aandacht wordt getrokken door een oudere man, aan een tafeltje verderop in de zaak. Zoals hij daar zit, voorzichtig van zijn thee proevend terwijl hij traag door zijn krant bladert, ziet hij mij niet. Ik hem wel en ik blijf naar hem kijken. Ken ik hem? Aan wie doet hij mij denken? En ineens weet ik het.
Lodewijk van Gruuthuse, hij lijkt op Lodewijk van Guuthuse! Twee druppels water kunnen niet meer op mekaar gelijken dan deze meneer en de man op het portret in het museum! Stel je voor, Lodewijk van Gruuthuse is terug! En stel je voor dat ik met zo’n historisch figuur, die daar een paar tafels verderop zijn gazet leest, aan de praat geraak.

Hoe zou zo’n babbel verlopen? Of ik hem sympathiek zou vinden, vraag ik mij af. Heel zijn leven doende met het innen van belastingen op het brouwen van bier. Met de centen die hij daarvan voor zichzelf mocht houden is hij steenrijk geworden. In een stad die weliswaar floreerde, maar desondanks veel meer arme drommels kende dan gegoede burgers. Ik weet het nog zo niet. Lodewijk was kunstliefhebber en boekenverzamelaar, niet moeilijk met al die duiten. En woonde in dat stadspaleis, dus. En hoorde helemaal bij de fine fleur van zijn tijd. Niet in de laatste plaats bij de Bourgondische hertogen, van Filips de Goede tot Maria van BourgondiĂ«. Ja, in die zeventig levensjaren van hem maakte hij een brok geschiedenis mee. Om dan op ’t einde in ongenade te vallen, zo ging dat soms.
Zou ik hem vragen hoe dat zat met dat Gruuthuse-handschrift waar wij in onze schooltijd over leerden? En of wij die leuze van hem, ‘Plus est en vous’, echt wel juist inschatten?

… die tornooien
waaraan u zo graag deelnam

En vertel nog een keer over die tornooien waaraan  u zo graag deelnam, meneer Lodewijk. Noem ik hem bij zijn voornaam? En over de Orde van het Gulden Vlies waarvan u lid was, op uw portret in Gruuthuse pronkt u nog altijd met het ordeteken! En over Margaretha, uw vrouw. Over bastaardkinderen, liever niet misschien?

Of zou ik hem inlichten over wat later met zijn stadspaleis gebeurde. Hoe het eind vorige eeuw neogotisch werd aangepakt, compleet met het ruiterbeeld van hem boven de toegangsdeur. En over het recente paviljoen dat vandaag zijn binnenplein afsluit. Het imposante zicht op de kerktoren kreeg daarmee een ferme knauw. Maar in zijn tijd stond daar ook een gebouw op die plek, zeggen voorstanders. Ze verkopen daar nu tickets waarmee je het stadspaleis kan bezoeken, waar je door zijn portret wordt verwelkomd.

Het imposante zicht op de kerktoren
kreeg daarmee een ferme knauw …

Maar hou op, Pol, met jezelf fantasietjes aan te praten, bestel nog een koffie en wacht tot de regen over gaat. Overigens, de oude man – hij lijkt er ùcht op! – legt een handvol centen op tafel, vouwt zijn krant samen, zet zijn hoed op. Bij het naar buiten gaan knikt hij vriendelijk naar Annemie, mij merkt hij niet op.
Ik vraag Annemie nog een koffie. Of ze die meneer kent, wil ik graag weten. Eigenlijk niet, antwoordt zij, hij komt hier af en toe zijn krant lezen. Een bijzonder zwijgzame man, hij woont hier ergens in een zijstraatje, bij de Blindekenskapel.
’t Is over met regenen, ik fiets naar huis. De wind neemt mijn gedachten met zich mee. Volgende keer spreek ik die mens aan, neem ik mij voor.

Wanneer mijn wederhelft en ik een paar weken later bij Annemie langs komen, vraagt ze of ik mij die meneer herinner van die regendag. Ja, dus. “Wel, Pol, vorige week hoorde ik dat hij overleden is.” “Oei”, zegt mijn wederhelft, “was dat onverwacht, hoe oud was hij?” “Weet ik niet”, antwoordt Annemie, “maar een dame die bij hem in de buurt woont, vertelde dat hij veel ouder was dan hij leek. O ja, en die buurvrouw wist ook zijn naam. Hij heette Lodewijk, geloof ik.”
Ik nip van mijn Brugse Zot en kijk naar buiten. “Je bent stil …”, merkt mijn vrouw op, “Ben je geschrokken?” Ze heeft gelijk.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren | 7 Comments