Nieuws uit het stadsarchief … Jan D’hondt verjaart, voor de zestigste keer.

Stadsarchivaris Jan D’hondt wordt zestig …een terugblik, een voorstel.

Een keer terugkeren naar vroeger tijden, dat hoef je een archivaris doorgaans geen twee keer te vragen. Zodoende, Jan, hier gaan we.
In de prille jaren tachtig staat in een muziekblad iets over Mick Jagger. Over de frontman van de Rolling Stones zijn veertigste verjaardag. Zeg nu zelf, merkt een alert journalist op, kan je op die gezapige leeftijd nog op een geloofwaardige manier rocker zijn?
Die bedenking komt niet uit de lucht vallen, er is meer gaande. Voor het eerst in het nog jonge bestaan van de popmuziek zet een nieuwe generatie, die van jou, zich af tegen de oudere. Die zelfvoldane hippies met hun lang haar en nog langere, pretentieus uitgesponnen muziek! De folkies met hun belerende liedjes en die dure rockhelden en hun zweverige, pretentieuze langspeelplaten, foert ermee! Echte muziek hoeft niet virtuoos te zijn. Meer zelfs, hoe beperkter je kunde, hoe authentieker! Punk, meneer, punk is de toekomst! En misschien is er wel geen toekomst, alleen punk!

Intussen is in Sint-Kruis plechtige communicant Jantje uitgegroeid tot puber Jan. Je schoolmakkers van ’t OLVA zie je elk weekend terug bij de scouts. En ‘achter d’uren‘ zijn jullie al even in de weer met een rockgroepje. Of toch iets dat daarvoor doorgaat. De slungel achter de microfoon heet Peter Slabbynck, Geert Maertens kent een paar gitaarakkoorden en Luc De Prest heeft een drumstel. En de basgitaar, die hou jij vast, Jan. Samen op verkenning, met valse noten en andere, doorheen de muziekwereld.

Rockgroepje … met de gistfabriek als ‘grootsteeds’ decor. De knaap op de voorgrond is bassist Jan.

“We repeteren een keer bij Jan thuis. Het enige dat we die namiddag spelen, is het refrein van ‘We will rock you’ van Queen. Dat duurt tot Jan’s ma vraagt of we daar eindelijk mee op kunnen houden.”

Een vrij podium in Sint-Elooi, aloud café langs de Moerkerkse Steenweg, is jullie eerste publiek. Dat doet deugd en er wordt zowaar verder gerepeteerd. Ongegeneerd omtrent muzikale beperkingen, zoals het hoort. Op één van die keren spelen jullie wat nummers van hier en daar en ineens roept de bassist van dienst, tussen het stoere rockgeweld door: ‘Zo rap niet, gasten, ik kan niet volgen!’ Jan, we nemen allemaal wel een keer woorden in de mond die ons in lengte van dagen achtervolgen.

En intussen groeit de muzikale goesting van Red Zebra, het groepje dat zijn plek zal vinden in de Belgische rockgeschiedenis. Dat gaat zo. Op een keer amuseren jullie zich met een zelf bedachte rif, zo’n haakse gitaardreun die in je oren blijft hangen. Peter bedenkt er woorden bij.
I can’t live in a living room’ komt op de B-kant van jullie eerste single. Maar groeit uit tot blijver, het iconische lijflied van Red Zebra is een feit.

En dan zijn er van die momenten in ’t leven waarop we moeten kiezen. Voor de bassist van Red Zebra is zo’n moment gekomen. ’t Secundair zit erop, de unief lonkt. Jan gaat geschiedenis studeren in Gent. Teksten van Tacitus en Huizinga liggen hem toch beter dan die van zijn vriend Peter, zo blijkt. En dus hangt Jan zijn basgitaar aan de wilgen. Opgroeien, heet dat.

‘Ik was 18 in ’80’, een tentoonstelling …

We zijn heel veel jaren verder, anno vorige zomer. In het Brugse stadsarchief loopt ‘Ik was 18 in 80’. Op je vertrouwde werkplek een tentoonstelling over je eigen jonge jaren, ‘t is wat, hé! Maar in die professionele biotoop van jou werden wel meer exposities gebouwd sinds je er lang geleden neerstreek, dus dit kan er ook nog wel bij. En dan is er die verzamelaar die al lange tijd in de weer is met affiches van onze stad, hij sprak je laatst aan, weet je nog? Hij polste naar de

… in die professionele biotoop van jou werden wel meer exposities gebouwd

haalbaarheid van een tentoonstelling over Brugse affiches. Als hoofdarchivaris krijg je ongetwijfeld om de haverklap een voorstel in die zin. Maar ‘t hoeft niet voor morgen, Jan, neem je tijd. Tijd heb je, overigens, laat je niet misleiden door die zestig. Hoe relatief is leeftijd!
Ooit, in een ver verleden, vroeg iemand zich af of Mick Jagger als veertiger zijn status als rockheld nog kon waarmaken. Mick nadert de tachtig en deze zomer gaat ie op tournee met zijn groepje. De Rolling Stones, je weet wel, het Red Zebra van de jaren zestig.
En o ja, voor ik het vergeet, Jan, gefeliciteerd met je verjaardag!

Dat ik voor dit verhaal mijn licht opstak bij ‘Brupop!’ en ‘Brupop backstage’, twee naslagwerken van Antoine De Clerck, dat zal de auteur in kwestie mij niet kwalijk nemen. Allez, dat mag ik hopen, Antoine!

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 5 Comments

Oorlog en vrede … van de Kemmelberg tot Brugge

Lang geleden was de oorlog lang geleden. Het was in de herfst van 1978.
De Groote Oorlog lag zestig jaar achter ons. Dat werd herdacht, die keer. Herdacht, maar als nooit voorheen.
Wanneer we die novemberzondag vanuit het Brugse naar Kemmel rijden, hebben we alleen een vaag vermoeden van wat we kunnen verwachten van een middag ‘Nooit brengt een oorlog vrede’.
En wat we vermoeden is geenszins wat gebracht wordt, daar in die hoge hangaar in het dorp bij de Kemmelberg. De oorlog wordt geëvoceerd. Maar zonder heldendicht, zonder klaroengeschal. Wel is er toneel. Of neen, dat simpele woord ‘toneel’ vergaat in het niets bij wat wij die middag te zien en te horen krijgen. Hoe omschrijf je het?

Kemmel, november 1978 …
Het campagnebeeld was van cartoonist GAL.

Een podium waarop acteurs, met tientallen zijn ze, het beste van zichzelf geven. Niet allemaal klassespelers, lang niet, wel vrouwen en mannen van vlees en bloed. Mensen uit de straat, mensen zoals wij, toeschouwers, die verbaasd en stil worden van zoveel eerlijke verhalen en naar de keel grijpende scènes. Een volksspel, kortom. Zang, gesproken woord, dans. Strijdlust, verdriet ook. Ellende. Boosheid. Hoop.
De Elfnovembergroep, zo heet het gezelschap, telt achter de schermen ook een paar gekende namen, Wannes Van de Velde is één van hen. En choreografe Lea Daan, een destijds ook in Brugge gekende naam. Samen kiezen zij voor een verhaal dat ons, alleen al om zijn verloop, verrast. De oorlog wordt verteld, ja, maar dan van einde naar begin. Van overwinningsroes, helemaal terug tot de overmoedige fanfare bij de mobilisatie.
Op het einde van het stuk, de oorlog is nog niet begonnen,  wordt in Parijs een man vermoord. Het is Jean Jaurès, de pacifistische voorman die de arbeidende bevolking waarschuwt en oproept tot vrede. Doodgeschoten met een Kruppgeweer. Krupp, de wapenfabrikant die we eerder in het verhaal, dus later in de oorlog, leerden kennen als één van de slokkoppen voor wie oorlog staat voor winst. Achterom denken, het is ergens goed voor.
Al laat het verhaal zich niet betrappen op naïviteit. Want ook de gewone man die, soms

‘Nooit brengt een oorlog vrede’, de langspeelplaat.

ongewild, van de oorlogsellende van anderen profiteert, wordt te kijk gezet. Oorlog is van elk van ons.

’t Is avond, we rijden terug naar Brugge, met op de achterbank de langspeelplaat met daarop ‘Nooit brengt een oorlog vrede’. Gezongen en vertelde verhalen waar je je klein bij voelt. Of een enkele keer heel groot, wanneer op het einde alle acteurs het podium inpalmen voor een samenzang, meeslepend als een koraal uit een klassiek oratorium. Al komt de soms schriele, volkse zang van deze gelegenheidsstemmen niet eens in de schaduw van het Grote Repertoire, toch omschrijft ‘oratorium’ misschien nog het best wat ‘Nooit brengt een oorlog vrede’ is. Was.

Die oorlogen, we gaven ze een volgnummer, de Eerste, de Tweede, hoe zot.
Wel organiseren wij af en toe iets om ze niet te vergeten, die tijden. Zoals die tentoonstelling in

Drie affiches, één tentoonstelling,
’14-18 Oorlog in beeld – Brugge in oorlog’.

de stadshallen, enkele jaren geleden. Toen de oorlog lang geleden was. Tot nu. Zal ook nu gelden, zoals die keer in Kemmel werd beweerd, dat oorlog nooit vrede brengt?

‘Nooit brengt een oorlog vrede’, het slotlied, hoort u hier … www.newfolksounds.nl/wp-content/uploads/2013/08/Elf-Novembergroep-Nooit-brengt-een-oorlog-vrede.mp3

Posted in Het Brugge van toen, Over oorlog | 11 Comments

De kleine reus van Lissewege

Zoals de huizen zich scharen rond een toren die met geruststellende stoerheid waakt over het oude land, weinig dorpen doen het Lissewege na. Je zou voor minder een heimatlied aanheffen. ‘Heimwee doet ons hart verlangen‘, iets van die strekking.
Al is Lissewege vooral een plek om in de zomer naartoe te fietsen voor een ijsje op een terras of iets met een schuimkraag of ander culinair genot. Of voor ‘Beelden in het Witte Dorp’, elke zomer een hele resem kunstwerken van groot en van meer bescheiden formaat. En laat ons de dingen even bij naam noemen, van redelijk en soms ook meer bescheiden artistiek gehalte.

De reus
Maar is Lissewege niet bovenal een betekenisvolle voetnoot in het verhaal dat de geschiedenis van dit land bij de Noordzee vertelt? Een beeld op het plein bij de kerk herinnert daaraan. Zo’n bronzen figuur waarin je de hand van Jef Claerhout herkent. Soms word je vrolijk van zijn creaties, soms ook niet. Van de norse knaap die hij hier neerzette al helemaal niet.

Een vent in een lange pij, sandalen aan de voeten en in zijn ene hand een joekel van een zwaard. De holle blik en wijd open mond waarmee hij vanonder zijn capuchon naar de einder tuurt, voorspelt niets geruststellends. Aan zijn voeten een stel ruiters en wat voetvolk. Hun nietigheid, ze reiken niet eens tot zijn knieën, laat er geen twijfel over bestaan … hier staat een reus!
Willem van Saeftinghe’ vermeldt de sokkel, daar moeten we het mee doen. Maar vlakbij, op een gedenksteen in een gevel, lees je meer. ‘Lekenbroeder van de cisterciënzerabdij Ter Doest, heldhaftig Vlaams strijder in de Guldensporenslag, zou gestorven zijn bij de belegering van het eiland Rhodos.’ Van een slagveld bij Kortrijk naar een rotsig eiland voor de Turkse kust, nieuwsgierigheid wordt ons deel.

Postuur
Willem had een postuur waar je met louter ontzag naar opkeek en zijn vechtlust was evenredig met de omvang van dat buitenmaatse lijf. Zo leerden wij hem kennen van onze schoolmeester die er een handje van weg had om ons te boeien met zo’n vertellingen.  De reus van Lissewege, pas op, daar is hij! In onze jongensjaren, waarin helden steevast welkom waren, proefden zo’n verhalen als lekkernijen. Maar wie lang leeft kan wat leren, bijvoorbeeld dat mensen nooit alleen maar imago zijn.
Wie Willem van Saeftinghe was, dat weten we, maar hoe hij was? Was hij, met al zijn forse en zijn colère, een voortrekker, iemand die alleman op sleeptouw nam? Maar wat als ik in hem veeleer een meeloper zie? Een simpele gast die kastanjes uit het vuur mocht halen voor anderen die veilig buiten beeld en buiten schot bleven, nuttige idioot in de ogen van wie slim was en leep. Was hij zo iemand, heb je bijna met hem te doen.
In de befaamde cisterciënzerabdij Ter Doest, op een boogscheut van Lissewege, was Willem dus één van de lekenbroeders, het voetvolk van de abdijgemeenschap. De werkers. Met zo’n status, of liever het gebrek eraan, kwam je niet in de annalen van de geschiedenis. Maar Willem, die vocht zich gezwind naar een plaats in de geschiedschrijving.

De veldslag
Een veldslag in de zomer van 1302. Willem van Saeftinghe gaat ongezien woest tekeer. Licht de opperbevelhebber van de Franse legers eigenhandig uit het zadel, waarna de arme edelman door Willem’s medestanders deskundig wordt gemolesteerd.
Zag u ooit de muurschilderingen in de raadzaal van het Brugse stadhuis? Dat tafereel met de terugkeer van de Brugse strijders na hun krachtproef tegen de Franse ridders! Met pontificaal centraal in beeld, Willem op zijn strakke ros, euforisch wuivend naar een jubelend

ontvangstcomité. Geen twijfel mogelijk, met zijn medespelers heeft hij zopas Paris Saint-Germain verslagen met forfaitcijfers en onze spits-lekenbroeder heeft de fraaiste doelpunten op zijn naam! Het zijn Willem van Saeftinghe’s ‘fifteen minutes of fame’, maar het kan verkeren.

Weinig jaren later, het gaat de abdij van Ter Doest niet voor de wind. Dat de abt ook nog Fransgezind is komt de ambiance binnen de abdijmuren niet ten goede. Van het een komt het ander, opstand van de lekenbroeders. En raad eens wie in dat rumoer voor het meeste tumult zorgt? Jawel, weer hij.
De abt raakt levensgevaarlijk gewond, een monnik laat het leven. Willem van Saeftinghe moet wegvluchten uit Ter Doest, verschanst zich in de kerktoren van Lissewege. Nadat hij door medestanders wordt ontzet lijkt het tij even te keren maar Willem wordt ‘in de ban van de kerk geslagen’. Dat doet geen zeer, maar is in die dagen zowat het ergste wat een sterveling kan overkomen. Even dreigt eeuwige verdoemenis maar Pauselijke absolutie brengt soelaas. Als boetedoening wordt Willem van Saeftinghe mee gestuurd op een kruistocht, zoals de onzalige roof- en plundertochten naar het Heilig Land vanouds worden benoemd. Wie zei daar iets over kastanjes uit het vuur halen?
Tijdens die lange helletocht veroveren ze Rhodos. Daar, op dat eiland, op een zuiderse Groeningekouter, legt de vechter er, wellicht letterlijk, het bijltje bij neer.

In al haar glorie is ze een herinnering …

De schuur
Zoals de schuur van Ter Doest zich trots verheft boven malse weiden, een orgelpunt in het zingen van de polderwind, weinig schuren doen het haar na. In al haar glorie is ze een herinnering aan een legendarische cisterciënzerabdij van eeuwen geleden. Waar niets van overblijft. Dachten we, tot we kort geleden scanbeelden te zien kregen van een weiland, vlakbij. Aan het licht kwam het integrale grondplan van de middeleeuwse abdijsite. Archeologen kijken reikhalzend uit naar het vele moois dat op hen wacht.

De aarde
Ze zeggen dat de aarde, onze wereldbol, meer voelt, meer ervaart dan wij kunnen vermoeden. In de maanden die komen, wanneer op een stuk grasland bij Lissewege eeuwenoude verhalen worden opgediept, zal ze rillen, moeder aarde. Een rillen dat, wie weet, zich laat voelen tot op een schrale weide, ver weg op een zuiders eiland.
Zou hij die daar ergens onder dorre zoden rust, voelen wat gaande is? Dat we de plek waar hij zijn bewogen levensdagen doorbracht, ontsluiten? Zou hij weten, de kleine reus van Lissewege, dat hij nog bij naam wordt genoemd, op de voet van dat standbeeld bij de oude toren?

Posted in Het Brugge van toen | 10 Comments

Koop een keer een kerk

Jan Hoet had het bij het rechte eind. De kunstkenner pakte wel vaker uit met markante overwegingen, maar wat hij toen zei is mij bijgebleven. Wellicht omdat hij het die keer over iets anders had dan zijn dada, het artistieke wereldje. Gewichtig was het onderwerp wel, Jan Hoet sprak over zijn afscheid van dit bestaan. Een fel betoog, zoals je dat van de alweer acht jaar geleden overleden kunstpaus kon verwachten. Een boodschap, zo leek het, aan al wie om één of andere reden neerkijkt op kerkelijke tradities.
Als ik doodga, aldus Jan, wil ik dat ze afscheid van mij nemen in een kerk. Kerken, zo meende hij, zijn veel meer dan alleen plekken waar een gemeenschap volgens een vastgeroest stramien met geloof bezig is. Want ook los van dat godvruchtige, zag hij in de westerse cultuur het kerkgebouw als ankerpunt bij de sleutelmomenten van het leven. In dat traditionele denkpatroon komen wij keer op keer bijeen in dat ene gebouw. Bij een geboorte, bij het kiezen voor een levenspartner, en tenslotte om voorgoed afscheid te nemen. En vooral, hij zag geen enkele andere plaats die weerkerende taak op zich nemen.
Een rouwdienst in zo’n afgepoeierd uitvaartcentrum? Jan huiverde bij de gedachte.

… en in het altijd al koele plattelandskerkje …

Die lijn waarop Jan Hoet wees, vind ik tot nu toe ook terug in dat leven van mij, van bij het prille begin. ‘k Heb het van  horen zeggen, maar toch kan ik vertellen van mijn kerkbezoek in mijn eerste levensdagen. ’t Was zo’n februarimaand zoals ze er geen meer maken. Het vroor dat het kraakte en in het altijd al koele plattelandskerkje was het zo koud dat de meid van de pastoor in de sacristie het doopwater een weinig opwarmde boven een gasvuurtje. ‘Meneer pastoor, dat klein, teer boeleke gaat ge toch niet dopen met dat ijskoud water, zeker!’ Waar een bazige pastoorsmeid goed voor is.
En ergens in een stoffig fotoalbum kijkt deze jongen, in een ongemakkelijk kostuumpje, ernstig voor zich uit, hij houdt een ferm boek in zijn hand. Zijn ‘plechtige communie‘. Andermaal een ijkpunt, de kindertijd voorbij.
Ook  ’t moment waarop mijn wederhelft en ik op gewichtige toon verklaarden dat we iets serieus van plan waren, trouwen namelijk, stonden wij twee braaf vooraan in een kerk. En mochten wij op het laatste Jan Hoet’s gedachtegang doortrekken – graag nog even tijd om daarover na te denken, dank u – worden wij ook dan nog één keer in een kerkgebouw binnengebracht.
Dus ja, Hoet had een punt. Traditioneel is een kerk de plaats waar we samenkomen bij wat er in ’t leven echt toe doet. Laten wij dus samen, pleitte felle Jan, ook wie het christendom achter zich laat, onze kerken die rol laten vervullen.

De sloop van Sint-Donaas was goed voor een uitgebreide uitverkoop van bouwmaterialen.

Al zou ik de dag van vandaag niet graag kerkgebouw zijn. Je staat als kerk al lang niet meer in ’t midden en bovendien zijn ze met te veel. Ook in onze Brugse contreien gonzen geruchten omtrent overbodige gebedshuizen. Waar is de schone tijd, toen kerk zijn een job voor ’t leven was! Hoewel. Ook in dat verhaal bevestigt een uitzondering wel een keer de regel. Daar herinnert Brugge zich een buitengewoon spectaculair voorbeeld van.
’t Was op het eind van de jaren zeventienhonderd. In de schoolboeken staat dat die van Parijs in hun revolutiegewoel de Bastille bestormden. En als ’t stormde in de stad aan de Seine, dan stak ook hier bij ons een stevige wind op. En zo kwam het dat in Brugge de oproerkraaiers een volledige kathedraal, Sint-Donaas op de Burg, steen voor steen sloopten. Amper een handvol jaren later was de revolutie overgewaaid, gooide Napoleon het op een akkoordje met de paus, machthebbers ondereen. Maar voor Brugge kwam dat onderonsje te laat, weg was Sint-Donaas. Ondergronds kunnen we de funderingen van dat monument verkennen, een magere troost.
Vandaag zijn de verschuivingen omtrent kerken aan geen kanten te vergelijken met toen. Goddank, zeggen we dan. Maar wat nu verschuift kan ook tellen. Er ligt stilaan stof op het woord ‘kerkganger’, langs de Potterierei worden in ’t Grootseminarie al een tijd geen priesters meer opgeleid en nogal wat kerkgebouwen blijven verweesd achter.

Bruges Celebratioins, ‘middeleeuws’ spektakel in de Jezuïetenkerk.

Zo’n verlaten gebedshuis een functie toekennen, het vergt nogal wat. Verbeelding, onder meer. En centen vooral. De Jezuïetenkerk in de Vlamingstraat, jaren geleden ingepalmd door een spektakelorganisatie die er ‘historische’ banketten organiseerde voor al wie een avondje middeleeuwer wou spelen? Het is daar al sinds tijden verbazend stil.
Laatst stond in de krant dat Jan De Cock, internationaal gerenommeerd kunstenaar, straks weg gaat uit het herenhuis dat hij huurt langs de Spinolarei. Mogelijks palmt hij met zijn atelier-annex-opleidingsproject de kleine Heilige Familiekerk in ’t Bilkske in.

En het Brugse kerkenfeuilleton kent nog afleveringen. Volgt u even? In de stadsrand plant de Emmaüsparochie de bouw van … een nieuwe kerk! Een gebedshuis dat voldoet aan de behoeften van een geloofsgemeenschap in de eenentwintigste eeuw, zo ongeveer klinkt de gewichtige uitleg. Wie zijn wij om ons daarmee te moeien? Vast staat, dat in

dat plan een handvol bestaande kerken hun functie verliezen. Een paar staan straks te koop. Maar hoe dan ook, binnenkort is zo’n kerk … tijd voor een nieuw woord, ‘ex-kerk‘?
Eentje ervan, het eerder jonge Sint-Willibord, wordt ingepalmd door een nabije school.
De parochiekerk van Sint-Andries, ooit het gebedshuis van de middeleeuwse Sint-Andriesabdij, zou een invulling krijgen die verband houdt met erfgoedwerking.
Sint-Baafs, lieten wij ons vertellen, blijft als gebouw alvast overeind. De samengang van kerk en pastorie in één ontwerp uit de jaren dertig zou enige architecturale waarde hebben.

Troost u, Brugge, ’t is overal van dat en hopelijk leren we uit goede en mindere keuzes die ze elders maken. En stilaan went de gedachte. Kerken die geen kerk meer zijn? Gewoon ‘ex-kerken’.
Of wij iets meenemen van het verhaal van Jan Hoet? Dat vroeg ik mij af, toen ik een paar dagen geleden toch even schrok. In een krant las ik over de sluiting van een parochiekerkje, ergens te lande. Waar lang geleden een pastoorsmeid een kommetje water opwarmde, vooraleer een moeder haar pasgeborene zorgzaam boven de doopvont hield.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn | 22 Comments

De dieven van het concertgebouw

Voor elk van ons houdt het bestaan een paar zekerheden in petto. Dat is vooreerst, of eigenlijk na alles, het bijltje dat we er vroeg of – maar liever – laat bij neerleggen. En voorafgaand aan dat doorgaans spijtige voorval, onze niet te ontlopen verjaardagen. Zo’n dag viel mij onlangs andermaal te beurt. Ook dit keer kon een enthousiast knallende kurk de nuchtere vaststelling van het verouderingsproces niet overstemmen.
Wees content dat ge zover geraakt!’, fluisterde het brave engeltje op mijn rechter schouder. Terwijl in mijn andere oor het duiveltje van dienst kwam aanzetten met een voor zijn doen verrassende boodschap. ‘Soms kan een verjaardag ook opluchtend nieuws zijn!’, wist hij grinnikend te melden. Ik was op mijn hoede, maar liet hem verstaan dat ik geen benul had van wat hij bedoelde. ‘Welaan dan, wend u tot uw advocaat!’, klonk het betweterig en weg was ie.
Uit mijn kelder diepte ik een ontgonnen fles advocaat op en zette mij aan het nadenken. Over het mogelijks ‘opluchtende’ van verjaardagen.

Dat ons concertgebouw dezer dagen zijn twintigste verjaardag viert, da’s alleszins aangenaam nieuws. Al was twintig jaar geleden niet iedereen even enthousiast over het dominante bouwsel, vandaag kunnen we ons die hoek van ’t Zand nog amper voorstellen zonder. We kunnen er ons laven aan culturele fijnproeverij en hoeven we Anima Eterna of Anna Teresa De Keersmaeker even niet, lopen we er binnen voor Bart Peters of Natalia.

De gevels van het nog onvoltooide concertgebouw, wachtend op hun terracotta tegels

Maar begon Duivelmans daarnet over een advocaat? Waar was dat voor nodig? Warempel, na een paar glaasjes begon het mij te dagen. Misdrijven, daarover ging het! Wie ooit iets mispeuterde heeft kan er alle baat bij hebben dat … foute dingen verjaren! Maar wat dan nog, zeuren over misdaad en advocatuur, tegen deze brave ziel die niet eens overweg kan met een vliegenmepper? Het vergde nog een glaasje advocaat om dat uit te klaren.
Geestrijk vocht gunt een mens een weliswaar minder scherpe, maar des te ruimere kijk op het leven. Kortom, het leert hem dat ook hij niet zonder zonde is. Dat gemijmer levert bovendien plezante herinneringen op en niet zelden is het meest plezante hetgeen eigenlijk niet hoort. Zo kent wie ondergetekende kent, ook zijn zwak voor verbodstekens. Verboden toegang na zonsondergang, meer uitnodigend kan een melding amper, toch?

Zo was er ooit in Brugge een nieuw gebouw dat werd opgetrokken. Het was hoog en breed en bloosde als een rijpe appel. Al wie enigszins begaan was met de stad kwam regelmatig langs om de vorderingen van het bouwwerk op te volgen. Rond de ruime bouwwerf kwamen van die  hoge dranghekkens. Kwestie van ongenode gasten te weren, alle begrip. Je hoefde ook niet op de werf, vanop afstand kreeg je best wel een idee van wat het worden zou. Een imposant monument van architecten die kozen voor wanden, bedekt met terracotta tegels. En tegen de gevels hoge, slanke zuilen, opgetrokken uit holle stenen van hetzelfde zachtrode aardewerk. Daar was enige commotie rond, toen kort voor de eindafwerking nogal wat van dat tegelwerk tijdens een stormnacht vrolijk naar beneden donderde.
Van dag op dag werd de bouwwerf talk of the town. Meer zelfs, tot ver buiten de stad wist alleman, in Brugge hebben ze een nieuw concertgebouw met vliegende tegels!

De stapel tegels en holle stenen die daar lag, op een dag, naast een opzij geschoven dranghekken bij de uitweg van de werf en waar niemand naar omkeek, was dat afgekeurd materiaal of hadden ze er teveel? We zullen het nimmer weten. Wel weten we van een hoogst merkwaardig fenomeen dat zich voordeed. Na een week of wat bleek hier en daar een stedeling

… misschien vind je ze nog wel bij een paar fervente bewonderaars

zo’n steen of een tegel in huis te hebben. Een souvenirtje, meneer, omdat we trots zijn op ons nieuw concertgebouw! Bruggelingen zijn creatieve zielen, bleek toen iemand op het idee kwam om zo’n terracotta tegel te benutten als ‘onderlegger’ om iets warms op de eettafel neer te zetten.
’t Moet zijn dat die stiekem meegenomen tegels en holle stukken aardewerk overbodig waren, want achteraf ontbrak nergens op de gevels ook maar één tegel. Intussen is het concertgebouw twintig jaren jong en nog altijd zit alles op zijn plek.
En de overtolligheden van toen? Misschien vind je ze nog wel thuis bij een paar fervente bewonderaars van Brugge’s meest indrukwekkende eigentijdse monument.
Diefstal, toch? Ach kom, schenk ons nog een borrel advocaat in, van sommige dingen is ’t gewoon geruststellend dat ze al lang verjaarden.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 25 Comments

Een beurshal voor plezier en … politiek!

In de zomer van 1967 is het lint dat wordt geknipt bij de opening van de Brugse jaarbeurs meteen ook dat van de glimmend nieuwe beurshal in de Hauwerstraat. De opstart van die beurshal komt geen dag te vroeg. Het Brugge van toen reikt amper verder dan zijn vesten en kijkt met argwaan naar het succes van jonge, grote zalen in de randgemeenten. ’t Jagershof in Sint-Andries, in Sint-Kruis het Schuttershof en niet in het minst het florerende Boudewijnpark. Met de beurshal zou de stad al dat zalengeweld van antwoord dienen.

‘Met de beurshal zou de stad al dat zalengeweld van antwoord dienen …
De foto vonden we op ‘Beeldbank Brugge’

Om het elan van het jonge bouwsel luister bij te zetten wordt in het  najaar van 1968 een eerste ‘Brugse Parade’ gehouden. Het spektakel met zang, dans en andere leutige dingen is een initiatief, het zal u weinig verbazen, van het ‘comité voor Initiatief’. Dat comité, dat vandaag nog altijd … nou ja, initiatieven neemt, presenteert zich in lekker progressieve spelling als ‘komitee’ op de affiches en in de kranten van toen.
Oude kranten en hun onschatbare waarde! In onze collectie steken een handvol affiches die de ‘Brugse Parade’ aankondigen. Als grafiek zijn het kinderen van hun tijd, maar de markante historie erachter kan pas worden opgediept met wat de krantenjongens van weleer nalieten op vergeeld krantenpapier.

‘Als grafiek zijn het kinderen van hun tijd …

In hun gazetten lees je over tien jaarlijkse edities van de Brugse Parade. Keer op keer een avond met optredens van al wie zich in Brugge in het zweet werkt bij dansschool of turnkring, of in de weer is bij harmonie of fanfare.  Onder leiding van broeder Maurits Warnier vrolijkt de Speelschaar van de Frères er het publiek op met een origineel ‘Brugse Parade’-kenwijsje.
Uiteraard stond zo’n programma met op het podium een boel Brugse gezichten ook garant voor veel publiek in de zaal.

Mag het verbazen dat onze politici, ook mensen tenslotte, niet te verlegen waren om zo’n volkstoeloop nu en dan te benutten voor eigen glorie? Zo lezen wij omtrent de Parade van 1970 in het Burgerwelzijn over Fernand Traen. Bij het einde van de Parade wordt de schepen voor Cultuur, tot zijn eigen grote verbazing, geloven wij graag, op het podium geroepen om een woordje te placeren.  Enkele weken voor de gemeenteraadsverkiezingen? Een mens kan het minder treffen. Die eerste verkiezingen voor het nieuwe Groot Brugge zorgen voor een legendarische tweespalt binnen de dominante CVP. Michel Van Maele, tweede op de kieslijst van zijn partij, steekt met zijn voorkeurstemmen burgemeester Pierre Vandamme rechts voorbij en trekt de lakens naar zich toe. Tijdens de eerstvolgende Brugse Parade wordt hulde gebracht aan Pierre Vandamme, ‘naar aanleiding van diens ambtsneerlegging’. ’t Moet toch een wat wrang moment geweest zijn, die avond in de beurshal.
En voordat u de christendemocraten, als grootste partij in ’t stad, verdenkt van een monopolie op de Brugse Parade, dan spreekt de editie van 1973 dat tegen. Dat jaar wordt socialistisch voorman en voormalig premier Achiel Van Acker bij zijn vijfenzeventigste verjaardag in de bloemen gezet.
Twee edities later is tussen de show van een turngezelschap en het aantreden van een volksdansgroep nog plaats voor een huldiging van een ereschepen, Cyriel De Meester, maar op de formule van de Parade komt stilaan wat ruis. Naarmate de jaren zeventig voorbij glijden heeft het publiek het gehad met elke keer weer dezelfde fanfares en voorspelbare danspasjes. Het doorgaans brave Burgerwelzijn laat omtrent de variétéformule een niet mis te verstaan ballonnetje op: ‘Ieder jaar wordt hetzelfde programma voorgeschoteld, men zal in de toekomst moeten zorgen voor iets origineler.
’t Is schoon geweest, in het najaar van 1977 blaast de Speelschaar van de Frères een laatste keer het kenwijsje van de Brugse Parade. Voor alles is een tijd, ook in Brugge. Weinig later weerklinkt in diezelfde beurshal een ietwat andere speelschaar. Zichzelf noemen ze Red Zebra en hun kenwijsje ‘I can’t live in a living room’.

Een toemaatje …
Op een site van de Noordzee Brass  Band vonden wij zowaar een audio-link naar het ‘Brugse Parade’-deuntje waarmee destijds de Speelschaar aantrad. De mars staat op naam van Bruggeling Emiel De Cloedt … http://www.noordzeebrassband.com/aidio.html

Posted in Het Brugge van toen, Van Brugse politiek, Van feesten en vieren, Van gitaren en drums, Van zingen en spelen | 13 Comments

Je brood verdienen in de Jozefienen

Is op een school die geen school meer is, de speelplaats nog speelplaats?  De openstaande poort van ’t VTI in de Boeveriestraat lokt mij naar binnen. Daar staat mijn verbaasde, nostalgische ik, midden de voor altijd lege koer van een spookschool.
En ik herinner mij, wat ik laatst langs deze weg vertelde over een jongeling die er lang geleden zijn weg zocht en vond. Hoe hij er leerde over transistoren en geïntegreerde schakelingen, maar veel meer nog over hoe je het leven leeft. Maar aan alles komt een eind. Is een schooljongen die geen school meer loopt nog schooljongen? Neen, dus.

Voorjaar 1983 … de Jozefienen, in Zilverstraat èn Noordzandstraat, pakken voor het eerst uit met een opendeurdag.

Nieuwe weg, enige onzekerheid. Uitkijken naar een baan. En in afwachting, die zomer, nog een vakantiejob voor een maand. Of bijna een maand, want op een dag, een telefoon.
Iemand van de school waar de jongen net weg ging, of hij even langs kon komen. Was hij niet van plan zo’n avondcursus te volgen die uitzicht gaf op iets in ’t onderwijs? Wel, in een andere school kwam een baan vrij en die was misschien iets voor hem.

In de Jozefienen in de Zilverstraat, hadden ze een taallabo of twee. In zo’n lokaal hokken leerlingen in afzonderlijke cabines, elk voorzien van koptelefoon en micro. Met de leerkracht aan een soort mengpaneel om elke leerling individueel te volgen of bij te sturen. Een verre voorafspiegeling van het online-lesgeven van vandaag, maar dan in de klas.
Welnu, de taallabo’s van de Jozefienen werkten zelden naar behoren. En naast onwillige taallabo’s hadden ze er dus ook een baan beschikbaar.
En dus werd aangeklopt bij ’t VTI, of ze een kandidaat ‘studiemeester’ konden leveren, eentje die afwist van volt en van weerstanden.

En zo belandde op ’t secretariaat in de Zilverstraat een jongeman die studiemeester mocht spelen èn uitpakken met zijn technisch talent. Na een jaar of wat werden de taallabo’s opgedoekt. Omdat ze weinig toevoegden aan het les geven? Om hun belabberde kwaliteit? Of lag het – hou dat onder ons! – aan de technische kunde van de jongeman?

Een gids in een Brugse school,
dan is een rondleiding niet te vermijden.

De taalklassen gingen, de jongeman bleef. In de Jozefienen, voor een job die hem paste. Al was dat in een school die, toen hij er begon, eind jaren zeventig, nog iets had van een klooster, met alleen meisjes, braaf in uniform. Met in het lerarenkorps nog een paar laatste nonnen. Maar zoals de wereld verandert, zo veranderen scholen.
Alles altijd koek en ei, daar in de Zilverstraat? Ge ziet dat van hier, maar je trof er wel collega’s als klankbord en leerlingen als toetsstenen. Een paar schooljaren geleden sloot de inmiddels grijzende knaap dan ook zijn loopbaan af in een school die thuis is in hier en nu.
Een school waarvan de middeleeuwse kern hem in de loop van zijn werkjaren boeiende histories onthulde. Histories waarmee hij als stadsgids al wie dat wou meenam ‘op zoek naar de schilderskapel’.
En dan zwijgen we nog over de rol die zijn werkplek speelde bij de opstart van een collectie Brugse affiches.
U begrijpt, waarde lezer, van iemand die ooit, tot zijn verbazing maar tot zijn voldoening, vanuit ’t VTI in de Zilverstraat belandde, hebt u nog een paar warme verhalen tegoed.
’t Heeft onvermoede gevolgen, je brood verdienen in de Jozefienen.

Hoe de jongeman uit dit verhaal ooit als knaap van in ’t college op de ‘vakschole’ terecht kwam leest u hier: https://bruggeinaffiches.be/blog/naar-de-vakschole/

Posted in Het Brugge van toen | 14 Comments

Arno Brys en inspiratie … ‘professor Zonnebloem in Brugge’

Sommige woorden dragen zo’n positieve energie met zich mee, wanneer je ze hoort of leest brengen ze alleen maar warmte aan. Laten we één van onze favorieten, ‘inspiratie’ als voorbeeld nemen. Dat woord kan toch alleen maar een aangenaam gevoel oproepen?
Tenzij je het naar je hand zet, dan kom je meteen in een ander straatje terecht.
In onze schooltijd, meer dan een half leven geleden, had een klasgenoot van ons een bijzondere aanleg voor spieken. De knaap grossierde in spiekbriefjes en werd hij betrapt, kwam hij steevast met ‘Dat was niet om te spieken, meneer, dat was om inspiratie op te doen!’ Ja, rad van tong was ie ook wel.
Maar dat neemt niet weg dat het zo’n fraai woord is, inspiratie
Kunst is tien procent inspiratie en negentig procent transpiratie’, wie bedacht ook alweer dat onverslijtbare zinnetje? En toch, al geloven we graag dat wij al onze ideeën zelf verzinnen, in het leven van alledag is inspiratie hetgeen u en ik mekaar cadeau doen. Telkens opnieuw en veelal zonder erbij stil te staan.

Brugge, het station, 1939
Wij nemen u mee naar het Brugge van eind jaren dertig van vorige eeuw. Schilder René De Pauw legt de laatste hand aan zijn wandschilderingen in de lokettenhal van het pas gebouwde station. Hij noemt het werk ‘Mijn landeken ter ere’ en het is een overrompelende, over drie hoge wanden uitgevouwen evocatie van al wat dat landeken te bieden heeft. De prentjes uit de schoolboeken van die tijd, maar dan meer dan kamerbreed uitgesmeerd, je kan ze vandaag nog altijd bewonderen in dat station van ons.
Dat doet in die dagen ook een kleine jongetje dat midden de nog naar verse verf riekende ruimte met open mond de taferelen staat af te speuren. Verwonderd zoekt hij naar wat hij misschien herkent. Ooit zou blijken hoe bepalend dat panorama van René De Pauw is op het kijken van Arno Brys, zo heette het ventje. Inspiratie kent geen minimumleeftijd.

De jonge Arno Brys krijgt in 1964 een solotentoonstelling in ’t Huidevettershuis …

De opleiding  van Arno Brys brengt hem later in contact met leermeesters die hem de goesting in volkskunst en historische verhalen bijbrengen. Ook die invloed en zijn bewondering voor onder meer James Ensor zullen zijn artistieke levensloop bepalen. Als graficus, tekenaar en artistieke duizendpoot bouwt hij een oeuvre dat zich in alle rust ontvouwt, buiten de marges van nieuwerwetse stromingen. Welkom in de wereld van Arno Brys, ambachtsman.

En zodoende klinkt in het voorjaar van 1964 de naam op de affiche van de tentoonstelling in het Huidevettershuis al redelijk bekend. Arno Brys heeft rond die tijd hier bij ons en elders al aardig zijn pittoreske stempel gedrukt op een veelheid aan festiviteiten. En zou dat in de jaren die volgen blijven doen.
Dat de verzamelaar de nadruk legt op affiches van Arno Brys doet meer dan afbreuk aan een

rits aan ander creatief werk van de vakman. Vlaggen, kostuums, reuzen en praalwagens, decors, verzin het en hij ving er ooit iets mee aan.

Van inspiratie, nog een keer
En zullen wij ’t nog een keer hebben over inspiratie? Omtrent de kunstwereld zal u van ons maar heel af en toe een voorzichtige overweging vernemen. Maar ook een bescheiden mening is een mening.

Zoals over de inmiddels tot vloeibaar brons teruggebrachte fonteinbeelden van op het Zand, weet u nog? Wie ze mist vindt van het betreffende artiestenkoppel op meerdere plekken in onze stad nog een paar zo’n donkere beelden. Welnu, naar onze nederige mening hebben de makers van die fontein het werk van Brys  goed, zeg maar héél goed gekend. De in Bourgondische gewaden gehulde jonkvrouwen van Arno Brys zijn verre tantes van de kokette meisjes op de fontein! De middeleeuwse freules op hun ranke paard, de bronzen jongedames op hun stalen ros …
Dat er naast vriendelijke woorden ook venijnige bestaan, ’t zal wel wezen. Als tegenhanger van ons geliefde ‘inspiratie‘ presenteert zich dan maar al te graag het gênante ‘plagiaat‘. Maar laat ons mild wezen. De kleine Arno Brys was destijds toch ook niet aan ‘t spieken, daar in ’t station van Brugge? Dus laten we maar aannemen, ook wie die bronzen  dames ontwierp valt niets te verwijten.
Dat is niet spieken, meneer, da’s inspiratie opdoen!

Arno en de goden
Trouwens, waarde lezer, onlangs namen wij ons voor om het gevleugelde woord ‘inspiratie‘ voortaan enkel nog met devote eerbied in de mond te nemen.
En wel hierom … Zetten wij het portret van Arno Brys naast dat van Kuifje’s professor Zonnebloem. Wat valt hieruit te concluderen? Het toont hoe zelfs de goden zich, bij het boetseren van de mens Arno Brys, lieten inspireren. Door de tekenkunst van grootmeester Hergé, met name.
Wat u en mij, en zo te zien ook de professor verbaast.
Maar het leert ons, ‘inspiratie’ klinkt niet alleen schoon, het komt zelfs de goden van pas!

De portretfoto van Arno Brys is van de hand van Kurt Vansteelandt

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Over affiches verzamelen, Van schilderen en plaasteren, Van stoeten en processies | 11 Comments

Allochtoon in Brugge

Over allochtonen
Dit keer hebben wij het over allochtonen, het moest er een keer van komen. Lieden van elders die zich hier nestelen, die noemen wij allochtonen, toch? Wel, over zo’n mensen hebben wij het.
Neem nu de vader van mijn overbuurvrouw, laten we hem Eduard noemen. Eduard is een mens op leeftijd, woont al tientallen jaren in het Brugse. Al sinds hij trouwde met een meiske van hier. Hij woont hier, werkte hier, voedde hier zijn kinderen op.

Lokale radio’s, in hun begindagen lachten we ermee. Het regionaal accent waar presentatoren zich wel een keer aan bezondigden is vandaag helemaal ‘bon ton’, zelfs in ‘serieuze’ media …

Welnu, van zo iemand verwacht je dat hij inmiddels onze taal machtig is. Toch? Wel, in Eduard’s geval mag u daar een streep door trekken. Tot vandaag, en ongetwijfeld tot in lengte van dagen, weigert hij onze taal te spreken. Is het onwil? Onkunde? Hoe dan ook, nooit komt één woord van hier bij ons over Eduard’s lippen. Het heeft iets onverzettelijks, de manier waarop hij ze koestert, de taal van zijn voorvaderen. Eduard, namelijk, is en blijft een Oost-Vlaming in hart en nieren. Zijn Lovendegems lijkt heilig voor hem en dat hoor je aan elk woord dat hij in de mond neemt. Nooit laat hij zich betrappen op ook maar één West-Vlaamse klank.

Het is iets merkwaardigs omtrent wie vanuit eigen habitat andere oorden opzoekt. Taalkundig onderzoek leert dat zo iemand met de jaren veelal onbewust het dialect van zijn nieuwe leefomgeving grotendeels overneemt. Maar niet onze Eduard, dus.
Eduard, de regel-bevestigende uitzondering!
Waarom die vaststelling mij zo bezighoudt? Wel, ik zal het u hier verklappen. Zelf ben ik namelijk ook helemaal geen geboren en getogen Bruggeling.

Buitendorp
Stel u even voor, lang geleden, in de velden tussen Sijsele en Maldegem, een dorp. Een vlek, op de kaart goed voor een paar wegen die mekaar kruisten, weinig meer dan dat. Net groot genoeg om parochie te zijn, klein genoeg opdat iedereen alles over iedereen zou weten. Daar, in dat buitendorp, halvelings verscholen achter de bossen voorbij Sijsele, groeide ik op. Meer zelfs, daar bracht mijn moeder mij ter wereld in het huis waar dat opgroeien plaats vond. In het plaatselijke jongensschooltje leerde ik tellen, lezen en met zo’n vlekkerige pen moeizaam woorden op papier zetten.

’t Brugs Uurtje, ankerpunt voor dialect-liefhebbers, over Karel De Wolf, Brugs apotheker en volkskundige.

Het dialect dat we er spraken leunde tegen dat van Sijsele aan maar was toch net anders. Tè Oost-Vlaams om West-Vlaams te zijn en andersom. Maar riep je luid onder onze Oost-Vlaamse kerktoren, hoorden ze het twee velden verderop en die lagen in West-Vlaanderen. En zodoende trok ik na mijn Plechtige Communie, als klein ukkie, naar school in Brugge. De dagelijkse lijnbus bracht mij bij schoolkameraadjes met een ander dialect, Brugs. Hoe zou dat gegaan zijn, mijn woorden die stilletjes die klanken overnamen? Na een paar schooljaren lachte mijn zus mij ermee uit, zei dat ik Brugs brabbelde van zodra de Kruispoort in zicht kwam. Wou dat ik de klok kon terugdraaien om dat na te gaan, maar dat lukt niet.

En ook al kregen we op ’t college ingelepeld hoezeer het Algemeen Beschaafd Nederlands de deur naar onze toekomst zou openen, al waren het de dagen van ‘Hier spreekt men Nederlands’ op de televisie, op de speelplaats klonken onze jongenspraat, ons lachen en ruzie maken in ’t Brugs. Brugge werd mijn schoolplek, mijn werkplek, later. Ik vond er mijn wederhelft, de stad werd mijn woonplek. En Brugs mijn spreektaal. Een jong verplante boom drinkt het water uit de grond waaraan zijn wortels zich hechten.

Hoe ver staat het Brugse dialect van vandaag af
van het vooroorlogse Brugs?

Brugs of …
Wat ik te vertellen heb, vandaag vertel ik dat in ‘t Brugs. Of niet? Wel, het komt voor, niet vaak, maar toch, dat een echte Bruggeling mij betrapt. Heel soms laat hier of daar een verdwaalde klinker uit mijn kindertijd mij toch door de mand doet vallen. “Gie zie gin Bruggelink, gie!”, krijg ik dan te horen. Eens temeer klopt wat iemand mij onlangs in herinnering bracht, iets wat Louis Verbeeck wist: ‘Je kan de jongen wel uit het dorp halen, maar niet het dorp uit de jongen’.

Daar is niks verkeerd mee. Misschien kan ik nog wat leren van Eduard, inwijkeling uit het exotische Lovendegem. Dat je je inpast in je leefwereld, je doet maar.
Maar wat blijft voor altijd je moedertaal? Euh … de taal die je moeder sprak?
Ter overweging, voor de allochtoon in mij.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven | 19 Comments

Naar de ‘vakschole’

De stilte van een verlaten speelplaats tijdens een vakantie, zo’n stilte is het. Alleen het kraken van de sneeuw onder zijn voeten en het onzekere kloppen van zijn hart. De kleine jongen heeft zonet de deur van de studiezaal van het college achter zich dichtgetrokken, hij zou er nooit meer terugkomen. Onder zijn arm, wat handboeken en schriften die wellicht niet meer van pas komen in die andere school waar hij na de kerstvakantie naartoe gaat. Want hier, in het college aan de Potterierei, lukt het hem niet meer.

De oudste VTI-affiche in de collectie. De ‘vakschole’ had ooit in de Groene Poorte een afdeling. Maar ons verhaal speelt zich in de Boeveriestraat.

Dat hij niet als de Einstein van zijn generatie in de wieg is gelegd, dat kan je opmaken uit wat zijn schoolrapporten over die paar collegejaren vertellen. Ligt het aan zijn verstrooide hoofd, al te zeer ingepalmd door zijn  dromerige jongensverbeelding? Of is hij gewoon niet begaafd genoeg? Dat het minstens deels aan dat laatste ligt, daarover bestaat weinig twijfel. Hoe dan ook, het gaat niet meer in ’t moderne, in Sint-Leo.
Wat beslissen, een halve eeuw geleden, brave mensen wiens zoontje ‘niet mee kan’ in ’t college? Kan hij maar best een stiel leren, toch? En zo begint een nieuwe tijd. Voor een  jongen van vijftien die nog alles te leren heeft. Over ’t leven, vooral.

De ‘vakschole’ in de Boeveriestraat, na een kerstvakantie, begin jaren zeventig. Een jongensschool, net als zijn vorige. Maar een andere wereld. Moeizaam zoekt de jongen zijn weg. Wennen aan andere leraars die met andere woorden praten over andere onderwerpen. Andere vrienden maken. Zo’n dingen vergen tijd, het ene nog meer dan het andere. Of hij graag naar school gaat? Vraagt iemand het, haalt hij zijn schouders op. Maar op zijn rapporten staan goeie cijfers, al blijft hij wat onhandig als ’t over techniek gaat. En in een ‘Vrij Technisch Instituut’ gaat het daar wel eens over.
Maar de jongen groeit op. Het getwijfel, eigen aan dat opgroeien, weet hij veelal aardig te camoufleren. Je bent niet voor niks puber.

Het VTI is in de vroege jaren zeventig, de dagen van dit verhaal, een jongensschool. Tijd voor verandering, meent een affiche van een kwarteeuw geleden, 1997.

En intussen ontmoet hij in een grote school als het VTI lesgevers van allerlei slag. Manieren van naar de wereld kijken, goed voor een ruime staalkaart. Vakleerkrachten, goeie en andere, die opstaan en gaan slapen met een hoofd vol technische uitdagingen. Dioden en bipolaire transistoren, elektronisch spul waarmee zijn klasgenoten vaak met meer enthousiasme doende zijn dan hijzelf. De jongen leert, kortom, een vak omdat het zo hoort.
Maar hij leert er veel meer dan dat. Want er is ook de leraar die gedichten voordraagt. Er is het ene schooljaar de pater die een vooroorlogs soort godsdienstles geeft. Maar in het volgende de jonge, linkse priester met een indrukwekkend enthousiasme voor de Bevrijdingstheologie. Er is de buitensporig Vlaamsgezinde leraar met zijn Groot-Nederlandse droom, die bij aanvang van elk eerste lesuur, als een soort gebed,  steevast een strofe uit het Wilhelmus prevelt. En die stampvoetend van woede te keer gaat tegen de militanten van Amada, jonge Maoïsten die aan de schoolpoort de revolutie prediken. En die nuchtere maar geëngageerde leraar die voor de leerlingen buitenlandse zomerreizen organiseert. De leraar Nederlands, ook, die de jongen de weg wijst naar Harry Mulisch en Hubert Lampo. Boeken waarin het voor een adolescent somber en tegelijk heerlijk verdwalen is.
En er zijn vooral ook de schoolvrienden. Kameraden om in bruine kroegen mee door te bomen over de wereld en hoe die te veranderen. En vaker nog over kommer en kwel van ’t jongensleven. Over meiskes en liefdesverdriet. En dat vak dat hij leert? Ach, wat hij daarmee aanvangt, dat ziet hij later wel.
Op een kille speelplaats stapt een kleine jongen voorzichtig door de sneeuw. Weet hij veel, dat het de eerste stappen zijn langs een pad dat hem veel later,
als ‘grote mens’, op de juiste plek zal brengen.
Maar daarover vertelt hij vast nog wel, een volgende keer.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen | 15 Comments

Beurshal? Beurshalle? … Beurzalle?

Ach, kijk eens  hier, wij vonden een vergeelde foto van de beurshal! Of van de beurshalle, weet u wat eigenlijk correct was? Wàs, want het weinig fraaie maar des te meer vertrouwde ding is uit de Hauwerstraat weggegomd, nog even en we zuchten iets in de aard van ‘Ach ja, waar is den tijd!’. Maar troost en verheugt u, Brugge, de vrijgekomen ruimte is sinds kort ingepalmd door een splintergloednagelnieuw bouwwerk! De beurshal is dood, leve de beurshal!

De beurshal in 1975 … stoere bunker.
De foto is thuis in de stedelijke archiefcollectie Beeldbank Brugge.

Het werd iets polyvalent waar onze stad beretrots op mag zijn, luidt het. En ge zult zien, omdat het nieuw gebouw ook een nieuwe naam kreeg, neemt niet één Bruggeling ooit nog het woord beurshal in de mond! Voortaan hebben u en ik het, volkomen spontaan en heel gewoontjes, over …
‘Gaat ge mee, zaterdag, naar de schlagerparade?’
‘Ha, ’t zal wel zijn! En waar is ‘t?’
‘’t Is in het Beurs-, Meeting- en Congrescentrum!’

Laat maar. Wedden voor een Brugse Zot, ’t mag ook een bak zijn, dat wat op dat plein staat tot in lengten van jaren beurshal heet? Trouwens, hebben wij het, in ’t schoon Brugs, niet veeleer over de beurzalle, zo’n beetje zoals we ons belfort d’alletorre noemen? Dat Brugs van ons, laten we dat verder soigneren!
Kan u zich herinneren wanneer u voor het laatst in de beurshal bent geweest? Dat u er ooit langs kwam, daar valt niet aan te twijfelen. ’t Zou lastig zoeken zijn naar een Bruggeling die er nooit over de vloer kwam. In deze schone stede is een waslijst aan gebouwen een bezoek meer dan waard. Van ons beeldige stadhuis over het middeleeuwse Sint-Janshospitaal en van de grootse Onze-Lieve-Vrouwekerk tot de geheimzinnige Jeruzalemkapel. Maar of àlle Bruggelingen kunnen zeggen dat ze elk van die zo wonderlijke monumenten van binnen hebben gezien, daar bestaat weinig zekerheid omtrent. De beurshal, dat is iets anders! Dat het lelijke ding in de loop van zijn bestaan gewoon iederéén over de vloer kreeg, ook daar willen we die Brugse Zot van hierboven ook wel op inzetten. Over een bak valt te onderhandelen.

Enkele weken geleden kreeg ik van ’t Brugsch Handelsblad het verzoek om iets aan te vangen met affiches over de beurshal. Zes vertellingen, telkens met een affiche erbij. Een makkie voor de verzamelaar. Makkie? Dat wàs helemaal geen makkie, dat was zweten! Niet om een half dozijn van die affiches te vinden, wel om tientallen andere nièt te selecteren! De beurshal stond een halve eeuw overeind en wat er in al die jaren allemaal doorging is goed voor een stapel affichemateriaal!
Jammer, jammer, sprak de verzamelaar bij het voltrekken van die verscheurende keuze van zo weinig affiches, die van de jaarbeurs van 1967 ontbreekt in mijn collectie! Da’s zonde, want die zomer was de beurs de vuurdoop voor het toen blinkend nieuwe beursgebouw.
Op de oudste beurshal-affiche in deze collectie prijkt ‘1968’, het tweede werkjaar van het beursgebouw, dat kan toch ook al tellen, hé. Ze staat hier bij de andere affiches die de krant haalden.
Doch, waarde lezer, mocht de affiche van die jaarbeurs van 1967 ergens bij u op zolder in de weg liggen, dan is de eerder vermelde Brugse Zot van u. Een bak?
In de krant zal uw affiche niet meer komen, maar er wacht haar alsnog een gloriemoment. Want hier is een blog waarop we met meer kunnen uitpakken dan een krantenpagina dragen kan. En als de dingen volgens ’t boekske verlopen, halen wij in de komende weken, met wat tussenpozen, nog wat herinneringen op aan het verdwenen beurspand in de Hauwerstraat.
Noem het een eerbetoon aan Brugge’s nieuwe Beurs, Meeting- en Congrescentrum, onze goesting om hier binnenkort één en ander te vertellen over de vroegere beurshal.
Beurshal? Ge wilt zeggen de beurzalle?

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen | 16 Comments

Er was eens … een jaar in Brugge

Er was eens een jaar dat aarzelend begon. Jaren zijn als mensen, vatten ze iets nieuws aan, hebben ze nood aan een schouderklopje. Maar zijn voorgangers gaven het nieuwe jaar geen schouderklopjes. Ze fronsten de wenkbrauwen en waarschuwden, ‘Ge weet niet waar ge aan begint! Wat is het dat je verwacht? Dat om middernacht, wanneer je eerste uur geslagen is, vanop ’t Zand gejuich en vrolijke samenzang je welkom heten? Knallende champagnekurken, overstemd door het gejoel van feestvierders en het gedreun van de klokken van het belfort? Wij weten er alles van, maak je maar op voor een koude douche!
Ach, jaren zijn als mensen, laten zich makkelijk en graag verleiden tot enig leedvermaak.

Het jonge jaar haalde diep adem en zette voorzichtig zijn eerste stappen. Aan de eerste dagen vroeg het of ze het naar hun zin hadden. Hun antwoord klonk twijfelend. Ze hadden zich hun bestaan als eerste dagen anders voorgesteld. Drukke winkelstraten en feestzalen en restaurants vol families en vrienden die aan lange feesttafels gezwind klinken op al het schone dat komen zou. Maar het was allemaal zo anders verlopen, zo stil.
Het jaar zette zijn weg verder, zwijgzaam en ietwat somber van gemoed. De jaarlijkse nieuwjaarsdrink die Bruggelingen samenbracht was alvast geschorst, daar werd het jaar alvast niet vrolijk van. Het bierfestival, in april? En alles wat de lente brengt en de zomer?

Maar na de eerste dagen kwamen weken langs. Die vertelden dat het, wie weet, toch nog goed kon komen met het jaar. Maar dat zoiets enkel zou mogelijk zijn met de hulp van maanden. Het jaar schrok. Maanden? Jawel, een handvol maanden zouden het jaar door de winter heen helpen.
En zoals u inmiddels weet, jaren zijn als mensen. Ze hebben tijd nodig om boven zichzelf uit te stijgen. En ja hoor, met de steun van die enkele maanden was het dat waar het jaar tenslotte in slaagde. Want de maanden hielpen de koude winter voorbijgaan.
Langs de Dijver kleurden de linden groen en op het jonge Zand klonk het gejoel van een kermis. En op een zonnige middag trok een eeuwenoude processie door de straten van de stad. Over het water van de reien gleden bootjes vol wuivende bezoekers en in het Minnewaterpark zorgde de zomer voor een onvergetelijk weekend vol muziek.
En twintig jaar na zijn grote dagen als Europese Hoofdstad toonde het oude Brugge weer zijn schoonheid aan de wereld. Een wereld die herademde, net als het jaar dat ooit zo onzeker begon.
En er klonk, voorzichtig maar warm, applaus … van zijn voorgangers. Want jaren, dat hoeven wij u niet meer te vertellen, jaren zijn als mensen.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren | 5 Comments

Het verhaal van de oude engel

Mocht kerstmis niet bestaan, we zouden het bedenken. Maar het feest, ouder dan de straat, wordt al veel langer gevierd dan wij vermoeden. Dat weten vorsers. Vorsers zijn mensen die vorsen, het woord bestaat! Vorsen is de dingen wetenschappelijk bestuderen. Dus als simpele ziel geef je vorsers maar beter gelijk.

Die vorsers, dus, weten dat lang voor er sprake was van dat kind in zijn kribbe, een oeroude traditie ‘midwinterfeest’ heette. En toen kwam het christendom dat al die heidense gebruiken op de schop wilde. Maar als ’t op feesten aan kwam, lukte dat voor geen meter. En dus dachten ze, wat je niet weg krijgt kan je maar beter inpalmen. En Kerstmis was geboren, om even een toepasselijk werkwoord te benutten.
Laten we dus maar braaf aannemen dat Jezus is geboren op dat midwinterfeest. Van welk jaar?
We vroegen het een historicus. Dat is iemand die het verleden wetenschappelijk bestudeert. Juist, ja, een vorser. In de boeken die hij gebruikt om te vorsen is nooit sprake van ‘het jaar nul’. Wel van ‘het jaar één‘ voor Christus en ‘het jaar één‘ erna. Vraag ons dus niet, in welk jaar Jezus is geboren, we weten het niet en we verstaan het niet. We zijn geen vorsers, tenslotte.
Maar het in goed gezelschap ontkurken van een goeie fles kan volstaan om daar met genoegen een winteravond over door te bomen. Mijn moeder, het brave mens, zou haar oude hoofd schudden mocht ze mij bezig horen. Maar mijn moeder is niet meer onder ons. Een handvol jaren geleden ging ze weg, ergens heen. Het is met de hemel als met kerst, bestaat hij niet, moeten we hem  bedenken. Want als iemand hem verdient, is zij het.

Je ma is weg en wat blijft zijn herinneringen. En wat spullen op zolder waarvan je denkt, tegen beter weten in, dit kan ooit nog van pas komen.  Waarom dan dat ene beeldje, die plaasteren engel, amper een handpalm groot, beneden bleef? Vraag het mij niet. Ook niet waarom ik het sokkeltje timmerde van waar hij in de woonkamer op ons neerkijkt. De engel hoorde bij de kerststal, thuis. Met een snaarinstrument, iets wat op een gamba lijkt, begeleidt hij zijn eigen zang, daar laat zijn open mondje geen twijfel over bestaan.
Mijn moeder was, zoals veel moeders van haar tijd, kerkelijk omdat het zo hoorde. Op zondag naar de mis en geen vlees op vrijdag. En met kerst een stalletje met beeldjes. Maria, Jozef en de traditionele figuren eromheen, waren wat schriel en magertjes uitgevoerd. Ouderwets maar niet oud. Alleen die ene engel oogde, vergeleken met zijn stalgenoten, wat ronder, gezonder. Hij hoorde onmiskenbaar ooit bij een vroegere kerststal. Een oude engel. Worden engelen oud? Elk jaar, wanneer mijn moeder de schoendoos met kerstbeelden bovenhaalde, was ik blij hem terug te zien. Al heb ik nooit geweten waarom.
Maar de oude engel en ik, we verstaan mekaar. Wij weten wie we missen, met kerst.

Posted in Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn, Van zingen en spelen | 11 Comments

Een brief aan Willem Vermandere

Meneer Vermandere, beste Willem,
U hoef ik het niet te vertellen, maar kunstenaars zijn veelal lieden met meer dan één creatieve hoek eraf. Wij kennen u als zanger, onze West-Vlaamse bard, als man van veel grafiek èn als beeldhouwer. Maar ook in uw muzikale zelf schuilt meer dan ‘alleen maar’ de zanger. Altijd al heb ik een boontje voor Willem de melancholicus, dromend op zijn klarinet of mijmerend van schoonheid en vrede, van oorlog en heimwee. Maar we kunnen ook niet om de flegmatieke Willem heen, die met kwieke kwinkslagen de zotte wereld te kijk zet.

Welnu, laatst bedacht ik, misschien moet die plezante zanger maar een keer iets bedenken over archeologen. Het was “k Plante ne keer patatten dat mij op het idee bracht, dat lied waarin u vertelt over hoe bij u thuis ineens, uit het niets, landmeters uit de grond komen gekropen. Van aardappelteelt komt niks in huis, de sloebers leggen dwars door uw lochting een autoweg aan. Het zal een mens maar overkomen. Welnu, die landmeters in uw moestuin, die hebben iets gemeen met archeologen, toch?
Want net als die van wegenbouwers is ook de geestdrift van archeologen lang niet altijd naar ieders goesting! ‘Archeologen, meneer, ge ziet ze liever gaan dan komen! Wacht maar, ge zult er niet om lachen als ze ineens opdagen op de plek waar ge iets wilt bouwen!’ Bouwen? Halt! Daar zijn eerst de archeologen met hun talent voor grondig graven! Grondig, flauwer woordspeling konden we niet meteen bedenken. Rond hetgeen ze vinden, wat scherven en lappen leer, verzinnen ze een heel vertellement over hoe uitzonderlijk oud het is, wat het ooit was en waartoe het diende.

En over zo’n spullen houden ze dan congressen. Zoals die keer, hier in Brugge. ’t Was in 1997, vertelt de affiche. Van overal kwamen ze, palmden de stad in. Repten zich van de stadshallen naar hier of daar een zaal in de binnenstad. Archeologen op weg naar lezingen van … nou ja, archeologen.
Rare lieden. Steek een spade in de grond en ze staan op uw erf, houden u wekenlang van uw werk af om elke morzeltje grond uit te pluizen. En omdat gij dat kunt, vraag ik u een keer om een liedjestekst. Willem, wij rekenen op u! Neem ze op de korrel, die gravers in oude grond!
Zoals laatst nog, aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Er werd een stuk straat opgebroken en voilà, ze waren niet in te tomen! Met enige onrust keek het oude kerkgebouw neer op de metersdiepe put aan zijn voeten. Ze gaan hier toch niet al tè dicht tegen mijn funderingen beginnen graven?
Die van archeologie, sapristi!
Maar toch. Al vindt lang niet iedereen het makkelijk om horen, soms lukt het die heren en dames om ons met hun vondsten te verbazen. Deze zomer was dat zo, daar in de Mariastraat.
Opgravingen op een middeleeuwse begraafplaats, daar begin je aan met de nodige omzichtigheid. Wat hielp was de wetenschap dat de ondergrond dit keer bijzondere verhalen zou prijsgeven. Wat hij ook deed. En met elke week een middag waarop iedereen

‘Verhalen uit de ondergrond, Brugge in het jaar 1000’, onder de balken op één van de Gruuthusezolders.

welkom was om de vorderingen op te volgen, werd onze belangstelling aangescherpt. We staken veel op over het verleden van die plek en bij momenten sprak dat verleden echt wel tot onze verbeelding.
Dus ja, dag in, dag uit op handen en voeten met schopjes en borsteltjes in de weer zijn, in een put zo diep als een huis hoog is, misschien heeft het toch meer waarde dan we graag toegeven? Ga ik met mijn verzoek om een spotlied te kort door de bocht?
Maar in mijn gedachten zie ik u in de stilte van uw atelier, daar in Steenkerke. U legt uw beitels aan de kant en gaat zitten. Tijd voor een lied? Maar ’t is niet Willem de grapjas die zijn gitaar op schoot neemt, neen. Het is de melancholieke Willem. Hij mijmert over onze verre voorvaders en voormoeders en hoe ze leefden, in die tijd van hen, in die stad van ons.
Bedankt, hé, Willem.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van schilderen en plaasteren, Van zingen en spelen | 7 Comments

Bruggeling wint de lotto … niet

Een week of wat geleden, op de Burg in Brugge. Een plein, overrompeld door buitenmaatse vrachtwagens, er is amper doorkomen aan. Er hangt nervositeit in de lucht. Kisten worden het stadhuis binnengebracht. Gewichtig materiaal, letterlijk en figuurlijk. In de gotische zaal lopen lieden af en aan die zich ten volle bewust zijn van hun eigenwaarde. En neen, voor één keer zijn dat geen politiekers. Al is onze burgemeester in de buurt en die oogt  trots als won hij net het groot lot. En dat is geen toeval, want die van Euromillions gaan hier hun trekking organiseren. Daarvoor palmen ze ons stadhuis in. En op het moment suprême gaan ze de wekkering van onze trotse beiaard het zwijgen opleggen, hoor ik dat goed? Ja, ik hoor het goed. De trillingen van de klokken zouden het resultaat van de trekking kunnen beïnvloeden. Niets aan het toeval overgelaten, begrijpt u. Pardon? Is toeval niet de belangrijkste spelregel bij elke loterij?

Een miljoen vijfhonderdduizend … in de jaren negentig een behoorlijke stapel Belgische franken.

Dat het team van Euromillions met de hele santeboetiek vanuit Parijs naar hier komt, daar hebben ze een goeie reden voor, vertelt de burgemeester. Hoezo?

Speel op de beurs
Misschien omdat Bruggelingen al van in de jaren stillekens heel erg bij de pinken zijn als ’t om centen gaat? Al in de middeleeuwen, de gloriejaren van onze stad, werd hier een  soort handelsbeurs gehouden. Dat was in de Vlamingstraat, vlakbij een herberg, Ter Beurze. Het woord ‘beurs’ bestaat in een heleboel talen en zou  afgeleid zijn van die naam. De kastelein van die kroeg speelde slim de rol van bemiddelaar voor kooplui die van heinde en verre langskwamen met hun beugel vol vreemde munten. Bij het begin van zo’n samenkomst werd een bel geluid om iedereen tot de orde te roepen.
U kent het hoogst markante schouwspel op Wall Street. Bij de dagelijkse aanvang van de beurs staan daar op een podium een stel pipo’s, blij als, nou ja, als wonnen ze de lotto. Gewoon omdat ze die dag aan de beurt zijn voor het luiden van de openingsbel. Klinkt daar in New York de echo van de middeleeuwse beursbel uit onze Vlamingstraat?

Koop een lotje
En wacht, we zijn er nog niet, als het over poen gaat heeft Brugge het patent op nóg een curiositeit. Wie daar meer over wil weten kan terecht op een tentoonstelling in ’t stadsarchief. Dat is op de Burg die inmiddels is bevrijd van ronkende camions. Die zijn met heel hun bazaar weer naar Parijs, het plein is weer van u en mij en de kerstboom. De kleine expositie in ’t archief gaat over … een tombola.

Tussen al hun paperassen vonden de vorsers van ’t stadsarchief een document waaruit blijkt dat in 1441 hier bij ons een kansspel doorging waaraan Jan en alleman kon deelnemen. Een truc van de stad om de stadskas te spijzen. Die kas, namelijk, was leeg. Dat was de schuld van Filips de Goede, Bourgondisch hertog. Filips had getoond dat hij, als iets hem niet zinde, lang niet zo braaf was als zijn bijnaam liet uitschijnen. Na een uit de hand gelopen conflict met Brugge legde hij de stedelingen een kanjer van een boete op en die woog jarenlang op de begroting van de stad. Met het kansspel werd de doorsnee Bruggeling over de streep gehaald om die nood te helpen lenigen. En zo gebeurde het, dat in Brugge de allereerste loterij in de westerse geschiedenis doorging. Waren we niet rijk, we waren vindingrijk!
En voilà, omdat Brugge zoveel jaren geleden voor die primeur zorgde, wilden de heren en dames van Euromillions hier een keer hun genummerde balletjes laten rollen. Om uit te maken wie honderddertig miljoen euro wint. Dat is een dertien met zeven nullen er achteraan.

Aankoopbonnen of … een fiets. Eén fiets.
Een elektrische? In 1995, wat dacht u?

Win (g)een miljoen
Deelnemen mag dan belangrijker zijn dan winnen, tot nader order blijft winnen plezanter. Bij ‘t klaverjassen, op een kwisavond in de wijkschool of bij Club of Cercle. Of in de komende dagen, chance bij één of andere kerstloting van onze Brugse neringdoeners.
Maar stel, op een ochtend ontwaakt u in het besef dat uw bankrekening gebukt gaat onder meerdere miljoenen … zijn al uw zorgen daarmee van de baan? Zonder centen fluitend de dag doorkomen lijkt me moeilijk. Moeilijker, alleszins, dan content zijn met gewoon rond komen. Of buitenmatige welstand de hemel op aarde brengt zal ik allicht nooit kunnen vertellen. Mocht het er ooit van komen, dan hou ik u op de hoogte.
In afwachting, ons moraallesje van de week: ‘Rijk ben je als je gelukkig bent, andersom valt nog te bezien …

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van feesten en vieren, Van zin, zen en zijn | 11 Comments

Gruuthuse … een blad meer of minder

Hoe onze spreektaal groeit en bloeit, ’t is een plezier om horen. Onze jongelui en de woorden die ze bedenken, overnemen van mekaar en van de rappers op hun smartphone. Taal is een klimplant, ze heeft nood aan ruimte en  nu en dan kan wat snoeien geen kwaad. Verdorde woorden vallen op de grond en blijven daar liggen.
Neem nu die goeie ouwe spreekwoorden, wie benut ze nog? ‘Ja maar, meneer, elk woord is toch een spreek-woord?’
Probeer maar een keer ‘schoenmaker, blijf bij uw leest’. Schoenmaker, dat lukt nog best, maar om te tonen wat een leest is moet je naar ’t volkskundemuseum. En om ‘zoals het klokje thuis tikt …’ uit te leggen adviseer ik een knus eethuis in de Sint-Jacobsstraat, de patron heeft er een zwak voor ouderwetse wekkers.
Al is van nieuwerwetse woorden de houdbaarheidsdatum niet zelden aan de magere kant. Om dat met zo’n belegen uitdrukking te duiden, nieuwe mesjes snijden goed!‘ En de woordenschat van vroeger? Soms gewoon een schat aan woorden, meent opa. Volgt u even.

  • Printpapier
    Er zijn van die woorden die ons meenemen op een reis door de tijd. Zoals de woorden die sinds enkele weken onderdak vonden in het Gruuthusemuseum. Een belangwekkende aanwinst, al gaat het om een enkel blad. Een blad met daarop een miniatuur en een handvol handgeschreven zinnen. Woorden die best wat moeite vragen om te lezen omdat ze meer dan vijfhonderd jaar geleden werden neergepend, samen met het miniatuurtje dat erbij staat.
    Maar ’t is vooral het levensverhaal van het document dat een rol speelt. Een hoofdrol en da’s maar goed ook, anders zou ’t moeilijk uit te leggen zijn dat zoveel centen werden opgehoest om het dingetje aan te schaffen.
… een blad ter grootte van
doordeweeks printpapier …

Bij ons thuis staat een spaarvarkentje dat heel soms door ondergetekende wat lichter wordt gemaakt. Om dan stillekes een oude affiche in huis te halen. Maar 35.000 euro voor een blad ter grootte van doordeweeks printpapier, ècht welkom zou hij bij thuiskomst niet zijn.
Het gaat hier dan ook om een document met hoogst boeiende Brugse pedigree. ’t zit namelijk zo. Lodewijk van Gruuthuse, die lang geleden woonde in dat museum dat nu zijn naam draagt, verzamelde boeken. Hij haalde er, zegt men, een paar honderd in  huis. Misschien hebt u er zelf wel meer in uw kast, maar in zijn tijd kocht je die dingen niet in de winkel om de hoek. Met het maken van een boek, woord voor woord neergeschreven met zo’n ganzenveer en dan handmatig van prenten voorzien, waren ze algauw enkele maanden zoet. Een boek kostte een treffelijk stenen huis. Lodewijk was een rijk mens en – antieke wijsheid!wie het breed heeft laat het breed hangen.
Welnu, ooit in een ver verleden, knipte een stiekemerd een folio uit zo’n boek. En zo komt voor één keer uit Gruuthuse’s collectie een beeldschoon blad met miniatuur op een veiling en wij, Bruggelingen, kopen dat. Niet meer dan een papiertje, maar – belegen spreekwoord!wie het kleine niet eert is ’t grote niet weerd!
Een volledig boekwerk zou natuurlijk nog straffer zijn, da’s waar. Maar – we vonden er nog eentje! beter één vogel in de hand dan tien in de lucht! Dit kleinood is een te koesteren aanvulling van de ruime collectie oude geschriften die hier ter stede bewaard worden. Dus ja, een blad meer of minder maakt een verschil. Ook al is één zo’n blaadje een peulschil in vergelijking met het enige echte …

Voorjaar 2013, het Gruuthusehandschrift keert terug naar Brugge … voor even.
  • Gruuthusehandschrijft
    Oeps, nu herinnert de schrijver van dit cursiefje zich toch wel ineens dat bewogen verhaal over het ‘Gruuthusehandschrift’, zeker! Die ferme bundel gedichten, liederen en gebeden, dat was nog een keer schrijfkunst!
    Even opfrissen hoe het zit en zat met die verzameling.
    Kreeg u ooit les over de geschiedenis van onze taal, dan herinnert u zich mogelijks ‘Egidius, waer bestu bleven …’, schoolvoorbeeld van ons Middelnederlands. Iconische woorden uit die schriftuur van ’t begin van de jaren veertienhonderd. Generaties lang was die kostbare stapel papieren erfgoed in handen van wat ze een vooraanstaande Brugse familie noemen.  
    En op een schone dag, inmiddels bijna twintig jaar geleden, besloot die familie het geschrift te gelde te maken.
    Maar, u gelooft het amper, Brugge bleef aan de zijlijn toekijken. Of kreeg, volgens andere bronnen, geen eerlijk aanbod.
    Verdween het literaire juweel in de kluis van een rijke Amerikaan, het had niemand verbaasd, maar zo’n vaart liep het niet. Maar dat de Hollanders van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag ermee vandoor gingen zorgde in Brugge voor zelden waargenomen verontwaardiging. Even trilde onze stad op zijn literaire grondvesten. Onvergefelijke blunder, klonk het her en der. Wiens blunder? In een ambiance waarbij iedereen naar iedereen wijsvingerde was dat moeilijk uit te maken.
  • Liefde en devotie
    Als om ons te troosten kwam het iconische Gruuthusehandschrift in 2013 nog één keer naar Brugge, voor ‘Liefde en devotie‘, een tentoonstelling in het huis waar het eigenlijk thuis hoort. Om dan voorgoed terug te keren naar Den Haag,.
    Niks aan te verhelpen – voorouderlijke certitude gedane zaken nemen geen keer. Mochten stadhuis en musea het kunnen herdoen, ’t was misschien anders verlopen. Blijkt alweer – komt ie!ieder huisje heeft zijn kruisjeieder stadhuisje, ieder Gruuthuisje.
Het is even zoeken in Gruuthuse, de vitrine die het pas verworven juweeltje kreeg toegewezen kan bezwaarlijk een podiumplaats genoemd. Maar schoon is het wel.
Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van Brugse politiek | 5 Comments

Een brief aan de Sint, de echte.

Waarde Sinterklaas,
uw brievenbus puilt rond deze tijd uit van de briefjes van snotneuzen die u om een speelgoedgunst vragen, een antwoord op dit schrijven van mij zal allicht even op zich laten wachten. Alle begrip!
Al zullen mijn woorden u vast wel opvallen tussen alle zeemzoete rijmpjes en brave verzoekjes. Want ik hoef niks van u, u mag uw speelgoed houden. Trouwens, die spelconsoles zijn niet echt de speeltjes waar deze grijzende knar als klein manneke van droomde. De spitstechnologie van toen, dat was de viewmaster. Een plastieken doosje met twee venstertjes waardoor je kleurenprenten in dieptezicht kon zien. Landschappen en beelden uit tekenfilms. ‘k Liet mij vertellen dat ze die dingetjes tegenwoordig weer maken. Ik kreeg best veel van u, elk jaar, maar nooit een viewmaster. Ergens in mijn kinderherinnering schuilt nog lichte teleurstelling daaromtrent. Maar ’t is u inmiddels vergeven.

Want de reden waarom ik het woord tot u richt is van een heel ander allooi. Ik ben namelijk op zoek naar uw levensverhaal. Ik geloof immers dat u echt bestaat. Of toch minstens dat u echt bestond. Heb het opgezocht en dus wil ik bij u even checken of wat het internet mij leerde overeen komt met de historische waarheid. Gaat u er even bij zitten op uw aloude troon, ziehier de informatie waarover ik beschik.
Toen u het levenslicht zag, zo ergens rond 270 na Christus, was men op uw geboorteplek, het Turkse Patara, nog niet zo begaan met geboorteaktes, dus daar kunnen we naar fluiten. Ook die stad zelf ging later verloren, door zijn inwoners verlaten na een zoveelste oorlog in de regio. Van vrienden van mij zag ik vakantiefoto’s uit Antalya, die streek van u. Lag het daar toen ook vol zonnebaders, schouder aan schouder op het zomerse strand?
U moet zowat in de fleur van uw leven geweest zijn, toen in Rome keizer Constantijn de baan vrij maakte voor het christendom. U stamde uit een gegoede familie, misschien hielp dat wel om het tot bisschop van Myra te schoppen.

Op een veelluik in ons eigen Groeningemuseum troont u in vol ornaat, mijter op het hoofd en bisschopsstaf in de hand. Die verrassend gladgeschoren kin is even wennen. Van de kleinere panelen van het schilderij ontbreekt er eentje. Er worden een paar van uw heldendaden uit de doeken gedaan, vandaar allicht uw niet weinig zelfvoldane blik.
Eén van die verhalen gaat over een hongersnood. U liet een boot, volgeladen met graan, langs komen. Flink van u, maar ook niet meer dan dat.

Echt straf is de vertelling over een slager die drie jonge gasten slachtte, als waren het varkens. U moeide zich met de zaak en bracht de slachtoffers weer tot leven. Da’s al mirakelkunde voor gevorderden.

Een rare historie vind ik die omtrent een arme meneer die zich geen bruidsschat voor zijn dochters kon veroorloven. Dat was voor vaders destijds onmisbaar om hun meiskes aan een man te helpen. Bij die mens gooide u stiekem een volle geldbeugel over de haag. Wie weet waar die deernen anders terecht kwamen.
En op termijn was het dat verhaal over die meiskes dat uw imago van kindervriend inkleurde.
Of toch vriend van de brave kindjes. Herinneringen, daar zijn ze weer, van op de speelplaats in mijn kleutertijd. Een lange, magere man in uw gezelschap heeft een zwart aangezicht. Raar, alleen zijn oren zijn zo bleek als die van mij. Hij heeft zowaar een jutezak bij, waarin misschien wel één of twee stoute kinderen passen. Ik vind die meneer niet leuk.
Het sleutelmoment in mijn leven, waarop ik doorzag dat niet u, in hoogst eigen persoon, maar wel een ‘hulpsint’ op school langs kwam, herinner ik mij niet meer. Wat volgde waren jaren van ongeloof omtrent Sinterklaas. Maar inmiddels kwam ik tot inkeer. Dus al heb ik door dat het dit keer weer zo’n ‘hulpsint‘ was die in Brugge door de burgemeester werd verwelkomd, u hebt echt bestaan. Ik kan met de hand op het hart zeggen dat ik in Sinterklaas geloof.
Dus mocht u op uw terugweg, als alles is uitgedeeld aan alle brave kindjes, in het ruim van uw stoomboot nog een viewmaster op overschot vinden, u weet wie er blij mee te maken.

Posted in Het Brugge van nu, Van feesten en vieren | 11 Comments

Posted in Zonder categorie, voorlopig | Leave a comment

Hoe afval de wereld redt

’t Was een zomers middaguur in Veules-les-Roses, stadje dat zich nestelt in een vallei, uitgeschuurd op de Normandische krijtkust. Zo’n moment, een ogenblik in de echte betekenis van het woord. Wij keken mekaar aan en wisten, dat is het! Wat daar stond, in de smalle vitrine van het rijhuis in de enige hoofdstraat, hoorde bij ons.
De bescheiden kunstgalerij was dicht op het middaguur en dus wandelden we door, onze vrienden en wij, langs de tamelijk pittoreske Rue Victor Hugo die naar zee leidt, waar een betonnen zoutwaterzwembad en een banale parking de verwachtingen van de bezoeker temperen. In de enige brasserie ging van de karaf wijn meer charme uit dan van het visschoteltje dat er werd geserveerd.
Terug naar onze prooi. Die stond er nog. Kon moeilijk anders, de uitbaatster opende pas haar deur. Wat we op het oog hadden was van Vincent Prieur. Een kennis van de galerijhoudster die, zo vertelde zij, spullen assembleerde die hij vond op zijn wandelingen aan de voet van de krijtrotsen. Aangespoeld tuig. Plankjes, resten van een zeildoek, een blikken doos. Vincent, de strandjutter. Kunstwerken van de kust, kustwerken. En zo nu en dan benutte hij wel een keer iets dat hij opraapte in de velden, hoog boven de zee. Een roestige rest van een landbouwwerktuig, een eind touw. Vincent verzamelde afval.

Dat zijn creaties niet onbetaalbaar waren, was een opluchting. Niet dat het ons verbaasde, geen van ons had zijn naam ooit gehoord en iets liet vermoeden dat hij eerder regionale bekendheid genoot. Trouwens, hoe zot kunt ge zijn, kunst maken van rommel. Maar ‘Le Bateau‘ was ons ding, had ons hart gestolen. Ons hart en dat van de boekenkast waarop het kunstwerkje, eenmaal bij ons thuis, zou aanmeren.
En hoe gaat dat, van dan af hou je zo’n naam in het oog. Leer je dat Vincent Prieur vrolijk doorgaat met het verzinnen van warme, speelse figuren, ineen gezet met gebruikte materialen. En zo kwam het dat we op een dag nog iets van hem in huis haalden. Sindsdien kijkt, vanop haar sokkel in onze huiskamer, ‘Diva de la Mer’ trots op ons neer. Haar rok een restant van een visnet, een kind of een pop klemt ze wat onhandig in de ene hand, de andere reikt naar de vis boven haar hoofd. Nu nog uitkijken naar een gelegenheid om de kunstenaar zelf naar hier te halen.
Stel dat hij nu in Brugge langs komt, nemen wij hem op sleeptouw. Op sleeptouw, de strandjutter zou zo’n scheepsterm op prijs stellen, hoe vertaal je dat naar ’t Frans? Hoe dan ook, op naar een paar Brugse museumlocaties! Om hem voor te stellen aan Strook.

Affiche voor de jongste cd èn een tournee
van het Zesde Metaal, een creatie van Strook.

Noem het stoutmoedig van ondergetekende, om onze stadsgenoot Stefaan De Croock, die als Strook door het leven gaat, als een Brugs equivalent van Vincent Prieur aan te wijzen. Of andersom. Strook, u kent zijn werk ongetwijfeld. Alleen als u nooit over ’t Zand passeert ontging u zijn kunstwerk op de zijgevel van een kroeg bij de Speelmansrei. Een wel heel buitenmaats portret is het. Een man, een vrouw? Maakt niet uit en een blije of zorgelijke blik kan je niet aflezen van het wezenloze silhouet. Maar je kan je niet van de indruk ontdoen dat je wordt aangekeken. Je bent gezien. Da’s iets van Strook, van wie nu een reeks kunstwerken overwinteren in Groeninge, op de zolder van het Sint-Janshospitaal en in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Die creaties zijn goed voor een paar heel lovende recensies met ronkende omschrijvingen. Voor u gelezen in een heel serieuze krant, hou u vast: ‘Zijn werken zijn gefragmenteerd en kubistisch versplinterd, en tonen zijn zoektocht naar verweerde texturen en het ­visuele effect van doorleefde materialen.’ Chapeau, Strook!
Terwijl Vincent Prieur bij zijn vertrouwde sculpturen blijft is Strook van meerdere markten thuis, maar zijn meest herkenbare werk is opgebouwd uit planken. Gebruikt en weggegooid hout waarover hij zich graag ontfermt. Het onbestemde portret bij het Zand is zo eentje en u vindt er een op een platenhoes van ’t Zesde Metaal. En ook de hoog geprezen tentoonstelling in Brugse kunsthuizen toont vooral figuren, gemaakt van afgedankt hout. En al kan Vincent Prieur niet, zoals Strook, uitpakken met tentoonstellingen van Stockholm tot helemaal in Montreal, allebei zijn ze onvervalste restverwerkers.
Kan kunst de wereld redden? Dat blijft de vraag. Maar als daar iets van aan is, zijn alvast twee kunstenaars goed op weg om die aardbol van ons te redden met … afval. Ze klaren die klus elk op hun manier en kunstenaars tegen mekaar afwegen houdt geen steek. Maar al acht ik Strook hoogst authentiek, ik heb een boontje voor Vincent Prieur. Als kenner vind ik zijn werken gefragmenteerd en kubistisch versplinterd, ze tonen zijn zoektocht naar verweerde texturen en het ­visuele effect van doorleefde materialen. Ik kan het toch wel schoon uitleggen, hé!

Posted in Het Brugge van nu, Van schilderen en plaasteren | 6 Comments

De boekenbeurs komt naar Brugge!

De nieuwe bijbel en de koning
Ze hebben de bijbel herschreven! Allez, ’t is te zeggen, er verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling. Daar was veel om te doen en wie niet hoog oploopt met de christelijke handleiding vond al die persaandacht omgekeerd evenredig met de nieuwswaarde. Een bewering die wij niet in de mond durven nemen, voorbeeldig èn katholiek opgevoed als we zijn.
Maar ’t is waar, dat de nieuwe bijbel redelijk wat mediabelangstelling kreeg is voorzichtig uitgedrukt. Onze  noorderburen trommelden zelfs hun koning Willem Alexander op om feestelijk het eerste exemplaar aan hem te overhandigen. Menig debuterend auteur zou domme dingen doen voor een fractie van de aandacht die de jongste bijbelvertaling te beurt viel.

Een staatshoofd dat zich laat inhuren om zo’n geloofsboek te promoten, je kan er aan de toog een aardig boompje over opzetten. Met de scheiding van kerk en staat als dorstige inzet. Wat ons herinnert aan een recent voorval in ons eigenste Brugge.

De nieuwe Aspe en de burgemeester
’t Is van een andere orde, maar de presentatie èn ‘verkoop in primeur’ van het laatste boek van onze betreurde Pieter Aspe, wedden dat ook dat nieuws u niet ontging?  ’t Was in de gotische zaal van het stadhuis. Het Brugse politieke wereldje tekende present, de burgemeester voorop. Voor hen een thuismatch, tenslotte. Gewillig stonden ze schouder aan schouder met lieden van de uitgeverij. Iemand met ondeugend karakter stelde de vraag, terloops, sinds wanneer boekenverkopers commercie mogen doen in het stadhuis… Die bedenking komt uiteraard niet van ons, aan zo’n stoute gedachten bezondigen wij ons niet, om het bij bijbels jargon te houden. Onze brave opvoeding, u weet wel.
Trouwens, wat die bijbel betreft … of ik het exemplaar in mijn bescheiden boekenkast vervang door de recente ‘revisited’ editie, valt nog te bezien. Het ‘boek der boeken’ staat bij mij hoe dan ook op de plank, voorbehouden voor ‘boeken die ik nog moet lezen’. En het staat daar lang niet alleen, maar hou dat stil.

De nieuwe boekenbeurs en … de koning?
Want ongelezen leesvoer, ik heb er nogal wat in huis. Allemaal de schuld van de boekenbeurs in Antwerpen. Wij trokken er graag naartoe, maar ’t was altijd weer prijs. Want al lieten wij ons nooit betrappen in een wachtrij voor een handtekening van Bart Van Loo of Lize Spit, toch kon het boekenfeest ons verleiden. Tot uren leesplezier, maar ook tot de aanschaf van boekbanden die alleen maar staan schoon te wezen in dat meubel van ons.
En tussen al die ongelezen lectuur zit ik hier op mijn letterklavier … schrijvertje te spelen. Wat is de papieren droom van al wie plezier beleeft aan het bijeen harken van woorden? Bladeren doorheen een zelf geschreven boek! Al neem je ‘le plaisir de se voir imprimer’ vandaag met een digitale korrel zout. Heeft het digitale geweld van deze tijd ook schuld aan het droeve einde van de Antwerpse boekenbeurs?
Er wordt weliswaar moedig geprobeerd om dat beursverhaal nieuw leven in te blazen, ook daar in de stad aan de Schelde, maar …

De gotische zaal … in de negentiende eeuw in gebruik als bibliotheek.

Ziehier een zot idee omtrent die avond rond Pieter Aspe in ons stadhuis. Wat als dat nu een keer de aanzet was tot iets heel nieuws? Wat te denken van een boekenbeurs in een stadhuis? In het onze! Het zal u verbazen, maar de gotische zaal zou die boeken verrassend graag zien komen. Hoezo?
Wel, even een alinea geschiedenis. Omtrent de nasleep van de Franse revolutie, hier bij ons. Rare tijden. Alom worden kloosters opgedoekt. En met boeken uit kloosterbibliotheken vullen ze voor de eerste keer een openbare bibliotheek. En die bib vind je in de jaren achttienhonderd … in ’t stadhuis! Zo’n boekenbeurs is voor de gotische zaal ‘a trip down memory lane’!
Welaan dan, de burgemeester overhalen, ons schepen van Cultuur zot maken en de klus is geklaard. Vergeet die van Antwerpen, de boekenbeurs is gewoon van Brugge!
De gotische zaal, één boekendorp! In de benedenzaal signeren schrijvers hun nieuwste boek. En het kabinet van de burgemeester? Met dat stemmige tuintje achterin, de gedroomde cafetaria!
En dan is ’t moment aangebroken voor dat boek van mij. ‘k Heb er vandaag nog niet het minste idee van waarover het zal gaan, maar het wordt met veel poeha aangekondigd. De Hollanders hebben daar een koning voor! U vindt het hoog gegrepen om voor de voorstelling van mijn debuut onze eigen Filip uit te nodigen? Mij goed, zijn zusje Delphine is ook welkom.

Posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van boeken en schrijven, Van Brugse politiek | 13 Comments