Vorige week stak in elke Brugse brievenbus een folder omtrent de Heilig Bloedprocessie.
Met daarin, naast praktische informatie over die dag, ook historische duiding over de processie.
Bij de jonge generatie kan de parate kennis over die traditie wel een duwtje in de rug gebruiken.
Al kwam rond de vraag hoe het zit met dat Heilig Bloed, vroeger ook wel enige uitleg van pas …
Sylvia glundert. Zonet heeft Henri, haar man, hun gast uitgeleide gedaan en er is een goeie zaak beklonken. Niet dat het ontwerpen van een affiche zoveel centen opbrengt, maar echt uitbundig verloopt Henri’s loopbaan als kunstschilder tot dusver niet, dus het kan geen kwaad om ook als graficus wat naam te maken in de stad.
Later zou dat wel goed komen, Henri De Graer zou uitgroeien tot een gerespecteerd portretschilder. Een postuum portret van Gezelle zou zijn naam vestigen. En Henri ontwerpt ook een tegeltafereel met heiligenfiguren op de hoek van de Poitevinstraat en de Sint-Jorisstraat.
Maar dat is nu, in het voorjaar van 1900, nog vage toekomstmuziek. En er klinken al wat kinderstemmen in huize De Graer en zoals dat hoort in een braaf christelijk gezin, hopen zij op een ruime kroost, mettertijd. En dat vraagt om brood op de plank, weet Sylvia.
In het atelier van Henri De Graer is het gesprek met Gustave Herwyn gemoedelijk verlopen. De proost van de Edele Confrérie van het Heilig Bloed werd dan ook in de watten gelegd. De beste sigaren en jenever van een gerespecteerde distillerie in huis halen, bleek de correcte strategie. Uitvoerig deed de proost uit de doeken wat hij van Henri verwachte. Voor de affiche die de Heilig Bloedprocessie aankondigt heeft hij een breedvoerig ontwerp in gedachten, iets dat het grote publiek aanspreekt.
We zijn tenslotte in het jaar 1900, wat wil zeggen dat precies negentien eeuwen geleden de Verlosser werd geboren. Daarom kondigde de paus, Leo XIII, aan dat het om een Heilig Jaar gaat. Dat is, wat kort door de bocht, een jaar waarin de Kerk zichzelf extra in de schijnwerpers zet. En bij zo’n gelegenheid mag ook een processie wat meer om het plechtstatige lijf hebben.
‘Dit Heilig Jaar komt van pas‘, meent de proost, ‘want we moeten ons behoeden voor het verval van het christelijk geloof. Niet voor niets schreef onze paus enkele jaren geleden zijn ‘Rerum Novarum’, als repliek op de leer van de socialisten. De socialisten, ’t is door hun zondige schuld dat de mensen niet meer geïnteresseerd zijn in de christelijke verhalen, Henri!’
De proost van de Edele Confrérie benadrukte dan ook ‘ … dat de affiche uitgebreid uitleg mag geven over hoe dat zit met dat Heilig Bloed. De mensen weten dat nog amper, Henri!’
‘Komt voor mekaar!’, verzekerde de schilder en schonk Gustave Herwyn’s glas nog een keer vol. De proost knikte instemmend.
‘Bij dit Heilig Jaar‘, ging de nobele man verder, ‘krijgt de processie ook een heel nieuwe indeling. Daartoe wordt gerekend op de deskundigheid van kanunnik Adolf Duclos, hij bouwde de voorbije jaren in Brugge meerdere stoeten en processies. Trouwens, dit keer gaat de Heilig Bloedprocessie niet één maar twee keer uit. Eén keer, zoals vanouds, op maandag en ook nog eens de zondag daarop.’
Allemaal argumenten, beseft Henri De Graer, voor een groots opgezet plakkaat, een ontwerp dat zich kan meten met de modieuze affiches van tegenwoordig. Maar hier bij ons wèl, in tegenstelling tot de vaak gênante, wellustige ontwerpen in Parijs en Brussel, met godvruchtige inslag. Achter zijn tekentafel laat de kunstenaar zijn fantasie de vrije loop. En in die verbeelding van hem draait alles rond het kernmoment van het Heilig Bloed-verhaal, het ogenblik waarop Jezus sterft aan het kruis.
Dat ziet hij zo. De gekruisigde wordt omringd door een aureool van negentien engeltjes die elk een banderol dragen waarop een Romeins cijfer. Elk cijfer staat voor een eeuw.
Vanuit dat aureool schijnt een lichtstraal met daarin het getal ‘MCL’, ofte 1150. Da’s het jaar waarin, volgens de oude traditie, het Heilig Bloed aan Brugge werd geschonken.
De lichtbundel straalt overigens neer op dat ene moment, de overhandiging van de relikwie, voor de stadspoorten van het oude Brugge.
Intussen is Henri helemaal op dreef, hij laat een engel een kelk ophouden waarin het bloed van Jezus neer druppelt. De Heilige Graal? En er volgt nóg meer … Want er sijpelt ook bloed langs het kruis, helemaal naar beneden, over een soort wereldbol. En dat gewijde bloed vind zijn bestemming op een plaats op die aardbol en die plaats heet … Brugge.
‘Is dat niet wat ver gezocht, Henri?‘, vraagt Sylvie, wanneer ze haar vent een kop thee inschenkt. ‘Duidelijk, alleszins’, weerlegt de kunstenaar, ‘en is dat niet wat de proost vraagt?‘ ‘Da’s waar.’, weet zijn wederhelft.
Maar wat ze niet begrijpt … ‘Bovenaan staat ‘Negentiende eeuwfeest van het Heilig Bloed’ … Die relikwie hier bij ons, die dateert toch van toen Jezus gekruisigd werd, in ’t jaar 33? Dat is dit jaar toch geen negentienhonderd jaar geleden?‘
Henri krabt zich in de haren. Waarom stelt zijn Sylvie toch altijd van die vervelend juiste vragen?
De queeste van de Heilige Graal hield zelfs de Ridders van de Ronde Tafel van koning Arthur bezig. En ook Brugge ontsnapt er niet aan. In 1978 verscheen bij ‘Editions Rossel-Brussel/Paris’ een boekje van Paul de Saint-Hilaire onder de titel ‘Bruges, cité du Graal’. In 1993 kwam er een vertaling bij ‘Sympomed-Edimed/Brussel’ van de hand van Dirk van Babylon met als titel ‘BRUGGE – De Tempel en de Graal’, met een voorwoord van Marc De Langhe, destijds Schepen voor Toerisme.
Voor wie eens een alternatieve zoektocht wil doen in Brugge naar de Zwanenridder, de Tempeliers, in de Jeruzalemkerk, in het Begijnhof, enz, in het kader van de zoektocht naar de Graal, een bijzonder boekje …
Toen op maandag 23 februari 2015 het schrijn van Idesbald, ‘heilige’ abd van de Duinenabdij in Koksijde, in Brugge werd geopend, kwam aan het licht dat het stoffelijk overschot dat erin bewaard wordt zo’n drie eeuwen jonger is dan de aanbeden abt.
Sindsdien is de belangstelling voor dat soort onderzoek alleen maar toegenomen. Zie de initiatieven die momenteel doorgaan in de Gentse Sint-Pietersabdij, waar men tracht te achterhalen of een bepaald skelet kan geïdentificeerd worden als dat van Judith van Vlaanderen, eega van de eerste Vlaamse graaf.
Wanneer komt de Confrérie van het Heilig Bloed over de brug om historici te laten onderzoeken wat historici horen te onderzoeken?
Daan, bedoel je een historisch onderzoek waaruit zou moeten blijken of het Bloed al dan niet dat van Jezus is – of minstens zou kunnen zijn? Ik vergelijk deze vraagstelling met die nopens de authenticiteit van de lijkwade van Turijn. Het betreft een linnen doek, waarin Jezus’ lichaam na zijn dood werd gewikkeld. De lijkwade toont het beeld van een man, met verwondingen aan rug, handen, hals en gelaat – afkomstig van de geseling, de nageling en de doornenkroon. Tot op heden twisten wetenschappers over de vraag, of het om een vervalsing gaat. De Kerk heeft de lijkwade van Turijn nooit erkend als een authentieke relikwie. Maar de Kerk laat de verering van de lijkwade toe, als “een kunstzinnige voorstelling van de lijdende Jezus”. Is dat niet de juiste houding tegenover het Heilig Bloed?
Henri De Graer had wel meer op zijn actief, hij produceerde ook portretten van de 3 eerste West-Vlaamse gouverneurs voor het Provinciaal Hof. De vorige waren verloren gegaan in de brand van 1878, zodat op het einde van de 19de eeuw Henri De Graer ze opnieuw mocht conterfeiten. Op basis waarvan is zeer de vraag….
Nu blijkt onze Henri niet de gemakkelijkste geweest te zijn, volgens Wikipedia. Hoe dan ook een vergeten schilder waarover meer onderzoek wenselijk is. Wie info heeft over hem, mag dat steeds signaleren.
Reinoud, bij het voorbereiden van dit blogverhaal las ik iets over die postume gouverneursportretten en uiteraard verwonderde het mij dat die werken pas na de dood van de betrokkenen tot stand kwamen.
Maar natuurlijk, de brand van de neoklassieke voorganger van het huidige Provinciaal Hof!
Wat het jaar 33 betreft, leert de huidige wetenschap het volgende.
De soms aangedragen thesis, dat Jezus helemaal niet heeft geleefd en slechts een mythe was, is historische nonsens.
“De stal, de timmermanszoon, de dweper onder het eenvoudige volk, de galg op het einde … dat komt uit een historische stof, niet uit de gouden stof waar de sage van houdt.”
Het staat buiten kijf, dat Jezus in de eerste drie decennia van onze tijdrekening heeft geleefd, waarschijnlijk van 6 of 7 voor Christus tot 30 na Christus. Dat blijkt uit de tijdvakken waarin de heersers over Palestina in die periode leefden, elkaar overlappend: de Romeinse keizer Augustus, koning Herodes en de landvoogd Pontius Pilatus.
Pogingen om de ster boven Betlehem of de plotse duisternis op Jezus’ sterftemoment toe te schrijven aan natuurverschijnselen – de stand van de sterren en een aardbeving – bleken geen hout te snijden.
Van wie is het citaat dat je aanhaalt, Dries?
Inderdaad een belangrijke vraag, Pol. Mijn bron is het boek ‘De vijf grote wereldgodsdiensten’. Meer bepaald het hoofdstuk over het christendom, van de hand van Walter Kasper, die in Duitsland een befaamde professor en bisschop heet te zijn. Zie vooral de pagina’s 119 en 120.
Toch weer iets bijgeleerd.
Proficiat met je blog.
Leuke verhalen die ik wekelijks met veel plezier lees.