’t School, dat is een apekot, parlez vous!
Weet je nog, dat stoute lied van Vuile Mong en zijn Vieze Gasten? Dat olijke deuntje waarop Mong het leven bezong. Dat begon in de crèche en dan ging het langs de school, ’t leger en de fabriek. En alles in het bestaan bleek een ‘apekot‘.
‘Het apekot’, op de speelplaats van die school van ons zongen wij het graag en uitbundig. ’t Waren andere tijden. Ja, de spellingsregels waren anders – vandaag schrijf je ‘apeNkot’ met zo’n verplichte letter ‘n’ ertussen. Maar ook de wereld om ons heen draaide anders dan vandaag. En wij, we waren jong en zot. Tegendraads genoeg om op de zenuwen te werken van die ene, norse studiemeester. Was die lastige bende niet stiekem een stelletje aanhangers van Amada? Waakzaamheid is geboden, ongezien infiltreert het Maoïsme op onze school! Dat soort dagen waren het.
Maar wij groeiden op en leerden over ’t leven. Op straat, maar ook op school. Kregen les van kenners – sommige noemden we vakidioten, we waren niet sterk in genuanceerd oordelen – die hun best deden om ons een stiel bij te brengen. Maar er was ook die leraar Frans die begeesterd vertelde over Jacques Brel. En die andere, die met zijn dromerige blik, die ons leerde over Herman de Coninck en Harry Mulisch.
En natuurlijk dweepten we met muziek, zoals dat hoort bij jongelui. Met onze helden dweepten we, Neil Young en Bob Dylan en al wat tegendraads klonk.
Terwijl onze zussen vielen voor softie John Denver. Of voor Abba, stel je voor!
Eén van mijn schoolmaten had zo’n zus. Ze mocht er zijn, dat ontging niet één van ons. Maar die zus liep hoog op met Barbra Streisand, een ware zeurkous vonden we dat. Jammer, want ook in die ‘meisjesliedjes’ van Streisand ging het soms over wijze dingen. Zong ze in ‘The way we were‘ niet over hoe we ons later onze jeugdjaren zouden herinneren?
“Can it be that it was all so simple then?
Or has time rewritten every line?”
Maar zeuren over vroeger, dat was voor vaders en moeders. Wij waren druk doende met morgen en de grootse daden die de wereld van ons verwachtte.
Die school van weleer en van ons, daar op ’t einde van de Boeveriestraat, ze hebben ze weggehaald. Al die klaslokalen, traphallen, werkplaatsen en speelplaatsen, de klanken en geuren, de kleuren en het licht van die school ruimen straks plaats voor een heel nieuwe woonwijk. Met bulldozers en kranen werden alle herinneringen op vrachtwagens geladen en weggevoerd, niemand weet waarheen.
En het VTI is sinds kort een gloednieuw, afgestoft gebouwencomplex dat aanleunt tegen de Brugeiose.
Scholen die wegtrekken uit het stadscentrum, het is me wat. En het is niet nieuw. Het begon in de jaren zeventig. Terwijl wij luidkeels van ‘Het apekot’ aan ’t zingen waren, ruilde het Sint-Lodewijkscollege, monument in de Brugse binnenstad, zijn aloude huisvesting voor een stek op de rand. Wat vrijkwam heet sindsdien Zilverpand.
En in een recent verleden versaste niet enkel het VTI. Ook Stamina, school met lichtjes alternatief imago, ging weg uit de Jeruzalemstraat, helemaal naar Assebroek.
Maar niet getreurd, Brugge, sommige onderwijsbomen blijven geworteld in jouw binnenstad. Houden voet bij stuk. Zoals die ene school waar ondergetekende, inmiddels al even van de schoolbanken in ’t VTI, zijn beroepsloopbaan begon en ze vele schooljaren later als aanzienlijk minder jonge knaap ook afsloot. De Jozefienen in de Zilverstraat, ze zijn er en ze blijven er.
Al wordt deze al-even-gepensioneerde jongen nu en dan deugddoend verrast door de vernieuwende wind die door de oude behuizing van ‘zijn’ Zilverstraat waait. Zoals deze week, toen hij er getuige was van een invasie van archeologen. In een ouwe stad als Brugge brengen bouwplannen onvermijdelijk zo’n volk aan. Op de twee speelplaatsen in de Zilverstraat groeven die gasten zich enkele dagen in. Op zoek naar wat? Wel, dat is hèt boeiende bij archeologie . Je zoekt maar weet nooit wat je vinden zal.
Of met die opgraving in de Jozefienen geschiedenis werd geschreven? Wel, de proefputten brachten alleszins, letterlijk, een glimp van het verleden van de site aan het licht. Waterputten, funderingen en bouwresten die ons terugvoeren naar een waaier aan eeuwen. Bouwsporen uit de negentiende eeuw met een doodleuk hergebruik van middeleeuwse bakstenen, van die buitenmaatse moefen. Recyclage van toen recyclage nog geen modewoord was.
Keramiek en ander aardewerk ook, beenderen van beesten en kleinoden die onze verbeelding meenemen, soms tot helemaal in de dertiende eeuw. Het raadselachtige van zo’n vondsten? Dat onder het Brugge dat we kennen nog een ander, vergeten Brugge schuilt.
Een stad die heel even aan de oppervlakte kwam, daar op de speelplaats van de Jozefienen.
Een stad die ons waarschuwt ook. Laat niet alles verdwijnen, klinkt het. En het komt voor dat wie bouwt, luistert. Ook de Jozefienen die niet alleen op de speelplaats doende zijn met bouwputten. Aan de overkant van de Noordzandstraat vervangen ze een oud bouwwerk door nieuwbouw. Een fors, behoorlijk macho ogend, stalen harnas houdt er de oorspronkelijke, neogotische gevel overeind. Maar goed ook, want een straat is meer dan alleen maar straat. Ze is ook straatbeeld.
Stil hoofdschuddend sta ik een eind verderop, in de Boeveriestraat. Kijk toe, hoe ze ook die vaalgeel gekalkte voorgevel van het VTI stutten. Een bakstenen heimwee naar mijn
eigen verleden, het blijkt mij alsnog gegund. En ik bedenk, terwijl een huizenhoge kraanarm in een vervaarlijke vaart over mijn herinneringen heen zwiert …
We werden wie we zijn, door de dagen die we hier doormaakten. Boeiender tijden dan nu? Zou het?
Or has time rewritten every line?‘
Ook Howest uit de Sint-Jorisstraat trekt binnenkort de stekker uit de binnenstad. Allemaal geen onlogische evolutie. De binnenstad wordt ook moeilijker bereikbaar terwijl al die studenten al enige jaren steeds van verderaf naar Brugge komen. Een vestiging dicht bij het Station is meer dan een logische keuze. Hogeschoolonderwijs is niet echt meer besteed aan de steeds maar ouder wordende bevolking uit de binnenstad.
Maar troost je, Pol, ook het GO heeft nog wat scholen in de binnenstad … Op de Vrijdagmarkt, langs de Spiegelrei/Genthof, in de St-Clarastraat en aan de Schuttersstraat, naast de vroegere Weylerkazerne. Samen met het vrije net is er dus nog een behoorlijk onderwijsaanbod in het centrum. Om van de Academie, SNT, CVO’s en het Muziekconservatorium dan nog te zwijgen.
Een onderwijzer in het goede, oude St-Lodewijkscollege vertelde ons vroeger dat Brugge zijn uitzicht en charme van weleer behouden had door de armoede. Men was eeuwenlang te arm om gebouwen af te breken en nieuwe te zetten. Dat is nu wel anders sinds enkele decennia en de grote bouwprojecten veranderen de stad fundamenteel. Of we daar blij mee moeten zijn, is de vraag.
En de freres in de Mariastraat, is er ook nog altijd!
Zeker ook ‘vintage Brugge’ … de Maricolen, Hemelsdaele, Sint Leo …
Dat de Jozefienen rond 1960 de rooilijn van de Giststraat – over bijna de ganse lengte – drie meter mochten verleggen om fietsrekken te installeren en om de bovenliggende klassen wat meer ‘lucht en licht’ te geven, was een doorn in het oog van het Sint Lodewijkscollege.
Toen de gebouwen van dat college in de jaren 1970 waren afgebroken, moesten de architecten die de vrijgekomen oppervlakte moesten herbestemmen om het Zilverpand te creëren, ervan uitgaan dat niet mocht worden getornd aan de lindebomen. Deze kunnen zeer oud worden en vermeerderen zich via hun brede wortels. Trouwens, ook bij de heraanleg van het Zand rond 1975 moesten de lindebomen aldaar een herbestemming krijgen.
Oh wee, gij die met ABBA durft te lachen … Neil Young is in de vergetelheid geraakt, Bob Dylan is een schim van zichzelf, maar ABBA herleeft in Londen in volle glorie en maakte zelfs in 2022 een goed onthaalde nieuwe album. Oh wee gij!
Maar goed, de essentie is de archeologie, vooral die die in ons hoofd ligt of we denken dat ze daar ligt.
Maar wie weet ligt ze elders, daarom graven we vaak ook zo diep in ons hoofd. Of moeten dat doen, gewild of ongewild. En de scherven van het verleden erbij nemen.
In die verre jaren zeventig, Robin, hoorde je, als je bij de serieuze kenners wilde horen, neerbuigend te oordelen over ABBA.
Wat wij, als een soort smaakpolitie, neerbuigend als ‘commerciële muziek’ bestempelden, dat mócht je gewoon niet goed vinden.
Datzelfde foute oordeel trof dus ook de in dit verhaal genoemde Barbra Streisand. Regels zijn regels, hé.
Intussen zijn we een heleboel ouder en een klein beetje wijzer. En horen we vandaag ABBA en konsoorten op de radio, is nostalgie ons deel.
En geven we grif toe dat we er destijds met onze jongenspet naar gooiden.
Waarbij de bedenking in me opwelt dat wat overblijft, letterlijk maar façade is. De ‘echte’ geschiedenis – van Brugge – leeft in zijn mensen en is ontastbaar.
Bedankt om ook die telkens weer even boven te spitten, Pol, ja, net als de archeologen hun scherven.
Heb in de kleuterklas van de Maricolen gezeten en ook 2 ’tante nonnekes’ daar gehad. Toen er nog een boederij was in de school met koeien.
Heb St.Lodewijks grondig gekend, heb er zelfs les gehad van mijn eigen broer ‘de Schavie’.
En toen nog St.Leo gedaan, en mijn zonen de Broeders Xaverianen. En ik moet zeggen dat die gebouwen veel leuker waren dan die strakke, koude en nietszeggende stijl die sommige later hebben laten bouwen buiten de stad …
Vroeger had je een ruim aanbod aan speelplaatsjes en hoekjes en kantjes, priesterleraar-verblijven, gangen om eens door te lopen van het ene naar het ander verdiep en leuke internaten om je te verstoppen …
Was het toen beter … MISSCHIEN …
Dat van die boerderij, meen je dat, Johan, in de Maricolen?
Johan, ik heb nog les gehad van uw broer “Schavie”. Een gedreven leerkracht, helaas veel te vroeg gestorven. Ik weet niet meer of hij aardrijkskunde gaf of geschiedenis, “want beide vakken konden niet begrepen worden zonder een goede historische atlas”. Ook Frans moest bijna spelenderwijze worden aangeleerd – vandaar voor alle leerlingen een abonnement op het mondiale blad ‘Tout l’ univers’.
Verder in de toenmalige gebouwen van Sint Lodewijks een verstrengeling van klassen en priesterkamers – vermits de verhuis naar de Magdalenastraat toen reeds vaststond, mochten geen ‘kosten voor het sterfhuis’ meer worden gemaakt.
Tijdens een vakantie namen wij – de leerlingen – zelf het initiatief om een klaslokaal in de verf te zetten. Er was zelfs een klaslokaal zonder ramen dat door de leraar wiskunde, Maurice Galle, werd ingericht als wiskundeklas. Aan elke muur een krijtjesbord, en we moesten zelf – als mondige leerlingen – de oefeningen oplossen, staande voor een bord. We leerden uit mekaars fouten… En verder ook, tussen de klaslokalen, de priesterkamers. “Kom eens naar mijn kamer” was gewoon de overkant nemen van de gang. Vooral klasmakkers, wat onrijp en met meisjesachtige gelaatstrekken, werden binnengeroepen. “Die zal zeker goed voorgelicht zijn”, was de bedenking die wij dan maakten – want over het gespreksonderwerp moesten we niet lang gissen. Zelfs een klasgenoot betrapt op spieken werd ondervraagd over zijn ‘echte problemen’, in die mate dat hijzelf het college verliet. En later een uitstekende huisarts werd.
Als oud-leerlinge van ‘de Jozefienen’ tuimelde ik zonet even het verleden in en stond weer op die bewuste speelplaats, schouder aan schouder met mijn klasvriendin – en daar werd toen een vriendschap voor het leven gesmeed – druk te vertellen op maandagochtend hoe leuk het weekend wel niet was geweest, terwijl we o.a. liedjes van Abba zongen, jawel hoor…
Over de vele verbouwingen die later in onze stad zouden plaatsvinden, neen, daar dachten we toen nog niet aan.