We zijn op weg voor een dagje Doornik, zij en ik. Doornik is zo’n stad die ze bouwden om er op schoolreis te gaan. Met een cathedrale Notre-Dame als steen geworden geschiedenisles en een eeuwenoude reputatie omtrent wandtapijten kon geen school om Doornik heen. Al is dat wat wij sindsdien deden, er omheen rijden. Verderop in Henegouwen is een vakantiehuis dat ons zowat elk jaar op bezoek krijgt en de weg daarheen leidt ons elke keer in een wijde boog om Doornik. In de verte ontwaar je de torens van de kathedraal en dat is het zowat.
Maar vandaag maken mijn wederhelft en ik die verwaarlozing goed. Al blijken de weergoden ons op de ochtendlijke heenweg weinig gunstig gezind. Lang leve onze auto, zijn dak, zijn ruitenwissers! En bovendien, ik hoef niet zelf te rijden, die partner van mij zit wat graag achter ’t stuur. Het is haar ding, autorijden. Mocht het niet bestaan, ze zou het uitvinden.
Ondergetekende deelt allerminst dat enthousiasme, is een auto niet gewoon een ding om van ’t een naar het ander te komen? En dus loodst zij ook vanmorgen onze vierwieler naar onze bestemming. Van Brugge naar Doornik is een vlotte route. Al hebben ze het op de radio over files en wat die doen met mensen onderweg. Gisteren, zo vernemen we, waren op een ochtendlijk moment alle auto’s die in ons landje bumper aan bumper stonden, goed voor een file van … tweehonderdnegentig kilometer. We hoorden het goed, tweehonderdnegentig. Da’s, hou u vast aan uw veiligheidsgordel, van bij ’t belfort van Brugge, helemaal naar de markt van Arlon. Stilstaan van hier tot Gent, één roerloze ring om Brussel heen, langs Namen dwars door de Ardennen, tot de meest zuidelijke hoek van ons Belgenland.
‘Gelieve even te wachten,
er zijn nog twintigduizend wachtenden voor u.’
Ik wijs mijn vrouw erop dat de mensen zot zijn, dat ze de blikken doos die auto heet, altijd weer onmisbaar achten. En dan, ineens, kijken zij en ik mekaar aan. En weet ik dat ze hetzelfde denkt als ik. Wat doen wij hier in onze auto? Op mijn smartphone zoek ik het op en ja, hoor. In Brugge hebben we een vlotte treinverbinding, rechtstreeks naar Doornik. En wij, oudjes, sporen ook nog aan een belachelijk voordeeltarief. Wie is hier de zot?
We hadden gewoon de trein kunnen nemen, mijmer ik verder. Of neen, we kunnen ook onze auto van de hand doen en af en toe een deelauto huren!
Naast mij zucht iemand.
Op onze bestemming vinden we probleemloos een parkeerplek. Een betalende, wat had je verwacht. Tel dat bij je brandstof en voor die centen spoor je tien keer heen en weer van thuis naar hier.
Maar goed, Doornik, hier zijn we eindelijk nog een keer. Op de Markt knikt het belfort instemmend.
De vriendelijke jongedame die in een proper etablissement onze koffie serveert is trots op het moeizame Nederlands waarmee ze ons te woord staat. Aardige mensen maken je dag goed, en al helemaal als ze goeie koffie schenken.
We verkennen de stad, de kathedraal en een paar plaatselijke klassiekers. Het verrassend ruime toeristisch infopunt toont in een heus bioscoopzaaltje een ludieke animatieprent over de geschiedenis van Doornik. Verderop, bij de Scheldekaai, verrast ons een etalage vol charmante, oude spulletjes. Kijk, een kastje vol Matchbox-autootjes! Mijn verbazing verbaast mijn vrouw. Jij, enthousiast over auto’s, wat hebben we nu?
Wel ja, jeugdsentiment, hé. Ik zie ze zo voor mij, de grote kartonnen doos, ‘mijnen boel’ zoals mijn vader ze noemde. Een hele grote doos was het, toch in de kleine oogjes van het manneke dat ik was. En in die doos, tussen allerlei speelspullen, Matchbox-autootjes. Allerlei modellen hadden ze bij Matchbox en daarvan had ik er een paar tientallen in mijn doos. Auto’s uit een ver verleden en moderne. Enfin, moderne in die dagen, de verre jaren zestig. Wat is er later geworden van ‘mijnen boel’?
Best wel markant, realiseer ik mij nu. Hoe die modelautootjes mijn kinderverbeelding prikkelden, terwijl later de ‘echte’ auto mij volstrekt koud liet. Te opdringerig, te dominant in ons dagelijks bestaan, geldverslindend ook.
Herbouwen we ooit onze maatschappij, dan is als ’t aan mij ligt van de auto geen spoor meer te bekennen.
Of zullen we hem, in een milde bui, nog een plek toekennen als oudheidkundig curiosum? Zoals ze er dit weekend in Brugge mee uitpakken in de nieuwe beurshal. Daar gaat een feest rond oldtimers door. Voor het eerst sinds jaren. Ooit begonnen in ’t Boudewijnpark, een paar intermezzo-edities in de ondergrondse parking van ’t Zand, en dan vele keren in de vroegere beurshal. En nu, na een tussenstop in Roeselare, komen de oudjes terug naar Brugge.
En, met lichte tegenzin toegegeven, met alle nostalgie die ervan af druipt weten zo’n ouwe knarren mij toch enigszins te bekoren. Ze wijzen ons erop dat in vroeger tijden, veel meer dan nu, elk automerk zijn kenmerkende lijnen koesterde. Dus ja, deze jongen die geen bal geeft om motorkracht of fancy snufjes, laat zich soms toch betrappen bij het bewonderend omzien naar vergane ‘autocharme’. Maar daar blijft het bij, laat daar geen twijfel over bestaan.
Onze frisse stadsverkenning zit erop, we warmen ons nog even op in het koffiehuis op de Markt. Het charmante meisje van deze morgen heeft wellicht vrij. Maar ook haar madam is van de gulle glimlach. En de koffie lekker. Even lekker als in Brugge, maar minder duur.
À propos, hoe zou ’t hier lopen met parkeergeld? Zoals bij ons? Ach, volgende keer toch maar de trein, nemen we ons voor. En ik pak uit met zo’n doortastend voorstel waarbij ik weet dat mijn partner gegarandeerd haar vetorecht opdiept. Wat als we nu een keer onze auto hier achterlieten? We wuiven hem uit op die parking, vaarwel Peugeotje, en wandelen naar ’t station. Weg, auto? Vetorecht.
Wanneer we Doornik uit rijden, wordt onverhoopt het donkere wolkendek open gescheurd door een strijdvaardige avondzon. Van hoog op een brug naar de oprit zien we hoe ze het glooiende landschap onderdompelt in een hartverwarmende, okeren gloed. Beneden op de autoweg blinkt een veelheid van kleuren, een sliert vierwielers. Mathbox-autootjes in de etalage van een speelgoedwinkel.
Alle tekenen wijzen voor jou in de richting van een (elektrische) deelauto, Pol! 😉
Pol, in je auto mijmeringen kan ik mij volledig terugvinden.
Sinds jaar en dag reizen we zoveel mogelijk met de trein Antwerpen, Mechelen, Brussel, Kortrijk, Mouscron, Lille, Poperinge, Namur, …
Je laat je voeren als 65-plussers, je hebt tijd en geen miserie met parkeergedoe, en nog veel meer. En tot op heden hebben wij omzeggens geen problemen gehad met de ‘Ijzeren Weg’, ondanks de voortdurende kritiek.
De auto gebruiken wij wel nog maar dan lokaal. Boodschappen, kinderen en kleinkinderen. Stad staat gelijk met ondergronds parkeren en te voet gaan, al is het voor een paar uur.
En wat die autootjes betreft, op zolder staat er nog een CM kartonnen doos van mijn ski-initiatie in Zwitserland anno 1965 vol met Dinky Toys.
Ook ik vraag me af ‘wat is er van mijn boel geworden?’ Die fel gekoesterde doos met autootjes uit mijn kinderjaren – ze waren rood, geel, groen, blauw. Niemand kon vermoeden dat ze steeds meer met zijn allen zwart, grijs of grauw zouden worden – zonder onderscheid oorzaak van fileleed, lawaai, fijn stof, ongevallenellende, klimaatverloedering.
De Dinky’s van weleer zijn geen Toys meer.