Jens Keukeleire op de vélocipède

Ze hebben ’t hem gezegd, dat het wereldkampioenschap tijdrijden naar Brugge komt. Van onze grote poëet werd enig enthousiasme verwacht, op zijn minst een lofdicht, maar aan zijn blik te oordelen is dat een vergissing. Hij kijkt weliswaar al sip sinds ze hem op die sokkel in de schaduw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk hebben gezet, maar nu hij weet heeft van al die wielerdrukte is dat er weinig op verbeterd. Wij vragen ons af hoe dat komt.
Het antwoord vernemen wij op de tentoonstelling ‘Een droomploeg voor het WK’ in ’t stadsarchief op de Burg. Daar vinden wij een gazetje waarin Guido Gezelle in ’t jaar 1869 zijn gedacht op papier zet over de fiets. De vélocipède, zo noemde men dat nieuwerwetse ding. Het mag verbazen, maar in Guido’s tijd werd met zo’n tuigen nu en dan al een keer om ter rapst gereden werd.

Die mannen peizen dat dat niet en is, alsan dat gedurig werken met  hunne voeten, dat is wel een bètje faliganter als te voete gaen’,
meent Gezelle, en ook:
Ze gaen in eene gemeente van onze provincie concours houden van vélocipèden.
En ’t gaen pryzen te winnen zyn voor degene die de zeerste kunnen ryen …’
Om te besluiten met
Alzoo moeten werken met hunne beenen, tot dat zy lam zyn, allons donc!

Enfin, we zien Gezelle, argwanend tegenover ’t nieuwe fenomeen, nog niet meteen Renaat Schotte-gewijs achterop een moto verslag uitbrengen van wat de coureurs ervan bakken.  Nochtans, in versvorm, ‘t ware een wereldprimeur.

Maar op die kleine tentoonstelling in ’t archief gaat het vooral over een troepje Bruggelingen die wèl met de nodige geestdrift met de koers bezig zijn of waren. Stuk voor stuk renners van wie de namen meer dan een keer klonken door de megafoon bij de eindstreep. Sommige namen zijn verneveld in de tijd, zoals je op tv tijdens een mistige bergrit van een eenzame renner enkel het silhouet ontwaart. Coureurs van soms heel ver terug, zoals Kamiel Van de Casteele die bijna honderd jaar geleden ritten won in de Tour. Of van minder lang geleden, Georges Vandenberghe, naam uit de jaren zestig, uitblinker in de Ronde van Frankrijk èn die van Italië. In zijn eigen Dudzele werden Georges’ overwinningen in 2018, vijftig jaar na datum, nog in herinnering gebracht. En Guido Reybrouck en Wilfried David, mannen die meer wonnen dan je hier kan oplijsten. En natuurlijk Jens Keukeleire, van wie we volgens kenners het laatste wielerexploot nog niet hebben gezien.

Neem uw tijd als u langs gaat op de tentoonstelling, ’t is een kleine ruimte die ze inpalmt maar die zit vol curiosa en schone verhalen. U hoeft er dus niet enkel langs te gaan voor het handvol wieleraffiches uit een Brugse collectie. Trouwens, zelf blijkt de verzamelaar die ze uitleende helemaal geen koerskenner.
Al laveert hij heel frequent en met plezier tweewielig door de straten van onze stad. Soms content gelijk een ritwinnaar, met in de achterzakken van zijn vélocipède een paar rollen affiches waarmee hij zijn collectie kan aanvullen. Passeert hij langs de Onze-Lieve-Vrouwekerk, schudt een meneer op een sokkel meewarig het bronzen hoofd.

Een droomploeg voor het WK – negen Brugse wielerhelden‘, de tentoonstelling, loopt nog tot zondag 14 november in het Brugse stadsarchief op de Burg.
https://www.brugge.be/expo-een-droomploeg-voor-het-wk-9-brugse-wielerhelden

This entry was posted in Het Brugge van nu, Het Brugge van toen, Van sport in 't algemeen, Van wielen en op weg zijn. Bookmark the permalink.

8 Responses to Jens Keukeleire op de vélocipède

  1. Jean Van Acker says:

    Fijn verhaal rond het wielergedoe met een nog fijnere tussenkomst van onze ‘Prins der Nederlandse Letteren’ zoals de Hollanders Gezelle in gezelschap van Vondel deze titel ooit hebben toegekend! Gelukwensen voor de humoristische noot!

  2. Dries Simoens says:

    Hulde aan Georges Vandenberghe als renner die de Tour van 1968 animeerde: zonder een rit te winnen veroverde Georges de gele trui – die hij elf dagen behield, ook na de doortocht door de Pyreneeen. Net op het moment dat de pers hem als een potentiele Tourwinnaar begon te beschouwen, kwam hij ten val en verloor hij negen minuten. In de jaren 1969 en 1970 was hij de meesterknecht van Eddy Merckx. Georges Vandenberghe overleed op 41 jarige leeftijd thuis aan een hartaderbreuk, en is begraven te Dudzele. Belangrijk detail: in 2017 deed zijn dochter in de pers een oproep om minstens één van de elf gele truien van haar vader terug te krijgen: Georges had ze immers allemaal weggeschonken aan fietsenwinkels en supporterclubs. Het Roeselaarse wielermuseum beschikt over veel gele truien van vroegere Tourvedettes, maar niet over die van Georges Vandenberghe. Nochtans de renner die de Tour van 1968 kleur heeft gegeven, meer dan de “bleke” eindwinnaar Jan Janssens.

    • Van Acker Martin says:

      Door de eenvoud die Georges uitstraalde begeesterde hij jarenlang gans Dudzele tijdens zijn periode als renner.
      Dat Dudzele Georges niet vergeten is getuigd de viering van: 50 jaar geleden “11 dagen geel in de tour ” tijdens de kermisdagen in augustus 2018
      Gans het dorp in het geel, een prachtige tentoonstelling, een avond over de renner Georges bijgewoond door veel van zijn vroegere rennerskameraden.

      • Dries+Simoens says:

        Wat ook wijst op het exploot van Georges Vandenberghe in de Tour van 1968: in de naoorlogse periode hebben, behalve Georges, slechts 3 Belgische renners meer dan 11 gele truien gedragen (in één en dezelfde Tour): Eddy Merckx, Lucien Van Impe en … Gilbert Desmet (“van Lichtervelde”, want hij had een naamgenoot): Gilbert droeg 12 keer geel in de Tour van 1963.

  3. Karel Platteau says:

    Leuk verhaal, en u hebt gelijk dat Gezelle argwaan koesterde. Weet u dat Gezelle een gedichtje wijdde aan die vélocipède ? Dat was wel degelijk een loop-fiets, een Draisine (naar de uitvinder van een bestuurbare loopfiets, Karl Drais). Het woord is een samenstelling van het Latijnse velox, veloc- ‘snel’ + pes, ped- ‘voet’. Men moest dus inderdaad met de benen en de voeten zwaaien en zich voortdurend afzetten van de grond! Dat gedichtje (1896) bevat spot met het tuig dat niets kan zonder ‘wielman’. Daarbij die renner raakt zijn asem kwijt en ik, de wandelaar, ga hem voorbij..Gezelle noemde het ding een ‘steekpeerd’ en nog liever ‘een schrijwiel’.

  4. Dries Simoens says:

    Inderdaad, mooi om lezen, over de “wielman” die met de “benen en voeten zwaaide”. Mijn vader (geboren in 1923) heeft zijn kinderjaren doorgebracht in Staden. Hij herinnerde zich nog een donderpreek van “paster Mostaert”, die vanop het preekgestoelte fulmineerde over een groot schandaal: “er is vorige week een vrouw per velo door Staden Dorp gepasseerd, en ge kon haar knieen zien !!!”.

  5. Dries Simoens says:

    Leuke anekdote: op 21 augustus 1870 was er te Brugge (tussen Ezelpoort en Dampoort) een “kampstrijd voor trapwagens”. Er waren 4 disciplines: trapwagens met een voorwiel van minder of meer dan één meter hoog, een hindernissenparcours tegen de tijd en zowaar ook een koers om ter traagst (over 150 meter). Brugge bracht toen ook een wereldprimeur: op de bewaarde deelnemerslijsten zijn achter de rennersnamen nummers bijgeschreven. Dat kunnen niet anders dan identificatienummers zijn geweest voor op de rug en op de fiets.

    • Dries+Simoens says:

      Een echte wielerstad is Brugge nooit geworden. Neem bijvoorbeeld de Tour: nooit heeft Brugge mogen fungeren als aankomstplaats van een rit. Sommige provinciegenoten wel: Harelbeke, Ieper en Waregem. De Tour van 1954 heeft wel een doortocht door Brugge gemaakt, maar de aankomst van die etappe lag in Rijsel. En leverde een nooit gezien podium op, met liefst drie Tourwinnaars: 1. Louison Bobet (winnaar 1953, 1954 en 1955), 2. Ferdi Kubler (winnaar 1950) en 3. Hugo Koblet (winnaar 1951).

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *